• No results found

Zijn Nederlandstalige jaarverslagen nog leesbaar? Een verkennend onderzoek naar de leesbaarheid van het MVO-verslag van kleine en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen anno 2009

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zijn Nederlandstalige jaarverslagen nog leesbaar? Een verkennend onderzoek naar de leesbaarheid van het MVO-verslag van kleine en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen anno 2009"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zijn Nederlandstalige jaarverslagen nog leesbaar?

Een verkennend onderzoek naar de leesbaarheid van het

MVO-verslag van kleine en middelgrote beursgenoteerde

ondernemingen anno 2009

Amsterdam, juni 2011 Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Afstudeerrichting: MSc Accountancy Auteur: Harold de Vries

Afstudeerbegeleider RuG: Prof. Dr. D.W. Feenstra Medebeoordelaar: Dr. R.B.H. Hooghiemstra

(2)

2

Voorwoord

In februari 2010 ben ik gestart met mijn afstudeeronderzoek naar de leesbaarheid van de Nederlandstalige MVO-verslaggeving anno 2009. Ik ben zeer verheugd dat ik mijn scriptie nu afgerond heb. Het heeft mij veel tijd en energie gekost om de scriptie af te ronden. Mijns inziens heeft dit geresulteerd in een fraai eindproduct, dat nieuwe deuren heeft geopend op het onderzoeksgebied van de leesbaarheid van de jaarverslaggeving.

Bij de keuze van het onderwerp had ik er vooraf geen rekening mee gehouden, dat veel van de gebruikte theorieën niet accounting gerelateerd zijn, maar juist afkomstig zijn uit de taalwetenschappelijke hoek. Het voordeel van het gebruik van taalwetenschappelijke theorie is, dat het deze scriptie een extra dimensie geeft. Het nadeel ervan is, dat het erg tijdsintensief is geweest om de theorie vorm te geven. Dit eindresultaat had ik niet had kunnen verwezenlijken zonder de hulp van een aantal personen. Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn scriptiebegeleider, Prof. Dr. D.W. Feenstra, die mij gedurende het schrijven van mijn scriptie doorgaand heeft voorzien van constructieve feedback. Daarnaast wil ik Rogier Kraf en Henk Pander Maat van de faculteit Letterkunde van de Universiteit Utrecht bedanken. Zij hebben geheel belangeloos mijn data-set gescand met de t-scan.

Harold de Vries Amsterdam, juni 2011

(3)

3

Inhoud

SAMENVATTING ... 4 1. INTRODUCTIE ... 5 1.1 INLEIDING ... 5 1.2 PROBLEEMSTELLING EN OPZET ... 9

2. HET JAARVERSLAG VANUIT EEN GEBRUIKERSPERSPECTIEF ... 12

2.1 INLEIDING ... 12

2.2 RELEVANTIE VAN HET JAARVERSLAG ... 12

2.3 DE GEBRUIKERS VAN HET JAARVERSLAG:WELKE ONDERDELEN LEEST MEN? ... 17

2.4 ONTWIKKELINGSNIVEAU VAN DE GEBRUIKERS VAN JAARVERSLAGGEVING ... 20

2.5 BEGRIP VAN HET JAARVERSLAG DOOR DE GEBRUIKER ... 21

2.6 CONCLUSIE ... 24

3. LEESBAARHEID, WAT IS HET EN HOE VALT HET TE METEN? ... 26

3.1 INLEIDING ... 26

3.2 TAALWETENSCHAPPELIJKE ACHTERGROND ... 27

3.3 TECHNIEKEN VOOR HET ONDERZOEKEN VAN LEESBAARHEID VAN DE JAARVERSLAGGEVING: SUBJECTIEVE EN SEMI SUBJECTIEVE ANALYSEMETHODEN ... 31

3.4 BEPERKINGEN VAN LEESBAARHEIDSONDERZOEK ... 34

3.5 FACTOREN DIE LEESBAARHEID BEÏNVLOEDEN: NADERE ANALYSE ... 36

3.6 ACCOUNTING GERELATEERDE LEESBAARHEIDSONDERZOEKEN ... 39

3.7 VERTALING NAAR LEESBAARHEIDSONDERZOEK IN NEDERLAND ... 44

3.8 CONCLUSIE ... 51

4. ONDERZOEK: VERANTWOORDING EN OPZET... 53

4.1 INLEIDING ... 53

4.2 ONDERZOEKSOPZET ... 53

4.3 ONDERZOEKPOPULATIE: SELECTIE EN CRITERIA ... 55

4.5 METHODEN VAN ONDERZOEK ... 56

5. ONDERZOEKSRESULTATEN, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK ... 58

5.1 INLEIDING ... 58

5.2 RESULTATEN ... 58

5.3 TERUGKOPPELING NAAR LITERATUURSECTIE ... 67

5.4 CONCLUSIES ... 69

5.5 BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK ... 71

5.6 AANBEVELINGEN VOOR NADER ONDERZOEK ... 72

REFERENTIES ... 73

(4)

4

Samenvatting

Beursgenoteerde bedrijven publiceren elk jaar hun jaarverslag. Jaarverslagen worden door ondernemingen opgesteld voor de gebruikers, maar zijn de gebruikers van de jaarverslaggeving wel in staat het jaarverslag te begrijpen? In dit onderzoek wordt getracht een antwoord te vinden op deze vraag. Dit onderzoek is zeer relevant. Er bestaat op dit moment nog geen breed aanvaarde theorie over het niveau en de verandering daarin van de leesbaarheid van jaarverslagteksten. Dit wordt onderstreept door het recent gestarte onderzoekprogramma “Begrijpelijke taal - fundamenten en toepassingen van effectieve communicatie” van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.

Aan de hand van MVO-verslagen over 2009 van ondernemingen genoteerd aan de ASCX en AMX wordt onderzocht of de gebruiker in staat is de verslaggeving, zoals opgesteld door ondernemingen te begrijpen. De MVO-verslagen worden geanalyseerd met behulp van leesbaarheidsformules, de natuurlijke logaritme van het aantal woorden en de t-scan. Het gebruik van de t-scan voor een onderzoek naar de leesbaarheid van jaarverslaggeving is uniek. Met de t-scan is het mogelijk dieptekenmerken, zoals de cohesie van een tekst te onderzoeken. In het theoretisch gedeelte wordt onderzocht wie de gebruikers van de jaarverslaggeving zijn en welke methoden er zijn voor onderzoek naar de leesbaarheid van de jaarverslaggeving binnen en buiten Nederland.

Hieruit blijkt dat de gebruikers van de jaarverslaggeving zeer divers zijn, van professionele beleggers tot stakeholders, zoals werknemers. Uit het onderzoek naar de bestaande methoden voor het onderzoek naar de leesbaarheid blijkt dat er in het buitenland meerdere onderzoekingen zijn gedaan naar de leesbaarheid van de jaarverslaggeving. In Nederland zijn mij geen onderzoekingen bekend naar de leesbaarheid van de jaarverslaggeving. De validiteit van de gebruikte onderzoeksmethodieken naar de leesbaarheid van jaarverslaggeving blijkt laag te zijn. Wel wordt er zowel in binnen als het buitenland gewerkt aan nieuwe onderzoeksinstrumenten, die de validiteit van leesbaarheidsonderzoeken versterken. In dit onderzoek wordt aandacht geschonken aan zowel oude onderzoeksmethodieken, zoals leesbaarheidsformules, als aan nieuwe onderzoekmethodieken, zoals de t-scan en de Coh-Metrix.

Uit dit onderzoek blijkt dat Nederlandstalige MVO-verslaggeving anno 2009 van AMX- en ASCX-ondernemingen moeilijk leesbaar is volgens de traditionele leesbaarheidsformules. Daarnaast maak ik gebruik van de t-scan. De meetresultaten van de t-scan correleren niet met de resultaten van de andere methodes. Oorzaak hiervan kan zijn, dat de t-scan beter in staat is de leesbaarheid van teksten te meten. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek, naast dat de MVO-verslaggeving anno 2009 van AMX- ASCX-ondernemingen moeilijk leesbaar is, is dat de t-scan de potentie heeft om in de toekomst ‘het’ meetinstrument worden voor het meten van de leesbaarheid.

(5)

5

1.

Introductie

1.1 Inleiding

Decennialang wordt er al onderzoek verricht naar de leesbaarheid van jaarverslagen (Courtis 1995 en 1998, Smith & Taffler 1992 en 2000 en Subremanian 1993). Uit onderzoek dat tussen de twintig en de veertig jaar oud is, is gebleken dat de gebruiksvriendelijkheid van de jaarverslaggeving veelal niet voldoet aan de wensen van de gebruikers. Zo zijn er zijn onderzoekingen gedaan naar welke onderdelen gebruikers van jaarverslagen lezen (Vergoossen, 1993, Klaassen en Schreuder, 1980) en is onderzocht of de gebruikers van de jaarverslaggeving wel begrijpen wat er geschreven is (Courtis 1995 en 1998, Sydserff en Weetman, 1999). Veelal bleek uit deze onderzoeken dat, voor leken en zelfs voor ingewijden, de jaarverslaggeving moeilijk leesbaar is (Beattie et al. 2004, Merkl-Davies en Brennan, 2007). Ook regelgevers hebben deze onderzoeken onder ogen gekregen en hun conclusies daaruit getrokken. Dit heeft geresulteerd in consultatieprocedures. Deze consultatieprocedures zijn onder andere gecreëerd door het FASB in de Verenigde Staten, het ASSC in het Verenigd Koninkrijk en de Raad voor de Jaarverslaggeving in Nederland. De uitkomsten van de consultatieprocedures zijn divers en moeilijk te generaliseren, maar het is wel aannemelijk dat wanneer instanties nieuwe regelgeving geïntroduceerd hebben naar aanleiding van de onderzoeken en de consultatieprocedures, ondernemingen extra kosten moeten maken om aan deze regelgeving te voldoen. De inhoud van het jaarverslag moet meestel worden uitgebreid en er moeten meer bescheiden worden opgesteld. Bartlett en Chandler (1997) concluderen daarom terecht dat nieuwe regels extra kosten met zich meebrengen. Wanneer de gebruikers van de jaarverslaggeving meer tevreden zijn over het jaarverslag en beter geïnformeerd raken, kunnen deze kosten gerechtvaardigd zijn. Wanneer de extra maatregelen wel kosten voor de ondernemingen opleveren, maar geen meerwaarde voor de gebruiker van het jaarverslag zijn de kosten en de inspanningen economisch gezien niet zinvol.

Beattie et al. (2004) merken op dat beleggers in het huidige economische klimaat te maken hebben met een afnemende transparantie van de jaarrekening. De jaarrekening levert vaak niet genoeg informatie aan de belegger. De informatiebehoefte van beleggers wordt niet bevredigd door enkel de jaarrekening. Niet alle relevante informatie valt nog aan beleggers bekend te maken door cijfers

(6)

6 alleen. Het huidige economische klimaat valt niet te vergelijken met het economische klimaat van vroeger. In hetzelfde artikel wordt gezegd dat het competitieve voordeel van ondernemingen in het huidige economische klimaat vooral wordt bepaald door de immateriële activa die niet terug te vinden zijn op de balans noch in de resultatenrekening. Er is behoefte aan meer en andere informatie. Onder andere het jaarverslag biedt tekstuele informatie over de onderneming. Gebruikers van de jaarrekening gebruiken deze informatie naast de jaarrekening om een beter beeld te kunnen vormen over de toekomstige prestaties van de onderneming. Naast beleggers en investeerders zijn er ook nog andere gebruikers van de jaarrekening, zoals stakeholders die ook hun eisen stellen aan de inhoud en leesbaarheid van het jaarverslag. Stakeholders die gebruik maken van het jaarverslag kunnen bijvoorbeeld afnemers, leveranciers, banken en buurtbewoners zijn.

De gebruikers van het jaarverslag gebruiken bij het lezen daarvan ingewikkelde denkprocessen om de data, zoals die gepresenteerd worden in het jaarverslag, om te zetten naar voor hen bruikbare informatie. De vorm en inhoud van de tekst als zowel de eigenschappen van de gebruiker van de jaarrekening spelen een cruciale rol in het begrijpen van de jaarverslaggeving. Het doel van mijn onderzoek is om vast te stellen of de gebruikers van het jaarverslag wel in staat zijn om de informatie uit het jaarverslag te begrijpen. Er zijn vele factoren die hierbij een rol spelen. De wijze waarop een mens tekst verwerkt is enorm complex. Laberge & Samuels (1974) vergelijken de complexiteit van het leesproces met de complexiteit van het denkproces van de mens. Door deze complexiteit is leesbaarheid een moeilijk meetbaar begrip. In een artikel van Sanders (2011) wordt dit benadrukt en wordt er ingegaan op een nieuw onderzoeksprogramma van de Nederlandse Organisatie voor wetenschappelijk onderzoek(NWO)1. Het NWO stelt in 2011 twee miljoen euro beschikbaar voor onderzoek naar effectieve communicatie en fundamenten die daaraan ten grondslag liggen. Er kan subsidie worden aangevraagd voor vijf verschillende onderzoeksthema’s. Drie van deze onderzoeksthema’s benadrukken de relevantie van dit afstudeeronderzoek. Thema 1: Wat is de invloed van inhoud, structuur, stijl en vormgeving op de begrijpelijkheid van papieren en digitale documenten? Thema 3: Welke oplossingsmogelijkheden zijn er voor begrijpelijkheidsproblemen die ontstaan bij teksten in een multimediale context; welke extra mogelijkheden biedt diezelfde context om begrijpelijkheidsproblemen te

(7)

7 bestrijden? Thema 5: Hoe kunnen we kennis opgedaan bij de beantwoording van de bovengenoemde onderzoeksvragen optimaal benutten en verspreiden in de samenleving, bijvoorbeeld in de vorm van adviezen en instrumenten?

Het doel van de opsteller van het jaarverslag is een boodschap overbrengen aan de gebruiker van het jaarverslag. Of dit doel bereikt wordt en de boodschap wordt begrepen door de lezer is niet altijd bekend. De auteurs van het jaarverslag hebben soms de neiging om hun boodschappen te lastig te formuleren. Hierdoor begrijpt de lezer van de jaarrekening niet wat er precies bedoeld wordt met de tekst in het jaarverslag. In dit onderzoek probeer ik erachter te komen of het niveau van de Nederlandstalige jaarverslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aansluit op het niveau van de gebruikers. Veel onderzoeken zijn uitgevoerd vanuit het perspectief van de opsteller van de jaarrekening. In deze onderzoeken worden verbanden gelegd tussen leesbaarheid en prestaties van de onderneming, waarbij impression management en vertroebelingshypothese vaak een rol spelen. Voorbeelden zijn: Courtis, 1986 en Subramanian, 1993 en Cho et. al. 2010. Dit zijn complicerende factoren waarbij in dit onderzoek geen rekening meegehouden hoeft te worden en geen rekening mee gehouden wordt. Mijn onderzoek richt zich niet op de opsteller van de jaarrekening, maar specifiek op de gebruiker van de jaarrekening. Dit betekent dat duidelijk wordt wie de gebruikers van de jaarrekening zijn en of zij in staat om de MVO verslagen van Nederlandse middelgrote en kleine beursgenoteerde ondernemingen te begrijpen.

In Nederland is mij geen onderzoek bekend naar de leesbaarheid van Nederlandstalige jaarverslaggeving. In het buitenland zijn wel dergelijke onderzoekingen gedaan. Het analyseren van complete jaarverslagen valt buiten het bereik van mijn onderzoek, buitenlandse onderzoekers hebben ook vaak een keuze gemaakt voor een bepaald deel van het jaarverslag. Ik heb ervoor gekozen om de leesbaarheid van Nederlandstalige teksten over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) uit het jaarverslag te analyseren. De motivering van deze keuze luidt als volgt;

Ik gebruik in dit onderzoek de MVO-verslagen over 2009 van ondernemingen die staan genoteerd aan de AMX-index en de ASCX-index. Dit zijn middelgrote en kleine beursgenoteerde ondernemingen. Met opzet wordt er geen gebruik gemaakt van ondernemingen uit de AEX, omdat de meeste van deze ondernemingen hun

(8)

8 jaarverslag in het Engels publiceren. Met behulp van leesbaarheidsformules en een nieuwe geavanceerde methode, genaamd de t-scan, wil ik onderzoek doen naar de leesbaarheid van de Nederlandstalige MVO-jaarverslaggeving. Dit onderzoek is uniek en vernieuwend, omdat er in Nederland geen recente onderzoekingen zijn geweest naar de leesbaarheid van jaarverslaggeving. Daarnaast heb ik de kans gekregen om gebruik te maken van van de t-scan, een acroniem voor “software voor complexiteitsanalyse voor Nederlandse teksten”. Dit is een uniek onderzoeksinstrument dat nieuw is op het gebied van leesbaarheidsanalyse. Dit instrument is ontwikkeld door de Universiteit Utrecht en is in staat om vele tientallen kenmerken uit een tekst te herkennen. Dit brengt ook gelijk weer een veelvoud aan moeilijkheden met zich mee. Het meetinstrument is dusdanig nieuw dat er nog geen eenduidige maatstaf is voor het beoordelen van leesbaarheid. Ik zal vanuit de tientallen kenmerken, die t-scan onderkent, een selectie moeten maken om zo zinvolle conclusies te kunnen trekken. Dit is een grote uitdaging en zal ook genoeg vragen opleveren, die niet in dit onderzoek beantwoord worden. Dit onderzoek is een goede stap voor de ontwikkeling van een valide instrument voor leesbaarheidsanalyse binnen de accountingwereld.

De uitkomsten van dit onderzoek zijn relevant voor zowel regelgevende instanties en de vervaardigers van jaarverslaggeving. Zij kunnen naar aanleiding van de resultaten, de manier waarop de jaarverslaggeving wordt vervaardigd, aanpassen aan het niveau van de gebruiker. Wanneer de gebruiker van de jaarrekening de informatie die hij tot zich neemt beter kan verwerken en begrijpen zal hij rationelere investeringsbeslissingen kunnen nemen. Ook zal de informatieasymmetrie door betere jaarverslaggeving afnemen. Door een beter begrip zal de aandeelhouder het reilen en zeilen van het management beter kunnen beoordelen. Naast de relevantie voor de vervaardiger van de jaarrekening is dit onderzoek ook van belang voor regelgevende instanties2 op het gebied van jaarverslaggeving. De regelgevende instanties kunnen aan de hand van de resultaten van dit onderzoek overwegen om de regels en standaarden aan te passen aan de wensen van de gebruiker, waar de jaarverslaggeving uiteindelijk ook voor bedoeld is.

De directie is verantwoordelijk voor de inhoud van het jaarverslag. Mijns inziens controleren zij de tekst op inhoud en stijl. Zij zijn degenen die verantwoordelijk zijn

(9)

9 voor de tekst en zij besluiten wanneer het jaarverslag wordt gepubliceerd. De directie bestaat vaak uit hoogopgeleide personen die al jaren op hoog niveau samen met hun collega’s communiceren over de onderneming die zij leiden. Wanneer zij naar buiten toe communiceren via het jaarverslag zal de directie logischerwijs het taalgebruik moeten simplificeren om aansluiting te vinden bij de diverse groepen van gebruikers van de jaarverslaggeving. Uit onderzoekingen van Klaassen en Schreuder (1981) en Courtis (1998) onder gebruikers van jaarverslagen blijkt dat een groot deel van hen geen financierings- of accounting achtergrond heeft. Uit diezelfde onderzoeken blijkt ook dat een groot deel van de aandeelhouders van ondernemingen mbo als hoogste opleiding heeft genoten. Hier kunnen we uit opmaken dat de directie die een boodschap aan de gebruikers van de jaarrekening wil communiceren zijn normale taalgebruik zal moeten aanpassen. Als je er vanuit gaat dat er veelal hoogopgeleide personen deel uit maken van de raden van bestuur van beursgenoteerde ondernemingen. Volgens De Bock et al. (1982) is er een duidelijk verschil tussen de hoogopgeleiden, die zich vaak ook in kringen van hoogopgeleiden begeven, en lageropgeleiden die zich niet in die kringen begeven. De hoogopgeleiden realiseren zich niet dat lageropgeleiden moeite hebben om het taalgebruik van de hoogopgeleiden te interpreteren. Dit kan een verklaring zijn voor het soms ingewikkelde taalgebruik in de jaarverslaggeving.

1.2 Probleemstelling en opzet

Het onderzoek is onderverdeeld in meerdere deelvragen en één hoofdvraag. In het literatuurgedeelte probeer ik een aantal vragen te beantwoorden die zorgen voor de verantwoording en de onderbouwing van mijn onderzoek. De primaire vragen die ik dien te beantwoorden alvorens ik aan mijn onderzoek ga beginnen zijn: Wie zijn de gebruikers van de jaarrekening? Wat is het leesbaarheidsniveau van deze gebruikers? Wat is het begrip van de gebruikers van jaarverslaggeving? Hoe kan ik beoordelen of de huidige jaarverslaggeving aansluit op het niveau van de gebruiker?

(10)

10

Hoofdvraag:

Sluit de leesbaarheid van Nederlandstalige jaarverslagen anno 2009 aan op de doelgroepen waarvoor ze bedoeld zijn?

Deelvragen:

1 Wie zijn de gebruikers van de van het jaarverslag?

2 Welke onderdelen van het jaarverslag zijn relevant voor de gebruikers van het jaarverslag?

3 Welke methoden bestaan er voor het meten van leesbaarheid? 4 Wat zijn de voor- en nadelen van de diverse methoden? 5 Welk leesbaarheidsniveau hebben de gebruikers? 6 Welke technieken zijn er anno 2009 beschikbaar om de

leesbaarheid van Nederlandse jaarverslaggeving te meten? 7 Wat is de stand van zaken anno 2009 met betrekking tot het

leesbaarheidsniveau van de Nederlandstalige jaarverslaggeving voor wat betreft MVO?

Opbouw van de studie

Nu het onderzoek is geïntroduceerd volgt er in de komende twee hoofdstukken een literatuuronderzoek. Dit zijn de twee pijlers waar het empirisch onderzoek op rust. In hoofdstuk twee zal de relevantie van het jaarverslag worden besproken. Vervolgens wordt duidelijk wie de gebruikers van het jaarverslag zijn. In de paragraaf daarop wordt duidelijk wat het opleidingsniveau van de gebruikers van jaarverslagen is. In de laatste paragraaf wordt het begrip van gebruikers van financiële informatie besproken. In hoofdstuk 3 komt het begrip leesbaarheid uitgebreid aan de orde. In de eerste paragraaf wordt leesbaarheid belicht vanuit taalkundig perspectief. In de paragrafen daarop komen alle factoren aan bod die relevant zijn voor een accounting gerelateerd leesbaarheidsonderzoek. In de laatste paragraaf wordt de vertaalslag gemaakt naar Nederlands accounting gerelateerd leesbaarheidsonderzoek. In hoofdstuk vier wordt de verantwoording en de opzet van het onderzoek besproken. Hoofdstuk vijf is het afsluitende hoofdstuk waarin de resultaten van het onderzoek

(11)

11 worden besproken en is er ruimte voor de conclusie. Ook zal er aandacht geschonken worden aan de beperkingen van het onderzoek. Als laatst worden er aanwijzingen voor vervolgonderzoek gegeven.

(12)

12

2.

Het jaarverslag vanuit een gebruikersperspectief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt besproken wie de gebruikers van het jaarverslag zijn en welke eisen zij stellen aan het jaarverslag. Ook wordt ingegaan op de vraag in hoeverre de gebruikers in staat kunnen worden geacht het jaarverslag te lezen en te begrijpen. In de voorgaande veertig jaar zijn er vele onderzoeken gedaan naar wie de gebruikers van het jaarverslag zijn. Gebruikersonderzoeken zijn in verschillende landen uitgevoerd. In deze onderzoeken staat centraal welke gebruikers er zijn. Welke informatie uit het jaarverslag vinden zij nuttig? Kortom, waarom maken organisaties een jaarverslag? Voor de uitvoering van een leesbaarheidsonderzoek is onder meer van belang te weten welke passages het meest gelezen worden door de gebruikers en wie deze gebruikers zijn.

2.2 Relevantie van het jaarverslag

In een artikel van Lee en Tweedie (1981) onderzoeken zij de mogelijkheid voor Engelse ondernemingen om een gesimplificeerd jaarverslag te publiceren. Een jaarverslag dat aansluit op de belevingswereld van de doelgroep. Hier raken Lee en Tweedie een belangrijk punt. Houden de makers van het jaarverslag überhaupt wel rekening met de wensen van de gebruiker? Als we eerst gaan kijken naar de fundamentele doelstellingen van de externe verslaggeving door organisaties dan stuit je op enkele misschien wel voor de hand liggende doelstellingen. Tegelijk zijn de doelstellingen gegeven door het ‘Accounting Standards Committee’ (ASC) en de ‘Financial Accounting Standards Board’ (FASB) simpel en helder.

“Financial reporting should provide information that is useful to present and potential investors and creditors and other users in making rational investments, credit, and similar decisions. The information should be comprehensible to those who have a reasonable understanding of business and economic activities and are willing to study the information with reasonable diligence.” (FASB, 1978)

De doelstelling omtrent financial reporting van de Britse ‘Accounting Standards Board’ wijkt hier niet veel vanaf. Wat misschien niet helemaal in de doelstelling naar voren is gekomen is de functie die de externe verslaggeving vervult in het kader van het agency probleem. Door de scheiding van kapitaal en arbeid ontstaat er een

(13)

13 probleem voor de principaal (de kapitaalverschaffer). Deze kan niet goed controleren wat de prestaties van de agent (de manager) zijn. Door goede externe financiële verslaggeving kan de principaal monitoren of zijn investering wel goed rendeert en of de onderneming goed presteert op bijvoorbeeld compliance (FASB, 2010).

“The objective of general purpose financial reporting1is to provide financial information about the reporting entity that is useful to existing and potential investors, lenders, and other creditors in making decisions about providing resources to the entity. Those decisions involve buying, selling, or holding equity and debt instruments and providing or settling loans and other forms of credit.” (FASB, 2010) Bovenstaand is huidige doelstellingvan de FASB met betrekking tot externe verslaggeving gegeven. Scott (2009, p. 6) zegt dat de uitgangpunten van grote regelgevende instanties zoals het FASB zijn gestoeld op de ‘decision usefulness’ benadering3. Kanttekening bij de huidige doelstelling van onder andere het FASB wordt gezet door Knoops (2010, p. 133-134). In zijn dissertatie over verslaggevingtheorieën zegt Knoops dat het moeilijk vast te stellen is wie de gebruikers van de jaarverslaggeving nu eigenlijk zijn . Daarnaast merkt hij op dat empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat er weinig commentaarbrieven worden geschreven door gebruikers van jaarverslaggeving naar regelgevende instanties. De betrokkenheid van de gebruikers lijkt hierdoor klein. Het grootste kritiekpunt bij de uitvoering van de ‘decision usefulness’ benadering is de inmenging van politieke belangen. Het proces van wet- en regelgeving is een politiek proces, waarbij machtsverhoudingen een duidelijke rol spelen. Regelgevende instanties moeten omgaan met verschillende belangen en is het maar zeer de vraag of zij altijd de belangen van de gebruiker behartigen.

Al deze verschillende belanghebbenden hebben hun informatiebehoeftes. In 1973 stelden Baker en Haslem al dat individuele beleggers hun beslissingen voor een substantieel gedeelte baseren op verwachtingen over toekomstige winsten. Het is hierdoor ook voor de handliggend, dat wanneer organisaties meer toekomstvoorspellingen opnemen in het jaarverslag, dat beleggers betere beleggingsbeslissingen nemen. Verder hebben Baker & Haslem (1973) onderzocht welke informatiebehoefte de individuele belegger heeft. Er zijn aan beleggers 33

3 Het rapporteren van informatie die van betekenis is voor rationele beleggers wordt de ‘decision

(14)

14 factoren voorgelegd die zij moesten beoordelen op hun importantie uitgaande van een schaal van 1 tot 5 4(1 = onbelangrijk, 5 = erg belangrijk). Het bleek dat 3 factoren als heel en 15 factoren als gemiddeld belangrijk werden ervaren. Na analyse van de factoren bleek dat de focus van de beleggers voornamelijk was gericht op toekomstvoorspellingen. Er werd ook naar historische feiten gekeken. Dit komt waarschijnlijk doordat toekomstvoorspellingen per definitie niet betrouwbaar zijn en beleggers dan ook naar historische informatie gaan kijken. De onderzoekers geven zelf al aan dat de conclusies van het onderzoek niet zomaar zijn te generaliseren. De belangrijkste conclusie is dat gewone beleggers weinig waarde hechten aan de jaarrekening als bron van informatie. Ook concluderen ze dat beleggers niet altijd de informatie krijgen die ze eigenlijk willen hebben. Dit is merkwaardig als je nagaat dat beleggers eigenlijk over de informatie zouden moeten beschikken op basis van de manager – eigenaars relatie. Ook zou het gebrek van de gewenste informatie tot imperfecties in de markt kunnen leiden.

Bissel (1972) maakt nog een treffende vergelijking over de verschillende gebruikers van financiële informatie en hun denkniveau. Hij vergelijkt de populatie gebruikers van financiële informatie met een piramide.Bovenin de piramide zit de selecte groep financieel analisten die zeer hoog geschoold is. Zij zijn in staat om ingewikkelde financiële constructies en de moeilijke structuur van de jaarverslaggeving werkelijk te doorgronden. Daaronder bevindt zich een grotere groep beleggers die beroepsmatig gebruik maken van de financiële informatie voor onder andere het beheren van portefeuilles voor pensioenfondsen etc. Onderaan de piramide staan de individuele beleggers. Zij representeren logischerwijs de grootste groep gebruikers van financiële informatie. In deze groep is de algemene kennis over beleggingen veelal kleiner.

Vergoossen (1993) heeft onderzoek gedaan naar het gebruik en de gepercipieerde importantie van jaarverslagen. Dit onderzoek is uitgevoerd onder investeringsadviseurs, portfoliomanagers en afdelingshoofden. De respondenten waren voornamelijk werkzaam bij banken, pensioenfondsen, beleggingsadviesbureaus en verzekeraars. De data zijn verzameld door middel van enquêtes. Dit onderzoek is uitgevoerd om inzicht te krijgen in het gebruik van het jaarverslag door beleggingsanalisten. De onderzoeksmethode is ten dele

(15)

15 vergelijkbaar met die van Baker en Haslem (1973) waar ook stellingen aan de ondervraagden werden voorgelegd; aan de hand van de stellingen kan worden vastgesteld in welke mate verschillende soorten informatie uit het jaarverslag relevant worden gevonden door beleggingsanalisten. Van de ondervraagde beursanalisten zegt 90% gebruik te maken van fundamentele analyse. Voor het uitvoeren van een fundamentele analyse maken analisten onder andere gebruik van de jaarverslaggeving van organisaties. In het onderzoek van Vergoossen (1993) gebruikte ongeveer 75% van de portfoliomanagers en beleggingsadviseurs het jaarverslag voor de fundamentele analyse. Lev en Thiagarajan (1993) en Abarbannel en Bushee (1997) ondersteunen de stelling dat analisten gebruik maken van het jaarverslag voor het doen van een fundamentele analyse. Ook hebben zij de diverse factoren geïdentificeerd die invloed hebben op de ondernemingsprestatie. Daarnaast hebben zij bewezen dat deze factoren daadwerkelijk bijdragen aan de ondernemingsprestatie. Uit het onderzoek van Vergoossen (1993) valt verder op dat de respondenten gemiddeld vrij veel tijd besteden aan het bestuderen van een jaarverslag. 12% van de respondenten besteedt meer dan acht uur aan het bestuderen van het jaarverslag. 13% verklaarde 4 tot 7,9 uur te besteden aan bestuderen van het jaarverslag. Op de vraag welke nieuwsbron het meest belangrijk gevonden wordt, staat het jaarverslag onder de Nederlandse respondenten op plaats één.

Er is de afgelopen jaren mijns inziens consensus ontstaan over het feit dat het jaarverslag alleen niet genoeg relevante informatie bevat om aan de informatiewens van de gebruiker te kunnen voldoen. Wereldwijd wordt door regelgevende instanties aangeven dat informatieverschaffing in het jaarverslag beter kan en moet als het gaat om de informatievoorziening aan gebruikers van de jaarrekening. Waardecreatie vindt steeds meer plaats met behulp van immateriële activa die niet terug zijn te vinden in de jaarrekening. Vooral in het laatste decennium is de manier waarop waarde gecreëerd wordt in snel tempo veranderd (Beattie et al. 2004). De jaarrekening alleen voldoet daarom ook niet meer aan de informatiebehoefte van beleggers. Beleggers hebben een andere informatiebehoefte gekregen, dan alleen de retrospectief kwantitatief financiële informatie. Er is meer behoefte aan niet-financiële informatie die de belegger kan gebruiken om zijn investeringsbeslissingen te maken. Informatie die wat zegt over de toekomst. Informatie over de organisatie waarmee je voorspellingen kunt doen over toekomstige winsten (Beattie et al, 2004).

(16)

16 Naast de beleggers en investeerders zijn er ook nog andere stakeholders voor wie het jaarverslag van belang is. Dat een onderneming stakeholders heeft en dat zij deel uit maken van het krachtenveld rond een onderneming is al bekend sinds 1932 (Dodd). Dit wordt onder andere benadrukt in het onderzoek van Donaldson (1995). In dat onderzoek naar de relatie tussen ondernemingsprestatie en de stakeholderbenadering concludeert hij dat er geen aantoonbare relatie is tussen de stakeholderbenadering en ondernemingsprestatie, maar dat enkel het dienen van alleen de aandeelhouders maatschappelijk niet verantwoord is. De stakeholderbenadering is de tegenhanger van de shareholderbenadering. Wanneer een onderneming de shareholderbenadering toepast, zijn alle doelstellingen van de onderneming gericht op het creëren van zoveel mogelijk waarde voor de aandeelhouders. De stakeholderbenadering kent meerdere definities. Voor mijn onderzoek is de normatieve definitie van de stakeholdersbenadering relevant. Donaldson (1995, p. 71) omschrijft de normatieve stakeholdersbanedaring als volgt: “The theory is used to interpret the function of the

corporation, including the identification of moral or philosophical guidelines for the operation and management of corporations.” De rationele gedachte achter het

betrekken van de belangen van stakeholders bij de onderneming komt voort uit het nemen van de maatschappelijke verantwoordelijkheid. Er is onderzoek(o.a. Hooks et

al., 2002 en Menova & Llena, 2000) gedaan naar de openheid in het jaarverslag die

van belang zijn voor stakeholders. In deze onderzoeken wordt onderzocht welke informatie ondernemingen in het jaarverslag verschaffen. Deze onderzoeken zijn verricht aan de hand van lijsten met een grote reeks onderwerpen die eventueel in het jaarverslag aan bod zouden komen. Deze lijst met onderwerpen wordt onder andere samengesteld door stakeholders. Het belang van het jaarverslag voor stakeholders wordt hier duidelijk benadrukt, doordat onderwerpen zoals openheid over het milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen vertegenwoordigd zijn in de onderwerplijsten. Marston en Shrives (1991, p196) concluderen dat het jaarverslag het uitgebreidste document is dat beschikbaar is voor het publiek. Daarom is het jaarverslag het voornaamste document voor informatieverschaffing aan het publiek. Het jaarverslag van ondernemingen is dus ook bedoeld voor stakeholders die op één of andere manier aan de organisatie verbonden zijn, bijvoorbeeld via belangenorganisaties of afnemers.

(17)

17 2.3 De gebruikers van het jaarverslag: Welke onderdelen leest men?

In de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat jaarverslagen diverse soorten gebruikers kennen, waaronder professionele financiële dienstverleners, individuele beleggers en stakeholders. Nu we weten dat zij het jaarverslag gebruiken, is het interessant om te weten welke gedeeltes van het jaarverslag zij gebruiken om een onderneming op te beoordelen.

Klaassen en Schreuder (1980) hebben onderzoek gedaan naar het gebruik van het jaarverslag. Zij hebben dit gedaan onder gebruikers van het jaarverslag van VNU, Pilips, Akzo en Kluwer. Ze hebben in hun vragenlijst aandacht besteed aan welke onderdelen het belangrijkst gevonden worden door de respondenten. Vergoossen (1993), die ook een onderzoek op dit gebied heeft verricht, noemt dit de gepercipieerde importantie van verschillende items in het jaarverslag. Klaassen & Schreuder hebben aan de respondenten gevraagd om aan de hand van een Likertschaal de volgende onderdelen van het jaarverslag te beoordelen: Verslag van de Raad van Bestuur, Jaarrekening, historisch overzicht, bericht van de raad van commissarissen en Accountantsverklaring. Uit het onderzoek bleek dat er een grote diversiteit aan gebruikers is. Waaronder directeuren, staffunctionarissen, directeuren beleggingsadviseurs, registeraccountants en geïnteresseerde particulieren. De meeste aandacht wordt door de respondenten besteed aan het verslag van de Raad van Bestuur. Er is ook gevraagd welk onderdeel van het verslag van de Raad van Bestuur het meest interessant wordt gevonden. Hierop antwoordt de meerderheid dat zij vooral zijn geïnteresseerd in toekomstvoorspellingen. Op dit onderzoek valt het een en ander aan te merken. Het onderzoek is gehouden onder de gebruikers van jaarverslaggeving van vier ondernemingen die allen een kwalitatief hoogwaardig jaarverslag publiceren. Het is zeer onzeker of de resultaten vallen te generaliseren naar jaarverslagen van andere ondernemingen die misschien kwalitatief slechter zijn. Ook kun je twijfelen aan de representativiteit van de steekproef. De enquête is meegestuurd naar de personen die een jaarverslag hebben aangevraagd van één van de vier ondernemingen. Dit is niet willekeurig en dat blijkt onder meer uit het feit dat van de respondenten 20% is afgestudeerd als (bedrijfs)-econoom of registeraccountant, terwijl meer dan 45% een universitaire graad heeft behaald (Boekbespreking door Dhr. D Feenstra over Klaassen en Schreuder (1980)).

(18)

18 Vergoossen (1993) die een vergelijkbaar onderzoek heeft verricht, besteedt binnen zijn onderzoek ook aandacht aan de gepercipieerde importantie van verschillende items in het jaarverslag. Zijn enquête is gehouden onder professionele financiële dienstverleners. Zij hebben aan de van hand van een Likertschaal de volgende onderdelen van het jaarverslag beoordeeld op hun importantie: het directieverslag, het verslag van de raad van commissarissen, de geconsolideerde balans, de balans van de moedermaatschappij, de geconsolideerde jaarrekening, de jaarrekening van de moedermaatschappij, kasstroomoverzicht, voetnoten bij de jaarrekening, samenvatting van historische bedrijfsoperaties en het verslag van de auditor. Professionele dienstverleners achten de geconsolideerde jaarrekening als het belangrijkste onderdeel van het jaarverslag. 42% van de respondenten ervaart de jaarrekening als het meest belangrijke onderdeel van het jaarverslag. Dit is een verschil ten opzichte van het onderzoek van Klaassen en Schreuder (1980) die concluderen dat het verslag van de Raad van Bestuur als meest belangrijk wordt gezien. Een kritiekpunt dat geldt voor zowel het onderzoek van Klaassen en Schreuder (1980) als het onderzoek van Vergoossen (1993), is het gebruik van de Likertschaal om de verschillende items van het jaarverslag te rangschikken op volgorde van importantie. Op het gebruik van de Likertschaal als zodanig is niets tegen, maar in de twee bovengenoemde onderzoeken is hij gebruikt om eenentwintig respectievelijk drie keer tien factoren te rangschikken. Dit heeft als gevolg dat de uitkomsten van de rangschikking hun waarde verliezen. Het verschil tussen het op twee na belangrijkste item en op drie na belangrijkste item uit het jaarverslag heeft nauwelijks waarde. Courtis (1982) heeft ook vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd als Klaassen en Schreuder (1980) en Vergoossen (1993). Dit onderzoek is uitgevoerd in Australië onder 1800 private aandeelhouders die zijn benaderd vanuit het aandelenregister. Zij zijn a-select geselecteerd vanuit de aandelenregisters. Australische aandeelhouders beoordelen het jaarverslag als het op twee na belangrijkste document voor het vergaren van informatie voor het maken van een investeringsbeslissing (Buy/sell/hold beslissingen). De beleggingsadviseur en de krant scoorden hoger als meest belangrijke bron van informatie. De meest gelezen paragraaf uit het jaarverslag is het verslag van de voorzitter van de Raad van Bestuur. De balans en de winst & verliesrekening worden wel als belangrijker ervaren. Epstein en Pava (1993) hebben in de Verenigde Staten onderzoek gedaan naar het nut van het jaarverslag onder aandeelhouders. Het doel van het onderzoek is

(19)

19 vergelijkbaar met het doel van de bovengenoemde onderzoeken. Ook zij gebruiken enquêtes voor de dataverzameling. De steekproef is a-select getrokken uit de aandelenregisters van meer dan 300 ondernemingen. Uit hun onderzoek bleek dat ‘the presidents letter to the shareholder’ door 42% van de respondenten wordt gelezen, de toelichting op de balans en de winst en verliesrekening door 35% en de ‘management discussion and analysis’ door 41%.

Rogers et al. (1997) hebben een onderzoek uitgevoerd naar welke informatie analisten gebruiken bij het maken van analyses. Ze hebben rapporten van financieel-analisten onderzocht. Ze hebben getracht de herkomst te achterhalen van de informatie die in deze rapporten staat. Het bleek dat de informatie enerzijds afkomstig was uit het jaarverslag en anderzijds uit andere bronnen. De informatiecategorieën werden door de onderzoekers geïdentificeerd en gecodeerd. Als de gecodeerde informatie in het verslag van de financieel analist staat vermeld en ook in het jaarverslag, dan werd dat gecodeerd als informatie afkomstig uit het jaarverslag. Uiteindelijk bleek 52% van de informatie die in de rapporten van de onderzochte financieel analisten stond afkomstig te zijn uit het jaarverslag. De overige informatie was afkomstig uit andere bronnen dan het jaarverslag. Concluderend kan je zeggen dat zowel het jaarverslag als de jaarrekening, al dan niet in combinatie met elkaar, toegevoegde waarde heeft voor investeerders.

Met betrekking tot de Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland en Groot-Brittannië is ook een internationaal vergelijkend onderzoek gehouden naar het nut van het jaarverslag. Chang et al. (1983) hebben 4000 individuele beleggers, 900 institutionele investeerders en 900 financieel analisten geënquêteerd over de wijze waarop zij het jaarverslag gebruiken en welke onderdelen zij belangrijk vinden. Uit het onderzoek blijkt dat de individuele investeerder uit Amerika het jaarverslag de belangrijkste bron van informatie vindt voor het nemen van investeringsbeslissingen. De individuele investeerder uit Nieuw-Zeeland en Groot-Brittannië vindt het jaarverslag de op twee na belangrijkste bron van informatie voor het nemen van beslissingen. Britse individuele investeerders vinden kranten en magazines een belangrijkere bron van informatie. Institutionele investeerders in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk vinden naast de jaarrekening ook het jaarverslag een belangrijke bron van informatie. In Nieuw-Zeeland staat het jaarverslag op de tweede plaats na het advies van een effectenhandelaar. Financieel analisten zijn eensgezind. Zij vinden allen het jaarverslag de meest belangrijke bron van informatie voor het nemen

(20)

20 beleggingsbeslissingen. Uit het onderzoek kan niet opgemaakt worden welke informatie wel en niet wordt gebruikt door de respondenten. Dit zorgt ervoor dat er niet heel verregaande conclusies uit dit onderzoek kunnen worden getrokken.

2.4 Ontwikkelingsniveau van de gebruikers van jaarverslaggeving

Elke verschillende gebruiker behoort tot tenminste één doelgroep van gebruikers van de jaarrekening. Al zegt de doelgroep van de gebruiker nog niks over het intelligentieniveau van de gebruiker. Klaassen & Schreuder (1980) hebben bij een grootschalig onderzoek onder gebruikers van de jaarrekening de vraag gesteld aan de gebruiker van het jaarverslag welk opleidingsniveau deze genoten had. Deze enquêtevraag is door 640 respondenten beantwoord. In tabel 1 is een overzicht gegeven.

Tabel 1: Opleidingsniveau Respondenten

Hoogstgenoten opleiding n %

Lagere school (basisonderwijs) 9 1,4 Middelbare School 127 19,9 Administratief HBO (HEAO) 137 21,4 Niet-administratief HBO 61 9,5 Universitair, niet als (bedrijfs)econoom 160 25

Universitair, als (bedrijfs)econoom of

registeraccountant (ook NIVRA) 139 21,7

Niet ingevuld 7 1,1

bron: Klaassen & Schreuder, (1980, p26)

De steekproef waar Klaassen & Schreuder gebruik van hebben gemaakt voor hun onderzoek is niet a-select getrokken. Uit de uitkomst van deze enquêtevraag kan hooguit de conclusie getrokken worden dat jaarverslagen ook gelezen worden door personen met een lager opleidingsniveau. Het is niet mogelijk om op basis van dit onderzoek aan te geven welk percentage van de gebruikers van jaarverslaggeving bestaat uit lager of hoger opgeleiden. Er valt nog op te merken dat de respondenten gemiddeld een vrij hoge opleiding hebben genoten.

Courtis (1982) heeft net als Klaassen & Schreuder (1980) in zijn onderzoek het ontwikkelingsniveau van de respondenten betrokken. Hij heeft gevraagd aan de respondenten (private aandeelhouders) of zij ontwikkelde of onontwikkelde lezers van het jaarverslag waren. Een lezer van een jaarverslag is een ontwikkelde lezer als

(21)

21 hij onderwijs heeft gevolgd op het gebied van financiering en accounting 5of als de lezer werkervaring heeft op dit gebied. 61% (1009 van de 1649) van de respondenten geeft aan dat zij onontwikkelde lezers zijn volgens de definitie van Courtis (2009). Doordat deze steekproef wel a-select getrokken is, in tegenstelling tot die van Klaassen en Schreuder (1980), kan hier de conclusie worden getrokken dat er onder de aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen een bepaald deel niet financieel geschoold is, of geen werkervaring heeft in de financiering en accounting. Al kan nog wel opgemerkt worden dat er sprake kan zijn van een non-responsie bias. Het kan zijn dat bepaalde personen eerder een enquête invullen en opsturen dan andere personen.

Courtis (1979) heeft vastgesteld dat 82% van de jaarverslagen die worden uitgegeven worden verstrekt aan aandeelhouders. Het is niet bekend aan wie de overige 18% worden verstrekt. Dit geeft wel aan dat individuele aandeelhouder een belangrijke doelgroep vormt voor jaarverslaggeving.

2.5 Begrip van het jaarverslag door de gebruiker

Uit de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat het opleidingsniveau van de gebruikers van het jaarverslag sterk uiteenloopt. Zo zijn er professionele gebruikers die aan accounting en financiering gerelateerde opleidingen hebben gevolgd, maar ook gebruikers die geen achtergrond hebben op deze vakgebieden. Het is niet duidelijk geworden of de gebruikers nu daadwerkelijk de informatie begrijpen die zij lezen. Nu zullen diverse onderzoekingen worden besproken die specifiek ingegaan zijn op dit onderwerp.

In de accounting literatuur zijn onderzoekingen gedaan naar het begrip van het jaarverslag onder gebruikers. Één specifieke hypothese die in het kader van mijn onderzoek relevant is, is de functionele fixatie hypothese (FFH). Eerst zal ik het begrip functionele fixatie definiëren. Functionele fixatie is een begrip uit de psychologie. Ijiri et al. (1966) hebben het begrip geïntroduceerd in de accounting theorie. Zij stellen dat er sprake is van functionele fixatie indien personen een bepaalde betekenis aan een begrip toekennen en niet in staat zijn, alternatieve betekenissen te onderkennen6.

5 Wat precies valt onder ‘onderwijs op het gebied van financiering en accounting’ wordt niet duidelijk

in het artikel van Courtis (1982).

(22)

22 Feenstra (1985) heeft in Nederland een onderzoek gedaan naar de FFH. Er wordt gesteld dat gebruikers van financiële informatie, die op basis daarvan beleggingsbeslissingen nemen, veelal de implicaties van veranderingen in stelselwijzigingen doorgronden. Onder gelding van de FFH wordt er verwacht dat wanneer beleggers een beleggingsbeslissing nemen, zij zich niet laten beïnvloeden door stelselwijzigingen. “Stelselwijzigingen omvatten wijzigingen in de grondslagen

van waardering en resultaatbepaling die worden gebruikt bij het opstellen van jaarrekeningen.”(Vergoossen, 1996, p. 91) Wanneer zij financiële informatie

verwerken die is gebaseerd op andere grondslagen en conventies dan zij gewend zijn, zijn zij geneigd deze wijzigingen niet te interpreteren en hun keuze te maken op basis van de nieuwe uitkomst. Als de FFH geldig is dan maken beleggers na een stelselwijziging een andere keuze. Dit is hoogstwaarschijnlijk onterecht, om dat de feitelijke economische omstandigheden waarin de onderneming verkeerd niet zijn gewijzigd. Ook al hebben de stelselwijzigingen grote implicaties voor de onderneming. Feenstra (1985) heeft deze stelling proberen te bewijzen door een experiment uit te voeren onder drieëndertig studenten bedrijfseconomie en zeventien beleggingsanalisten. Zij hebben van een vijftal ondernemingen koersvoorspellingen moeten maken op basis van verschillende informatiesets gebaseerd op verschillende conventies en waarderingsgrondslagen. De proefpersonen konden op basis van de aan hen verstrekte informatie kiezen uit een vijftal mogelijkheden uiteenlopend van een sterke koersdaling(-15%) tot een sterke koerstijging(+15%). De volgende hypothese werd getoetst: “Koersschattingen worden niet beïnvloed door een verschil

in waarderingsgrondslagen, zijnde het enige punt van verschil tussen de informatiesets”(p. 350). Indien de groepen proefpersonen voorspellingen afgeven die

significant afwijken van elkaar zou dit een bewijs kunnen vormen voor de FFH. Uit het onderzoek bleek dat in de meeste gevallen de hypothese juist niet werd aangenomen. Dit onderzoek trekt het bestaan van de FFH in twijfel. In het buitenland is een onderzoek verricht door Abdel-Khalik en Keller (1979). Zij hebben net zoals Feenstra (1985) gebruik gemaakt proefpersonen (beleggingsanalisten) in een gecontroleerde omgeving. De proefpersonen moesten ondernemingen beoordelen die hun voorraadwaardering hadden gewijzigd van het FIFO-systeem naar het LIFO-systeem. Uit het onderzoek bleek dat de beleggingsanalisten een duidelijke voorkeur hadden voor ondernemingen die gebruik maakten van het FIFO-systeem. De

(23)

23 conclusie was dan ook dat de beleggingsanalisten zijn gefixeerd op de nettowinst. Deze conclusie staaft het bestaan van de FFH wel.

Ook Vergoossen (1996) heeft onderzoek gedaan naar het bestaan van de FFH. In tegenstelling tot Abdel-Khalik en Keller (1979) en Feenstra (1985) die een ‘laboratorium’-experiment hebben uitgevoerd, heeft Vergoossen zijn onderzoek gebaseerd op waarnemingen uit de werkelijkheid. Hij heeft verslagen van beleggingsanalisten onderzocht op het bestaan van fixatie. Door rapporten van beleggingsanalisten te analyseren die zijn gemaakt van ondernemingen die net een stelselwijziging hebben ondergaan. Vergoossen onderscheidt daarbij twee factoren om de fixatie van de analisten te meten. Enerzijds wordt geïndexeerd in welke mate de onderneming informatie verschaft over de doorgevoerde stelselwijziging. Zonder deze informatieverschaffingsindex is het onmogelijk om een vergelijking te maken tussen de verschillende ondernemingen. Anderzijds worden er drie fixatieniveaus onderscheden. Sterke fixatie, zwakke fixatie en geen fixatie. De analyserapporten van de analisten worden in van deze categorieën ingedeeld. De conclusies uit het onderzoek zijn genuanceerder dan die uit het onderzoek van Feenstra (1985). Uit het onderzoek blijkt dat 28% van beleggingsanalisten in sterke mate is gefixeerd, 17% van hen in zwakke mate en 55% blijken niet te zijn gefixeerd. Daarnaast wordt ook geconcludeerd dat er een significant verband bestaat tussen de informatieverschaffing van de onderneming die de stelselwijziging doorvoert en het fixatieniveau van de beleggingsanalist.

Het significante verband tussen informatieverschaffing en fixatie is een interessant verband om nog even aan te halen in het kader van mijn onderzoek. Vergoossen (1996) zegt dat het fixatieniveau van de gebruiker stijgt wanneer er lager wordt gescoord op de informatieverschaffingsindex. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat ondernemingen proberen in het geval van stelselwijziging te verhullen dat er zaken gewijzigd zijn om de het resultaat van de onderneming te sturen. De suggestie wordt gewekt dat ondernemingen wellicht de intentie hebben om zaken zo te verwoorden dat beleggers de tekst uit het jaarverslag niet begrijpen. Anderzijds kan het ook aan het denkniveau van de analisten liggen, dat niet aansluit op het niveau van de tekst van de jaarverslaggeving en dat de directie zich hier niet van bewust is. In ieder geval is duidelijk geworden uit het onderzoek van Vergoossen (1996) en Abdel-Khalik en

(24)

24 Keller (1979) dat analisten vaak onvoldoende begrip hebben van de informatie waar zij hun beleggingskeuzes op baseren.

Epstein en Pava (1993) hebben in hun enquête aan aandeelhouders de vraag voorgelegd of zij moeite hebben om de verschillende onderdelen van het jaarverslag te begrijpen. De respondenen gaven aan dat zij ‘the presidents letter to the shareholders’ goed begrijpen, slechts 5% van hen gaf aan dat zij moeite hebben deze brief te begrijpen. 29% van de respondenten geeft aan dat zij moeite ondervinden om de toelichting op de balans en resultatenrekening te begrijpen en 16% van hen geeft aan dat zij moeite hebben om de ‘management discusion & analysis’te begrijpen. Uit deze resultaten kun je concluderen dat het begrip onder de respondenten in de Verenigde Staten tamelijk hoog lijkt te zijn. Een grote beperking van deze resultaten is evenwel het feit dat de respondenten zelf een oordeel vellen over hun begrip. Dit maakt de resultaten uitermate subjectief en niet erg betrouwbaar.

2.6 Conclusie

Regelgevende instanties zoals de ‘FASB’ en het ‘ASC’ volgen de ‘decision usefulness’-benadering. Hiermee staat het rapporteren van nuttige informatie aan rationele beleggers centraal. Er zijn diverse onderzoekingen uitgevoerd die de relevantie van het jaarverslag hebben onderzocht. Uit onderzoekingen van onder anderen Baker en Haslem (1973) is duidelijk geworden dat het jaarverslag een relevant document is voor verschillende gebruikersgroepen. Er bestaat geen uniformiteit in de conclusies van gebruikersonderzoeken wat nu het belangrijkste onderdeel is van de jaarverslaggeving. Wel is duidelijk dat het verslag van de Raad van Bestuur een belangrijk onderdeel is van het jaarverslag en dat deze door vele gebruikers wordt bestudeerd. Gebruikers zijn voornamelijk geïnteresseerd in toekomstvoorspellingen die worden gedaan in het directieverslag.

Het opleidingsniveau van de gebruikers van het jaarverslag loopt erg uiteen. In geen enkel onderzoek kunnen er valide conclusies getrokken worden over de samenstelling van deze groep. Wel kan worden geconcludeerd dat het opleidingsniveau van de gebruikers zeer gevarieerd is, uiteenlopend van MBO-niveau zonder accounting- en financierings achtergrond tot professionele financiële dienstverleners. Onderzoekingen over het begrip van de gebruiker over de jaarrekening in het kader van functionele fixatie geven de indruk dat gebruikers niet

(25)

25 altijd de informatie begrijpen die zij lezen. Dit gebrek aan begrip kan enerzijds worden gezocht bij de lezer, omdat hij de tekst simpelweg niet kan bevatten. Anderzijds kan de schuld hiervan worden gezocht bij de auteurs van het jaarverslag. Het kan zijn dat de directie simpelweg niet beseft dat het taalgebruik in het jaarverslag niet aansluit op het niveau van de gebruiker. Het kan de onderneming er ook aangelegen zijn om zaken door ingewikkeld taalgebruik te verbloemen.

(26)

26

3.

Leesbaarheid, wat is het en hoe valt het te meten?

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het begrip leesbaarheid gedefinieerd en wordt duidelijk gemaakt dat dit begrip vele aspecten kent. In paragraaf 3.2 wordt de taalkundige achtergrond toegelicht. Zo wordt een basis gelegd voor het vervolg van het hoofdstuk. In de volgende paragraaf worden vier hoofdstromingen van tekstanalyse besproken. Vervolgens beschrijf ik in twee paragrafen de beperkingen van leesbaarheidsonderzoeken enkele accounting gerelateerde leesbaarheidsonderzoeken. Tenslotte volgt vanwege het ontbreken van Nederlands accounting gerelateerd onderzoek een paragraaf over onderzoekingen die wel gerelateerd zijn aan de Nederlandse taal.

Het begrip leesbaarheid verreist voorafgaand aan dit hoofdstuk nog enkele toelichting. Leesbaarheid kan smal gedefinieerd worden. Zoals bij het gebruik van leesbaarheidformules wordt gedaan (Jones en Shoemaker, 1994). Bij gebruik van leesbaarheidsformules wordt leesbaarheid gedefinieerd als een functie van bepaalde eigenschappen van een tekst en de tekstelementen7. Onder andere Courtis (1982) en Smith en Smith (1971) gebruiken leesbaarheidsformules als voornaamste onderzoeksinstrument voor het uitvoeren van hun onderzoek. Zij hanteren logischerwijs ook de smalle definitie. Leesbaarheid kan ook breed worden gedefinieerd. Bij de smalle definitie werd alleen de tekst onderzocht op syntactische elementen uit de tekst om leesbaarheid te meten. Vele andere kenmerken van een tekst en de rol van de lezer vallen niet binnen deze definitie. Onder andere Sydserff en Weetman (1999) trekken de definitie van leesbaarheid veel breder. Zij betrekken de rol van de lezer en andere tekstkenmerken8 dan bovengenoemde bij de definitie. Geen van de auteurs geeft een korte definitie van leesbaarheid. Mijns inziens is gezien de huidige voortgang van het onderzoeksgebeid een smalle definitie van leesbaarheid niet meer houdbaar. Toch hanteer ik voor dit onderzoek geen brede lezergeoriënteerde definitie vanwege de vele nadelen die dit onderzoekstechnisch

(27)

27 met zich meebrengt9. Voor dit onderzoek wordt leesbaarheid gedefinieerd als: Een functie van enerzijds syntactische kenmerken van een tekst en de tekstelementen en anderzijds semantische kenmerken van een tekst en tekstelementen. Deze definitie voegt het semantische element toe aan de smalle definitie, maar betrekt het begrip van de lezer niet bij de definitie.

Voor ik begin aan de volgende paragraaf moet ik voorop stellen in dit hoofdstuk dat lezen en gebruik van taal en het hele proces dat daarmee samenhangt enorm complex is. Laberge & Samuels (1974) vergelijken het proces van taalbegrip met het denkproces van een mens. Wanneer een mens iets leest heeft hij zijn eigen specifieke associaties en gedachten hierbij. Ook de wijze waarop een mens iets verwerkt wanneer hij iets gelezen heeft verschilt sterk tussen individuen en is mede afhankelijk wat hij vroeger geleerd heeft en welke strategieën hij hiervoor ontwikkeld heeft. Het is dus vooralsnog onmogelijk dat er modellen kunnen worden ontwikkeld die het hele leesproces kunnen omvatten en voorspellen.

3.2 Taalwetenschappelijke achtergrond

In deze paragraaf wordt het begrip leesbaarheid beschouwd vanuit een taalkundige achtergrond. Eerst zullen vier hoofdstromingen binnen de taalkundige tekstanalyse worden besproken. Er wordt dan duidelijk wat de verschillen zijn tussen syntactische-, semantische-, functionele- en coherentieanalyse. Aan het einde wordt de Cloze-test behandeld. Deze vanuit de taalkunde afkomstige test speelt een grote rol bij de validatie van leesbaarheidsonderzoeken.

Leesbaarheidsonderzoeken en leesbaarheidstesten bestaan al vele jaren en sommige daarvan vinden hun oorsprong in het onderwijs (Sydserff & Weetman, 1999). Hier worden ze gebruikt om teksten te kunnen indelen in niveaus. Aan de hand van de AVI-index verklaar ik de begrippen syntaxis en semantiek. Eén van de bekendste vormen van leesbaarheidsindices in Nederland is de AVI-index waar de meeste mensen in hun basisschooltijd mee in aanraking zijn geweest. Aan deze leesbaarheidsindex ligt een leesbaarheidsmethodiek ten grondslag. Het AVI-systeem kijkt puur naar de syntaxis van de zin. In onderstaand voorbeeld wordt op eenvoudige wijze geïllustreerd hoe de AVI-methode teksten indeelt op niveau.

9 Wanneer lezers worden betrokken in de definitie, moet bij het empirisch onderzoek rekening worden

(28)

28 1 Karin zag Martin en Lieke, die naar zee geweest was.

2 Karin zag Martin en Lieke. Zij was naar zee geweest.

Uit bovenstaand voorbeeld kunnen we opmaken dat de eerste zin, syntactisch gezien, moeilijker leesbaar is dan de opgesplitste versie, die uit twee zinnen bestaat bij punt twee. Dit betekent dat de AVI-score voor de zin 1 hoger is dan de AVI-score voor zin twee. Een hogere AVI score betekent een moeilijkere syntaxis van de zin. Syntaxis wordt door Groome et al. (2008) gedefinieerd als de combinatie van woorden die de structuur van zinsdelen en zinnen vormt.

Het is duidelijk dat de AVI een voorbeeld is van een syntactische methode. De syntactische methode is een zeer effectieve methode, dit zal verderop blijken. De syntactische methode is echter niet vrij van kritiek. Er wordt alleen gekeken naar de opbouw van de zin(Colpin et al.2002, p88).

De syntaxis van een zin zegt iets over de plaatsing van woorden in een zin. Een grammaticaal begrip zou je kunnen zeggen. Semantiek zegt iets over de betekenis van de woorden in een zin. Volgens Groome et al. (2002) handelt semantiek over de betekenis van woorden, zinsneden en zinnen. Niet alleen de betekenis van losse woorden, maar de betekenis van de losse woorden in het kader van de hele zinsnede of zin. Een voorbeeld waaruit blijkt dat er een samenhang is tussen syntaxis en semantiek en waarmee ook het verschil duidelijk wordt is de volgende: “Kleurloze groene ideeën slapen furieus” (vrij vertaald uit anonieme bron10). Het valt op dat deze zin grammaticaal helemaal correct is. Syntactisch is deze zin ook correct. Tegelijkertijd slaat de zin helemaal nergens op. Deze heeft geen betekenis en is semantisch gezien waardeloos.

Schellens & Steehouder (2008) benoemen naast de syntactische analyse en de semantische analyse ook de functionele analyse en coherentieanalyse. In hun boek worden nog meer methoden beschreven. Deze worden hier niet genoemd, omdat ze niet relevant voor mijn onderzoek zijn. Ik bespreek slechts twee analysemethoden te weten de functionele analyse en de coherentieanalyse. De functionele analyse maakt geen gebruik van de syntaxis of semantiek van een zin of tekst. De functionele analyse methode is veel meer gericht op de gebruiker van de tekst. “Functionele

(29)

29 analyse komt in wezen neer op het aandachtig en met ‘gezond verstand’ kijken naar teksten om te achterhalen hoe ze in elkaar zitten en wat de ‘logica’ is achter hun opbouw vorm en inhoud.” (Schellens en Steehouder, 2008, p.2)

De coherentieanalyse is een andersoortige analyse en wordt ook beschreven in het boek van Schellens & Steehouder (2008). De coherentieanalyse gaat over de onderlinge samenhang binnen een tekst. Een tekst bestaat uit een aantal zinnen en deze zijn weer opgebouwd uit woorden. Samen vormen deze drie een samenhangend of coherent geheel. Als er genoeg samenhang in een tekst zit dan kunnen lezers in hun geheugen een samenhangend model van de betekenis van de tekst opbouwen. Hoe beter de coherentie van een tekst, hoe beter een lezer zo’n samenhangend model in zijn geheugen kan produceren. Het kost een lezer meer moeite een mentale representatie van de tekst te maken wanneer een tekst weinig samenhang vertoont. Een moeilijke leesbare tekst zal waarschijnlijk minder coherent zijn dan een eenvoudig leesbare tekst. Voor het begrip van een minder coherente tekst moet een lezer meer inspanning leveren en ook intelligenter zijn om een mentale representatie van de tekst te maken. Schellens en Steehouder (2008) onderscheiden twee soorten van coherentie:

1. Referentiële coherentie

Om duidelijk te maken wat referentiële coherentie is, volgt eerst een voorbeeld: “Piet is afwezig. Hij is ziek.”11 De relatie tussen deze twee zinnen wordt aangegeven door

het woord ‘hij’. Hij verwijst natuurlijk naar Piet. In dit geval zorgt een persoonlijk voornaamwoord voor de samenhang tussen de twee zinnen. Er zijn nog andere woordsoorten die zorgen voor referentiële samenhang tussen zinnen. Hier volgen enkele types:  Aanwijzende voornaamwoorden;  Bijwoorden;  Bezittelijke voornaamwoorden;  Lidwoorden.

(30)

30 2. Relationele coherentie

Om duidelijk te maken wat relationele coherentie is volgt hier eerst een voorbeeld: “Arriba is de studentenbasketbalvereniging van de Universiteit Twente. Deze universiteit is de enige campusuniversiteit in Nederland.”12 De relatie tussen de eerste en de tweede zin komt voort uit de woorden ‘deze universiteit’ dat verwijst naar ‘Universiteit Twente’ uit de vorige zin. Bij een relationele coherentieanalyse wordt nagegaan welke betekenisrelaties er bestaan tussen de eenheden. Relationele coherentie bestaat in vele soorten, enkele voorbeelden van relaties zijn:

 Causale relaties  Oorzaak – gevolg;  Voorwaarde – gevolg;  Additieve relaties  Opsomming;  Voorbeeld;  Proces of procedure.

De hiervoor genoemde analyse methodes zijn allemaal tekstgecentreerd. De methode die nu wordt besproken is een analysemiddel dat initieel is bedoeld voor het beoordelen van instructiemateriaal, zoals gebruiksaanwijzingen. Taylor (1953) heeft de CLOZE-procedure ontwikkeld. De werking van deze procedure is vrij eenvoudig. De CLOZE-procedure werkt aan de hand van het verwijderen van woorden uit de regels van een tekst die getest moet worden op leesbaarheid. Van een tekst die wordt getest op leesbaarheid wordt steeds het nde woord verwijderd, zodat er als ware ‘gaten in een zin zitten’. Leden van een testpanel moeten dan al lezende voorspellen welk woord er in de lege ruimte moet komen. Zelf heeft Taylor ontdekt dat het weglaten van het 5de woord uit een zin het beste resultaat oplevert. Leesbaarheidsonderzoeken op basis van formules zijn onafhankelijk van de lezer. Het grote voordeel van de CLOZE-procedure is dat deze juist gebruikt maakt van de lezer om de begrijpelijkheid van een tekst te meten. Aquino (1969) en Nestvold (1972) hebben vastgesteld dat de resultaten van de CLOZE-procedure sterk correleren met de gepercipieerde complexiteit van de gelezen tekst. De CLOZE-procedure speelt een aanzienlijke rol in de accounting gerelateerde onderzoeken. Dit zal in paragraaf 3.6 duidelijk worden. Een CLOZE-onderzoek naar Nederlandse

(31)

31 jaarverslaggeving zou goede testresultaten op kunnen leveren omtrent de leesbaarheid van Nederlandse jaarverslagen. Echter, de procedure heeft een groot nadeel. De moeilijkheid van het uitvoeren van de CLOZE-procedure is dat je niet alleen de verschillende gebruikers moet identificeren, maar ook moet vinden. Bovendien moeten ze ook bereid zijn om deel te nemen aan een dergelijke test.

3.3 Technieken voor het onderzoeken van leesbaarheid van de

jaarverslaggeving: subjectieve en semi subjectieve analysemethoden In de vorige paragraaf is het onderwerp leesbaarheid in het kort belicht vanuit taalkundig perspectief. De wortels van de onderzoekingen naar leesbaarheid en de interpretatie van taal liggen bij de taalwetenschap.

Beattie et al. (2004) hebben in een overzichtsartikel diverse methodieken beschreven voor het analyseren de informatieverschaffing13 van jaarverslagen. Zij hebben hierin

een schematische weergave gemaakt (p.209)14 van de technieken waarmee teksten

geanalyseerd kunnen worden op informatieverschaffing. Ten eerste worden er twee hoofdgroepen onderscheiden. De eerste hoofdgroep is de subjectieve

analysemethode. Deze analyse wordt meestal uitgevoerd met behulp van analisten

die de teksten uit jaarverslagen op een aantal onderwerpen beoordelen. Deze methode wordt gezien als subjectief, daarom schort het bij deze methode aan validiteit. De tekst zelf wordt door analisten beoordeeld en zij geven ook scores en er is niet bekend hoe men precies tot deze score is gekomen. Elke analist zal toch een iets andere opvatting hebben over een tekst. Als deze methode door slechts één persoon wordt toegepast zijn de resultaten subjectief en niet betrouwbaar. De andere hoofdgroep die wordt onderscheiden is de semi-objectieve analysemethode. Deze groep kent nog subgroepen, die elk een aparte stroming binnen de semi objectieve analysemethodiek vertegenwoordigen.De vier subgroepen uit de semi-objectieve tekstanalyse stroming worden hieronder besproken.

13 Dit begrip is breder dan alleen leesbaarheid. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik

naar Beattie et al. (2004)

(32)

32

1. Informatieverschaffingsanalyse

Het doel van deze methode is niet zozeer het onderzoeken van de leesbaarheid van een jaarverslag, maar het beoordelen van de informatieverschaffing van een onderneming. Voorafgaand aan het onderzoek worden lijsten met onderwerpen gemaakt die mogelijk behandeld worden in het jaarverslag. Vervolgens wordt er onderzocht welke onderwerpen wel en welke niet behandeld worden in het jaarverslag en zodoende wel of niet corresponderen met de vooraf opgestelde lijsten. Hoe meer van de vooraf opgestelde onderwerpen voorkomen in het jaarverslag, hoe beter het jaarverslag scoort op de informatieverschaffing.

2. Thematische inhoudsanalyse

Smith en Taffler (2000) geven aan dat deze methode vaak wordt gebruikt om te onderzoeken of er een relatie is tussen de informatieverschaffing van een onderneming en de aandeelkoers van een onderneming of andere financiële prestaties van een onderneming. Zij onderscheiden twee soorten van thematische inhoudsanalyse. Enerzijds de objectieve analyse, waarbij wordt onderzocht hoe vaak bepaalde woorden voorkomen in een tekst. Anderzijds de subjectieve analyse, waarbij wordt onderzocht wat de onderliggende thema’s van een tekst zijn. Deze methode zegt wel iets over de informatieverschaffing, maar niet over het leesbaarheidsgehalte van het jaarverslag. Dit is een voorbeeld van functionele tekstanalyse zoals besproken in de vorige paragraaf.

3. Linguïstische analyse

Linguïstische analyse is een relatief nieuwe stroming binnen het onderzoek naar de kwaliteit van de informatieverschaffing en dan in het bijzonder de leesbaarheid van jaarverslaggeving. Syderff en Weetman (1999) presenteren deze techniek als een alternatief voor de leesbaarheidsformules. De techniek die zij presenteren is niet gebaseerd is op de syntactische methode, maar op de semantische analyse. Met behulp van het model van De Beaugrande en Dressler (1981) en het model van Roseberry (1995) hebben zij een eigen model ontworpen dat toepasbaar is op informatieverschaffing in het jaarverslag. De basis van deze methode bestaat uit zeven concepten van De Beaugrande en Dressler en zes concepten van Roseberry.

(33)

33 Met behulp van deze concepten kan worden bepaald of een tekst uit een jaarverslag voldoet aan de voorwaarden voor effectieve communicatie.

De Beaugrande and Dressler (1981)15 hebben zeven standaarden ontwikkeld waaraan een goede tekst moet voldoen. Deze zijn: Cohesie, coherentie, aanvaardbaarheid, informativiteit, ‘intentionaliteit, intertekstualiteit en situationaliteit. Met cohesie wordt de onderlinge verbondenheid van de tekst bedoeld. Verschillende delen van de tekst zijn aan elkaar gekoppeld door het gebruik van ‘verbindingswoorden’. Of een tekst coherent is wordt bepaald door de structuur van de zinnen en de mate van afhankelijkheid van de opeenvolgende zinnen. De noodzaak van cohesie en coherentie wordt in wijde kring erkend. De overige concepten zijn bedoeld om de tekst te beoordelen vanuit het perspectief van de lezer van de tekst. Intertekstualiteit is voor het beoordelen van het jaarverslag zeer relevant, omdat het ingaat op de vraag of de tekst de geschikte informatie bevat voor het beoogde publiek en of de het beoogde publiek de tekst ook begrijpt. Een ander model, bedacht door Roseberry (1995)16, onderkent zes ‘indexicals’: topicality, conjunction, connectivity, conjuctive reach, topic shift and specificity. Het model van Roseberry is extern gevalideerd door een groep leesexperts. In principe wordt het model toegepast met de aanvulling van twee factoren van de Beaugrande en Dessler (1981). De twee factoren die worden toegevoegd zijn intertekstualiteit en situationaliteit. Deze factoren zijn van belang, omdat het begrip van de tekst door de lezer mede afhankelijk is van de rest van de (voor)kennis die hij bezit over bijvoorbeeld de balans en andere paragrafen uit het jaarverslag.

4. Leesbaarheidsanalyse

Het beoordelen van leesbaarheid is het doel van de leesbaarheidsanalyse. Deze studies worden uitgevoerd aan de hand van leesbaarheidsformules zoals de Flesch Reading-formule of de Fog-index. Met leesbaarheidsonderzoeken doel ik specifiek op onderzoeken die gebruik maken van een wiskundige formule 17(syntactisch) om

de leesbaarheid te bepalen. De uitkomst van zo’n wiskundige exercitie levert een getal op. Dat kan worden afgelezen op een schaalverdeling. Met behulp van

15 Dit onderzoek wordt kort besproken. Een uitgebreide analyse van dit onderzoek valt buiten het

bereik van dit onderzoek.

16 Dit onderzoek wordt kort besproken. Een uitgebreide analyse van dit valt buiten het bereik van dit

onderzoek.

17 Het overzicht van de genoemde leesbaarheidsformules is niet uitputtend. Voor een uitputtend

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tevens moet worden gesteld en onder- bouwd welke gevolgen dit geheel van factoren voor de onderneming heeft en waarom en in welke mate bijzon- dere waardeverminderingen al dan niet

Daarbij geldt inmiddels dat voor de IFRS-gerelateerde onderwerpen vaak een Europese populatie wordt geselecteerd (IFRS wordt immers binnen de gehele Europese Unie

Daarnaast is onder- zocht of er een verband bestaat tussen de grootte van een bank en de mate waarin financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde zijn

Daarnaast wordt gerefereerd aan de Nederlandse Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) en, waar nodig, aan relevante Amerikaanse voorschriften. 2 In Richtlijn 270

Door met deze index de kwaliteit van Nederlandse universitaire jaarverslagen te vergelijken met buiten- landse jaarverslagen blijkt dat de eerstgenoemde bij bepaalde

In paragraaf 7.4 worden tevens de laatste twee deelvragen (In hoeverre is er sprake van een positieve verandering in de beschrijving van het risicoprofiel,

Voor moderne mensen is het landschap iets dat zó aanwezig is, dat we ons er nauwelijks een voorstelling van kunnen maken dat er een periode geweest zou zijn waarin mensen anders

Daarnaast doet het feit dat er binnen de EU- wetgeving voor de financiële verslaggeving voor kleine en middelgrote ondernemingen bestaat, de vraag rijzen wat de gevolgen van