• No results found

Harmonisatie van verslaggevingsgrondslagen bij Europese verzekeraars

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Harmonisatie van verslaggevingsgrondslagen bij Europese verzekeraars"

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Harmonisatie van

verslaggevingsgrondslagen

bij Europese verzekeraars

Empirisch onderzoek naar harmonisatie effecten bij

Europese verzekeraars in de periode 2001 - 2005

Naam:

Marleen Klein Nijenhuis

Studentnummer:

1322737

Afstudeerrichting:

Master of Science in Accountancy

Aantal EC voor scriptie:

20 EC

Eerste begeleider RuG:

Dhr. dr. R.B.H. Hooghiemstra R.A.

Tweede begeleider RuG:

Dhr. dr. C.A. Huijgen

Begeleider Ernst & Young: Dhr. drs. H.W. van der Veen R.A.

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie ter afronding van de masteropleiding accountancy die ik heb gevolgd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze scriptie is tot stand gekomen tijdens mijn scriptiestage bij Ernst & Young te Groningen. Met de afronding van mijn scriptie komt een einde aan een ontzettend leuke en leerzame (af)studeerperiode, zowel op de universiteit als bij Ernst & Young.

Voor de totstandkoming van deze scriptie wil ik graag een aantal mensen bedanken. Allereerst mijn eerste begeleider van de RuG, dhr. dr. R.B.H. Hooghiemstra R.A., voor zijn duidelijke feedback en heldere tips. Ook mijn tweede begeleider van de universiteit, dhr. dr. C.A. Huijgen wil ik graag bedanken voor zijn taken als medebeoordelaar. Verder dank ik mijn toekomstige collega’s binnen Ernst & Young, die mij in staat gesteld en geholpen hebben om deze scriptie te schrijven. In het bijzonder noem ik mijn scriptiebegeleider binnen Ernst & Young, Hans van der Veen R.A., die altijd tijd vrijmaakte om mijn vragen te beantwoorden. Ook dhr. R. H. Gaillard R.A. en dhr. L.G. van der Tas R.A. dank ik voor hun adviezen bij het schrijven van mijn scriptie. Tot slot wil ik graag mijn ouders en mijn vriend Robert bedanken voor hun vertrouwen en steun tijdens mijn gehele studietijd.

Marleen Klein Nijenhuis Groningen, Augustus 2006

(3)

Samenvatting

Er worden wereldwijd verschillende verslaggevingsgrondslagen gebruikt voor de financiële verslaggeving, waardoor het lastig is om de financiële cijfers van ondernemingen onderling te vergelijken. Als gevolg van de globalisering van het bedrijfsleven en van de kapitaalmarkten is er echter wèl grote behoefte aan harmonisatie van verslaggevingsgrondslagen op internationaal niveau. Eén instantie die zich inzet voor harmonisatie op het gebied van internationale verslaggevingsregels is de International Accounting Standards Board (IASB). De IASB heeft een IFRS framework opgesteld, en met ingang van 1 januari 2005 zijn ondernemingen met een beursnotering in een lidstaat van de Europese Unie verplicht om hun jaarrekening op te stellen volgens dit framework. Gezien de wenselijkheid van harmonisatie van verslaggevingsgrondslagen en de recente werkzaamheden van de IASB op dit terrein, is het interessant om te bezien in hoeverre jaarrekeningen (op bepaalde onderdelen) in de praktijk met elkaar vergelijkbaar zijn in zowel het jaar 2001 (vóór de verplichtstelling van IFRS) als het jaar 2005 (na de verplichtstelling). In deze scriptie is ervoor gekozen om het onderzoek te laten plaatsvinden onder 24 verzekeringsmaatschappijen. De keuze voor de verzekeringsbranche is gemaakt omdat er nog niet eerder onderzoek is gedaan naar harmonisatie effecten binnen deze sector, en omdat de verzekeringsbranche te maken heeft met zowel flexibele standaarden (bijvoorbeeld IFRS 4: Insurance contracts) als met striktere standaarden (bijvoorbeeld IFRS 3: Business combinations en IAS 39: Financial instruments). Om invulling te geven aan harmonisatie onderzoek bij verzekeraars is de volgende hoofdvraag opgesteld: “Welke ontwikkelingen zijn er te zien in de mate van harmonisatie op verschillende verslaggevingsonderdelen bij Europese verzekeraars in de periode 2001 – 2005?”

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden is eerst literatuur geraadpleegd over de begrippen harmonie en harmonisatie. Harmonie wordt beschouwd als een bepaald niveau van clustering van ondernemingen rond één of enkele verslaggevingsgrondslagen op een bepaald tijdstip (Tay en Parker, 1990). Harmonisatie wordt gezien als een proces, dat gekenmerkt wordt door een beweging die zich distantieert van totale diversiteit en door een stijging van het niveau van harmonie (Van der Tas, 1988 en Tay en Parker, 1990). Harmonisatie impliceert een groei in de vergelijkbaarheid van financiële rapportages (Van der Tas, 1988). Voor het onderzoek naar harmonisatie effecten wordt in deze scriptie gebruik gemaakt van de H-index en de chi-square toets. De onderzochte verslaggevingsstandaarden bestaan uit beleggingen in obligaties, beleggingen in aandelen, beleggingen in terreinen en gebouwen, de voorziening voor discretionaire winstdeling, de waardering van derivaten, de voorziening voor verzekeringsverplichtingen, de waardering van goodwill en de waardering van vastgoed voor eigen gebruik. Deze acht verslaggevingsonderdelen zijn gekozen omdat uit geraadpleegde literatuur blijkt dat deze posten van groot belang zijn voor verzekeraars.

(4)

Het is echter zo dat voor drie van deze onderdelen (beleggingen in obligaties, beleggingen in aandelen en de voorziening voor verzekeringsverplichtingen) kwantitatief harmonisatie onderzoek met behulp van de H-index en chi-square toets niet mogelijk is. Dit komt omdat ondernemingen voor kwalitatief harmonisatie onderzoek moeten worden ingedeeld in categorieën, waarbij elke onderneming slechts aan één categorie kan worden toegekend (Van der Tas, 1988). Voor de drie genoemde onderdelen is het niet mogelijk om de classificatie zo aan te brengen, dat harmonisatie kan worden gemeten. Om deze reden wordt er van kwantitatief harmonisatie onderzoek op deze drie onderdelen afgezien. Wel worden enkele ontwikkelingen geschetst op het gebied van harmonisatie omtrent de bovengenoemde drie onderdelen. Wat betreft de waardering van obligaties is er in de periode 2001 – 2005 een trend te zien naar waardering op basis van actuele waarde (minder waardering tegen geamortiseerde kostprijs, zoals dit in 2001 veelal gebeurde). Op het gebied van de waardering van aandelen is waardering tegen actuele waarde in 2005 de enige toegestane methode. In 2001 werden aandelen veelal ook al tegen actuele waarde gewaardeerd. De regelgeving omtrent de voorziening voor verzekeringsverplichtingen staat ondernemingen grotendeels toe om de huidige waarderingsgrondslagen voort te zetten. Verzekeringsmaatschappijen hanteren dan ook in zowel 2001 als in 2005 veelal dezelfde methodes ten aanzien van de berekening van de voorziening. Een uitzondering daarop is dat enkele ondernemingen in 2005 gedeeltelijk zijn overgegaan op een fair value waardering van hun verzekeringsverplichtingen.

De onderdelen beleggingen in terreinen en gebouwen, de waardering van derivaten, de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling, de waardering van goodwill en de waardering van vastgoed voor eigen gebruik zijn wel geschikt voor kwantitatief harmonisatie onderzoek. Voor deze vier onderdelen zijn de volgende hypotheses opgesteld:

Hypothese 1: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen in de periode 2001 - 2005.

Hypothese 2: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van derivaten in de periode 2001 - 2005.

Hypothese 3: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling in de periode 2001 - 2005.

Hypothese 4: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van goodwill in de periode 2001 - 2005.

Hypothese 5: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van vastgoed voor eigen gebruik in de periode 2001 - 2005.

Met behulp van de H-index en de chi-square toets is bekeken of bovenstaande hypotheses geaccepteerd of verworpen moeten worden. De resultaten van het kwantitatieve harmonisatie onderzoek op de vijf verslaggevingsonderdelen zijn samengevat in onderstaande tabel (tabel A):

(5)

Tabel A: Samenvatting van de resultaten van het kwantitatieve harmonisatie onderzoek

Verslaggevingsonderdeel

H-index 2001 H-index 2005 Stijging/daling H-index

Significant verschil (obv

chi-square toets) Beleggingen in terreinen en gebouwen 0,358 0,503 Absoluut: 0,145 Relatief: 41% Ja Waardering van derivaten 0,368 0,920 Absoluut: 0,552

Relatief: 150% Ja Voorziening voor discretionaire winstdeling 0,365 0,569 Absoluut: 0,204 Relatief: 56% Nee Waardering van goodwill 0,347 0,920 Absoluut: 0,573

Relatief: 165%

Ja Waardering van vastgoed

voor eigen gebruik

0,531 0,514 Absoluut: -0,017 Relatief: -3%

Nee

Over het algemeen kan worden gezegd dat het harmonisatie niveau (H-index) op de vijf onderzochte onderdelen in 2001 betrekkelijk laag was onder de verzekeraars in de onderzoekssample. In 2005 is het harmonisatie niveau op de onderdelen waardering van derivaten en de waardering van goodwill flink toegenomen. Op de onderdelen beleggingen in terreinen en gebouwen en de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling was de toename minder groot. De H-index score op het onderdeel waardering van vastgoed voor eigen gebruik is in 2005 licht gedaald ten opzichte van 2001. Met behulp van de chi-square toets is vervolgens per onderdeel bekeken of de verhoudingen tussen de verschillende verslaggevingsmethoden significant afweken in 2005 ten opzichte van 2001. Dit was inderdaad het geval voor de beleggingen in terreinen en gebouwen, de waardering van derivaten en voor de waardering van goodwill. Op de onderdelen voorziening voor discretionaire winstdeling en waardering van vastgoed voor eigen gebruik traden geen significante verschillen op.

Voor de opgestelde hypotheses betekenen deze resultaten dat hypotheses 1, 2 en 4 kunnen worden geaccepteerd. Er is met een zekerheid van 95% sprake van significante harmonisatie effecten in de periode 2001 – 2005 op het gebied van de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen, de waardering van derivaten en de waardering van goodwill onder de onderzochte verzekeringsmaatschappijen. Voor de verantwoording van de voorziening van discretionaire winstdeling en voor de waardering van vastgoed voor eigen gebruik kan niet worden gesteld dat sprake is van significante harmonisatie effecten in de periode 2001 - 2005, waardoor hypotheses 3 en 5 moeten worden verworpen.

De hierboven besproken resultaten worden in deze scriptie verklaard aan de hand van de ingevoerde IFRS regelgeving. De mate van de flexibiliteit en keuzevrijheid van de standaarden vertoont (zoals verwacht) een sterke samenhang met de bevindingen van de mate van harmonisatie.

(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord………. 2 Samenvatting……….3 Inhoudsopgave……….. 6 1 Introductie……….. 8 1.1 Inleiding……… 8

1.2 Hoofd- en deelvragen en onderzoeksmethode……….. 10

1.3 Belang van het onderzoek ……….………… 11

1.3.1 Belang van het onderzoek in een breder kader……… 11

1.3.2 Belang van het onderzoek in een smaller kader……….. 14

1.4 Opbouw van de scriptie………. 15

2 Streven naar harmonisatie van verslaggevingsgrondslagen……….. 16

2.1 Regelgeving van de IASB……… 16

2.2 Uitleg van de begrippen harmonisatie, standaardisatie en vergelijkbaarheid……… 18

2.3 Methodes om harmonisatie van financiële verslaggeving te meten ……….……….. …….. 22

2.4 Eerdere onderzoeken naar harmonisatie ……….……….. 30

2.5 Onderscheidende factoren van deze scriptie……….. 36

2.6 Conclusie en samenvatting van hoofdstuk 2………. 37

3 Verzekeraars………... 38

3.1 Verzekeringsbedrijven………... 38

3.2 Belangrijke verslaggevingsonderdelen voor verzekeraars……… 41

3.2 Belangrijke verslaggevingsstandaarden voor verzekeraars………... 45

3.3 Toekomstontwikkelingen:………. 51

3.4 Conclusie en samenvatting van hoofdstuk 3.……… 52

4 Onderzoeksmethode en hypotheses……….. 53

4.1 Dataverzameling……… 53

4.2 Onderzoeksmethode……….. 55

4.3 Onderzochte verslaggevingsonderdelen met formulering van hypotheses..……….. 57

4.3.1 Verslaggevingsonderdelen zonder kwantitatief harmonisatie onderzoek……….. 58

(7)

5 Onderzoeksresultaten……… 69

5.1 Presentatie en analyse van de harmonisatie effecten ……… 69

5.2 Conclusie en samenvatting van hoofdstuk 5………. 81

6 Conclusies en aanbevelingen………. 85

6.1 Conclusie en samenvatting….……….. 85

6.2 Beperkingen van het onderzoek………. 91

6.3 Mogelijkheden voor toekomstig onderzoek……….. 92

7 Literatuurlijst………. 94

8 Bijlagen Bijlage A: Onderzochte verzekeringsmaatschappijen met hun karakteristieken...………..97

(8)

1 Introductie

1.1

Inleiding

Wereldwijd worden verschillende standaarden gebruikt voor de financiële verslaggeving. Dit maakt het lastig om de financiële cijfers van ondernemingen onderling te vergelijken. Door de globalisering van het bedrijfsleven en van de kapitaalmarkten is er echter wèl grote behoefte aan harmonisatie van de financiële cijfers van ondernemingen op internationaal niveau. Er zijn verschillende instanties die zich inzetten voor harmonisatie van verslaggevingsregels, één daarvan is de IASB (International Accounting Standards Board). De IASB vaardigt zogeheten International Financial Reporting Standards (IFRS) uit (tot voor kort werden deze als International Accounting Standards (IAS) aangeduid). Met ingang van 1 januari 2005 is het voor beursgenoteerde ondernemingen in Europa verplicht om hun jaarrekening op te stellen volgens binnen de Europese Unie aanvaarde IFRS (en IAS) standaarden. Deze verplichtstelling is een belangrijke stap in de richting van het ultieme doel van de IASB: één internationale verslaggevingstandaard.

Gezien de wenselijkheid van harmonisatie van financiële verslaggeving is het interessant om te bezien in hoeverre jaarrekeningen (op bepaalde onderdelen) in de praktijk met elkaar vergelijkbaar zijn. Verscheidene onderzoekers (onder andere Emenyonu en Gray, 1992; Herrmann en Thomas, 1995; Murphy, 2000) hebben zich bezig gehouden met onderzoek op dit gebied, waarbij ze probeerden om harmonisatie effecten kwantificeerbaar/meetbaar te maken. De resultaten van deze onderzoeken tonen over het algemeen relatief lage harmonisatiescores, die behoorlijk weid verspreid zijn over verschillende verslaggevingsonderdelen. Sinds de uitvoering van deze onderzoeken hebben de harmonisatiewerkzaamheden echter niet stilgestaan. De recente verplichtstelling van IFRS voor Europese beursgenoteerde ondernemingen is daar een voorbeeld van. Dit onderzoek werpt een blik op harmonisatie effecten van financiële verslaggeving gedurende de periode van 2001 – 2005, waarbij specifiek de keuze wordt gemaakt om zich te richten op harmonisatie effecten binnen de verzekeringsbranche.

De keuze voor de verzekeringsbranche hangt samen met een aantal factoren. Ten eerste is de verzekeringsbranche interessant omdat er nog niet eerder onderzoek is gedaan naar harmonisatie effecten binnen deze sector. Het is zelfs zo dat bij voorgaande onderzoeken banken en verzekeraars veelal uit de onderzoekssample werden gehaald. De reden hiervoor was dat de verslaggevingsgrondslagen van ondernemingen in deze sector teveel afweken van bedrijven buiten deze sector.

De tweede reden om dit onderzoek uit te voeren in de verzekeringsbranche hangt samen met een aantal ontwikkelingen in deze sector. Zo bleek het voor de IASB erg lastig te zijn om een uniforme standaard voor de verslaggeving omtrent verzekeringscontracten te ontwikkelen waar verzekeringsmaatschappijen zich allemaal in konden vinden. Er kwam namelijk een grote hoeveelheid reacties op de voorstellen van de

(9)

IASB (Ernst & Young, 2004). Dit is een indicatie dat er verslaggevingsgrondslagen worden gehanteerd die afwijkend zijn van de voorgestelde richtlijn (die gebaseerd is op fair value accounting) en het kan een indicatie zijn voor een gebrek aan harmonisatie voor wat betreft verzekeringscontracten.

Het grote aantal reacties en de complexiteit van de business, evenals het gebrek aan tijd, heeft de IASB doen beslissen om een ‘twee-fasen’ benadering te hanteren ten aanzien van een standaard betreffende verzekeringscontracten. Eind maart 2004 heeft de IASB de eerste fase afgerond. De regelgeving is tot uiting gekomen in “IFRS 4, insurance contracts”1. De eerste fase van IFRS 4 legt de verzekeraars een

aantal beperkingen op, maar staat over het algemeen toe dat verzekeraars hun huidige grondslagen voortzetten (Swiss Re, 2004). Het toestaan van het voortzetten van huidige verslaggevingsgrondslagen onder fase één van IFRS 4 schept de verwachting dat er op het gebied van harmonisatie van verslaggeving omtrent verzekeringscontracten wellicht nog niet veel veranderd zal zijn. Het is immers nadelig om in de eerste fase aanpassingen te maken in de verslaggevingsgrondslagen, die later mogelijk opnieuw aanpassing vereisen. Om deze reden is het waarschijnlijk dat veel verzekeraars zullen doorgaan met hun huidige praktijken (Ernst & Young, 2004). Of en in hoeverre dit zo is zal worden onderzocht in dit onderzoek.

Verzekeraars hoeven niet alleen te voldoen aan IFRS 4, maar ook aan alle andere IAS en IFRS standaarden indien deze van toepassing zijn. Naast IFRS 4 zullen vooral de standaarden IAS 32, Financial Instruments: Disclosure and Presentation, IAS 39, Financial instruments: Recognition and Measurement, IAS 16: Property, Plant en equipment, IAS 40: Investment property en IFRS 3: Business Combinations grote impact hebben op het resultaat en het vermogen van verzekeraars (zie bijvoorbeeld het ‘IFRS-onderzoek bij verzekeringsmaatschappijen’ van KPMG). Deze standaarden zijn niet allemaal zo flexibel als de eerste fase van IFRS 4, waardoor harmonisatie effecten op deze gebieden wellicht makkelijker te vinden zijn.

De grote hoeveelheid reacties op de voorstellen van de IASB, de flexibele eerste fase van IFRS 4 en de striktere regels van andere IFRS en IAS standaarden, zijn factoren die de verzekeringsbranche een interessante sector maken voor onderzoek naar harmonisatie effecten. Met deze ontwikkelingen in het achterhoofd zal dit onderzoek de harmonisatie effecten in de periode 2001-2005 kwantificeren op een aantal verslaggevingsonderdelen.

1 De IASB is momenteel bezig met het ontwikkelen van de tweedefase standaarden, deze zullen een stuk strikter zijn. Hoogstwaarschijnlijk worden deze tweedefase standaarden pas rond het jaar 2010 ingevoerd.

(10)

1.2

Hoofd- en deelvragen en methode van onderzoek

De IASB streeft zoals gezegd naar harmonisatie op het gebied van internationale verslaggevingsregels. In deze context worden naast het begrip harmonisatie ook begrippen als uniformiteit, standaardisatie en vergelijkbaarheid veel gebruikt. Volgens Tay and Parker (1990) wordt er lang niet altijd duidelijk gemaakt wat men precies verstaat onder deze begrippen, onderzoekers zouden nogal ‘los’ met deze begrippen omgaan. Om deze reden worden deze begrippen in dit onderzoek eerst duidelijk beschreven. Vervolgens wordt de bestaande literatuur over het kwantificeerbaar en meetbaar maken van harmonisatie toegelicht (onder andere van der Tas, 1988; Emenyonu en Gray, 1992 en 1996; Taplin, 2003 en 2004). Uit deze literatuur wordt de onderzoeksmethode afgeleid die wordt gebruikt voor het empirisch onderzoek naar harmonisatie effecten.

Voor dit onderzoek is de keuze gemaakt om zich specifiek te richten op verslaggeving binnen enkele grote Europese verzekeringsmaatschappijen. Het empirisch onderzoek zal zich richten op een aantal onderdelen van externe verslaggeving. Deze onderdelen zullen niet beperkt zijn tot alleen verzekeringstechnische onderdelen (onder IFRS 4), maar ook onderdelen als bijvoorbeeld de waardering van derivaten (IAS 39) en de waardering van goodwill (IFRS 3) zullen aan bod komen. Verder is ervoor gekozen om het harmonie niveau te meten in de boekjaren 2001 en 2005. Er is juist voor deze jaartallen gekozen omdat de IASB in 2001 is begonnen met haar harmonisatiewerkzaamheden (voorheen werd deze taak uitgevoerd door de voorganger van de IASB, de International Accounting Standards Commitee, IASC). Daarnaast bestaat er voor 2001 een grondslagenonderzoek van Ernst & Young onder verzekeringsmaatschappijen2

die gebruikt kan worden als referentiemateriaal. Het jaar 2005 is gekozen omdat dit het meest recente verslaggevingsjaar is en tevens omdat het in 2005 voor beursgenoteerde EU-lidstaten voor het eerst verplicht is om volgens IFRS te rapporteren. Het onderzoek zal plaatsvinden onder 24 grote Europese verzekeraars uit Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië, Finland, Ierland en Zwitserland.

De onderzoeksvraag die gehanteerd wordt in deze scriptie luidt:

Welke ontwikkelingen zijn er te zien in de mate van harmonisatie op verschillende verslaggevingsonderdelen bij Europese verzekeraars in de periode 2001 – 2005?

(11)

Deze onderzoeksvraag is verder uitgewerkt in de volgende deelvragen: 1. Wat wordt verstaan onder het begrip harmonisatie?

2. Welke methodes kunnen worden gebruikt om harmonisatie te meten?

3. In hoeverre zijn de verslaggevingsgrondslagen van bepaalde onderdelen in de jaarrekeningen van

Europese verzekeraars onderling vergelijkbaar in 2001 en in 2005?

4. In welke mate is er een verschil te zien in de harmonisatiescores op bepaalde

verslaggevingsonderdelen in het jaar 2001 ten opzichte van het jaar 2005?

1.3

Belang van het onderzoek

Voordat er wat gezegd gaat worden over het belang van kwantitatief onderzoek naar harmonisatie, wordt het onderzoek eerst in een breder kader geplaatst. In dit kader zullen het belang van externe verslaggeving in het algemeen en de gewenstheid van harmonisatie kort toegelicht worden.

1.3.1 Belang van het onderzoek in een breder kader

Het belang van externe verslaggeving

Er zijn verschillende redenen voor het opstellen van een jaarrekening, denk bijvoorbeeld aan het vaststellen van de uitkeerbare winst en de beslissingsondersteuning (Hoogendoorn, 1996). Met beslissingsondersteuning wordt bedoeld dat verscheidene personen en instanties (onder andere aandeelhouders, kredietverleners, werknemers, klanten, overheidsorganen, samen stakeholders genoemd) de jaarrekening gebruiken om een oordeel te kunnen geven over het vermogen, het resultaat, de solvabiliteit en de liquiditeit van de betreffende onderneming.

Een andere belangrijke functie van de jaarrekening is het afleggen van verantwoording. Deze functie kan volgens Hoogendoorn (1996) geschaard worden onder de beslissingsondersteunende doelstelling. De verantwoording wordt immers afgelegd aan gebruikers van de jaarrekening, welke op grond daarvan zich een oordeel vormen en een beslissing kunnen nemen, aldus Hoogendoorn.

De verantwoordingsfunctie van de jaarrekening hangt samen met de scheiding van leiding (management) en eigendom (aandeelhouders). Deze scheiding brengt een informatie asymmetrie met zich mee. De managers en andere insiders weten meer over de huidige positie en toekomstverwachtingen van de onderneming, en hebben dus een informatievoordeel ten opzichte van (potentiële) investeerders. Het management kan dit informatievoordeel op verschillende manieren uitbuiten ten koste van de buitenstaanders. Zo zou ze bijvoorbeeld de informatie die naar buiten wordt gebracht naar (potentiële) investeerders kunnen manipuleren. Hierdoor kunnen investeerders geen goede beslissingen nemen. De

(12)

investeerders zijn zich ervan bewust dat het management dit zou kunnen proberen, en vragen ter compensatie hiervan een hoger rendement op hun investering (als ze al besluiten om te investeren). Voor het management is dit nadelig, zij wil het liefst zo goedkoop mogelijk aan kapitaal komen. Het blijkt nu dat de kapitaalmarkt op deze manier niet zo efficiënt als mogelijk kan werken. Het naar buiten brengen van financiële verslaggeving die voldoet aan bepaalde regelgeving, en die ook nog wordt gecontroleerd door een externe accountant, fungeert als het ware als een mechanisme dat inside informatie geloofwaardig naar buiten brengt. Op deze manier zorgt externe verslaggeving ervoor dat de informatiekloof verkleind wordt en tevens voor een betere werking van kapitaalmarkten. Het openbaar maken van de financiële resultaten zorgt er immers voor dat de investeerder inzicht krijgt in de financiële positie van de onderneming en tevreden zal zijn met een lager rendement. Naast investeerders zijn ook andere stakeholders gebaat bij het openbaar maken van financiële gegevens. Een leverancier kan bijvoorbeeld de financiële gegevens nakijken om te weten te komen of de onderneming in staat zal zijn haar rekeningen te betalen, voordat ze de onderneming goederen op krediet levert (Scott, 2003, p.8). Samenvattend kan dus gezegd worden dat een organisatie financiële rapportages opstelt om de gebruikers (betrouwbare) informatie te verschaffen over haar resultaten. Hiermee kan externe verslaggeving de informatiekloof verkleinen en de kapitaalmarkten efficiënter laten werken.

Het belang van harmonisatie van verslaggevingsgrondslagen

De manier waarop een onderneming de gebeurtenissen van het afgelopen jaar omzet naar de rapportage is gebaseerd op de gehanteerde verslaggevingsgrondslagen. Zo moet een onderneming bepalen of ze een bepaalde gebeurtenis in haar rapportage opneemt of niet (mate van toelichting) en welke waarderingsgrondslagen ze daarvoor gebruikt. De keuzevrijheid die een onderneming hierin heeft wordt beperkt door regelgeving. Regelgeving kan zowel betrekking hebben op toelichtingsvereisten als op waarderinggrondslagen.

Regelgevende instanties leggen ondernemingen in hun eigen land vaak voorschriften op over te hanteren verslaggevingsgrondslagen. Deze voorschriften kunnen wereldwijd gezien grote verschillen vertonen. Gebruikers van financiële rapportages worden als gevolg hiervan geconfronteerd met verschillen in verslaggevingsgrondslagen. Dit levert de nodige problemen op. Hieronder worden vier van deze problemen nader besproken (Nobes, 1989 en Heimel, 1998)

• Het eerste probleem in dit kader is de geringe vergelijkbaarheid van externe verslagen uit

verschillende landen. Het gebrek aan vergelijkbaarheid kan ertoe leiden dat er verkeerde allocatiebeslissingen worden gemaakt door investeerders (dit is een risico voor de investeerder) en daarnaast dat de allocatiebeslissing minder efficiënt kan plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de investeerder de jaarrekeningen eerst moet corrigeren voordat hij of zij een zinvolle vergelijking kan maken, wat natuurlijk extra kosten met zich meebrengt.

(13)

• Een ander probleem van verschillende verslaggevingsstandaarden doet zich voor wanneer

dochtermaatschappijen zich voor consolidatiedoeleinden moeten houden aan afwijkende regels dan de regels die gelden voor de lokale jaarrekening. Ook dit probleem brengt extra omrekeningskosten met zich mee.

• Als elke beurs of elk land vereist dat aan andere waarderingsgrondslagen en toelichtingsvereisten

voldaan moet worden, dan zorgt dit ervoor dat internationale emissies erg duur en ingewikkeld zijn.

• Het laatste probleem dat hier wordt besproken is de mogelijkheid van concurrentiebenadeling.

Ondernemingen in land X moeten bijvoorbeeld meer informatie bekend maken dan ondernemingen in land Y, met als gevolg het weglekken van concurrentievoordeel en daarnaast hogere kosten voor land X.

Uit het bovenstaande blijkt dat verscheidenheid in verslaggevingsgrondslagen nadelig kan zijn voor zowel de opstellers als voor de gebruikers van financiële rapportages. Harmonisatie van verslaggevingsregels kan bovenstaande problemen verminderen dan wel laten verdwijnen. Daarnaast kan harmonisatie ervoor zorgen dat investeerders meer vertrouwen krijgen in de verslaggeving van ondernemingen (bekendheid met de standaard) en dit kan uitmonden in lagere rentekosten voor de ondernemingen. Ook zorgt harmonisatie voor een motivering tot het doen van buitenlandse investeringen (Tendeloo en Vanstraelen, 2003). Als er gebruik wordt gemaakt van één internationale standaard, dan is het voor investeerders veel gemakkelijker om in buitenlandse ondernemingen te investeren. Het omrekenprobleem dat wellicht eerder een barrière vormde voor het investeren in het buitenland, valt dan weg.

Door de internationalisering van het bedrijfsleven en door de globalisering van kapitaalmarkten is de behoefte aan internationaal vergelijkbare verslaggeving en harmonisatie van verslaggevingsregels alleen maar toegenomen. Een andere reden voor de vraag naar harmonisatie hangt samen met de aan het licht gebrachte boekhoudschandalen. Deze hebben het publieke vertrouwen in financiële rapportage ernstig geschaad. Investeerders, analisten en regelgevende instanties roepen daarom om verslaggevingsgrondslagen die de economische toestand van ondernemingen beter aan het licht brengen, ze willen striktere corporate governance en grotere transparantie (Swiss Re, 2004). Gezien deze omstandigheden is een onderzoek naar de mate van harmonisatie binnen verslaggevingregels zeker relevant te noemen.

(14)

1.3.2 Belang van het onderzoek in een smaller kader

Nadat het belang van externe verslaggeving en het belang van harmonisatie is toegelicht, zal nu het belang van kwantitatief harmonisatie onderzoek aan bod komen.

Kwantitatief harmonisatie onderzoek is zowel interessant voor investeerders als voor regelgevende instanties. Voor investeerders (waaronder niet alleen grote beleggingsfondsen, maar ook de particuliere belegger) wordt vergelijkbaarheid een steeds belangrijker punt, gezien de toenemende internationalisatie. Ook particulieren kunnen tegenwoordig op eenvoudige wijze aandelen kopen in buitenlandse ondernemingen. De belangrijkste bron van inzicht in de ondernemingen is voor particulieren veelal de jaarrekening. Als verslaggevingsregels geharmoniseerd worden, dan kunnen investeerders de prestaties van ondernemingen in verschillende landen makkelijker met elkaar vergelijken. Er is dan minder tijd en geld nodig voor het omzetten van standaarden om tot een optimale beleggingsbeslissing te komen. Indien uit de resultaten van harmonisatie onderzoek naar voren komt dat het niveau van harmonisatie gestegen is, dan is dit een interessant gegeven voor investeerders die alternatieve bestemmingen voor hun kapitaal afwegen. Wellicht voelen de investeerders zich dan geneigd om ook de prestaties van buitenlandse ondernemingen te bekijken, aangezien dit na de harmonisatie effecten minder inspanning kost dan voorheen.

Voor regelgevende instanties waaronder de IASB is harmonisatie onderzoek relevant omdat deze onderzoeken proberen aan te tonen of hun werk vruchten heeft afgeworpen (van der Tas, 1988). Met behulp van enkele methodes waarmee harmonisatie-effecten gekwantificeerd kunnen worden, kan worden bepaald of en in welke mate het niveau van harmonisatie gestegen. Hierbij moet echter wel worden aangetekend dat veranderingen in het harmonisatie niveau verschillende oorzaken kunnen hebben. In feite kunnen de veranderingen in het harmonisatie niveau worden geïnitieerd door de volgende drie factoren (van der Tas, 1988):

1. de introductie van verplichte regelgeving

2. de introductie van niet-verplichte, maar aanbevolen regelgeving

3. spontane harmonisatie (bijvoorbeeld als gevolg van buitenlandse invloeden).

Het is dus noodzaak voorzichtig te zijn met het trekken van conclusies over de invloed van de werkzaamheden van een regelgevende instantie op het harmonisatieproces.

De resultaten van dit onderzoek naar harmonisatie effecten zullen vooral interessant zijn voor investeerders die interesse hebben in de verzekeringsbranche. Dit onderzoek kan bijdragen aan inzicht in het niveau van vergelijkbaarheid op verschillende verslaggevingsonderdelen. Als uit dit onderzoek blijkt dat het harmonie niveau flink gestegen is, dan zijn de investeerders wellicht geneigd om zich ook te verdiepen in de prestaties van Europese verzekeraars buiten hun thuisland.

Verder kan dit onderzoek gebieden identificeren die hoge of juist lage harmonie niveaus vertonen. Eventuele probleemgebieden op het gebied van harmonisatie bij verzekeraars kunnen zo naar voren

(15)

worden gebracht. Regelgevende instanties zullen vervolgens moeten bepalen of en hoe ze deze probleemgebieden willen aanpakken.

In paragraaf 2.4 worden voorgaande onderzoeken naar harmonisatie effecten besproken. In deze paragraaf zal ook worden ingegaan op een aantal factoren die dit onderzoek onderscheiden ten opzichte van voorgaande onderzoeken.

1.4

Opbouw van de scriptie

Deze scriptie is opgebouwd uit drie delen, namelijk een inleidend gedeelte, een theoretisch gedeelte en een empirisch onderzoek. Het inleidende gedeelte bestaat uit de introductie van het onderzoek met zijn hoofd- en deelvragen en uit de beschrijving van het belang van het onderzoek (in een breder kader). Na het inleidende gedeelte volgt het theoretische gedeelte. Daarin worden de begrippen harmonisatie, uniformiteit en vergelijkbaarheid besproken, evenals de methodes die zijn ontwikkeld om harmonisatie te kunnen meten. Ook komen de resultaten van enkele eerdere onderzoeken naar het meten van harmonisatie aan bod. Vervolgens wordt enige informatie gegeven over verslaggeving bij verzekeraars. Hierna wordt gestart met het empirische onderzoek. In dit gedeelte worden de dataverzameling en de onderzoeksmethode beschreven, waarna de resultaten aan de orde komen. Tenslotte wordt de conclusie van het onderzoek beschreven.

(16)

2

Streven naar harmonisatie van verslaggevingsgrondslagen

In dit hoofdstuk wordt allereerst kort ingegaan op de doelstelling en regelgeving van de IASB. Daarna volgt een uiteenzetting van literatuur omtrent de begrippen harmonisatie, standaardisatie en vergelijkbaarheid, waarbij ook enkele methodes om harmonisatie te meten (met hun karakteristieken) zullen worden toegelicht. Hierbij zal tevens aangegeven worden welke methode wordt gehanteerd in het empirische onderzoek van deze scriptie. Ook worden in dit hoofdstuk eerdere onderzoeken naar het meten van harmonisatie besproken. Er wordt afgesloten met een conclusie.

2.1

Regelgeving van de IASB

Op 29 juni 1973 is de International Accounting Standards Commitee (IASC) opgericht, met als doel om internationale accounting standaarden vast te stellen en om deze als een wereldwijde standaard te promoten. Bij de oprichting waren accountantsorganisaties uit de landen Australië, Canada, Frankrijk, Duitsland, Japan, Mexico, Nederland, het Verenigd Koninkrijk met Ierland en de Verenigde Staten betrokken, deze landen waren op dat moment ook vertegenwoordigd in het bestuur van de IASC.

In maart 2001 is de IASC gereorganiseerd. Er is een overkoepelende stichting opgezet, namelijk de IASC Foundation. Deze stichting bestaat uit een aantal onderdelen, waarvan de IASB (International Accounting Standards Board) er één is. Vanaf 1 april 2001 heeft de IASB de verantwoordelijkheid voor het opstellen en beheren van een internationale standaard voor financiële verslaggeving van de IASC overgenomen. De missie van de IASB bestaat uit het ontwikkelen van een wereldwijde standaard voor verslaggeving die begrijpelijk is, van een hoge kwaliteit en die tevens afdwingbaar is. De standaard moet transparantie en vergelijkbaarheid van financiële verslaggeving teweegbrengen om het publieke belang te dienen. De IASB werkt samen met nationale regelgevers om wereldwijde convergentie in verslaggevingsstandaarden te creëren (www.iasb.org).

De internationale standaard die tot op heden is opgesteld door de IASB (voortbordurend op het werk van haar voorganger de IASC) wordt het IFRS-framework genoemd. IFRS staat voor International Financial Accounting Standards. IFRS heeft zowel een brede als een smalle betekenis. In de smalle betekenis staat IFRS voor de nieuw opgestelde standaarden door de IASB. Onder de bredere definitie van IFRS vallen niet alleen de nieuwe IFRS standaarden, maar ook de oudere International Accounting Standards (IAS). Deze standaarden zijn in eerste instantie opgesteld door de IASC, en naderhand waar nodig aangepast, uitgebreid en verder uitgewerkt door de IASB. Met de term IFRS wordt in dit onderzoek de smalle definitie bedoeld. Het gehele stelsel van standaarden bestaande uit zowel de IFRS standaarden als de IAS standaarden wordt in deze scriptie aangeduid met de term IFRS-framework. Het IFRS-framework is nog niet afgerond. De IASB is nog bezig met het opstellen van nieuwe standaarden en dit zal naar verwachting nog wel enige tijd vergen (www.iasplus.com).

(17)

Een belangrijke basis binnen het IFRS-framework is het rapporteren op basis van ‘fair value’ of reële waarde. Verslaggeving op basis van reële waarde zou een beter beeld moeten geven van de actuele waarde van de bezittingen en schulden op de balans. Dit kan resulteren in een andere en meer volatiele winst dan voorheen, zonder dat er echt iets veranderd is in de situatie waarin het bedrijf zich bevindt (www.iasplus.com, en KPMG: IFRS-onderzoek bij verzekeringsmaatschappijen, 2005).

De Europese Commissie heeft in juni 2002 in een verordening vastgelegd dat alle beursgenoteerde ondernemingen binnen de Europese Unie vanaf 1 januari 2005 verplicht zijn hun jaarverslag op te stellen volgens de in werking getreden IAS en IFRS standaarden. Het doel van de verordening is het elimineren van barrières in internationale handel in aandelen en obligaties door potentiële investeerders te verzekeren dat de financiële verslagen van landen binnen de EU betrouwbaar, transparant en vergelijkbaar zijn. De verordening hoeft niet eerst opgenomen te worden in nationale regelgeving om van kracht te zijn, zonder dat dit gebeurd heeft ze ook de kracht van een wet. Lidstaten kunnen zelf bepalen of ze de vereisten van de verordening ook opleggen aan niet-beursgenoteerde ondernemingen (www.iasplus.com).

De verplichtstelling van IFRS in Europa is een belangrijke stap in de richting van het ultieme doel van de IASB: één internationale verslaggevingstandaard, echter dit doel is nog niet bereikt. Er zijn op dit moment min of meer twee algemeen aanvaarde internationale verslaggevingsstandaarden, te weten: het IFRS framework en het US GAAP framework (Generally Accepted Accounting Principles of the United States of America) (Vergoossen en Van der Wel, 2002). Beide standaarden zijn weliswaar de laatste jaren naar elkaar toegegroeid, maar er blijven toch nog een aantal duidelijke verschillen. Het grootste verschil tussen IFRS en US GAAP is de ‘principle-based approach’ van IFRS versus de ‘rule-based approach’ van US GAAP. Principle-based houdt een meer conceptuele benadering in. Er worden kaders geschept en grondslagen beschreven, maar er is nog verschil in interpretatie mogelijk. Rule-based wil zeggen dat er sprake is van gedetailleerde regelgeving, waarbij alles precies wordt voorgeschreven en er bijna geen ruimte is voor eigen interpretaties (Vergoossen en Van der Wel, 2002). De conceptuele benadering van IFRS kan ervoor zorgen dat jaarrekeningen minder goed vergelijkbaar en minder transparant zijn als gevolg van interpretatieverschillen. Dit zou een nadeel kunnen zijn voor IFRS als uniforme standaard. De Securities and Exchange Commission (SEC) is de toezichthouder op de Amerikaanse beurzen. De SEC heeft het IFRS-framework niet geaccepteerd als internationale standaard. Daarbij gaf de SEC te kennen dat zij de IFRS standaarden niet zal erkennen zolang er geen consistente interpretatie en strikte toepassing is gewaarborgd. De toekomst zal moeten uitwijzen of er werkelijk één uniforme standaard zal gelden. Deze standaard zou voornamelijk gebaseerd kunnen zijn op IFRS, op US GAAP of op een combinatie van de twee standaarden. De laatste mogelijkheid wordt het meest realistisch geacht, gezien de inspanningen van de IASB om samen met onder andere de FASB (Financial Accounting Standards Board, regelgever in Amerika) te komen tot één internationale standaard (Vergoossen en Van der Wel, 2002).

(18)

2.2

Uitleg van de begrippen harmonisatie, standaardisatie en

vergelijkbaarheid

Begrippen als harmonisatie, standaardisatie en vergelijkbaarheid worden zowel in het accountancy beroep als in de literatuur veelal als synoniemen gebruikt, zonder een duidelijke beschrijving van de betekenis van de begrippen te geven (Tay en Parker, 1990). Om onderzoek naar harmonisatie effecten goed te kunnen uitvoeren, is het echter van groot belang om eerst de relevante begrippen te definiëren. Hieronder worden verscheidene definities van belangrijke begrippen op het gebied van harmonisatie gegeven. Ook zullen verschillende vormen van harmonisatie aan bod komen. Verder wordt er toegelicht welke definities zullen worden gehanteerd in dit onderzoek en welke vorm van harmonisatie er in deze scriptie zal worden onderzocht.

Harmonie versus harmonisatie

De begrippen harmonie en harmonisatie worden door verschillende onderzoekers gedefinieerd. Tay en Parker (1990) definiëren harmonie (een niveau) als een clustering van ondernemingen rond één of enkele waarderingsgrondslagen. Harmonisatie (een proces) wordt door het duo gedefinieerd als een beweging die zich distantieert van totale diversiteit. Parker en Morris (2001) beschrijven harmonie als een bepaald niveau van vergelijkbaarheid op een bepaald moment, en harmonisatie als een proces dat gemeten wordt door het niveau van harmonie te vergelijken op verschillende tijdstippen. Van der Tas hanteert in zijn artikel uit 1988 ook soortgelijke definities. Hij omschrijft harmonie als de overeenkomst tussen twee of meer objecten op een bepaald tijdstip en harmonisatie als een stijging in het niveau van harmonie. Andere onderzoekers (bijvoorbeeld Emenyonu en Gray, 1996 en Herrmann en Thomas, 1995 en Murphy, 2000) verwijzen in hun artikelen naar de definities van Van der Tas (1988) en Tay en Parker (1990).

Het grote gebruik van de definities van Van der Tas en Tay en Parker onderschrijven het feit dat deze definities ‘algemeen aanvaarde’ definities zijn. Om deze reden sluit dit onderzoek zich aan bij deze definities voor harmonie en harmonisatie. Harmonie (een niveau) zal aldus worden beschouwd als de clustering van ondernemingen rond één of enkele waarderingsgrondslagen op een bepaald tijdstip. Harmonisatie wordt in deze scriptie gezien als een proces, dat gekenmerkt wordt door een beweging die zich distantieert van totale diversiteit en door een stijging van het niveau van harmonie.

Harmonisatie, standaardisatie en vergelijkbaarheid

Harmonisatie kan onderscheiden worden van standaardisatie. Standaardisatie (een proces) wordt door Tay (1989) beschreven als een beweging richting uniformiteit. Uniformiteit (een niveau) staat voor een situatie waarin slechts één methode wordt toegepast, en is daarmee het hoogste niveau van harmonie. Standaardisatie en harmonisatie houden beide een afname in van totale diversiteit van verslaggevingsgrondslagen (Tay en Parker, 1990). Het verschil tussen beide begrippen zit in de mate van flexibiliteit of striktheid ten opzichte van verslaggevingsregels. Harmonisatie is flexibeler, het ultieme

(19)

Harmonie niveaus en/of hogere niveaus van

uniformiteit Proces van harmonisatie/ standaardisatie Uniformiteit Totale diversiteit

Figuur 1

Bron: Tay en Parker, 1990

resultaat van uniformiteit wordt niet zozeer beoogd. Consensus rond één of meerdere verslaggevingsgrondslagen is het belangrijkste. Standaardisatie beoogd wèl de uiteindelijke staat van uniformiteit en is daarmee strikter dan harmonisatie (Choi en anderen, 1999). Onderstaande figuur (figuur 1) licht de begrippen visueel toe:

Het onderscheid dat zojuist is gemaakt tussen standaardisatie en harmonisatie wordt in de praktijk lang niet altijd even strikt toegepast. In feite is het zo dat de twee termen vaak als synoniemen worden gebruikt in de literatuur (Ali, 2005).

Dit onderzoek richt zich op het meten van niveaus van harmonie, waardoor er iets gezegd kan worden over het opgetreden (dis)harmonisatieproces. Om eenduidigheid te bewerkstelligen, worden in deze scriptie de begrippen uniformiteit en standaardisatie niet gebruikt. Er zal dus slechts gebruik gemaakt van de begrippen harmonie en harmonisatie.

Harmonisatie impliceert een groei van de onderlinge vergelijkbaarheid van financiële rapportages. Vergelijkbaarheid in het kader van financiële verslaggeving houdt in dat twee ondernemingen een bepaalde gebeurtenis op dezelfde manier in hun rapportages verwerken, of dat er gebruik wordt gemaakt van multiple reporting. In het geval van multiple reporting wordt er additionele informatie gegeven volgens een bepaalde waarderingsgrondslag, naast informatie volgens de primaire waarderingsgrondslag (Van der Tas, 1988).

Materiële (de facto) versus formele (de jure) harmonisatie

Harmonisatie kan onderverdeeld worden in verschillende vormen. In 1990 stelden Tay en Parker dat harmonisatie kan worden verdeeld in de jure harmonisatie en de facto harmonisatie. Volgens Tay en Parker staat de jure harmonisatie voor de harmonisatie van standaarden, terwijl de facto harmonisatie staat voor de harmonisatie van werkelijk gebruikte verslaggevingsmethoden door ondernemingen. De facto en de jure harmonisatie kunnen tegelijkertijd optreden, ook kan het zo zijn dat de ene vorm bestaat zonder de andere vorm.

(20)

Van der Tas maakte in zijn artikel in 1988 een soortgelijk onderscheid tussen de facto en de jure harmonisatie, hij gebruikte echter wel andere termen voor de beide vormen. Van der Tas noemde harmonisatie van standaarden formal harmonisation (formele harmonisatie) en harmonisatie van financiële verslaggeving noemde hij material harmonisation (materiële harmonisatie). Materiële harmonisatie kan worden gerealiseerd door standaarden te formuleren die internationaal gezien de bestaande verschillen tussen verslaggevingsregels verkleinen. Echter, materiële harmonisatie kan ook plaatsvinden zonder dat dit geïnitieerd wordt door de invoering van bepaalde verslaggevingsregels. Dit wordt spontaneous harmonisation genoemd (Van der Tas, 1988).

Standaarden zijn niet alleen een methode om harmonisatie van financiële rapportages te bewerkstelligen, maar standaarden zijn zelf ook aan harmonisatie onderhevig. Deze vorm van harmonisatie valt, zoals gezegd, onder de noemer formal harmonisation (formele harmonisatie). Bij harmonisatie van standaarden zullen onder andere multinationals gebaat zijn, omdat ze dan met minder verschillende rapportagevereisten te maken hebben (Ali, 2005).

Op het gebied van de onderverdeling van harmonisatie in materiële (de facto) en formele (de jure) harmonisatie wordt door veel onderzoekers (waaronder Emenyonu en Gray, 1995; Herrmann en Thomas, 1995; Parker en Morris, 2001) verwezen naar de definiëring van Van der Tas (1988) en Tay en Parker (1990). Aangezien de onderverdeling naar materiele (de facto) en formele (de jure) harmonisatie in de literatuur zo veelvuldig gebruikt wordt, sluit ook dit onderzoek zich aan bij deze onderverdeling. Qua terminologie zal dit onderzoek gebruik maken van de begrippen in het artikel van Van der Tas (1988). Er zal in deze scriptie in het vervolg dus gesproken worden over materiele en formele harmonisatie.

Measurement versus disclosure harmonisatie

Door van der Tas (1988) wordt materiële harmonisatie onderverdeeld in twee vormen. Enerzijds kan men harmonisatie van de mate van toelichting onderscheiden, dit wordt met de term disclosure harmonisation aangeduid. Anderzijds bestaat er harmonisatie van de gehanteerde waarderingsgrondslagen, dit wordt measurement harmonisation genoemd.

Tay en Parker (1990) verdelen in hun artikel niet alleen materiële harmonisatie in disclosure en measurement harmonisatie (zoals van der Tas), maar het duo onderscheidt ook formele harmonisatie in een disclosure en measurement variant.

Diga (1996) zegt dat measurement harmonisatie gerelateerd is aan de keuze tussen alternatieve waarderingsmethodes. Disclosure harmonisatie wordt door Diga gedefinieerd als een staat van convergentie naar een bepaalde toelichtingsmethode.

Om een duidelijke keuze te kunnen maken in de vorm van harmonisatie die onderzocht wordt, zal dit onderzoek gebruik maken van de onderverdeling in measurement en disclosure harmonisatie. Wederom baseert deze onderverdeling zich op de definities van Van der Tas en Tay en Parker, gezien de algemene aanvaardbaarheid van deze definities die wordt afgeleid van het veelvuldige gebruik van deze definities.

(21)

Onderzochte harmonisatie in dit onderzoek

Dit onderzoek richt zich op materiële measurement harmonisatie. Deze keuze is gemaakt omdat formele harmonisatie geen doel op zich is, formele harmonisatie wordt namelijk gebruikt om materiële harmonisatie te bewerkstelligen (Herrmann en Thomas, 1995). Ook is het zo dat gebruikers van financiële informatie zijn gebaat bij een betere vergelijkbaarheid van gehanteerde verslaggevingsgrondslagen en niet zozeer bij harmonisatie van regelgeving. De definitie die wordt gehanteerd voor materiële measurement harmonisatie (ontleend aan van der Tas, 1988) luidt als volgt:

“Materiële measurement harmonisatie is een toename in de mate van vergelijkbaarheid van financiële rapportages. Dit houdt in dat meer ondernemingen die onder dezelfde omstandigheden fungeren, dezelfde waarderingsgrondslagen hanteren ten aanzien van een bepaalde gebeurtenis of additionele informatie geven hieromtrent, zodat de financiële rapportages van een grotere hoeveelheid ondernemingen onderling vergelijkbaar worden”.

Deze scriptie tracht het niveau van materiële measurement harmonisatie te meten in zowel het jaar 2001 als het jaar 2005. Door in twee verschillende jaren het harmonie niveau te meten, kan ook iets gezegd worden over het harmonisatieproces dat in de tussenliggende jaren heeft plaatsgevonden. In dit onderzoek zullen de termen vergelijkbaarheid, harmonisatie en harmonie worden bedoeld in het kader van materiële measurement harmonisatie.

In bovenstaande omschrijving van materiële measurement harmonisatie is genoemd dat ondernemingen onder dezelfde omstandigheden moeten fungeren, wil men iets kunnen zeggen over de onderlinge vergelijkbaarheid. Vanuit een smal gezichtspunt kan gezegd worden dat elke onderneming onder aparte omstandigheden fungeert en dus het beste naar eigen inzicht haar waarderingsgrondslagen kan bepalen. Vanuit een breder standpunt zijn ondernemingen te groeperen in sectoren. Eén van de sectoren waarin ondernemingen veelal worden onderverdeeld is de sector banking/insurance. Dit onderzoek beperkt zich tot bedrijven in de insurance sector. Door deze keuze te maken wordt bewerkstelligd dat de onderzochte ondernemingen (min of meer) onder dezelfde omstandigheden fungeren.

Dit onderzoek beperkt zich tot het meetbaar maken van gebruikte waarderingsgrondslagen (materiële measurement harmonisatie). De mate van toelichting die verzekeringsmaatschappijen hanteren in hun jaarverslagen zal niet worden onderzocht. Deze toelichtingen vallen onder materiële disclosure harmonisatie en deze vorm van harmonisatie valt buiten het bestek van dit onderzoek.

(22)

2.3

Methodes om harmonisatie van financiële verslaggeving te meten

In 1988 was van der Tas de eerste die het gebruik van indices introduceerde om de mate van harmonisatie te kwantificeren. Hij beschreef het gebruik van H, C en I indices om de mate van harmonisatie van financiële verslaggeving meetbaar te maken. De methodes zijn gebaseerd op de hoeveelheid rapportages die onderling vergelijkbaar zijn op het gebied van de verslaggeving over een bepaald onderdeel, bijvoorbeeld de verantwoording van goodwill. De assumptie die wordt gemaakt is dat financiële rapportages met betrekking tot een bepaald item òf onderling vergelijkbaar zijn, òf niet vergelijkbaar. Er wordt dus geen gradatie in de onderlinge vergelijkbaarheid aangebracht per verslaggevingsonderdeel (Van der Tas, 1988). De mate van vergelijkbaarheid stijgt als de keuzes van ondernemingen voor alternatieve verslaggevingsmethoden meer geconcentreerd worden op één of slechts enkele methoden. Deze beweging kan afgedwongen of gestimuleerd worden door regelgeving, of het kan zich spontaan voordoen.

Hieronder worden de H, C en I indices van Van der Tas (1988) besproken. Na 1988 zijn er verscheidene andere onderzoekers geweest die de indices van Van der Tas hebben gebruikt en deze naar eigen inzicht hebben aangepast of (in een enkel geval) geheel nieuwe methodes hebben ontwikkeld. Bij de bespreking van de H, C en I index worden sterke en zwakke punten genoemd, die deels hun oorsprong vinden in het artikel van Van der Tas en die deels uit andere literatuur naar voren zijn gekomen. Ook wordt de T-index van Taplin (2004) besproken.

Herfindahl-index (H-index)

Er zijn verschillende statistische methodes die de mate van concentratie kunnen meten. De Herfindahl index (Theil, 1973, pp. 42-43) is er daar één van. Deze methode werd al gebruikt om industriële concentratie te kwantificeren. Met behulp van de H-index werden marktstructuren gemeten, die konden variëren van een monopolie tot perfecte competitie. Van der Tas was in 1988 de eerste die gebruik maakte van de H-index om harmonisatie van financiële verslaggeving te meten. Voor bepaalde verslaggevingsonderdelen (waaronder de verantwoording van goodwill) heeft hij bekeken welke verslaggevingsmethoden ondernemingen hanteerden ten aanzien van deze onderdelen. De H-index wordt vervolgens berekend door de relatieve frequenties3 van de alternatieve methoden tegen elkaar af te wegen.

De H-index stijgt als ondernemingen zich meer concentreren op één of enkele methodes. Formule 1 toont de formule voor de H-index:

Formule 1:

3 De relatieve frequenties zijn de aantallen ondernemingen die een bepaalde methode kiezen, gedeeld door het totale aantal ondernemingen. =

=

n i i

p

H

1 2

(23)

Waarbij: H = Herfindahl index

n = aantal alternatieve verslaggevingsmethoden

pi = de relatieve frequentie van verslaggevingsmehode i.

De H-index (net als alle andere nog te bespreken indices) fluctueert tussen de waardes 0 (geen harmonisatie, met een oneindig groot aantal methoden die allemaal even vaak gebruikt worden) en 1 (alle ondernemingen gebruiken dezelfde methode). Bewegingen in de waardes van de H index gedurende een bepaalde periode kwantificeren het (dis)harmonisatie proces.

Een voordeel van de H index is dat deze methode makkelijk is in gebruik. Verder is de H index een betere methode om het niveau van harmonie/harmonisatie te meten in het geval van meer dan twee gebruikte waarderingsgrondslagen ten opzichte van simpele methodes die slechts de relatieve frequentie van de meest gehanteerde methode hanteren (Van der Tas, 1988).

De H-index werd door Van der Tas in eerste instantie geïntroduceerd als maatstaf om nationale harmonisatie te meten. Verderop in zijn artikel beschreef hij echter dat de H-index ook gebruikt kan worden om een bepaalde vorm van internationale harmonisatie te meten.

Van der Tas beschreef twee manieren waarop naar internationale materiële harmonisatie gekeken kan worden. Internationale materiële harmonisatie kan volgens hem enerzijds worden omschreven als de mate van vergelijkbaarheid van financiële rapportages van internationale ondernemingen, waarbij het niet uitmaakt in welke landen de ondernemingen gelegen zijn. Deze omschrijving geeft internationale harmonisatie weer vanuit het oogpunt van een internationale investeerder die financiële resultaten van ondernemingen wil vergelijken en waarbij het hem of haar niet zoveel uitmaakt in welke landen de ondernemingen gelegen zijn. Harmonisatie gezien vanuit het oogpunt van de internationale investeerder kan ook middels de H-index worden gemeten. Het enige verschil met nationale harmonisatie is dan dat de onderzochte ondernemingen nu ook in het buitenland gelegen zijn. Waar echter wel rekening mee gehouden moet worden is het feit dat landen met meer ondernemingen in de onderzoekssample een relatief hogere wegingsfactor hebben.

Anderzijds kan internationale materiële harmonisatie volgens Van der Tas worden gezien als een conversie van de meningen van ondernemingen uit twee of meer verschillende landen over de manier waarop een bepaald item verantwoord moet worden in de financiële verslaggeving. Dit zou het gezichtspunt kunnen zijn van een internationale regelgever zoals de IASB die wil weten welke verschillen er tussen landen bestaan in de manier waarop een bepaald item in de financiële rapportages verwerkt wordt. Voor deze vorm van harmonisatie introduceerde Van der Tas de I-index, waarover later meer.

(24)

Comparability index (C-index)

Een nadeel van de H index is dat deze geen rekening kan houden met multiple reporting, omdat een onderneming maar aan één categorie toegekend kan worden (Van der Tas, 1988). Om dit probleem te overkomen introduceerde Van der Tas (1988) in zijn artikel een methode die hier wel mee kan omgaan, namelijk de Comparability index (C index)4. Deze methode meet het niveau van vergelijkbaarheid door

het aantal ‘compatible’ paren van ondernemingen te relateren aan het totale aantal paren. De rapportages van twee ondernemingen zijn ‘compatible’ als beide ondernemingen dezelfde waarderingsgrondslagen gebruiken, of als één of beide ondernemingen additionele informatie geven waardoor vergelijking mogelijk wordt. Echter de C-index is ook niet geheel zonder zwakke punten, hieronder worden er een aantal besproken.

Het gebruik van de C-index heeft volgens Tay en Parker (1992) als nadeel dat de waarde van de C-index wordt beïnvloed door veranderingen in drie factoren. Deze factoren bestaan uit veranderingen in de gebruikte verslaggevingsgrondslagen, veranderingen in de additionele informatie, en veranderingen in beide. Het probleem is nu volgens Tay en Parker om vast te stellen hoe de C-index veranderingen in de gebruikte methodes weegt ten opzichte van veranderingen in de additionele informatie die op hetzelfde tijdstip optreden.

Archer, Delvaille en McLeay (1995) geven in hun artikel aan dat de C-index van Van der Tas een tekortkoming heeft. Deze C-index maakt namelijk geen onderscheid tussen nationale harmonisatie en internationale harmonisatie. Om deze tekortkoming te verhelpen, hebben Archer, Delvaille en McLeay de C-index opgesplitst in een between-country (internationale) C-index en in een within-country (intranationale) C-index. Voor het meten van internationale harmonisatie stelt het trio de between-country C-index voor.

Krisement (1997) bekritiseert de C-index van Van der Tas op basis van het feit dat de index wordt beïnvloed door het aantal geanalyseerde observaties. Tevens heeft ze aanmerkingen op de gewijzigde C-index van Archer e.a. (1995) omdat de som van de within-country en between-country C-index niet overeenkomt met de waarde van de totale index.

I-index

Vanuit het gezichtspunt van regelgevende instanties zoals de IASB kan het interessant zijn om de mate waarin ondernemingen uit een bepaald land zich concentreren op één of enkele methodes in vergelijking tot ondernemingen uit andere landen te meten. Voor deze vorm van harmonisatie introduceerde Van der Tas de I-index. De mate van internationale harmonie vanuit dit gezichtspunt wordt gemeten door de relatieve frequentie van methode 1 in land A te vermenigvuldigen met de relatieve frequentie van dezelfde

4 De formule voor de C-index is dermate ingewikkeld dat deze formule verder niet in deze scriptie wordt gepresenteerd. Van der Tas en andere presenteerden de formule veelal in een appendix, gezien de mate van toelichting die de formule vereist.

(25)

methode in land B. Deze berekening dient voor elke methode uitgevoerd te worden en vervolgens moeten de resultaten van alle methodes bij elkaar opgeteld worden. De score die dan ontstaat is de I-index. De waardes van de I-index kunnen fluctueren van 0 tot 1, waarmee de mate van internationale harmonisatie wordt aangegeven. Formule 2 geeft de vergelijking van de I-index weer:

Formule 2:

Waarbij: fi1 = de relatieve frequentie van het gebruik van methode i in land 1 n = het aantal alternatieve verslaggevingsmethoden

De bovenstaande formule voor de I-index is alleen geschikt voor een vergelijking tussen twee landen. Van der Tas gaf in de appendix bij zijn artikel ook een formule weer, waarbij de I-index gebruikt kan worden voor meer dan twee landen. Formule 3 toont de aangepaste formule:

Formule 3:

Waarbij: fi = de relatieve frequentie van methode i in land m

m = het aantal landen

n = het aantal alternatieve verslaggevingsmethoden

Het voordeel van de I-index ten opzichte van de H-index en C-index is dat de I-index gelijke gewichten geeft aan landen, in plaats van aan ondernemingen (zoals de H-index en C-index dat doen) (Van der Tas, 1988, Ali, 2005). De I-index voor meer dan twee landen heeft echter ook een aantal nadelen, deze worden hieronder besproken.

De I-index voor meer dan twee landen heeft als nadeel ten opzichte van de I-index voor twee landen of de H-index, dat de resultaten een stuk lastiger te interpreteren zijn (Taplin, 2004)5. Daarnaast is het zo dat de

kans dat een groot aantal ondernemingen dezelfde grondslagen gebruiken, veelal kleiner is dan de kans dat twee ondernemingen dezelfde grondslagen gebruiken. Om voor deze tendens te corrigeren, stelde van der Tas de 1/(m-1) correctiefactor voor (zie formule 3). Archer en McLeay (1995) bekritiseerden deze correctiefactor. Ze stellen dat de factor 1/(m-1) ervoor zorgt dat de I-index niet analoog is aan de H-index.

5 De reden hiervoor is dat de I-index voor meer dan twee landen geen paren van vergelijkbare verslaggevingsgrondslagen onderzoekt, maar N ondernemingen met vergelijkbare grondslagen. Dit is een lastiger en onnatuurlijker manier van vergelijken omdat het in het algemeen makkelijker is om vergelijkingen tussen paren onderling te maken, dan om vergelijkingen tussen meerdere objecten tegelijkertijd te maken (Taplin, 2004).

)

*

(

2 1 1 1

f

f

I

n i= i

=

(

)

1/( 1) 1 2 1

*

*

...

*

− =

=

m n i m i i i x

f

f

f

I

(26)

Om ervoor te zorgen dat de I-index wel analoog is aan de H-index, stellen Archer en McLeay in hun artikel een alternatieve berekening van de I-index voor. De formule voor de I-index van Archer en McLeay wordt weergegeven in formule 4:

Formule 4:

Waarbij: fi = de relatieve frequentie van methode i in land m

m = het aantal landen

k = het aantal alternatieve verslaggevingsmethoden

Ook op formule 4 heeft Taplin (2004) kritiek omdat de formule gebrek aan eenvoudigheid vertoond, wat de resultaten lastig te interpreteren maakt.

Naast onenigheid over de exacte berekening en de lastige interpretatie van de resultaten van de I-index voor meer dan twee landen, heeft deze index nog een aantal andere nadelen. Zo kan deze index niet met multiple reporting omgaan, zoals de C-index dat wel kan.

Een ander nadeel is dat de I-index als gevolg van de vermenigvuldiging in de berekening gevoelig is voor het getal nul. Als voor een bepaalde methode geldt dat deze methode in één of meerdere landen in het geheel niet wordt gebruikt (nul score) dan komt automatisch de totaalscore voor die methode uit op nul. Deze gevoeligheid stijgt als er meer landen worden toegevoegd aan de berekening. Om beter met deze belemmering om te gaan, hebben Herrmann en Thomas (1995) een simpele aanpassing gemaakt in de I-index. In het geval dat alle ondernemingen in een bepaald land kiezen voor één van de twee methodes, dan worden in plaats van de frequenties 1 en 0, de frequenties 0,99 en 0,01 gebruikt. Dit levert weliswaar wel bruikbare I-index scores op (waar anders 0 scores zouden resulteren), het is echter geen optimale oplossing. De getallen 0,99 en 0,01 zijn immers slechts arbitrair gekozen en ook lost het gebruik van kleine getallen in plaats van het getal nul de problemen slechts gedeeltelijk op (Taplin, 2004).

T-index

In 2004 werd door Taplin een alternatieve methode geïntroduceerd naast de veelgebruikte H, I en C indices. Taplin zegt in zijn artikel dat het gebruik van de H, I of C index veelal inhoudt dat de onderzoeker geconfronteerd wordt met één of meerdere ongewenste factoren van de gekozen index. Het artikel van Taplin introduceert in zijn artikel de flexibele T-index. Deze index stelt de gebruiker in staat om bepaalde gewenste keuzes te maken voor een soort T-index, zonder dat daaraan gelijk ongewenste factoren gekoppeld zijn. De belangrijkste criteria die worden gebruikt om de index toe te spitsen op een bepaalde situatie zijn 1) de weging die gegeven wordt aan ondernemingen/landen, 2) internationale focus (within

m k i m i i i

f

f

f

I

2/ 1 2 1

*

*

...

*

)

(

=

=

(27)

country, between country of totaal), 3) de behandeling van multiple accounting en 4) de behandeling van non-disclosure. De T-index biedt onderzoekers meer flexibiliteit dan de eerdere indices en meer duidelijkheid over de consequenties van de keuze voor een bepaalde soort T-index (Taplin, 2004).

Ondanks dit is het echter zo dat tot nu toe nog geen enkel empirisch onderzoek naar harmonisatie effecten is uitgevoerd met behulp van de T-index. De oorzaak van het gebrek aan onderzoeken die gebruikt hebben gemaakt van T-index is niet bekend (Ali, 2005). Dit kan te maken hebben met het feit dat de T-index pas recent is geïntroduceerd, of met praktische problemen ten aanzien van het gebruik van deze methode. Gezien de onduidelijkheid hieromtrent zal er in dit onderzoek geen gebruik worden gemaakt van de T-index.

Statistische toetsen

In 1990 gaven Tay en Parker aan dat er behoefte was aan statistische toetsen omtrent harmonisatie effecten. Ze stelden daarom het gebruik van de chi-square test voor, om te kunnen bepalen hoe significant de verschillen tussen de gebruikte verslaggevingsgrondslagen zijn tussen landen en/of tussen perioden. Sindsdien werd deze test gebruik door onder andere Emenyonu en Gray (1992 en 1996), Herrmann en Thomas (1995) en Parker en Morris (2001). Ondanks het veelvuldige gebruik van de chi-square test heeft deze test ook zijn beperkingen. De eerste beperking treedt op als kleine aantallen worden gebruikt (Healy, 1990 en Parker en Morris, 2001) en de tweede beperking doet zich voor bij grote aantallen onderzochte ondernemingen. Van de beperking die zich voordoet bij grote aantallen onderzochte ondernemingen zal dit onderzoek geen last ondervinden, gezien de beperkte onderzoekssample. Deze beperking zal daarom niet verder toegelicht worden.

De beperking die optreedt bij kleine onderzoeksaantallen heeft ermee te maken dat de chi-square test onbetrouwbaar kan zijn als de verwachte celwaarden klein zijn (Parker en Morris, 2001). Als het aantal vrijheidsgraden (degrees of freedom) 1 bedraagt, dan moet de verwachte celwaarde minimaal 5 zijn. Als het aantal vrijheidsgraden meer dan 1 bedraagt, dan is een minimum celwaarde van 1 vereist, waarbij maximaal 20% van de verwachte celwaarden lager mag zijn dan 5 (Cooper en Schindler, 2003).

Naast de chi-square test worden ook andere statistische toetsen uitgevoerd bij harmonisatie onderzoeken. Zo gebruikten Archer e.a. (1995) een generalisatie van het lineaire regressie model om onderscheid aan te brengen tussen harmonisatie en standaardisatie effecten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Er is geen maatschappij die zich kan permitteren met verouderde grondslagen te werken, indien deze veroudering voor de soort verzekering een lagere reserve

In die gevallen echter waarin de vervanging alleen plaats kan vinden tegen een prijs hoger dan de verkoopprijs, is het deze laatste welke relevant is voor de

Ik onderschrijf volkomen de mening van de heer Bos, dat men bij de keuze van de grondslag rente voor de waardering van de wiskundige reserve uit dient te gaan

De rentewinst voor een bepaald jaar, wordt dus bepaald door het voordelige verschil tussen de werkelijk ten gunste van dat jaar komende rente en die, welke op

H e t lijdt geen twijfel, d at de stijging van de rentevoet, en de d aardoor veroorzaakte daling van de effecten- koersen, het verm ogen van de spaarbanken

O m rekening van de w iskundige reserve terzake van de lopende con­ tracten is bij deze m ethode alleen nodig, indien verw acht moet w orden, d at de in de

D e w aardering d er effecten zal dus m oeten w or­ den bezien binnen het kader van de economische betekenis van de ja a r­ rekening d er in de titel genoem de