• No results found

Presentatie en analyse van de harmonisatie effecten

5 Onderzoeksresultaten

5.1 Presentatie en analyse van de harmonisatie effecten

Ten aanzien van de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen hanteren de onderzochte verzekeraars een aantal verschillende methoden. Onder methode A vallen verzekeringsmaatschappijen die hun beleggingen in terreinen en gebouwen waarderen tegen kostprijs, verminderd met afschrijvingen en impairments.

De tweede categorie ondernemingen (methode B) bestaat uit verzekeraars die hun beleggingen in terreinen en gebouwen tegen fair value waarderen, waarbij zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde resultaten direct in het resultaat worden verwerkt.

De verzekeraars in de derde categorie (methode C) waarderen hun beleggingen in terreinen en gebouwen ook tegen fair value, maar verwerken alleen de gerealiseerde resultaten direct in de resultatenrekening. De ongerealiseerde resultaten worden door deze categorie ondernemingen in eerste instantie in het eigen vermogen verwerkt. Bij realisatie worden de gecumuleerde waardeveranderingen naar de resultatenrekening gebracht.

In onderstaande tabel (tabel 3) zijn de resultaten van het onderzoek naar de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen weergegeven. De één na onderste rij van de tabel toont de H-index scores in de jaren 2001 en 2005. In het jaar 1 kwam de H-index score uit op 0,358. Dit wil zeggen dat de kans dat twee willekeurig geselecteerde verzekeraars18 uit de onderzoekssample dezelfde verslaggevingsmethode hanteren (en dus vergelijkbaar zijn) 0,358 is (Taplin, 2004). In het jaar 2005 is deze kans toegenomen tot 0,503. De stijging in de H-index scores bedraagt 41%. Een stijging in het niveau van harmonie wordt ook wel het harmonisatieproces genoemd (Van der Tas, 1988). Hoewel de harmonisatie score gestegen is, is er

18 Met terugzetting.

in 2005 toch nog een behoorlijke mate van verdeeldheid over de gehanteerde methode ten aanzien van de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen.

Tabel 3: Onderzoeksresultaten van de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen Jaartallen

Methode

2001 2005

A: Kostprijs minus afschrijvingen en impairments. 11 11

B: Fair value, zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten naar de resultatenrekening.

7 13

C: Fair value, gerealiseerde resultaten in de resultatenrekening, ongerealiseerde resultaten in het eigen vermogen.

6 -

H-index score 0,358 0,503

Chi-square – waarde 7,8

In hoofdstuk vier is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 1: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen in de periode 2001 - 2005.

Om te toetsen of deze hypothese geaccepteerd of verworpen moet worden, wordt gekeken naar de stijging in de harmonisatie scores (41%), en naar de resultaten van de chi-square toets. De chi-square waarde van bovenstaande tabel is 7,8. De kritieke waarde bij twee vrijheidsgraden en een significantie niveau van 0,05 is 5,99. Omdat de berekende chi-square waarde groter is dan dit getal, kan met een zekerheid van 95% worden gezegd dat er sprake is van een significant verschil tussen de frequenties van de gehanteerde methodes voor de waardering van derivaten in de onderzochte jaren.

Het bestaan van een significant verschil tussen de frequenties van de gehanteerde methoden en de stijging van de H-index scores zijn indicaties dat er sprake is van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen onder de verzekeraars in de onderzoekssample in de periode 2001 – 2005. Op basis hiervan kan hypothese 1 met een zekerheid van 95% worden geaccepteerd19.

19 Er zijn in deze tabel twee vrijheidsgraden. Er zou dus voldaan moeten worden aan de vereiste dat de verwachte celwaardes minimaal 1 zijn en dat in maximaal 20% van de gevallen de verwachte celwaarde kleiner is dan 5 (Cooper en Schindler, 2003). De verwachte celwaarden op het gebied van de waardering van derivaten zijn wel in alle gevallen groter dan 1. Echter, in 33% van de gevallen zijn de verwachte celwaarden kleiner dan 5. Dit heeft mogelijk invloed op de berekende chi-square waarde.

De harmonisatie effecten kunnen mogelijk verklaard worden door het verplichtstellen van het IFRS-framework, en in het bijzonder van de vereisten in IAS 40. IAS 40 vereist dat ‘investment property’ (bezittingen van land en/of onroerende goederen die worden aangehouden voor beleggingsopbrengsten en niet voor eigen gebruik) op het moment van verkrijging gewaardeerd worden tegen kostprijs. Na het verkrijgingsmoment kunnen ondernemingen kiezen of ze de investment properties waarderen tegen a) kostprijs minus afschrijvingen en impairment afwaarderingen of b) tegen fair value, waarbij de veranderingen in fair value direct in de resultatenrekening verwerkt worden. Het komt er dus op neer dat onder IAS 40 alleen methoden A en B nog zijn toegestaan. Het is vanaf 2005 niet langer toegestaan om ongerealiseerde resultaten in het eigen vermogen te verwerken (methode C).

Als gevolg van de invoering van IAS 40 moeten ondernemingen die voorheen methode C toepasten hun waarderingsgrondslag wijzigen. Nu is het in dit geval zo dat alle ondernemingen die in 2001 methode C toepasten, in 2005 zijn overgestapt naar methode B. Zowel onder methode B als onder methode C worden beleggingen in terreinen en gebouwen tegen fair value gewaardeerd, dus het is niet verwonderlijk dat ondernemingen overstappen naar methode B en niet naar methode A (waarbij de beleggingen tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd).

Het is goed mogelijk dat er naast de ingevoerde regelgeving nog meer oorzaken zijn voor het opgetreden harmonisatieproces op het gebied van waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen. Deze oorzaken kunnen echter niet allemaal achterhaald worden met dit onderzoek. Het gaat er in deze scriptie vooral om òf en in welke mate er harmonisatie effecten te zien zijn op verschillende verslaggevingsonderdelen20.

Waardering van derivaten

De onderzochte ondernemingen hanteerden een aantal verschillende methoden om hun derivaten te waarderen. Enerzijds zijn er ondernemingen die al hun derivaten verantwoorden in overeenstemming met de grondslagen voor waarding en resultaatbepaling die gelden voor de afgedekte post. De derivaten volgen daar dus de waardering van de afgedekte positie. Dit is de eerste categorie (methode A) waarin ondernemingen kunnen worden ingedeeld.

De tweede categorie ondernemingen (methode B) splitsen hun derivaten in een gedeelte dat wordt aangehouden voor handelsdoeleinden en een gedeelte dat wordt aangehouden ter dekking van de eigen positie. De derivaten voor handelsdoeleinden worden tegen fair value gewaardeerd, waarbij de resultaten direct in de resultatenrekening worden verwerkt. De derivaten ter dekking van de eigen positie volgen de waardering van de afgedekte positie.

De ondernemingen in de derde categorie (methode C) waarderen alle derivaten tegen fair value, waarbij de resultaten direct naar de resultatenrekening worden gebracht.

De vierde categorie (methode D) bestaat ook uit ondernemingen die alle derivaten tegen fair value waarderen, alleen brengen ze niet alle resultaten direct naar de resultatenrekening. Een gedeelte van de resultaten (onder andere het effectieve resultaat op cash flow en net investment hedges) wordt eerst in het eigen vermogen verwerkt. Op het moment dat het onderdeel dat wordt gehedged het resultaat beïnvloedt, wordt ook het effectieve gedeelte van de veranderingen in de fair value van het derivaat van het eigen vermogen naar de resultatenrekening gebracht.

Tabel 4: Onderzoeksresultaten van de waardering van derivaten Jaartallen Methode

2001 2005

A: Alle derivaten volgen de waardering van de afgedekte positie 3 - B: Handelsdoeleinden: fair value. Dekking eigen positie:

afgedekte positie

9 -

C: Alle derivaten tegen fair value via resultatenrekening 1 1 D: Alle derivaten tegen fair value. Resultaten gedeeltelijk direct

naar resultatenrekening, gedeeltelijk via eigen vermogen (hedge accounting).

11 23

H-index score 0,368 0,920

Chi-square – waarde 16,235

Bovenstaande tabel (tabel 4) toont de resultaten van het onderzoek naar de verslaggeving op het gebied van de waardering van derivaten. De onderste rij van tabel 4 toont de H-index scores op het gebied van derivaten in het jaar 2001 en 2005. In het jaar 2001 was er een behoorlijke verdeeldheid in de gekozen methodes voor de waardering van derivaten. De score van de H-index kwam daardoor uit op 0,368. In het jaar 2005 is deze kans toegenomen tot 0,920. Er is dus een aanzienlijke stijging (de stijging bedraagt maar liefst 150%) in het niveau van harmonie op het gebied van de waardering van derivaten in de periode 2001 – 2005 waar te nemen. Deze stijging wordt ook wel het harmonisatieproces genoemd (Van der Tas, 1988). In hoofdstuk vier is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 2: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van derivaten in de periode 2001 - 2005.

Om te toetsen of deze hypothese geaccepteerd dan wel verworpen moet worden, wordt gekeken naar de stijging van de harmonisatie scores (150%) en er wordt tevens gebruik gemaakt van de chi-square toets. De chi-square waarde van bovenstaande tabel is 16,235. De kritieke waarde bij drie vrijheidsgraden en een significantie niveau van 0,05 is 7.82. Omdat de berekende chi-square waarde groter is dan dit getal, kan

met een zekerheid van 95% worden gezegd dat er sprake is van een significant verschil tussen de frequenties van de gehanteerde methodes voor de waardering van derivaten in de onderzochte jaren. Het bestaan van significante verschillen tussen de frequenties van de gehanteerde methoden en de grote stijging van de H-index scores zijn indicaties dat er sprake is van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van derivaten onder de verzekeraars in de onderzoekssample in de periode 2001 – 2005. Dit leidt ertoe dat hypothese 2 met een zekerheid van 95% kan worden geaccepteerd21.

Een mogelijke verklaring voor de stijging van de H-index scores is de verplichtstelling van IAS 39. Vanaf 1 januari 2005 moeten Europese beursgenoteerde ondernemingen hun derivaten verplicht waarderen tegen fair value (methodes A en B zijn dus niet langer toegestaan). De resultaten moeten onder IAS 39 direct in de resultatenrekening verwerkt worden, tenzij er voldaan wordt aan de voorwaarden van hedge accounting. Indien hedge accounting wordt toegepast, dan wordt het effectieve gedeelte van de resultaten op cash flow en net investment hedges eerst in het eigen vermogen verwerkt.

In 2005 maken bijna alle onderzochte verzekeraars gebruik van hedge accounting. Generali vormt de uitzondering. Zij geeft in haar jaarverslag van 2005 aan dat het voldoen aan de regelgeving van IAS 39 op het gebied van hedge accounting erg complex is. Om een getrouw beeld te geven van de financiële gegevens van haar bedrijf, heeft Generali besloten om alle derivaten tegen fair value via de resultatenrekening (FVTPL) te waarderen.

Het is niet ondenkbaar dat het harmonisatieproces dat heeft plaatsgevonden op het gebied van derivaten niet alleen het gevolg is van de ingevoerde regelgeving. Er zouden ook andere oorzaken kunnen zijn geweest die hebben bijgedragen aan het harmonisatieproces, tevens is het mogelijk dat er spontane harmonisatie is opgetreden in de tussenliggende jaren. Het doel van dit onderzoek is niet om de precieze oorzaken van de (dis)harmonisatie effecten te achterhalen.

Verder dient er nog opgemerkt te worden dat de onderzochte verzekeraars weliswaar meer naar één methode zijn toegetrokken voor de waardering van hun derivaten (methode D), maar dat dit niet persé een optimale vergelijkbaarheid inhoudt. Om hedge accounting te kunnen toepassen, is één van de voorwaarden dat er sprake is van een effectieve hedge. De verzekeraars kunnen voor een groot gedeelte zelf bepalen wat zij als effectieve hedge aanmerken, maar lichten deze aannames lang niet altijd even duidelijk toe in hun jaarrekeningen. De vergelijkbaarheid binnen de meest gebruikte methode (methode D) is dus ook nog vatbaar voor verbetering.

21 Er zijn in deze tabel drie vrijheidsgraden. Er zou dus voldaan moeten worden aan de vereiste dat de verwachte celwaardes minimaal 1 zijn en dat in maximaal 20% van de gevallen de verwachte celwaarde kleiner is dan 5 (Cooper en Schindler, 2003). De verwachte celwaarden op het gebied van de waardering van derivaten zijn wel in alle gevallen groter dan 1. Echter, in 75% van de gevallen zijn de verwachte celwaarden kleiner dan 5. Dit heeft mogelijk invloed op de berekende chi-square waarde.

De voorziening voor discretionaire winstdeling

Niet elke onderzochte verzekeringsmaatschappij heeft contracten met discretionaire winstdeling in zijn bezit (Converium, Hannover Re en Swiss Re, allen herverzekeraars, hebben geen contracten met discretionaire winstdeling). Deze drie ondernemingen zijn voor het onderzoek naar harmonisatie effecten op het gebied van de voorziening voor discretionaire winstdeling verwijderd uit de onderzoekssample. Er resteert dan een onderzoekssample van 21 ondernemingen.

Onder methode A vallen verzekeraars die een voorziening voor discretionaire winstdeling opnemen onder de verplichtingen, ten hoogte van het bedrag waarvan verwacht wordt dat polishouders zullen delen in de ongerealiseerde winsten als deze gerealiseerd worden.

Verzekeringsmaatschappijen in categorie B vormen een voorziening voor discretionaire winstdeling voor het volledige bedrag van de ongerealiseerde resultaten (en laten dus de bepaling van de mate waarin polishouders daarin zullen participeren achterwege).

Categorie C bestaat uit verzekeringsmaatschappijen die de discretionaire component onderverdelen in een verplichtingen-gedeelte en een eigen vermogen-gedeelte.

Onder methode D vallen ondernemingen waarbij de voorziening voor discretionaire winstdeling als een soort ‘intermediate of mezzanine’ categorie gezien kan worden. Dit houdt in dat het niet duidelijk is of de voorziening deel uitmaakt van het eigen vermogen of van de schulden van een onderneming. Als voorbeeld wordt vaak de post ‘Fund for Future Appropriations’ genoemd, die veelal door Engelse ondernemingen werd gebruikt.

De onderstaande tabel (tabel 5) toont de onderzoeksresultaten naar de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling.

Tabel 5: Onderzoeksresultaten van de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling

Jaartallen Methode

2001 2005

A: Onder verplichtingen, ter hoogte van de verwachte

toekenning van de ongerealiseerde resultaten aan polishouders.

12 15

B: Onder verplichtingen, ter hoogte van het volledige bedrag van de ongerealiseerde resultaten.

1 1

C: Gedeeltelijk onder eigen vermogen, gedeeltelijk onder verplichtingen.

4 5

D: Intermediate or mezzanine category 4 -

H-index score 0,365 0,569

In de onderste rij van tabel 5 is te zien dat de H-index in 2001 0,365 bedraagt. Dit wil zeggen dat de kans dat twee willekeurig geselecteerde verzekeraars22 uit de onderzoekssample dezelfde verslaggevingsmethode hanteren (en dus vergelijkbaar zijn) in 2001 0,365 bedraagt (Taplin, 2004). In het jaar 2005 is te zien dat methode D niet langer wordt gebruikt, en dat de ondernemingen uit deze categorie zich verdeeld hebben over de andere drie categorieën. De H-index is hierdoor gestegen tot 0,569, dit is een stijging van 56%.

In hoofdstuk vier is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 3: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling in de periode 2001 - 2005.

Om te bepalen of deze hypothese kan worden geaccepteerd of moet worden verworpen wordt naast de stijging in de harmonisatie scores (56%) gekeken naar de uitkomsten van de square toets. De chi-square waarde van tabel 5 bedraagt 4,444. De kritieke waarde die hoort bij een significantie niveau van 0,05 is 4,64. Omdat de berekende chi-square waarde niet groter is dan dit getal, is de verdeling in de tabel in 2001 niet significant anders dan de verdeling in 2005. Dit kan als vreemd worden ervaren omdat de stijging in de harmonisatie scores op dit onderdeel (56%) groter is dan de stijging in de harmonisatie scores bij de waardering van beleggingen in terreinen en gebouwen (41%), terwijl daar het verschil tussen de frequenties van de gehanteerde methoden wel significant anders is.

Het niet overeenstemmen van de resultaten van de chi-square toets met de uitkomsten van de harmonisatie index is echter iets dat ook in eerdere onderzoeken naar voren is gekomen. De reden hiervoor is dat beide methoden een andere vorm van harmonisatie meten (Emenyonu en Gray, 1996). De chi-square toets meet mate waarin de verdeling over verschillende methoden in het jaar 2001 overeenstemt met de verdeling in het jaar 2005. Er wordt dus gekeken of ondernemingen de verschillende verslaggevingsmethoden in dezelfde verhouding hanteren in twee jaartallen. De H-index meet daarentegen in welke mate er consensus is rond één (of enkele) verslaggevingsmethoden. De berekende H-index score staat voor de kans dat twee willekeurig geselecteerde ondernemingen23 uit de onderzoekssample dezelfde verslaggevingsmethode hanteren (en dus vergelijkbaar zijn) (Taplin, 2004).

Op basis van het bovenstaande zijn de harmonisatie effecten die te zien zijn door de stijging in de H-index scores (stijging van 56%) op het gebied van de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling dus niet in strijd met het uitblijven van significante verschillen volgens de chi-square toets. De vraag is nu of hypothese 3 “Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de verantwoording van de voorziening voor discretionaire winstdeling in de periode 2001 - 2005” moet

22 Met terugzetting. 23 Met terugzetting.

worden geaccepteerd of verworpen. Het antwoord ligt in het woord ‘significant’. Op basis van de chi-square toets blijkt dat niet met een zekerheid van 95% gezegd kan worden dat er sprake is van significante harmonisatie effecten. Hoewel de stijging in de harmonisatie scores wel een harmonisatie effect laat zien, zijn de verschillen niet sterk genoeg om de hypothese met een zekerheid van 95% te kunnen accepteren. Als gevolg hiervan moet hypothese 3 worden verworpen.

Hoewel er wel een stijging te zien is in de harmonisatie scores, is er geen sprake van significante harmonisatie effecten volgens de chi-square toets. Dit kan worden verklaard aan de hand van de regelgeving voor discretionaire winstdeling. De regelgeving die vanaf 2005 geldt op het gebied van discretionaire winstdeling staat in IFRS 4. IFRS 4 stelt, zoals gezegd, enkele beperkingen op, maar laat grotendeels voor verzekeraars de mogelijkheid open om de huidige verslaggevingsgrondslagen voort te zetten. Zo is het ook met betrekking tot discretionaire winstdeling. Onder IFRS 4 is het niet langer toegestaan om ‘intermediate or mezzanine categories’ te hanteren. Vanaf 2005 moet expliciet duidelijk worden gemaakt aan de gebruiker van het jaarverslag of de voorziening voor discretionaire winstdeling als verplichting, of als eigen vermogen wordt aangemerkt, of dat de voorziening wordt gesplitst in een verplichting-gedeelte en eigen vermogen-gedeelte. Als gevolg hiervan is methode D niet langer toegestaan. Over de keuze voor verplichting of eigen vermogen en over de allocatie tussen deze twee categorieën geeft IFRS 4 geen enkele richtlijn. Dit leidt ertoe dat verzekeringsmaatschappijen zoveel mogelijk hun huidige grondslagen voortzetten, met als gevolg dat het harmonisatie niveau slechts beperkt is gestegen.

Waardering van goodwill

Voor de waardering van goodwill worden in de onderzochte jaarrekeningen vijf verschillende methodes gebruikt.

Onder methode A wordt goodwill op het moment van verwerving geheel ten laste van het eigen vermogen gebracht. Bij gebruik van methode B wordt goodwill in het jaar van verwerving geactiveerd en op basis van de verwachte levensduur ten laste van het resultaat gebracht (afschrijving van goodwill). Ondernemingen die goodwill ook activeren en afschrijven, maar daarnaast ook nog een impairmenttest uitvoeren, vallen onder methode C. Tot slot is er nog methode D. Onder deze methode wordt goodwill geactiveerd op de balans, waarbij deze niet wordt afgeschreven, maar er wel (minimaal jaarlijks) impairmenttesten worden uitgevoerd. Onderstaande tabel (tabel 6) toont de onderzoeksresultaten op het gebied van de waardering van goodwill.

Tabel 6: Onderzoeksresultaten van de waardering van goodwill Jaartallen Methode

2001 2005

A: Ineens ten laste van het eigen vermogen 6 -

B: Activering met afschrijving 10 -

C: Activering met afschrijving en impairment 8 1

D: Activering met impairment (zonder afschrijving) - 23

H-index score 0,347 0,920

Chi-square waarde 44,444

In de onderste rij van tabel 6 is te zien dat de H-index in 2001 0,347 bedraagt. Er was een behoorlijke spreiding over de verschillende methoden waarop goodwill gewaardeerd kan worden in dit jaar. In het jaar 2005 zitten de onderzochte verzekeraars bijna geheel op één lijn wat betreft de waardering van goodwill. De harmonisatie score is dan ook flink gestegen tot 0,920. De kans dat twee willekeurig geselecteerde verzekeraars24 uit de onderzoekssample vergelijkbaar zijn is dus 0,920 in 2005 (Taplin, 2004). Tussen de H-index scores van 2001 en 2005 zit een behoorlijk groot verschil. De stijging bedraagt 165%.

In hoofdstuk vier is de volgende hypothese opgesteld:

Hypothese 4: Er is sprake van significante harmonisatie op het gebied van de waardering van goodwill in de periode 2001 - 2005.

De chi-square waarde van tabel 6 bedraagt 44,444. De kritieke waarde bij een significantie niveau van 0,05 en drie vrijheidsgraden is 7,82. Omdat de berekende chi-square waarde groter is dan dit getal, kan met een zekerheid van 95% worden gezegd dat er sprake is van een significant verschil tussen de frequenties van de gehanteerde methodes voor de waardering van derivaten in de onderzochte jaren.