• No results found

Obstakels pensioenverslaggeving verslagen? RJ 271 anno 2009

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Obstakels pensioenverslaggeving verslagen? RJ 271 anno 2009"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Obstakels pensioenverslaggeving

verslagen?

RJ 271 anno 2009

Over de gewijzigde verslaggevingsregels voor de verwerking van

pensioenen in de jaarrekening

Itty Speelman Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen

(2)

2

Obstakels pensioenverslaggeving

verslagen?

RJ 271 anno 2009

Over de gewijzigde verslaggevingsregels voor de verwerking van

pensioenen in de jaarrekening

Masterscriptie Auteur: Itty Speelman Studentnummer: 1662589 Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Bedrijfskunde en Economische Wetenschappen Studie: Master Accountancy & Controlling

Afstudeerrichting: Accountancy

Eerste begeleider: Dhr. E.H. Bos RA Tweede begeleider: Prof. Dr. R.L. ter Hoeven RA

Zomer 2009

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de masterscriptie. Het auteursrecht hiervan berust bij de auteur.

(3)

3

Samenvatting

In deze scriptie staat Richtlijn 271 - 2009, die voorschriften geeft over de verwerking van pensioenen in de jaarrekening, centraal. Deze Richtlijn vervangt RJ 271 – aangepast 2008 en is van toepassing op boekjaren beginnend op of na 1 januari 2010 waarbij eerdere toepassing wordt aanbevolen. De Richtlijn is in april 2009 gepubliceerd en van toepassing voor niet-beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Er is empirisch onderzoek uitgevoerd of en hoe ondernemingen de nieuwe Richtlijn toepassen. Hierbij is vooral gekeken naar de kwaliteit van de toelichting, zoals voorgeschreven in Richtlijn 271.324. Ook is hierin de wijze van verwerking van buitenlandse pensioenregelingen meegenomen.

Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen dienen met ingang van 2005 de geconsolideerde jaarrekening op te stellen in overeenstemming met IFRS. Niet-beursgenoteerde ondernemingen dienen, als verdere invulling van de wet (BW 2 Titel 9), de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving te gebruiken bij het opstellen van de jaarstukken. De Richtlijnen zijn geen dwingend recht. Uit jurisprudentie is af te leiden dat ze wel als gezaghebbende kenbron mogen worden opgevat.

Het Nederlandse pensioenstelsel is gebaseerd op drie pijlers: de AOW, aanvullende regelingen van werkgevers en eigen voorzieningen. Het is een uniek stelsel in Europa, gebaseerd op solidariteit. Er bestaat een strenge scheiding tussen de belanghebbenden. Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling. Het pensioenfonds, juridisch en economisch losstaand van de onderneming, heeft de verantwoordelijkheid pensioenen uit te betalen. Tekorten of overschotten van de voorziening zijn van alle belanghebbenden samen.

RJ 271 – 2005 en RJ 271 – 2008 zijn van IAS 19 afgeleid. IAS 19 is een standaard opgenomen in IFRS voor de verwerking van pensioenen in de jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen. IAS 19 is gebaseerd op de risicobenadering. Bij het toepassen van deze Richtlijnen wordt het totale pensioenrisico getoond. Er wordt transparantie gegeven naar het vermogen en de verplichtingen van het achterliggende pensioenfonds. Inzicht in spreiding van het risico onder de belanghebbenden wordt niet getoond. Voordelen van deze Richtlijnen zijn de inzichtelijkheid in het totale pensioenrisico, de hoeveelheid geuite informatie en transparantie naar het achterliggende fonds. Verder is internationale vergelijkbaarheid een pluspunt.

(4)

4

De verslaggevingsregels in RJ 271 – 2005 en RJ 271 – 2008 kennen een strikte scheiding tussen een DC (defined contribution) en DB (defined benefit) pensioenregeling. Het pensioenstelsel in Nederland is anders ingedeeld. De verslaggevingsregels doen geen recht aan de opbouw van het pensioenstelsel in Nederland. In Nederland is het niet zo dat de werkgever óf geen enkel óf onbeperkt risico loopt. Het pensioenrisico wordt binnen het Nederlandse pensioenstelsel gedragen door alle betrokkenen, niet alleen door de werkgever. Verslaggevingsregels die, bij een DB regeling, voorschrijven het gehele pensioenrisico te tonen passen minder goed bij de indeling van het pensioenstelsel in Nederland.

Met RJ 271 – 2009 is het onderscheid tussen DC en DB regelingen komen te vervallen. De risicobenadering maakt plaats voor de verplichtingenbenadering. Nederlandse regelingen die onder de Pensioenwet vallen, moeten bij de nieuwe Richtlijn worden benaderd vanuit de ‘verplichtingen aan de pensioenuitvoerder benadering’. De ingewikkelde RJ 271 berekening voor het bepalen van de balanspost onder RJ 271 oud kan achterwege blijven. Er moet een balanspost worden opgenomen wanneer de rechtspersoon (nog) niet aan al zijn verplichtingen aan de pensioenuitvoerder heeft voldaan. Voordelen van de nieuwe Richtlijn zijn aansluiting bij het Nederlandse pensioenstelsel en vereenvoudiging van de regels ten opzichte van de oude situatie. De nieuwe Richtlijn brengt echter wel een groot verschil met zowel IFRS als US-GAAP met zich mee.

De RJ heeft met RJ 271 – 2009 de van IAS 19 afgeleide risicobenadering volledig losgelaten. Vergelijkbaarheid van jaarverslagen in internationaal perspectief wordt hierdoor bemoeilijkt, omdat ook FAS 87 (Amerikaans) en FRS 17 (Britse) verwerking van pensioenen in de jaarrekening op gelijke wijze insteken als IAS 19.

Na de introductie van IFRS enkele jaren terug, is in juli dit jaar IFRS SME (for Small and Medium-sized Entities) uitgebracht. Deze set standaarden kan worden opgevat als een ‘verlichte’ variant van de verplichte standaarden en is bedoeld voor ondernemingen zonder beursnotering. Het is aan de wetgever in Nederland om te bepalen of IFRS SME verplicht wordt gesteld voor ondernemingen die voor toepassing van deze set standaarden in aanmerking zouden komen.

Pensioenverslaggeving onder IFRS SME is afgeleid van IAS 19. Hierbij zijn enkele vereenvoudigingen ten opzichte van IAS 19 doorgevoerd. Het verschil met RJ 271 – 2009 is alsnog aanzienlijk. RJ 271 – 2009 gaat uit van de verplichtingenbenadering, terwijl IFRS en IFRS SME de risicobenadering aanhangen.

(5)

5

Inhoud

Samenvatting ... 3 1. Inleiding ... 8 1.1 Inleiding ... 8 1.2 Aanleiding en relevantie ... 8 1.3 Probleemstelling ... 8

1.4 Onderzoeksmethoden en theoretische basis ... 10

1.5 Indeling scriptie ... 11

2. Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving ... 13

2.1 Inleiding ... 13

2.2 Externe verslaggeving ... 13

2.3 Ondernemingskamer ... 14

2.4 Raad voor de Jaarverslaggeving ... 15

2.4.1 Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving ... 15

2.4.2 Status Richtlijnen ... 16

2.5 Conclusie ... 19

3. Pensioenstelsel en Pensioenwet Nederland ... 20

3.1 Inleiding ... 20 3.2 Pensioenwet 2007 ... 20 3.2.1 Juridisch kader ... 21 3.2.2 Internationaal kader ... 22 3.3 Pensioenstelsel ... 23 3.4 Pensioenregelingen ... 25

3.4.1 Defined contribution plan ... 25

3.4.2 Defined benefit plan ... 25

3.4.3 Collectief defined contribution plan ... 26

(6)

6 4. RJ 271 – 2005 en RJ 271 – 2008... 28 4.1 Inleiding ... 28 4.2 Toepassingsgebied ... 28 4.3 RJ 271 – 2005 ... 29 4.3.1 Inhoud RJ 271 – 2005 ... 29 4.3.2 Wijzigingen t.o.v. RJ 271 – 2003 ... 32 4.3.3 Kanttekeningen ... 34 4.3.4 Samenvatting ... 37 4.4 RJ 271 – 2008 ... 38 4.4.1 Inhoud RJ 271 – 2008 ... 38 4.4.2 Wijzigingen t.o.v. RJ 271 – 2005 ... 39 4.4.3 Kanttekeningen ... 40 4.4.4 Samenvatting ... 40 4.5 Conclusie ... 42 5. RJ 271 – 2009 ... 43 5.1 Inleiding ... 43 5.2 Toepassingsgebied ... 43 5.3 Inhoud RJ 271 – 2009 ... 44 5.4 Pensioenstelsel en verslaggeving ... 44 5.4.1 Angelsaksische benadering ... 45 5.4.2 Nederlandse benadering ... 46 5.5 Wijzigingen t.o.v. RJ 271 – 2008 ... 47

5.6 Kanttekeningen t.o.v. eerdere Richtlijn ... 48

5.7 Kanttekeningen RJ 271 – 2009 ... 50

5.8 Conclusie ... 56

6. Internationaal perspectief ... 57

6.1 Inleiding ... 57

6.2 Richtlijnen pensioenen internationaal ... 57

6.2.1 IAS 19 ... 57

6.2.2 FAS 87 ... 58

6.2.3 FRS 17 ... 59

(7)

7

6.4 Internationale verslaggevingsregels en IFRS SME ... 61

6.5 Conclusie ... 64 7. Empirisch onderzoek ... 65 7.1 Inleiding ... 65 7.2 Randvoorwaarden ... 65 7.3 Onderzoeksvragen ... 66 7.4 Uitvoering onderzoek ... 66 7.5 Beperkingen onderzoek ... 67 7.6 Uitkomsten onderzoek ... 68 7.7 Conclusie ... 73 Conclusie ... 74 Bronvermelding ... 77

Bijlage 1: Overzicht Richtlijnen ... 81

Bijlage 2: RJ 271 – 2003 ... 82

Bijlage 3: RJ 271 – 2005 ... 83

Bijlage 4: RJ 271 – 2008 ... 87

Bijlage 5: RJ 271 – 2009 ... 90

Bijlage 6: Empirisch onderzoek ... 94

Bijlage 7: Uitkomsten toelichtingsvereisten RJ 271.342 en RJ 140.213 ... 95

Bijlage 8: Vragenlijst bestuurslid Stichting Pensioenfonds Kas Bank ... 96

(8)

8

1.

Inleiding

1.1

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de aanleiding en relevantie voor de praktijk, probleemstelling en onderzoeksmethoden en theoretische basis voor deze scriptie beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de indeling van deze scriptie. Hierin wordt aangegeven wat de structuur van het verslag is en wordt de inhoud per hoofdstuk weergegeven.

1.2

Aanleiding en relevantie

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft in april van dit jaar Uiting 2009-6 gepubliceerd, waarin ‘Richtlijn 271.3 Personeelsbeloningen – Pensioenen’ is opgenomen. Niet-beursgenoteerde ondernemingen in Nederland dienen zich bij externe verslaggeving te houden aan de bepalingen welke in deze Richtlijn zijn opgenomen. De afgelopen jaren is pensioenverslaggeving veelbesproken. Dit blijkt zowel uit de hoeveelheid artikelen in de (financiële) pers als in de vakbladen op het gebied van externe verslaggeving en pensioenen. Ook wijzen de veranderingen in regelgeving op het gebied van pensioenen, waar in Nederland de Raad voor de Jaarverslaggeving verantwoordelijk voor is, op een dynamisch proces. De veranderingen in regelgeving en voortdurende discussie in vakbladen zijn aanleiding voor deze scriptie. Onderzocht zal worden hoe de verslaggeving zich door de jaren heen heeft geëvolueerd en of de wijzigingen betere verslaggeving in de jaarrekening van rechtspersonen met zich meebrengen.

1.3

Probleemstelling

In deze scriptie is sprake van een probleem in praktische zin. Verslaggevingsregels voor pensioenen in de jaarrekening zijn de afgelopen jaren meerdere keren aangepast en gewijzigd. In deze scriptie wordt onderzocht of de wijzigingen door de jaren heen tot betere verslaggeving in de jaarrekening leiden.

(9)

9

De probleemstelling bestaat uit de doelstelling, vraagstelling en randvoorwaarden. Deze onderdelen worden hierna besproken.

Doelstelling

Het doel van de scriptie is te onderzoeken of de wijzigingen in verslaggevingsregels voor pensioenen, opgenomen in RJ 271.3, leiden tot betere verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening. Hiervoor zal de gewijzigde Richtlijn worden geanalyseerd en zullen kritische kanttekeningen uit de literatuur op de Richtlijn worden aangehaald.

Vraagstelling

De doelstelling leidt tot de volgende centrale onderzoeksvraag:

Leiden de wijzigingen in verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening, opgenomen in de door de Raad voor de Jaarverslaggeving uitgebrachte Richtlijn 271.3, tot betere verslaggeving

van pensioenen in de jaarrekening?

De onderzoeksvraag leidt tot de volgende deelvragen:

1. Wat is de status en daarmee betekenis van de door de RJ in Nederland uitgevaardigde Richtlijnen en welke plaats hebben de Richtlijnen in het Nederlandse verslaggevingsrecht? 2. Hoe is het Nederlandse pensioenstelsel opgebouwd (o.a. in vergelijking met andere Europese

landen) en in hoeverre sluiten verslaggevingsregels voor pensioenen hierop aan?

3. Wat zijn kritische kanttekeningen op RJ 271 2005 en hoe past deze Richtlijn binnen de Nederlandse Pensioenwet en het pensioenstelsel?

4. Wat zijn tekortkomingen en/of pluspunten van RJ 271 2008 en in hoeverre is er aansluiting met de Pensioenwet en het Nederlandse pensioenstelsel?

5. Wat zijn de belangrijkste wijzigingen en bepalingen opgenomen in RJ 271 2009 en wat zijn in de literatuur geuite kanttekeningen op deze Richtlijn?

6. Wat is de impact van RJ 271 2009 op de vergelijkbaarheid van Nederlandse jaarrekeningen van rechtspersonen ten opzichte van rechtspersonen die onder Europese/internationale verslaggevingsregels vallen?

(10)

10 Randvoorwaarden

Met ingang van 2005 dienen beursgenoteerde ondernemingen in Nederland de geconsolideerde jaarrekening op te stellen in overeenstemming met Europese wetgeving. Zij gebruiken bij het opstellen van de jaarrekening International Financial Reporting Standards (IFRS). In Nederland is wetgeving voor jaarverslaggeving opgenomen in Burgerlijk Wetboek 2 titel 9. Hiernaast gebruiken niet beurs genoteerde rechtspersonen in Nederland de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In verband met vergelijkbaarheid tussen Nederlandse jaarrekeningen en jaarrekeningen van

rechtspersonen uit andere Europese landen zal het internationale kader voor pensioenwetgeving en het pensioenstelsel worden geschetst.

Er is empirisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of en hoe rechtspersonen RJ 271 voor de verwerking van pensioenen in de jaarrekening toepassen. Hierbij is naast de kwaliteit van de toelichting beoordeeld hoe de ondernemingen in de jaarrekening omgaan met de verwerking van buitenlandse pensioenregelingen.

1.4

Onderzoeksmethoden en theoretische basis

Het onderzoek in deze scriptie is te typeren als een literatuuronderzoek waarbij ter verdieping hiervan empirisch onderzoek is uitgevoerd. De beantwoording van de hoofd- en deelvragen wordt gedaan op basis van onderzochte literatuur. Hierbij wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van Nederlandse literatuur. Verslaggevingsregels voor pensioenen in de jaarrekening zijn opgenomen in: ‘Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving voor grote en middelgrote rechtspersonen ’ jaareditie 2008, uitgegeven door de Raad voor de Jaarverslaggeving. Om verschillen in verslaggevingsregels door de jaren heen inzichtelijk te maken zal ook gebruik worden gemaakt van eerdere jaaredities. De door de Raad uitgevaardigde Richtlijn 271.3 staat, beschouwd in het kader van Nederlandse verslaggevingsregels over pensioenen, centraal in deze scriptie. Hierdoor zal veelvuldig gebruik worden gemaakt van de website van de Raad voor de Jaarverslaggeving: www.rjnet.nl. Verder zullen wetenschappelijke artikelen worden geraadpleegd, welke rechtstreeks of zijdelings het onderwerp van deze scriptie raken. De tijschriften waarin deze artikelen zijn opgenomen betreffen o.a. MAB (Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie) en wetenschappelijke artikelen opgenomen in De Accountant.

(11)

11

1.5

Indeling scriptie

Hoofdstuk twee bespreekt kort de externe verslaggevingsregels geldend voor ondernemingen in Nederland. Na een korte bespreking van de van toepassing zijnde regelgeving wordt de Raad voor de Jaarverslaggeving behandeld. Besproken wordt wat de status is van door de RJ uitgebrachte Richtlijnen en wat de plaats van deze Richtlijnen is binnen het verslaggevingsrecht. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op deelvraag één.

Hoofdstuk drie gaat over aansluiting tussen het Nederlandse pensioenstelsel en verslaggeving op pensioengebied voorgeschreven door de RJ. De drie pijlers waarop het Nederlandse pensioenstelsel gebaseerd zijn worden besproken. Ook worden de pensioenregelingen zoals wij die in Nederland kennen uiteengezet. Het hoofdstuk geeft antwoord op deelvraag twee.

In het vierde hoofdstuk worden de verslaggevingsregels geanalyseerd zoals deze gelden in 2005 en 2008. Er zal worden bepaald in hoeverre aansluiting bestaat tussen pensioenwetgeving, het pensioenstelsel in Nederland en verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op deelvragen drie en vier.

Het vijfde hoofdstuk gaat naar aanleiding van deelvraag vijf in op Richtlijn 271.3 (2009). Ondernemingen in Nederland dienen RJ 271.3 (2009) met ingang van boekjaar 2010 te volgen waarbij eerdere toepassing wordt aanbevolen. De inhoud van de nieuwe Richtlijn wordt geanalyseerd. Door middel van literatuuronderzoek wordt bekeken waar de nieuwe Richtlijn ten opzichte van de oude Richtlijn is aangepast en gewijzigd. Hiervoor worden kritische kanttekeningen uit wetenschappelijke artikelen op Richtlijn 2009 aangehaald en geanalyseerd.

Hoofdstuk zes geeft antwoord op deelvraag zes. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de gevolgen van het invoeren van Richtlijn 271 2009 voor de vergelijkbaarheid tussen jaarrekeningen van rechtspersonen binnen Europa. Duidelijk wordt gemaakt wat de impact van de wijziging van de verslaggevingsregels in Nederland is op internationaal gebied.

Het laatste hoofdstuk gaat in op het uitgevoerde empirisch onderzoek. De onderzoeksvragen, randvoorwaarden en beperkingen ervan worden besproken, waarna de uitkomsten uiteen worden gezet.

(12)

12

Juiste verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening is van groot belang. Er moet daarom een heldere set van verslaggevingsregels bestaan die niet voor verschillende interpretatie vatbaar is maar eenduidige en heldere verslaggeving door rechtspersonen met zich meebrengt. Voorschriften voor verslaggeving over pensioenen opgenomen in Richtlijn 271.3 (2009) hebben als doel dit te bereiken.

Dit blijkt uit het doel van de Stichting voor de Jaarverslaggeving:

‘De Stichting heeft ten doel de kwaliteit van de externe verslaggeving, in het bijzonder van de jaarrekening, binnen Nederland door rechtspersonen en andere organisaties te bevorderen.

Zij tracht dit doel te bereiken:

-door het publiceren van stellige uitspraken en aanbevelingen inzake externe verslaggeving; -door het gevraagd of ongevraagd adviseren van de overheid en van andere regelgevende instanties

aangaande voorschriften inzake externe verslaggeving.’1

1

(13)

13

2.

Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving

2.1

Inleiding

In dit hoofdstuk staan de rol van de Raad voor de Jaarverslaggeving in Nederland en de status van de Richtlijnen welke zij uitgeven centraal. Na een korte beschouwing van externe verslaggeving in Nederland worden de Raad voor de Jaarverslaggeving en de door haar uitgevaardigde Richtlijnen beschouwd. Van belang in het kader van deze scriptie is duidelijkheid over de status en daarmee betekenis van de Richtlijnen voor Nederlandse rechtspersonen.

2.2

Externe verslaggeving

‘Externe verslaggeving wil zeggen informatieverschaffing vanuit organisaties ten behoeve van belanghebbende of belangstellende buitenstaanders. Daarbij wordt vooral aandacht geschonken aan financiële informatie, die op systematische wijze wordt verstrekt. Jaarverslaggeving door middel van een jaarrekening is de belangrijkste verschijningsvorm daarvan.’2

In Nederland zijn onder andere de volgende wetsbronnen op het gebied van externe verslaggeving te vinden:

• Titel 9, Boek 2 Burgerlijk Wetboek;

• Besluit Modellen Jaarrekening (AMvB > Algemene Maatregel van Bestuur); • Besluit Actuele Waarde (AMvB).

Voor een belangrijk deel is het nu geldende recht te vinden in eerstgenoemde wetsbron Titel 9 Boek 2 BW. Dit betreft de wetgeving waarin de Europese Richtlijnen over financiële verslaggeving zijn geïncorporeerd3. Deze wetgeving geldt voor de rechtsvormen waarin het overgrote deel van het bedrijfsleven is georganiseerd. In Titel 9 Boek 2 BW zijn regelingen opgenomen betreffende de

2

Klaassen, J., Hoogendoorn, M.N., Vergoossen, R.G.A., Externe verslaggeving, Groningen/Houten, Wolters-Noordhoff bv, 2008, 7e druk, p18

3 Klaassen, J., Hoogendoorn, M.N., Vergoossen, R.G.A., Externe verslaggeving, Groningen/Houten,

(14)

14

inrichting van de jaarrekening, het jaarverslag, de accountantscontrole en het deponeren van deze stukken bij het Handelsregister. Meer gedetailleerde wetgeving is te vinden in twee op de wet gebaseerde AMvB’s (betreffen het Besluit inzake modellen voor de jaarrekening en het Besluit actuele waarde).

Titel 9 Boek 2 BW is alleen van toepassing op rechtspersonen. Artikel 360 lid 1 noemt achtereenvolgens:

• Coöperatie;

• Onderlinge waarborgmaatschappij; • Naamloze vennootschap;

• Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Verder vallen ook verenigingen en stichtingen onder deze titel voor zover zij een onderneming in stand houden.

In de wettelijke regeling (Titel 9 Boek 2 BW) is opgenomen dat belanghebbenden hun bezwaren tegen een jaarrekening kunnen voorleggen aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam.

2.3

Ondernemingskamer

Voor een onderneming is de procedure met betrekking tot de jaarstukken afgerond, zodra zij de jaarstukken heeft gedeponeerd bij het Handelsregister. Een vordering over deze ingediende jaarstukken kan door een belanghebbende (en alleen door een belanghebbende) bij de Ondernemingskamer worden ingediend. De stukken worden dan onderworpen aan het oordeel van de Ondernemingskamer.

De ondernemingskamer vormt een gespecialiseerd onderdeel van het gerechtshof te Amsterdam. De uitspraken van de Ondernemingskamer (zgn. jurisprudentie) kunnen algemene strekking krijgen, als wettelijke bepalingen als zodanig worden uitgelegd.

(15)

15

2.4

Raad voor de Jaarverslaggeving

De RJ is een uitvoerend orgaan van de Stichting voor de Jaarverslaggeving. Zij is volgens de statuten verantwoordelijk voor het opstellen van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (stellige uitspraken en aanbevelingen). Verder hoort het geven van adviezen tot haar taken.

De Raad bestaat uit drie delegaties – verschaffers, gebruikers en controleurs van de jaarrekeningen van ondernemingen – en een onafhankelijke voorzitter. Er is sprake van een zogenaamde tripartiete samenstelling. Deze tripartiete samenstelling beoogt een breed draagvlak van de Richtlijnen te bereiken en weer te geven wat in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar wordt beschouwd.

De drie delegaties bevatten elk vier leden:

• Informatieverschaffers, benoemd op voordracht van VNO-NCW en MKB-Nederland;

• Informatiegebruikers, benoemd op voordracht van FNV, CNV en de Vereniging van Beleggingsanalisten;

• Informatiecontroleurs, benoemd op voordracht van het Koninklijk NIVRA en de NOVAA.

2.4.1 Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving

In Nederland is de RJ het enige orgaan dat algemene verslaggevingsstandaarden uitvaardigt. De Raad voor de Jaarverslaggeving vaardigt Richtlijnen uit, welke zijn te onderscheiden in aanbevelingen en stellige uitspraken (dikgedrukt in RJ Bundel). De Raad stelt dat goede redenen aanwezig moeten zijn om als rechtspersoon af te kunnen wijken van stellige uitspraken. Sinds 2005 vaardigt de Raad ook RJ-Uitingen uit. Deze RJ-Uitingen betreffen een verduidelijking of interpretatie van bestaande Richtlijnen en kunnen worden opgevat als tussentijdse ‘updates’ van de Richtlijnen. De Raad geeft aan dat de benadering van de RJ vooral is gericht op de meest algemene rechtsvormen waarin ondernemingen worden gedreven, namelijk de besloten en de naamloze vennootschap.

(16)

16

2.4.2 Status Richtlijnen

In de door NV COS (Nadere Voorschriften Controle en Overige Standaarden) vervangen Richtlijnen voor de Accountantscontrole (RAC) 200.2 (RAC 2005) wordt de RJ als gezaghebbende kenbron beschouwd in de hiërarchie van kenbronnen onder RJ. In de oude RAC 120.3 (RAC 2002) waren de stellige RJ-uitspraken nog onderdeel van Dutch-GAAP (Generally Accepted Accounting Principles). In NV COS 2007 wordt de RJ in zijn geheel niet meer genoemd. In 200.35 worden Titel 9 en IFRS (International Financial Reporting Standards) genoemd.

In Titel 9 Boek 2 BW wordt de RJ nergens genoemd zodat de Richtlijnen niet de status van wet hebben.4 De Richtlijnen uitgegeven door de RJ zijn geen dwingend recht omdat zij tevens nergens anders genoemd worden in de wet. De Richtlijnen zijn niet tot stand gekomen via het binnen Nederland geldende wetgevingsproces.

Uit de literatuur blijkt dat er al lange tijd discussie bestaat over de status van de RJ en daarmee de betekenis van de door de RJ uitgegeven Richtlijnen. Beckman stelt dat de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving geen kracht van wet hebben en daarom slechts als een hulpmiddel bij het uitleggen van de wet kunnen worden geïnterpreteerd. Het ontbreken van motiveringen in de Richtlijnen leidt ertoe dat de Richtlijnen de status missen welke de gebruikers ertoe moet zetten deze te volgen.5

Vergoossen concludeert in zijn column ‘Raad voor de Jaarverslaggeving: is de tijd van gaan gekomen?’ dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, tenzij de nodige herstructureringen worden doorgevoerd. ‘De RJ moet worden omgevormd tot een orgaan waarin onafhankelijke deskundigen zitting hebben die verslaggevingsregels vaststellen door middel van meerderheidsbesluiten. Dit moet gepaard gaan met een statusverhoging van de RJ-richtlijnen, dat wil zeggen dat de naleving daarvan moet kunnen worden afgedwongen’, aldus Vergoossen.6

4 Gilst, F.A. van, Wat voor pensioenregeling heeft u volgens uw jaarrekening? Vakartikel in: P&P, nr. 3, 2005,

p10-15

5

Beckman, H., Het wettelijk kader van de jaarrekening, in: Hoogendoorn, M.N., Klaassen, J., Krens, F., Externe

verslaggeving in theorie en praktijk, ’s-Gravenhage, Reed Business Information bv, 2004, 4e druk, p279-282

6 Vergoossen, R.G.A., Raad voor de Jaarverslaggeving: is de tijd van gaan gekomen?, in: Maandblad voor

(17)

17

Empirisch onderzoek van Vergoossen en Gouwens laat zien dat informatie die volgens de wet of stellige uitspraken van de RJ moet worden opgenomen soms ontbreekt of gebrekkig is, zonder dat dit leidt tot een melding in de accountantsverklaring.7

Ook vanuit de politiek wordt de status en daarmee betekenis van de Richtlijnen veelbesproken. In een voorstel tot wijziging van artikel 2:362 BW is onderstaande passage opgenomen. Het betreft een passage uit Tweede Kamerstuk 28 220 februari 2002 door toenmalig Minister van Justitie J.P.H. Donner. De passage luidt als volgt:

‘Gelet op de maatschappelijke betekenis van de RJ-richtlijnen stel ik voor dat een onderneming vermeldt of hij de RJ-richtlijnen heeft gevolgd. Dat houdt geen verplichting in om ze te volgen of om op ieder onderdeel waar de RJ-richtlijnen niet worden gevolgd, uitsluitsel te geven. Het is aan de gebruikers van de jaarrekening, aandeelhouders voorop, om daaromtrent desgewenst nadere uitleg van bestuur en commissarissen te vragen. Naar mijn overtuiging kan men niet van een onderneming of ondernemingsleiding eisen dat op ieder onderdeel van de jaarrekening wordt aangegeven waar de RJ-richtlijnen niet zijn gevolgd en waarom.’8

De Richtlijnen zijn als gezaghebbende kenbron te typeren. Deze conclusie kan worden getrokken naar aanleiding van de arresten ‘Reed Elsevier/SOBI’ en ‘SOBI/KPN’ van de Ondernemingskamer. Met beide arresten wordt invulling gegeven over de plaats van de Richtlijnen voor de jaarrekening in het geheel van verslaggevingsregels, namelijk als gezaghebbende kenbronnen voor de uitleg van de wettelijke bepalingen.

Een passage uit tussenarrest ‘KPN-SOBI’ 7 november 2002 van de Ondernemingskamer luidt:

• ‘Nu de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving hebben te gelden als aanbevelingen waarin de - geëvolueerde - maatschappelijke opvattingen omtrent de - nadere uitwerking van de - wettelijke regeling tot uitdrukking komen, …’9

7

Vergoossen, R.G.A., Gouwens, L.J., Kwaliteit gedeponeerde jaarstukken middelgrote rechtspersonen, in:

Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 2008, jg. 82, no. 10, oktober, p435

8

Tweede Kamer, stuk 28 220 februari 2002

9 Gerechtshof te Amsterdam, Ondernemingskamer, arrest van 7 november 2002, rolnummer 908/2001 OK van

(18)

18

In navolging van bovenstaand arrest geeft de Hoge Raad in cassatie aan eveneens waarde te hechten aan het werk van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Dit blijkt uit de volgende passage:

• ‘… Bij de vaststelling daarvan zijn, gelet ook op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van belang. De voorschriften van deze Richtlijnen kunnen immers een belangrijk oriëntatiepunt en gezaghebbende kenbron vormen voor wat in het concrete geval als aanvaardbaar heeft te gelden.’10

Het arrest ‘Reed Elsevier-SOBI’ 20 november 2003 kent de volgende veelzeggende passages over de Richtlijnen:

• ‘… Met inachtneming van deze en mogelijke andere van belang zijnde bijzonderheden dient van geval tot geval te worden bezien of en in hoeverre voor de toepassing van de aan de orde zijnde wettelijke bepalingen gewicht dient te worden toegekend aan enige bepaling uit de Richtlijnen.’

• ‘Voor de uitleg van deze wettelijke bepalingen zijn van belang – als gezaghebbende kenbronnen van in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar te beschouwen normen– de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving’11.

De Richtlijnen hebben niet de status van wet, maar van gezaghebbende vastlegging van wat als maatschappelijk aanvaardbare normen voor financiële verslaggeving moet worden beschouwd.12

10

Hoge Raad der Nederlanden, arrest van 10 februari 2006, rolnummer C04/305HR van Koninklijke KPN NV. tegen Stichting Onderzoek Bedrijfsinformatie SOBI

11

Gerechtshof te Amsterdam, Ondernemingskamer, arrest van 20 november 2003, rolnummer 990/2002 OK van Stichting Onderzoek Bedrijfsinformatie SOBI tegen Reed Elsevier NV.

12 Schoonderbeek, W.J., Ondernemingskamer en Richtlijnen voor de jaarverslaggeving: een doorbraak?, in:

(19)

19

2.5

Conclusie

In dit hoofdstuk is stilgestaan bij wetgeving op het gebied van externe verslaggeving in Nederland. De diverse wetsbronnen waaraan Nederlandse rechtspersonen zich dienen te houden bij jaarverslaggeving zijn kort besproken. Verder is ingegaan op de tripartiete samenstelling van de Raad voor de Jaarverslaggeving en de Richtlijnen die zij uitvaardigt.

Er is ingegaan op twee belangrijke arresten van de Ondernemingskamer en één van de Hoge Raad. Genoemde arresten geven aan dat aan de Richtlijnen gezaghebbende betekenis mag worden toegekend. Uit het arrest ‘Reed Elsevier/SOBI’ is de conclusie te trekken dat rechtspersonen die een jaarrekening opmaken moeten voldoen aan Nederlandse verslaggevingsregels.

De rechtspersonen moeten voldoen aan de wet (Titel 9 Boek 2 BW), rekening houden met jurisprudentie van de Ondernemingskamer en Hoge Raad, rekening houden met de (stellige uitspraken van de) RJ en kunnen slechts van de (stellige uitspraken in de) RJ afwijken indien daarvoor goede gronden zijn en daarvoor een deugdelijke motivering is.

In deze scriptie staat Richtlijn 271 centraal. In dit hoofdstuk is daarom beschreven door wie de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving worden uitgevaardigd en wat de betekenis van de Richtlijnen is met betrekking tot externe verslaggeving door rechtspersonen.

De conclusie is dat aan de Richtlijnen gezaghebbende betekenis mag worden toegekend. Doorslaggevend voor deze conclusie zijn de arresten ‘Reed Elsevier/SOBI’ en ‘KPN/SOBI’ van de Ondernemingskamer. Laatstgenoemd arrest is bij de Hoge Raad gewezen. De Hoge Raad wijst de bundel ‘Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving’ als gezaghebbende kenbron aan. De passages uit de arresten die deze conclusie onderbouwen, zijn opgenomen in dit hoofdstuk.

(20)

20

3.

Pensioenstelsel en Pensioenwet Nederland

3.1

Inleiding

Om inzicht te krijgen in aansluiting tussen de Pensioenwet c.q. het pensioenstelsel in Nederland en verslaggevingsregels over pensioenen, opgenomen in RJ 271.3, gaat dit hoofdstuk in op de Pensioenwet en het pensioenstelsel binnen Nederland. Deze scriptie gaat in op de vraag of de nieuwe Richtlijn 271 mogelijk betere verslaggeving met zich meebrengt. Omdat de RJ als één van de redenen voor de wijziging van de Richtlijn betere aansluiting bij het pensioenstelsel in Nederland noemt, zal het pensioenstelsel in Nederland worden behandeld. Ook zal kort het internationale perspectief worden geschetst. Hierbij wordt aangegeven hoe het Nederlandse pensioenstelsel verschilt ten opzichte van andere landen.

3.2

Pensioenwet 2007

Over wetgeving van pensioenen in Nederland valt op te merken dat op 1 januari 2007 de Pensioenwet (PW) inwerking is getreden. Deze wet vervangt de van 1954 daterende Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). De uitgangspunten van deze Pensioenwet zijn zekerheid, eigen verantwoordelijkheid en bescherming.

Zekerheid staat voorop in de Pensioenwet en bevat drie soorten; financiële, individuele en uitvoeringszekerheid. In deze paragraaf worden alleen de voor de vraagstelling relevante punten van de Pensioenwet aangehaald. Voor een verdere verdieping van de Pensioenwet wordt dan ook verwezen naar de genoemde literatuur.

Eigen verantwoordelijkheid van de sociale partners (de werkgevers en werknemers) is een volgend uitgangspunt. Een werkgever is niet verplicht een pensioenregeling voor zijn werknemers op te zetten. Wanneer hij er echter voor kiest een pensioenregeling op te zetten, heeft hij met veel verplichtingen uit de Pensioenwet te maken.13

13

(21)

21

De Pensioenwet heeft alleen maar betrekking op pensioen wat voortkomt uit de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en werknemer. Het gaat om pensioen uit de tweede pijler. Pensioen uit de eerste en derde pijler valt niet onder de Pensioenwet. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de het pensioenstelsel zoals wij dat in Nederland kennen en worden de drie pijlers afzonderlijk besproken.

3.2.1 Juridisch kader

Als werkgever met werknemer pensioen is overeengekomen, moet dit pensioen buiten de onderneming worden ondergebracht. Dit gebeurt bij een pensioenuitvoerder. Als pensioenuitvoerder kwalificeert een verzekeraar, ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds. Er is dan sprake van een driehoeksrelatie tussen werkgever, werknemer en pensioenuitvoerder. In de Pensioenwet worden de rechtsverhoudingen en verantwoordelijkheden van iedere partij strikt geregeld.

De rechten en verplichtingen van werkgever, werknemer en uitvoerder worden in vier stukken vastgelegd. Dit zijn de pensioenovereenkomst, startbrief, reglement en uitvoeringsovereenkomst. Met de komst van de Pensioenwet is de uitvoerder verantwoordelijk geworden voor de inhoud van het reglement. Dit gaat in vanaf de datum van uitgestelde inwerkingtreding, voor fondsen vanaf 2008 en voor verzekeraars vanaf 2009.

Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling. Het pensioenreglement, waarvoor de pensioenuitvoerder verantwoordelijk is, moet in overeenstemming met de pensioenovereenkomst zijn.14

14 Zweers, M.M., De Pensioenwet, bekeken vanuit de praktijk; Pensioen helder en duidelijk zekergesteld,

(22)

22

3.2.2 Internationaal kader

De pensioenstelsels in de verschillende Europese landen lopen sterk uiteen, vooral als het om sociale zekerheid gaat. In Nederland is de AOW een verzekering voor ingezetenen en is de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) een werknemersverzekering. In vergelijking met andere landen waar de oudedagsvoorziening is opgezet in de vorm van een werknemersverzekering is dit een groot verschil. De hoogte van de verzekerde uitkeringen is een ander verschil tussen de diverse landen.

De eerste pijler voorziening is in de meeste Zuid-Europese landen het belangrijkste onderdeel van het pensioen. Daartegenover staat dat in de meeste West-Europese landen de eerste pijler voorziening een basisvoorziening is, net als in Nederland.15

De pensioensituatie in de EU is gecompliceerd doordat deze in beweging is. Aan de ene kant is een lange termijn beweging van het noorden naar het zuiden waar te nemen. Het noorden kent een beperkt basisstaatspensioen met aanvullingen vanuit de collectief aanvullende pensioenen. Het zuiden kent juist een uitgebreid basisstaatspensioen met weinig collectief aanvullende pensioenregelingen. De staatspensioenen worden gefinancierd door het omslagstelsel. De collectieve pensioenen in veel gevallen op basis van het kapitaaldekkingsstelsel.

Het kapitaaldekkingsstelsel wil zeggen dat iedere actieve deelnemer spaart voor zijn eigen pensioen. In de opbouwperiode moet voldoende reserve worden gevormd om de toekomstige pensioenuitkeringen te kunnen financieren. Het omslagstelsel betekent dat het aantal uitkeringen in een jaar wordt omgeslagen over degenen die in hetzelfde jaar actief premie betalen.

Aan de andere kant is er in eigenlijk alle lidstaten vergrijzing van de bevolking waar te nemen. Gevolg van deze tendens is dat pensioenregelingen gebaseerd op het omslagstelsel onder druk komen te staan. Hierdoor is te zien dat in de zuidelijke lidstaten het basispensioen wordt verlaagd, wat tot gevolg heeft dat meer behoefte is aan de collectief aanvullende regelingen.16

15

Dietvorst, G.J.B., Dilling, J., Stevens, L.G.M., Pensioengids 2008 Vraagbaak voor pensioenen, Kluwer, 2008, p389

16 Brink, H.L., Jorissen, A., Pensioenen in de financiële verslaggeving in de Europese Unie, Ondernemingsvormen

(23)

23

3.3

Pensioenstelsel

Het pensioenstelsel in Nederland kent drie pijlers.171819 1. AOW via de overheid;

2. Pensioen via werkgever; 3. Eigen voorzieningen.

Ad. 1 AOW via de overheid

De AOW vormt de basis van het inkomen na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. AOW wordt opgebouwd door iedereen die tussen het 15e en 65e levensjaar in Nederland woont of werkt. Er geldt een verplichte verzekering voor de AOW. Hierbij is geen verschil tussen werkenden en niet-werkenden en mannen en vrouwen. De AOW is een vast bedrag en wordt maandelijks uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank. De hoogte is afhankelijk van het minimumloon en varieert voor alleenstaanden, eenoudergezinnen, gehuwden en samenwonenden. Recht op AOW is geregeld in de ‘Algemene Ouderdomswet’.

De AOW financiering is gebaseerd op het omslagstelsel. Dat betekent dat de generatie tot 65 betaalt voor degenen die op dat moment 65 jaar zijn. Het AOW pensioen is een minimuminkomen. Bij het ingaan van het pensioen kunnen de meeste mensen verder aanspraak maken op inkomens uit de tweede en/of derde pijler.

Ad.2 Pensioen via de werkgever

Pensioen via de werkgever is een werknemerspensioen en is onderdeel van het arbeidsvoorwaardenoverleg. Als een werkgever een pensioenregeling aanbiedt, zijn werknemers in bijna alle gevallen verplicht tot deelname. De onderbrengingsplicht van de werkgever (artikel 23 van de Pensioenwet) houdt in dat hij de pensioenovereenkomst onderbrengt door een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten met en in stand te houden bij een pensioenuitvoerder. De werkgever brengt het pensioen onder bij een bedrijfstakpensioenfonds, ondernemingspensioenfonds of verzekeringsmaatschappij. 17 www.szw.nl 18 www.watsonwyatt.com 19 www.vvb.nl

(24)

24

Een bedrijfstakpensioenfonds verzorgt de pensioenen van alle werknemers die in een bepaalde bedrijfstak werkzaam zijn. Een ondernemingspensioenfonds verzorgt de pensioenen van de werknemers van één bedrijf of een groep van verbonden partijen. Bij het werknemerspensioen zijn de eindloonregeling, middelloonregeling en beschikbare-premie regeling te onderscheiden. Kapitaaldekking is de basis van financiering van deze pijler. De premies worden belegd om hiermee de pensioenuitkeringen te kunnen doen.

De pensioenuitvoerder en werkgever leggen afspraken over de manier waarop de pensioenovereenkomst wordt uitgevoerd vast in de uitvoeringsovereenkomst. Beleggingen en verplichtingen kunnen in waarde variëren zodat sprake kan zijn van een tekort of een overschot. De manier waarop hiermee moet worden omgegaan is opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst. Door de waardevariatie in beleggingen en verplichtingen is een pensioenrisico aanwezig. Dit risico kan bij de werkgever of de (ex)werknemers liggen. Als het risico volledig bij de (ex)werknemers ligt kwalificeert de pensioenregeling als beschikbare premieregeling. In alle andere gevallen is sprake van een toegezegd pensioenregeling. Bij een ondernemingspensioenfonds is het pensioenrisico het risico van de werkgever.

Ad. 3 Eigen voorzieningen

Bij eigen voorzieningen worden eigen aanvullingen op de eerdere twee pijlers getroffen. Dit kan in de vorm van lijfrentes, koopsompolissen of spaargeld. Een reden voor eigen voorzieningen kan zijn de wens om eerder met pensioen te gaan. Deze voorziening wordt verder getroffen wanneer sprake is van een pensioengat. Het pensioen opgebouwd uit de eerste twee pijlers is dan minder dan 70 % van het laatstverdiende loon. Om het pensioengat te vullen kunnen dan eigen middelen worden ingezet.

(25)

25

3.4

Pensioenregelingen

In aanvulling op de tweede pijler, pensioen via de werkgever, zijn in Nederland de volgende pensioenregelingen te onderscheiden:

1. Toegezegd bijdrage regeling (defined contribution plan) 2. Toegezegd pensioenregeling (defined benefit plan)

3. Collectief toegezegd bijdrage regeling (collectief defined contribution)

3.4.1 Defined contribution plan

Een DC regeling houdt in dat de werkgever de verplichting heeft om een bepaald bedrag (de zgn. beschikbare premie) aan het pensioenfonds te voldoen. Bij deze regeling staat het pensioen niet vast, maar is afhankelijk van het te realiseren rendement op beleggingen. Ondernemingen welke een DC regeling kennen, hoeven alleen de verschuldigde pensioenpremie als last in het resultaat mee te nemen. Deze ondernemingen hebben verder geen enkele verplichtingen naar de deelnemers welke in de pensioenregeling zijn opgenomen. Het actuariële risico (pensioenuitkeringen lager dan verwacht) en het beleggingsrisico (beleggingen zijn niet voldoende om de verwachte uitkeringen uit te kunnen voldoen) komen volledig voor rekening en risico van de in de pensioenregeling opgenomen werknemers.2021 DC regelingen kunnen beschikbare premieregelingen of spaarsystemen betreffen.

3.4.2 Defined benefit plan

Onder een DB pensioenregeling valt iedere regeling, welke op basis van de kenmerken van de regeling niet is aan te merken als een DC pensioenregeling. Bij een toegezegd pensioen is het te bereiken pensioen nauwkeuriger gedefinieerd dan bij een toegezegd bijdrage. Het pensioen kan een bepaald percentage van het gemiddelde of van het laatst verdiende salaris bedragen. Bij een DB regeling worden financieringsoverschotten- en tekorten op de balans en winst- en verliesrekening

20

Laning, A., Verslaggeving over pensioenen: IAS19/RJ271 beoordeeld, in: Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 6, juni, p286-293

21

Swinkels, L.A.P., Zijn pensioenregelingen gewijzigd als gevolg van de introductie van IFRS?, in: Maandblad

(26)

26

van de onderneming getoond. Dit komt doordat het risico van de pensioenregeling (gedeeltelijk) bij de onderneming ligt. Mogelijke tekorten moeten door de onderneming worden aangezuiverd. De werkgever is verplicht aanvullende betalingen te verrichten als er sprake is van een tekort aan pensioenkapitaal.2223

3.4.3 Collectief defined contribution plan

Het pensioenconcept collectief defined contribution combineert de voordelen van de DB en DC regelingen. Tussen werkgever en werknemer wordt een DB regeling afgesproken. Vaak gaat het over een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. Er worden financieringsafspraken gemaakt die de pensioenpremie voor minimaal vijf jaar vastzetten. De pensioenpremie moet de kosten dekken. Vaak bevat zij een opslag voor het aanleggen van reserves. Bij een dekkingsgraad van minder dan 105 procent is sprake van een tekort. De onderneming springt niet meer bij, maar het bestuur van het pensioenfonds beslist of dit ten laste gaat van:

• De indexatie;

• Opgebouwde rechten of ingegane pensioenen en/of • In enig jaar op te bouwen aanspraken.

Het minimumniveau van 105 % dekkingsgraad wordt vereist uit oogpunt van het nieuw Financieel Toetsingskader, welke op 1 januari 2007 is ingegaan. In de CDC regelingen is het van cruciaal belang dat de werkgever niet langer verantwoordelijk is voor pensioenen van (ex)werknemers.

Uitgangspunt voor de deelnemer van de CDC regeling is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. De onderneming heeft echter geen enkele verantwoordelijkheid om tekorten aan te vullen wanneer dit nodig blijkt. Ze heeft ook geen aanspraak op terugstortingen indien van toepassing. Dit kan de solidariteit tussen de werkgever en werknemer aantasten. De actuariële en beleggingsrisico’s liggen bij de deelnemers als collectief. Solidariteit tussen de deelnemers blijft hierdoor in stand. Pensioenfondsen krijgen echter een grotere verantwoordelijkheid naar de deelnemers.24

22

Laning, A., Verslaggeving over pensioenen: IAS19/RJ271 beoordeeld, in: Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 6, juni, p286-293

23

Swinkels, L.A.P., Zijn pensioenregelingen gewijzigd als gevolg van de introductie van IFRS?, in: Maandblad

voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 11, november, p562-570

24 Swinkels, L.A.P., Zijn pensioenregelingen gewijzigd als gevolg van de introductie van IFRS, in: Maandblad voor

(27)

27

3.5

Conclusie

Het Nederlandse pensioenstelsel is gebaseerd op drie pijlers. Dit zijn de AOW, pensioen van de werkgever en eigen voorzieningen. Het pensioen van de werkgever kan een DC regeling of een DB regeling betreffen, waarbij een CDC regeling een vorm van een pensioenregeling is die de voordelen van beide probeert te combineren.

In Nederland is de opzet van het pensioenstelsel zodanig, dat een strenge scheiding tussen verantwoordelijkheden en verplichtingen van belanghebbenden bestaat. Belanghebbenden zijn werkgever(s), pensioenuitvoerders en deelnemers. Het Nederlandse pensioenstelsel is ingericht op gedeelde verantwoordelijkheid en risicodeling tussen betrokkenen. Het stelsel is uniek in vergelijking tot andere landen en gebaseerd op solidariteit.

De Pensioenwet kent een afwijkende indeling van pensioenstelsels ten opzichte van de indeling in RJ 271 oud. Het onderscheid in DC en DB regelingen opgenomen in de oude Richtlijn is erg abstract en sluit niet aan op pensioenwetgeving. Het volgende hoofdstuk gaat in op de verslaggevingsregels van pensioenen opgenomen in RJ 271 oud. Vanwege onvoldoende aansluiting tussen RJ 271 oud en in Nederland aanwezige pensioenvormen is aanpassing van verslaggevingsregels opgenomen in RJ 271 oud wenselijk.

(28)

28

4.

RJ 271 – 2005 en RJ 271 – 2008

4.1

Inleiding

Beursgenoteerde ondernemingen moeten International Financial Reporting Standards (IFRS) toepassen in boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2005. Dit heeft de Europese Unie bepaald met Richtlijn EC 1606/2002. Niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen op basis van BW 2 Titel 9 (artikel 362 lid 8) voor vrijwillige toepassing van IFRS kiezen. Als rechtspersonen niet op verplichte of onverplichte gronden IFRS volgen, moeten zij zich bij het opstellen van de jaarrekening naast BW 2 Titel 9 houden aan de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving.

De status en daarmee betekenis van deze Richtlijnen is in hoofdstuk twee behandeld. Dit hoofdstuk gaat kort in op de inhoud van Richtlijn 271 – 2005 en Richtlijn 271 – 2008. Vervolgens worden in de literatuur geuite kanttekeningen op de Richtlijnen behandeld. De aansluiting tussen beide Richtlijnen op het pensioenstelsel in Nederland wordt kort behandeld. Doel van het hoofdstuk is te bepalen of door de wijzigingen en aanpassingen van de Richtlijn in de afgelopen jaren, kan worden gesproken van betere verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening. Op deze plaats worden de Richtlijnen 271 vóór 2009 behandeld. Het volgende hoofdstuk gaat in op Richtlijn 271 – 2009.

4.2

Toepassingsgebied

Als een rechtspersoon zowel een geconsolideerde als een enkelvoudige jaarrekening opstelt, zijn er vier combinaties mogelijk voor wat toepassing van verslaggevingsstandaarden betreft. Allereerst kan een onderneming zowel de geconsolideerde als enkelvoudige jaarrekening opstellen op basis van BW 2 Titel 9. Deze combinatie is niet mogelijk voor beursgenoteerde ondernemingen. De andere drie mogelijkheden betreffen alle IFRS standaarden voor de geconsolideerde jaarrekening, waarbij voor de enkelvoudige jaarrekening kan worden gekozen voor BW 2 Titel 9 (optie twee), BW 2 Titel 9 met toepassing van de optie om de waarderingsgrondslagen te hanteren die in de geconsolideerde jaarrekening zijn toegepast (optie drie) of IFRS (optie vier). Bij laatstgenoemde optie wordt IFRS gehanteerd bij het opstellen van zowel de geconsolideerde als de enkelvoudige jaarrekening.

(29)

29

Beursgenoteerde ondernemingen maken bij verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening gebruik van International Accounting Standard 19, kortweg IAS 19. Niet-beursgenoteerde rechtspersonen stellen hun jaarrekening op in overeenstemming met BW 2 Titel 9. Verder dienen zij de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving als gezaghebbende kenbron te erkennen en Richtlijn 271 toe te passen bij verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening. RJ 271 is een in de RJ Bundel opgenomen standaard voor de verwerking van personeelsbeloningen in de jaarrekening. In deze scriptie wordt alleen de inhoud van RJ 271.3 behandeld. Dit betreffen beloningen in de vorm van uitkeringen na afloop van het dienstverband (pensioenen en dergelijke).

4.3

RJ 271 – 2005

Deze paragraaf gaat in op Richtlijn 271 – 2005. De inhoud van de Richtlijn wordt kort besproken. Daarna komen wijzigingen in de Richtlijn, ten opzichte van de Richtlijn zoals die voorheen bestond (RJ 271 – 2003), aan de orde. De paragraaf wordt afgesloten met kanttekeningen op RJ 271 – 2005 en een korte samenvatting. Hiervoor worden diverse artikelen uit de literatuur aangehaald. Aan de hand van beschouwingen in de literatuur op RJ 271 – 2005 zal worden bepaald wat de positieve en negatieve kanten van RJ 271 – 2005 zijn.

4.3.1 Inhoud RJ 271 – 2005

In deze subparagraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van RJ 271 – 2005. Voor een uitgebreide analyse en verdere inhoud van deze Richtlijn wordt verwezen naar bijlage 3. In bijlage 2 is de inhoud van RJ 271 – 2003 opgenomen. In bijlage 1 is een totaaloverzicht van de Richtlijnen opgenomen. Deze Richtlijn is van toepassing voor boekjaren beginnend op of na 1 januari 2005. De beschrijving van deze Richtlijn is ingedeeld naar de aard van de pensioenregeling: toegezegd bijdrage regeling of toegezegd pensioenregeling.

RJ 271.3 – 2005 kent twee categorieën pensioenregelingen:

‘Een toegezegde-bijdrage regeling (defined contribution plan) is een pensioenregeling waarbij door de rechtspersoon overeengekomen bijdragen worden betaald aan het fonds, en er geen verplichting voor de rechtspersoon bestaat tot het betalen van aanvullende bijdragen als er sprake is van een tekort bij het fonds. Het actuariële risico, inclusief het beleggingsrisico, ligt niet bij de rechtspersoon.’

(30)

30

‘Toegezegd-pensioenregelingen (defined benefit plan) zijn alle andere regelingen dan toegezegde-bijdrage regelingen.’25

Belangrijk bij het kwalificeren van de pensioenregeling is dat de aard van de pensioenregeling moet blijken uit de materiële inhoud van de arbeidsovereenkomst, de pensioenregeling en de financieringsovereenkomst c.q. het equivalent daarvan tussen rechtspersoon en het fonds. Ook is de wijze van communicatie met de deelnemers aan de pensioenregeling van belang.26 Concreet betekent dit dat altijd naar de feitelijke omstandigheden moet worden gekeken voordat een pensioenregeling kan worden gekwalificeerd als een DC of DB regeling.

Defined Contribution

Bij een DC regeling is verwerking in de jaarrekening eenvoudig. Bij het berekenen van verplichtingen is enkel de verschuldigde premie van belang. De premie wordt als last opgenomen in de winst- en verliesrekening. In de balans worden de voor dat jaar nog verschuldigde premies aan het pensioenfonds of de verzekeraar opgenomen. Deze schuld is een nominale post, tenzij de schuld pas na een jaar na balansdatum hoeft te worden voldaan. Als dat zo is moet de contante waarde van de premieschuld op de balans worden opgenomen. Bij het contant maken geldt als disconteringsvoet de marktrente van hoogwaardige ondernemingsobligaties op balansdatum. In het geval er meer premie is betaald dan verschuldigd is volgens de regeling, dient de teveel betaalde premie in de balans te worden verantwoord als overlopend actief. Deze verwerkingswijze is slechts dan toegestaan, als het overschot in de toekomst met verschuldigde premies wordt verrekend.

Defined Benefit

De verwerking van DB regelingen in de jaarrekening is complex. Dit komt doordat, in tegenstelling tot bij de DC regeling, de verplichtingen van de werkgever niet slechts bestaan uit het betalen van een vooraf overeengekomen vaste premie. Zowel de wettelijke verplichtingen als eventueel aanwezige constructieve verplichtingen moeten worden verantwoord.

25

Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, jaareditie 2005, inclusief aanpassingen voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, RJ 271.303 a en b p772

26 Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, jaareditie 2005, inclusief aanpassingen

(31)

31

Constructieve verplichtingen (constructive obligations) vloeien voort uit handelingen van de rechtspersoon. De rechtspersoon aanvaardt verantwoordelijk door bijvoorbeeld gedragslijnen, beleidsregels of uitspraken. Bij een constructieve verplichting wordt de verwachting gewekt dat de rechtspersoon de verplichting zal nakomen.

Bij het toepassen van Richtlijn 271 – 2005 wordt, als de regeling kwalificeert als toegezegd pensioen, op de balans in één bedrag het saldo van de pensioenverplichtingen en beleggingen en overlopende actuariële resultaten opgenomen. Een specificatie hiervan wordt gegeven in de toelichting. De resultatenrekening toont het saldo van de actuariële waarde van één jaar pensioenopbouw, oprenting van verplichtingen, verwachte rendement op beleggingen en de afschrijving van de overlopende actuariële resultaten.27

Één van de meest opvallende kenmerken van RJ 271 – 2005, bij pensioenregelingen die kwalificeren als defined benefit regelingen, is de transparantie naar de verplichtingen en het vermogen van het achterliggende pensioenfonds. Een ander kenmerk is dat de werkgever het volledige pensioenrisico draagt. Verder is de complexe RJ 271 berekening, nodig voor het bepalen van de balanspost, typerend voor Richtlijn 271 – 2005.

Uitzonderingsregeling

Als aan bepaalde voorwaarden is voldaan mag een onderneming de toegezegde pensioenregeling verwerken als een toegezegd bijdrage regeling. Één van deze voorwaarden is het ontbreken van gegevens om de nodige berekeningen uit te voeren. De werkgever mag gebruik maken van deze uitzonderingsregeling als zij is aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds (grote en middelgrote ondernemingen) of als de werkgever zijn pensioenregeling níet heeft ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds (kleine ondernemingen).28 De grote en middelgrote ondernemingen dienen te voldoen aan de in RJ 271.309/310 opgenomen criteria. Als een onderneming zich beroept op de uitzonderingsregeling, is een aanvullende en uitgebreide toelichting vereist. 29

27

Laning, A., Verslaggeving over pensioenen: IAS19/RJ271 beoordeeld, in: Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 6, juni, p287

28

RJk B14-111

29 NIVRA, Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, NIVRA Nieuws 9 februari 2006, notitie bij RJ

(32)

32

Ondernemingen aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds zijn op grond van een vrijstelling van de RJ ontheven van de ingewikkelde berekeningen. Ook al is er feitelijk sprake van een toegezegd pensioenregeling.

Voor middelgrote ondernemingen welke een toegezegd pensioen regeling kennen, geldt een versoepeling. De berekening van de nettopensioenverplichting (of actiefpost) dient één keer in de vier jaar exact te worden berekend. Op de overige balansdata kan worden volstaan met een redelijke benadering van de exacte berekening. De versoepeling kan niet worden toegepast als:

• De pensioenregeling is ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds, of

• Door wijzigingen in de bij de berekening te hanteren veronderstellingen tussentijds geen aanvaardbare schatting van de verplichting kan plaatsvinden.30

De exacte berekening zal voor het eerst over het boekjaar 2005 plaatsvinden. Eenzelfde versoepeling is van toepassing op kleine ondernemingen die de pensioenregeling hebben ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds.

4.3.2 Wijzigingen t.o.v. RJ 271 – 2003

RJ 271 – 2005 betekent voor veel rechtspersonen een ingrijpende wijziging in de waardering van pensioenverplichtingen. Vóór deze wijziging namen de ondernemingen alleen de aan de verzekeraar of pensioenfonds betaalde bedragen in de resultatenrekening op als last31.

Met de invoering van RJ 271 – 2005 is voor ondernemingen sprake van een toegezegd pensioenregeling (defined benefit plan) als voldaan wordt aan één of beide van de volgende voorwaarden:

• Er is sprake van een verplichting om aanvullende bijdragen te betalen wanneer sprake is van tekorten bij het fonds;

• De onderneming draagt (een deel) van het actuariële risico én het beleggingsrisico.

30

Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, jaareditie 2005, inclusief aanpassingen voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005, Deventer: Kluwer, 2005, RJ 271.318a

31 NIVRA, Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, NIVRA Nieuws 9 februari 2006, notitie bij RJ

(33)

33

Het NIVRA verwacht dat veel regelingen bij ondernemingen zullen kwalificeren als toegezegd pensioenregeling.32 Wanneer hier inderdaad sprake van is, moet de onderneming een verplichting of actiefpost op de balans opnemen. In deze balanspost moeten de componenten worden meegenomen, welke schematisch in de bijlage bij de verwerking van DB regelingen in de balans zijn genoemd. Wanneer het saldo van genoemde componenten negatief is, moet deze negatieve verplichting als een overlopend actief in de balans worden opgenomen.

De waardering hiervan mag niet hoger zijn dan het totaal van:

• De nog niet verwerkte actuariële verliezen en pensioenkosten van verstreken diensttijd; en • De contante waarde van de economische voordelen die beschikbaar zijn in de vorm van

terugbetalingen en/of verlagingen van toekomstige bijdragen.33

De limiet van het te activeren actief wordt de ‘asset ceiling’ genoemd.34

Voor het berekenen van de nettopensioenverplichting (of mogelijke actiefpost) is een opgaaf van de pensioenverzekeraar of het pensioenfonds nodig.

De wijziging in RJ 271 houdt in dat ondernemingen, bij toegezegd pensioenregelingen, gesaldeerd de pensioenverplichtingen en –beleggingen in de balans moeten tonen.35 Onder toepassing van RJ 271 – 2003 hoefde deze ingewikkelde en tijdrovende berekening niet te worden uitgevoerd. Bij RJ 271 – 2005 moeten de actuariële waarde van de pensioenopbouw en het beleggingsresultaat worden verwerkt in de winst- en verliesrekening. Onder RJ 271 – 2003 werden de betaalde pensioenpremies in het resultaat meegenomen. De pensioenlast was gelijk aan de verschuldigde premies. Zo nodig werd in de balans een voorziening voor ‘past service cost’ opgenomen of een vordering op een concreet opeisbare overreserve. Een in het boekjaar ingevoerde of gewijzigde regeling kon aanleiding zijn voor het opnemen van een voorziening of vordering op de balans. Onder de oude regelgeving is geen transparantie naar de verplichtingen en het vermogen van het pensioenfonds bij wie de pensioentoezegging is ondergebracht.

32

NIVRA, Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, NIVRA Nieuws 9 februari 2006, notitie bij RJ 271, p2-3

33

Feijter, R. de, Schoonderbeek, W.J., Pensioenen, in: Bosman, R.G., Hoeven, R.L. ter, Vergoossen, R.G.A., NIVRA-geschrift 78: ‘Het jaar 2007 verslagen; Onderzoek jaarverslaggeving ondernemingen’, Vol. 2008, p21-22

34

Feijter, R. de, Schoonderbeek, W.J., Pensioenen, in: Bosman, R.G., Hoeven, R.L. ter, Vergoossen, R.G.A., NIVRA-geschrift 78: ‘Het jaar 2007 verslagen; Onderzoek jaarverslaggeving ondernemingen’, Vol. 2008, p21-22

35 Bindenga, A.J., Genoeg om van te leven? In: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 2005, jg. 79,

(34)

34

De nieuwe Richtlijn biedt deze transparantie wel. Dit is te verklaren doordat de nieuwe Richtlijn impliceert dat de werkgever, bij een toegezegd pensioenregeling, het volledige pensioenrisico draagt. Richtlijn 271 – 2005 gaat uit van een risicobenadering.

4.3.3 Kanttekeningen

RJ 271 – 2005 kent zowel voorstanders als tegenstanders. In deze paragraaf wordt een beschouwing gegeven over wetenschappelijke artikelen en publicaties die RJ 271 – 2005 als een positieve of negatieve ontwikkeling op de pensioenverslaggeving zien.

Laning concludeert in zijn artikel36 dat de invoering van IAS 19/RJ 271 – 2005 in grote lijnen positief is. Hierbij worden vier invalshoeken uit de verslaggevingstheorie van Scott37 aangehaald.

Allereerst wordt gesproken over het nut van informatie. Het informatieperspectief zegt dat beleggers alle openbaar aanwezige informatie verwerken in hun verwachtingen en hierdoor transacties verrichten op de beurs. RJ 271 – 2005 is niet van toepassing voor beursgenoteerde ondernemingen, omdat deze ondernemingen IFRS gebruiken bij het opstellen van de jaarrekening. Maar bij het informatieperspectief hoeft niet alleen aan beleggers te worden gedacht. Ook kunnen investeerders of andere kapitaalverschaffers, bijvoorbeeld banken, een bepaalde mate van disclosure vereisen voordat zij tot verstrekken van krediet of investeringen overgaan. Informatie als de aard van de pensioenregeling (inclusief daarin opgenomen risicodeling), de omvang, samenstelling en het verloop van de pensioenverplichtingen en beleggingen is matig beschikbaar omdat onder RJ 271 – 2003 bedoelde informatie niet opgenomen is in het jaarverslag. In RJ 271 – 2005 zijn uitgebreide toelichtingsvereisten opgenomen, wat een grote verbetering van de beschikbare informatie inhoudt.

Internationale vergelijkbaarheid van jaarverslagen wordt ook bevorderd door RJ 271 – 2005. Samengevat is informatie, voorgeschreven door RJ 271 – 2005, relevant voor gebruikers van de jaarrekening.38

36

Laning, A., Verslaggeving over pensioenen: IAS19/RJ271 beoordeeld, in: Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 6, juni, p292

37

Scott, W.R., Financial Accounting Theory, 2003, 3rd edition, Prentice Hall, Toronto

38 Laning, A., Verslaggeving over pensioenen: IAS19/RJ271 beoordeeld, in: Maandblad voor Accountancy en

(35)

35

Ondernemingen schijnen zelf ook voordeel te ervaren wanneer zij extra informatie verschaffen. Het voordeel is te vinden in lagere vermogenskosten. Eerder onderzoek leidt tot deze conclusie (Botosan, 1997; Botosan en Plumlee, 2002; Francis et al., 2004; Holterman, 2002).39 De grote hoeveelheid extra informatie die moet worden verschaft gaat echter wel gepaard met hogere kosten.40

Vervolgens wordt stilgestaan bij economische consequenties, waarmee bedoeld wordt dat cijfers in het jaarverslag rechtstreeks van invloed zijn op de werkelijkheid. Het gaat hierbij niet alleen om transacties verricht door beleggers. In de pers zijn uitingen gedaan41 dat RJ 271 – 2005 leidt tot een meer volatiel winstcijfer, waardoor op grond van de Positive Accounting Theory economische consequenties te verwachten zijn, dan verslaggeving onder RJ 271 – 2003. Scriptie onderzoek door van Zwiers-Van Duinen42 geeft aan dat RJ 271 – 2005 geen economische consequenties teweegbrengt. In ditzelfde scriptie onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen weerstand is tegen de invoering van RJ 271 – 2005. Dit wetenschappelijke onderzoek is minder overtuigd van de negatieve economische consequenties dan de uitingen in de pers. RJ 271 – 2005 kan, zo wordt geconcludeerd in het artikel, leiden tot economische consequenties.

Als derde wordt de mogelijkheid van winststuring aangehaald. Bij RJ 271 – 2005 moeten veel schattingen plaatsvinden bij de RJ 271 berekening. In vergelijking met RJ 271 – 2003 zijn de mogelijkheden voor winststuring toegenomen. RJ 271 – 2003 vereiste minder uitgangspunten. Winststuring komt in de praktijk voor en kan daarmee een verklaring zijn dat bewijs voor het bestaan van economische consequenties door RJ 271 – 2005 niet zo overtuigend is.

Tenslotte wordt de totstandkoming van verslaggevingsstandaarden aangehaald. De tripartiete samenstelling van de RJ zou de acceptatie van de Richtlijnen moeten verbeteren. Niet overtuigde tegenstanders en de langdurige discussie in Nederland wijzen er echter op dat het zgn. ‘due process’ van de RJ verbeterd zou kunnen worden. Het ‘due process’ is een zorgvuldig en transparant proces.

39

Ouden, G.J. den, Wat zien gebruikers aan effecten van IFRS?, in: Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 2005, jg. 79, no. 1, januari-februari, p12

40

Tas, L.G. van der, Invoering van IFRS in de EU: achtergronden, kansen en bedreigingen, in: Maandblad voor

Accountancy en Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 11, november, p541

41

Laning, A., Verslaggeving over pensioenen: IAS19/RJ271 beoordeeld, in: Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 6, juni, p292 noot 7

42 Zwiers-Van Duinen, I., Zit er toekomst in toekomstige pensioenuitkeringen, waartoe leidt invoering van

(36)

36

‘RJ 271 – 2005 zegt niets over de verdeling van het pensioenrisico over de belanghebbenden. Het totale pensioenrisico wordt wel duidelijk gemaakt’ luidt de conclusie van het artikel opgenomen in de samenvatting.43

Een bezwaar van RJ 271 – 2005 is onduidelijkheid over het onderscheid tussen de DC en DB regelingen. De Richtlijn is abstract op dit punt en sluit niet aan op pensioenwetgeving in Nederland. Er is verduidelijking nodig van het onderscheid tussen DC en DB regelingen. De Pensioenwet kent een indeling in pensioenstelsels die afwijkt van de indeling in RJ 271 – 2005. De RJ wil toe naar een Richtlijn die aansluit bij Pensioenwet en meer bij de dagelijkse praktijk. In de nieuwe Richtlijn moet verder meer aandacht zijn voor de CDC- en middelloonregelingen.44

Een andere oorzaak van tegenstand over de RJ 271 – 2005 is dat deze uitgaat van of wel of niet indexeren. Hiermee wordt geen rekening gehouden met voorwaardelijk toegezegde indexatie, terwijl dit in Nederland gangbaar is. De op grond van het indexatiebeleid redelijk te verwachten indexaties moeten echter worden meegenomen bij de berekening. De onderneming kan de indexatievariabele aanpassen. Als een pensioenfonds op balansdatum een lage dekkingsgraad kent, zodat in de volgende jaren niet of minder kan worden geïndexeerd, is het mogelijk hier in de berekening van de verplichtingen rekening mee te houden.45

Complexiteit en hoge kosten zijn andere redenen van weerstand tegen de Richtlijn. Er zijn ondernemers die de baten van de dure en ingewikkelde berekeningen om de waarde van de toegezegde uitkeringen te bepalen niet inzien. Verder zien zij de berekening door de actuaris als gegeven, waar ze zelf nauwelijks invloed op uit kunnen oefenen. Een gevoeligheidsanalyse van de variabelen (rente, salaris, indexering) stelt de ondernemer in staat de samenhang te zien tussen deze variabelen en de uitkomst van de berekening. Hierdoor kunnen ze zich richten op de belangrijkste parameters, zo blijkt uit scriptieonderzoek aan NIVRA-Nyenrode door Matthijs Govers over de variabelen in de RJ 271-berekeningen.46

43

Laning, A., Verslaggeving over pensioenen: IAS19/RJ271 beoordeeld, in: Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie, 2006, jg. 80, no. 6, juni, p286

44

Schoonderbeek, W, ‘Pensioenstandaarden in beweging’ in: De Accountant, 1 april 2008, door L. Koopmans, p26

45

Laning, A, ‘Pensioenverslaggeving leidt tot onvrede: RJ 271 is complex en ongenuanceerd’ in: De Accountant, 1 oktober 2007, door L. Koopmans, p26

46 Govers, M, Pensioenverslaggeving leidt tot onvrede: RJ 271 is complex en ongenuanceerd’ in: De Accountant,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarbij geldt inmiddels dat voor de IFRS-gerelateerde onderwerpen vaak een Europese populatie wordt geselecteerd (IFRS wordt immers binnen de gehele Europese Unie

Informatie over de actuele waarde in de toelichting (RJ 212.707) wordt door 47 (67%) instellingen opgenomen omdat de gebouwen zijn gewaardeerd op historische kosten, wat volgens het

Daarnaast is onder- zocht of er een verband bestaat tussen de grootte van een bank en de mate waarin financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde zijn

Daarin is vermeld dat, omdat de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving geen kracht van wet hebben, het NIVRA niet de bindende uitspraak kan doen dat de in de Richtlijnen voor

7 een vangnetbepaling bevat voor oorlogs- misdrijven gepleegd in een al dan niet inter- nationaal gewapend conflict, die in het inter- nationale recht nog niet helemaal zijn

160.206 Gebeurtenissen die blijken na balansdatum en die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie per balansdatum dienen niet in de jaarrekening te worden

Voor de aard en doelstelling van alle reserves en voorzieningen wordt allereerst verwezen naar de laatste nota Reserves en Voorzieningen 2016 die door de raad

De 'moderne' wijze van oorlogvoering zou in Griekenland in de archaïsche periode (de achtste tot en met de vijfde eeuw voor Chr.) zijn ontwikkeld en tot een hoogtepunt gebracht