• No results found

XVi: GROOTE OOST EN P H I L I P P I J N E N

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "XVi: GROOTE OOST EN P H I L I P P I J N E N "

Copied!
540
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L'Z^

(2)
(3)
(4)

A D A T R E C H T B U N D E L S

XVi: GROOTE OOST EN P H I L I P P I J N E N

(5)
(6)

u

/ -

\

ADATRECHTBUNDELS

BEZORGD DOOR DE COMMISSIE VOOR HET ADAT- RECHT EN UITGEGEVEN DOOR HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR DE T A A L - , L A N D - EN V O L K E N -

KUNDE VAN NEDERLANDSCH-INDIË

XVI: GROOTE OOST EN PHILIPPINEN

t

' S - G R A V E N H A G E , M A R T I N U S N I J H O F F . 1 9 1 9

t Ay,

(7)
(8)

INHOUD VAN BUNDEL XVI.

Biz.

Iuhoudsopgave der zestien verschenen adatrechtbundels. . . vn Serie A. ALGEMEEN DEEL.

N°. 24. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde koloniën

(1913) 1 Serie Q. DE TERNATE-ARCHIPEL.

N°. 11. Oude gegevens betreffende Teruate enz. (1519, 1609,

1'74) 3 N°. 12. Gegevens betreffende Halrnaheira (1856) 5

NJ. 13. Damarbedrijf in Batjan (1916) 8

N°. 14. De bevolking van üjailolo (1917) 10

N°. 15. Verwijzing 13 Serie R. AMBON ENZ.

N°. 6. Adatinkomsten der dorpshoofden (1917) . . • . . 14 Na. 7. Gegevens betreffende Oeram (1845—1846) . . . . 15 N°. 8. Verwantschaps- en huwelijksrecht op Ceratn (1917) . 18

N°. 9. Gegevens betreffende Boeroe (1917) 21 N°. 10. Huwelijksrecht op Boeroe (1917) 26 N°. 11. Gegevens over de Kei-eilanden (1910) 40 •

N°. 12. Gegevens over de Aroe-eilauden (1845) 42 N°. 13. Gegevens over de Tanimbar-eilanden (1916) . . . 44

N°. 14. Gegevens over de Zuidwestereilanden (1846—1855). 46

N°. 15. Verwijzing 48 Serie T. TIMOR ENZ.

N°. 5. Gegevens over Timor (1831—1855) 49 N°. 6. Rottineesche adatrechtstermen 55 N°. 7. Gegevens over Roti (1831—1858) 164 N°. 8. Oudere gegevens over Soemba (1853—1855) . . . 168

NJ. 9. Nieuwere gegevens over Soemba (1909 —1917) . . 170

N°. 10. Couvreur over Soemba (1917) 180 N°. 11. Savoeneesch huwelijk op Soemba (1911) 191

N°. 12. Savoeneesch huwelijks- en erfrecht (1916) . . . . 193

(9)

VI INHOUD Biz.

N°. 13. Oudere gegevens over Bima (1852—1859). . . . 197

N°. 14. Couvreur over Bima (1916) 199

N°. 15. Verwijzing 212 Serie V. VERSPREIDE EILANDEN.

N°. 6. Gegevens over de Saugi-eilanden (1917) . . . . 213 N°. 7. Gegevens over de Talaut-eilanden (1917) . . . . 215 N°. 8. Rechtskringen op de Philippijnen (1918) . . . . 219 N°. 9. Gegevens over de Tagbanoea's van Palawan en van

de Calamianen (Philippijnen; 1886—1917). . . . 221 N°. 10. Gegevens over de Moro's (Philippijnen; 1400—1906) 235 N°. 11. Gegevens over de heidensche stammen van Mindanao

(Philippijnen; 1667—1913) 279 N°. 12. Gegevens over de Visaya's en hun koloniën (Philip-

pijnen; 1519—1898) 329 N°. 13. Gegevens over de Mangyanen vau Mindoro (Philip-

pijnen ; 1886—1912) 345 N°. 14. Gegevens over de ïagalogs, Bicolanen, Pampanganen,

Ilocanen en Cagayans van Luzon (Philippijnen ;

1572—1914) 348 N°. 15. Gegevens over de heidensche stammen van Noord-

Luzon (Philippijnen) met uitzondering van de Negrito's

(1582—1910) 400 N°. 16. Gegevens over de Negrito's der Philippijnen (1575

—1910) 479 Overzichtskaart van de Philippijnen tegenover . . . 219

Serie Z. SAMENVATTINGEN.

N°.' 14. Literatuuroverzicht van de Philippijnen 501 Lijst van inlandsche rechtstermen. voorkomende in den zestienden

adatrechtbundel 505

(10)

INHOUDSOPGAVE

der zestien verschenen adatrechtbundels.

Bundel Blz.

Serie A. ALGEMEEN DEEL.

N°. 1. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van Juni 1908 tot September 1910 . . I l N°. 2. Adatwijzer (1910) I 16 N°. 3. Adviezen over codificatie van adatrecht en bewijs

van adatrecht (1893—1894) I 21 N°. 4. Circulaire van den resident van Timor ( + 1907) I 48 N°. 5. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van September 1910 tot Maart 1912. . Y 1 N°. 6. Vonnis van den raad te Padang van 1892 en

arrest van het hooggerechtshof van 1893 . . V 2 N°. 7. Circulaire van den resident van Timor (1909). V 11 N°. ' 8. Adviezen over codificatie van het inlandsch adat-

recht der Minahasa (1897) . V 12 N°. 9. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1911) V 20 N°. 10. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van Maart 1912 tot April 1913 . . . VII 1 N°. 11. Inlandsche adatsystematiek (1912) VII 3 N°. 12. Eerbiediging van het adatrecht in vreemde

koloniën (1772 en 1827—1835) VII 13 N°. 13. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1913) VII 33 N°. 14. Adatregelingen van Christeuinlanders . . . . VII 36 N°. 15. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van April 1913 tot December 1914 . . X I N°. 16. Opmerkingen en gegevens betreffende den adat-

wijzer in bundel I (1880—1914) X 4 N°. 17. Adatregelingen van Christeninlanders (1914) . X 13 N°. 18. Zorg voor sterf boedels van inlanders en zorg .

voor onmondige inlanders (1907) X 14 N°. 19. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1913) X 20

(11)

V I I I INHOUDSOPGAVE DER ZESTIEN BÜNDELS

B u n d e l B i z .

N". 20. Geschiedenis van de commissies voor het adat-

recht van December 1914 tot Maart 1916. . XII 1 N°. 21. Verwijzing XII 2 N°. 22. Bestanddeelen vau het adatrecht (1915). . . XII 3 N°. 23. Verhandeling van dr. Adriani over adat en adat-

recht vau Christeninlanders (1912) . . . . XII 7 N°. 24. Gegevens betreffende het adatrecht in vreemde

koloniën (1918) XVI 1 Serie B. WEST-JAVA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1907) II 1 N°. 2. Gegevens uit het rapport-De Wolff van Wester-

rode betreffende het landbouwkredietonderzoek

in de Preauger (1904) II 57 N°. 3. Gegevens over grondeurecbt, getrokken uit

regeeringsrapporten (1906—1907) II 83 N°. 4. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1909) IV 1 N°. 5. Gegevens uit Pokkens (1903) IV 513 N«. 6. Adatvonnissen (1905—1910) IV 529 N°. 7. Verwijzing VIII 1 N°. 8. Gegevens uit districtsmonographieën (Preauger

Regentschappen) (1893—1896) VTH 2 N°. 9. Gegevens uit een regeeringsrapport over gronden-

recht iu het district Tjiawi (1871) . . . . VIII 47 N°. 10. Water- en vischrechten in het Bandjarsche

(1906) VIII 50 N°. 11. Soeudasche adatrechtstermen VIII 52 N°. 12. Nota over de pandjer (1913) VIII 230 N°. 13. Mededeeling uit de Preanger over schuldenrecht

(1914) X 37 N°. 14. Gegevens uit Pandëgeulang over grond verpanding

en visscherij (1914) . . . XII 16 Nn. 15. Mededeeling over schuldenrecht (1915) . . . XII 21 N°. 16. Regeeringsonderzoek naar de rechten op onont-

gonnen gronden (1867) XIV 1 N°. 17. Gegevens over Bantam (1838—1859) . . . XIV 12 N°. 18. Gegevens over het gewest Batavia (1842) . . XIV 17 N°. 19. Gegevens over Cheribon (1853—1867) . . . XIV 18

(12)

INHOUDSOPGAVE DEK, ZESTIEN BUNDELS IX Bundel BJz.

N°. 20. Verwijzing -. XIV 23 Agrarisch desakaartje uit Bautam tegenover . . . . XIV 23 Serie C. MIDDEL-JA VA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1908) II 85 N°. 2. Gegevens uit een regeeringsrapport over gronden-

recht in Pekalongan (1902) I I 180 N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten (1907). . . II 188 N°. 4. Adatvonuissen over grondenrecht (1909). . . II 191 N°. 5. Adatvonuissen (1905—1907) . * IV 547 N». 6. Verwijzing VIII 232 N°. 7. Inlandsche gegevens over meervrouweudom (1912) VIII 233 N°. 8. Mededeeling uit Blora over djoeal enz. (1913) VIII 237 N°. 9. Inlandsche rechtsdocumenten uit Blora (1877

—1913) VIII 243 N°. 10. Aanteekeningen over Patjitan (1912). . . . VIII 250 N». 11. Grondenrecht in Pekalongan (1907) . . . . X 38 N°. 12. Mededeeling over grondenrecht in Patjitan (1911) X 40 N"0. 13. Aa,nteekening over huwelijksrecht (1902) . . X 42 N°. 14. Dêsa-akten uit Blora (1910—1914) . . . . XII 22 N°. 15. Mededeelingen uit het gewest Eembang (1915) XII 33 N°. 16. Grondenrecht in Brebes (1915) XII 44 N°. 17. Regeeringsonderzoek naar de rechten op onont-

gonnen gronden (1867) XIV 24 N°. 18. Adatvonuissen (1909—1915) XIV 66 N°. 19. Wariugins van regenten (1868) XIV 80 N°. 20. Gegevens over landbezit (1859) XIV «1 N°. 21. Gegevens over dienstplichtigheid (1831). . . XIV 87 N°. 22. Mr. De Gelder over adatgrondenrecht en adat-

erfrecht (1886) XIV 89 N°. 23. Gegevens over Pekalongan en Semarang (1831

—1867) XIV 105 No. 24. Gegevens over Kedoe (1831—1858) . . . . XIV 111 N°. 25. Gegevens over Madioen en Kediri (1849—1855) XIV 119 N°. 26. Ethnographische gegevens (1916) XIV 121 N". 27. Rechtszaken in Banjoemas (1911—1916) . . XIV 122 N°. 28. Gegevens over adoptie en over erfrecht (1916) XIV 124 N°. 29. Verwijzing XIV 126 Agrarisch desakaartje uit Kedoe tegenover XIV 126

(13)

X INHOUDSOPGAVE DEE ZESTIEN BUNDELS

Bundel Blz.

Serie D. VORSTENLANDEN.

N°. 1. Nota omtrent het bouwrecht in Jogjakarta (1883) I I 203 N°. 2. Regeeringsrapporten over persoonlijke diensten

en grondenrecht (1908) I I 208 N°. 3. Gegevens uit regeeringsrapporten (1908). . . I I 216 N°. 4. Vonnissen van de inheemsche rechtspraak (1867 —

1868) IV 554 N°. 5. Adatvonnissen (1904) IV 574

N°. 6. Verwijzing : VH I 2 5 3

N°. 7. Aanstellingsakte (1900) VIII 254 N°. 8. Ialandsche gegevens betreffende Soerakarta (1913) VIII 258 N°. 9. Adatbeslissingen (1909—1910) VIII 261 N°. 10. Zelfbestuursverordeningen (1912—1913). . . X 43 N°. 11. Verwijzing XII 46 N°. 12. Adatvonnissen (1907) XIV 127 N° 13 Gegevens over Jogjakarta en Soerakarta (1843

- 1 8 5 9 ) XIV 134 N°. 14. Gegevens over de krapjakgronden in Soerakarta

(1910—1913) XIV 142 Serie E. OOST-JAVA MET MADOERA.

N°. 1. Gegevens uit verslagen der welvaartcommissie

(1905—1908) I I 224 N°. 2. Pernataan desa uit Sidoardjo (omstreeks 1909). I I 271 N°. 3. Uittreksels uit Van der Linden, De Grondver-

huring (1907) I I 286 N°. 4. Vertaling van de pernataan desa uit Sidoardjo

(omstreeks 1909) . . . IV 576 N°. 5. Adatvonnissen (1904—1910) IV 598 N°. 6. Mededeeling over vonnissen van de inheemsche

rechtspraak op Madoera (1910) IV 610 N°. 7. Inlandsche gegevens betreffende het district

Wonosari der afdeeling Bondowoso (1911) • • IV 611 N°. 8. Verwijzing VIII 267 N°. 9. Inlandsche gegevens betreffende de afdeeliug

Bondowoso (1911) VIII 268 N°. 10. Adatvonnissen (1900—1912) VIII 270 N°. 11. Vonnissen van de inheemsche rechtspraak op

Madoera (1882). VIII 281

(14)

INHOUDSOPGAVE DEH ZESTIEN BUNDELS X I Bundel B k .

N°. 12. Mededeeling over schuldenrecht (1879) . . . X 52 N°. 13. Regeeringsonderzoek naar de rechten op onont-

gonnen gronden (L867) XIV 149 N°. 14. Adatvonnissen (1902—1915) XIV 184 N°. 15. Rechtszaken iu Pasoeroean (1914) XIV 191 N°. 16. Adat-inkomsten van leden van desabesturen (1905) XIV 192 N°. 17. Gegevens over Oost-Java (1850 — 1853). . . .XIV 197 N°. 18. Gegevens uit Besoeki (1911) XIV 202 N°. 19. Verwijzing XIV 204 N°. 20. Madoereesche adatrechtstermen XIV 205 Serie F. ATJÈH.

N°. 1. Agrarisch résumé Groot-Atjèh (1909). . . . I 52 N°. 2. Verwijzing VI 1 N°. 3. Uit het volksleven der Temiaugers (1906) . . VI 2 N°. 4. Verwijzing VII 38 N». 5. Adatvonnis (1912) VII 39 N°. 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 53 N°. 7. Verwijzing XI 1 Serie G. GAJÖ-, ALAS- EN BATAKLANDEN.

N°. 1. Verwijzing VI 8 N°. 2. Standen en rechtspraak in Sipirok (1882) . . VI 9 N°. 3. Mededeelingen uit Habinsaran (1911) . . . VI 15 N°. 4. Gajosche en Bataksche adatrechtstermen, met

aanvulling VI 21 N°. 5. Keur voor Tapanoeli (1907) VI 148 N°. 6. Adatvonnis (1905) VI 150 N°. 7. Verwijzing -. VII 43 N°. 8. Adatregeling van Christeninlanders (1892) . . VII 44 N°. 9. Verwijzing X 70 N°. 10. Regeling op de adatrechtsbedeeliug onder de

doesoeu-Bataks van het rijk Deli (1890 of

1891) X 71 N°. I I . Verwijzing XI 2 N°. 12. Adatrecht van Christen-Bataks (1913—1914) . XI 3 N°. 13. Burgerlijke stand voor Christeninlanders in Tapa-

noeli (1912) XI 31 N°. 14. Grondenrecht in de Bataklaudeu (1912—1913) XI 33

(15)

XII INHOUDSOPGAVE DT5II ZESTIEN BUNDELS

Bundel BIz.

N°. 15. Mededeeling over inlandsche rechtsgemeenschap-

pen (1914) X I 4 5

N°. 16. Gegevens betreffende Baroes (1914) . . . . XI 46 N°. 17. Gegevens betrefiende het Karolaud (1914) . . XI 50 N°. 18. Eechtsverhoudingen bij de gambircultuur (1914) XII 48 Serie H. HET MINANGKABAUSCHE GEBIED.

N°. 1. Artikelen van De Waal van Anckeveen (1905 —

1907) I 8 0

N°. 2. Verwijzing VI 153 N°. 3. Keur voor Sumatra's Westkust (1880) . . . VI 154 N°. 4. Panghoeloeverheffing in de onderafdeeling Tanah

D a t o (1890) VI 156 N". 5. Artikelen uit de Sumatra-Bode (1905—1908) VI 164 N°. 6. Regeeringsrapport over familiegoed en belasting-

schuld (1909) . . VI 204 N°. 7. Vergadering over herziening van het adatrecht

te Fort de Koek (1911) VI 207 N". '8. Artikelen uit de Oetoesau Malajoe (1911) . . VI 221 N°. 9. Eegeeringsrapport over adatbestuur in de Kwan-

tan-districten (1911) VI 244 N°. 10. Artikel van mr. C. A. Wienecke (1912). . . VI 246 N°. 11. Adatvonnissen (1905—1908) VI 252 N° 12. Losse mededeeling over adathoofden te Padang

(191.2) VI 2 7 2

N°. 13. Verwijzing V I 1 5 1

N°. 14. Verwijzing • • X 8 9

N°. 15. Rapporten over afstand van oelajatgrond

(1907) X 90 N°. 16. Oewang-adat-nota van De Rooy (1902) . . . X 105 N". 17. Algemeen rapport van het onderzoek naar de

persoonlijke diensten in de Padangsche Boven-

landen, bevolen in 1892 X 144 N°. 18. Uit een regeeringsrapport (1908) X 210

N°. 19. Verwijzing X I °3

N". 20. Mededeeling over inlandsche rechtsgemeenschap-

pen (1914) X I f4

N°. 21. Dorpsbestuur en grondbezit (1894) . . . . XI 58 N°. 22. Berechting van geschillen over huwelijk en over

boedelscheiding (1894 of 1895) XI 63

(16)

INHOUDSOPGAVE DEE ZESTIEN BUNDELS X I I I B u n d e l Blz.

]Sl°. 23. Rechtstoestand vau de -afstammelingen van

vroegere slaven (1903 — 1904) XI 74 N°. 24. Panghoeloeverheffing (1888—1889) . . . . XI 91 N°. 25. Gegevens over familierecht en oelajatgrond (1913) XI 115 N°. 26. Mamak en kamanakau in Poear Datar (1887) XI 127 N°. 27. Kooreman over Painan, speciaal over Indrapoera

(1892) XI 130 N°. 28. Inheemsch bestuur in Koeriutji (1911) . . . XI 150 N°. 29. Artikel uit de Oetoesan Malajoe (1912). . . XI 155 N°. 30. Aanteekeuingen van controleur Hamerster

(1915) XII 49 N°. 31. Rechtsverhoudingen bij de gambircultuur (1914) XII 50

Serie I. ZUID-SUMATRA.

N°. 1. Verwijzing : VI 273 N°. 2. Europeesche oendang-oendang (1862—1869) . VI 274 N°. 3. Engelsche opteekening van adatrecht te Ben-

koelen (1807) VI 281 N». 4. Oendang-oendang Moko-Moko (1862) . . . VI 322 N°. 5. Mededeeling uit Benkoelen van pastoor Jennissen

(1904) „ . VI 353 N°. 6. Uit regeeriugsrapporten betreffende Benkoelen

(1906 — 1909) VI 359 N°. 7. Adatiukomsten der wijkmeesters te Benkoelen

vroeger en thans (1912) VI 360 Nn. 8. Uit een regeeringsrapport betreffende Palembang

(1906) VI 362 N°. 9. Samenvoeging van marga's in Palembang

(1907—1910) VI 366 N°. 10. Regelingen op het gebruik van renahgrouden

in Palembang (1900—1910) VI 369 N°. 11. Aansprakelijkheid van rechtsgemeenschappen in

Djambi (1911) VI 385 N°. 12. Vonnissen uit Benkoelen, Djambi en Lam-

pongsche districten (1906—1912) VI 410 N°. 13. Verwijzing VII 52 N°. 14. Verzoening na moord in Benkoelen (1914). . X 211 N°. 15. Ngawak en stamindeeling in Benkoelen (1914) X 214 N°. 16. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 215 N°. 17. Verwijzing XI 162

(17)

XIV INHOUDSOPGAVE DEK ZESTIEN BUNDELS

Bundel Bk.

N°. 18. Mededeeling over iiilandsche rechtsgemeenschap-

pen en adatheffiiigen (1914) XE 163 N°. 19. Inheemsche rechtspraak (1909—1914):

A. Djambi (1909—1913) XI 186 B. Palembang (1911—1914) XI 189 N°. 20. Adat lembaga iu Beukoelen (1901—191J). . XI 242 N°. 21. Nadeelig huwelijksrecht in de Sindang-streken

(1913) XI 377 N°. 22. Mededeeling uit de Lampongs (1914) . . . XI 380 N°. 23. Rechtsverhoudingen bij de gambircultuur (1914) XII 58 N°. 24. Adatinkomsten in het gewest Benkoelen (1909) XII 61 N°. 25. Opvolgingsreclit der hoofden in de Djambische

Bovenlanden (1906—1908) XII 84 N°. 26. Adathoofden in de Lampongsche districten (1915) XII 98 N°. 27. Lampongsche adatrechtstermen XII 108 N°. 28. Midden-Maleische adatrechtstermen XII 141 N°. 29. Mohamrnedaausche godsdienstambtenaren en

-beambten in Palembang (1832) XII 198 N°. 30. Mededeeling over beschikkingsrecht in Palem-

bang (1912) XII 203 N°. 31. Huwelijksgoederenrecht en erfrecht in de Lam-

pongs (1914) XII 204 Serie J. HET MALEISCHE GEBIED.

N°. 1. Verwijzing VII 53 N°. 2. Grondenrecht (1907) VII 54 N°. 3. Verwijzing X 219 N°. 4. Grondenrecht in Maleische landschappen (1873) X 220 N°. 5. Gegevens uit regeeringsrapporten (1905—1908) X 250 N°. 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 253 N°. 7. Mededeeling betreffende de Tapoengs, Siak (1914) X 259 N°. 8. Rechtsverhoudingen bij de gambircultuur (1914) XII 208 N". 9. Gegevens over Sambas en Poentianak (1837 —

1912) XIII 1 Serie K. B ANK A EN BILLITON.

N°. 1. Verwijzing VII 62 N°. 2. Uit regeeringsrapporten over Billiton (1907-1912) VII 63 N°. 3. Adatvonnissen (1911—1912) . . . VII 65 N°. 4. Adatregelen voor dorpen in het binnenland van

Banka (opgeteekend 1910) X 260

(18)

B undej

X X

XV Biz.

263 267

INHOUDSOPGAVE D E E ZESTIEN BUNDELS

N°. 5. Over eenige gebruiken, thans nog in zwang in de binnenlanden van Bauka (1913) . . . N°. 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913)

N°. 7. Rechtsverhoudingen bij de gambircultuur (1914) XII 213 Serie L. BORNEO.

N°. 1. Verwijzing . . . VII 69 N°. 2. Dajaksche stammengeschüleu (1894) . . . . VII 70 N°. 3. Regeeringsrapport overgrondenrecht (1906-1911) VII 83 N°. 4. Koppensnellen (1901) VII 106 N°. 5. Mededeeling over huwelijk (1885), en verwijzing X 271 N°. 6. Rechtsverhoudingen bij de pepercultuur (1913) X 272 N°. 7. Mededeeling over adatheffingen (1914) . . . X 276 N°. 8. Dajaksche adatrechtstermen XIII 8 N". 9. Gegevens over volksordening (staatsinstellingen)

bij de Dajaks (1706—1915) XIII 61 N°. 10. Gegevens over familie- en erfrecht bij de Dajaks

(1780—1915) XIII 159 N°. 11. Gegevens over grondenrecht bij de Dajaks

(1849—1913) XIII 226 N°. 12. Gegevens over schuldenrecht en delictenrecht bij

de Dajaks (1779—1914) XIII 249 N°. 13. Maleische kolonies op Borneo (1779—1916) . XIII 279 N°. 14. Javaansche kolonies op Borneo (1718—1915) . XIII 326 N°. 15. Rechtsverhoudingen bij de gambircultuur (1914) XIII 336 N°. 16. Adatvonnissen (1916) XIII 339 N°. 17. Verwijzing XIII 342 N°. 18. Oendang-oendang Soeltan Adam (1835). . . X I I I 343 N°. 19. Gegevens over Matan (1862—1897). . . . XIII 373 Volkenkaart van Borneo tegenover XIII i Serie M. MINAHASA.

N°. 1. Rapport over de 'adat kebiasaan, uitgebracht

door een inlandsche commissie (1896) . . . I I I 1 N°. 2. Adatvonnissen (1897—1905) I I I 114 N°. 3. Verhandelingen en adviezen van inlandsche

hoofden (1900—1902) I I I 152 N°. 4. Adatregeling voor het district Langoan (1901) . I I I 177 N°. 5. Uittreksels uit Jellesma (1903) U I 186 N°. 6. Verwijzing VU i07 N°. 7. Verwijzing IX ]

(19)

XVI INHOUDSOPGAVE DEK ZESTIEN BUNDELS

B u n d e l B l z .

N". 8. Uittreksel uit het rapport-Gallois (1892) . . IX 3

N°. 9. Agrarische toestanden (1903) IX N°. 10. Contracten omtrent gronden in Tondano (1902) IX 12

N°. 11. Dorpsinrichting en grondenrecht (1906—1910) IX 16 N°. 12. Vertaling van een gedeelte van het Maleische

rapport van 1896 betreffende de'adat kebiasaan IX 41 N". 13. Over het huwelijk, de verwantschap en het

erfrecht bij de Bantiks (1902) IX 53 N°. 14. Adatvonnissen (1898—1910) IX 84 N°. 15. Adoptie en erkenning van buitenechtelijke kin-

deren in de Toloërdistricten (1898) . . . . IX 98 N°. 16. Tontëmboansche adatreehtstermen IX 104 N°. 17. Aanteekening over ' grondenrecht in de Mina-

hasa (1914) IX 146 N°. 18. Adatvonnissen (1914) IX 148 N°. 19. Verwijzing X 277 N°. 20. Mededeeling over districtskassen (1914). . . X 278 N°. 21. Huwelijk en echtscheiding in de Minahasa (1845) XII 215 N°. 22. Gegevens over Bantik (1907) . . . . • ' • • XII 218 Adatrechtkaart van de Minahasa tegenover IX 160 Serie N. GOBONTALO ENZ.

N°. 1. Verwijzing VII 108 N°. 2. Verwijzing • • • • IX 161 N°. 3. Dorpsinrichting en grondenrecht (1910) . . . IX 162 N°. 4. Verjaring (1901) IX 165 N°. 5. Regeeriugsrapport nopens de toestanden in de

onderafdeeling Boalëmo (1912) IX 167 Serie O. HET TORADJA-GEBIED.

N°. 1. Regeeringsrapport over de onderafdeeling Paloe

(1910) I 13C N°. 2. Verwijzing . . . VII 10J N°. 3. Uittreksel uit //Papa I Woente// door Aib. C.

Kruyt (1910) IX 171 N0. 4. Uit een regeeringsrapport betreffende inlandsche

goudgraverijen (1900) IX 17!

N°. 5. Uit een regeeringsrapport (1906) IX 171 N°. 6. Gewestelijke regeling nopens de inheemsche

rechtspraak (1907) IX 17'

(20)

INHOUDSOPGAVE DEE ZESTIEN BUNDELS X V I I B u n d e l B}z.

N°. 7. Verboden huwelijken in Posso (1915) . . . XII 222 N°. 8. Huwelijksrecht in Posso (1915) XII 280 Serie P. ZUID-CELEBES.

N°. 1. Verwijzing VII 108 N°. 2. Grondeurechtin Boni en Parê-Parë(1910—1911) IX 189 N°. 3. Uit een regeeringsrapport (1910) IX 237 N°. 4. Makasaarsche adatrechtstermen IX 242 N°. 5. Verwijzing X 280 N°. 6. Bouesch wetboek (ouderdom onbekend) . . . XII 231 N°. 7. Gegeveus uit Parê-Parë en Soppèug (1915). . XII 249 Serie Q. DE TERNATE-ARCHIPEL.

N°. 1. Verwijzing VII 109 N°. 2. Onderzoek naar de rechten op damarbosschen(1909) VII 110 N°. 3. Adatregelingen voor en van Christeninlauders op

Halmaheira (1905—1911) . VII 121 N°. 4. A.datregelingen van 1911 VII 157 N°. 5. Uit regeeringsrapporten (1909 — 1910) . . . VII 162 N°. 6. Ternataansche adatrechtstermen „ VII 166 N". 7. Rechtstoestand van de inlandsche bevolking ter

hoofdplaats Ternate (1902) VII 193 N°. 8. Ternataansche testamenten (1894 en 1896) . . VII 207 N°. 9. Uit een regeeringsrapport (1909) X 281 N°. 10. Mededeeling over de Soela-eilanden (1914). . X 282 N°. 11. Oude gegevens betreffende Ternate enz. (1519,

1609, 1774). . . - XVI 3 N°. 12. Gegevens betreffende Halmaheira (1856) . . XVI 5 N°. 13. Damarbedrijf in Batjau (1916). ' . . . XVI 8 N°. 14. De bevolking van Djailolo (1917) . . . . XVI 10 N°. 15. Verwijzing XVI 13 Serie R. AMBON ENZ.

N°. 1. Verwijzing . » VII 214 N°. 2. Regeeringsrapporten over grondbezit (1908—

1909) VII 215 N°. 3. Gegevens over Boeroe, Ceram en Kei (1876

—1910) X 283 N". 4. Mededeeling over dorpskassen (1914). . . . X 287 N°. 5. Misstellingen in het reglement van 1824 . . XII 255

(21)

X V I I I INHOUDSOPGAVE DEK, ZESTIEN BUNDELS

Bundel BJz.

N°. 6. Adatinkomsten der dorpshoofden (1917). . . XVI 14 N°. 7. Gegevens betreffende Ceram (1845—1846) . . XVI 15 N°. 8. Verwantschaps-en huwelijksrecht op Ceram (1917) XVI 18 N°. 9. Gegevens betreffende Boeroe (1917) . . . . XVI 31 N°. 10. Huwelijksrecht op Boeroe (1917) XVI 26 N°. 11. Gegevens over de Kei-eilanden (1910) . . . XVI 40 N°. 12. Gegevens over de Aroe-eilauden (1845) . . . XVI 42 N°. 13. Gegevens over de Tanimbar-eilanden (1916) . XVI 44 N° 14 Gegevens over de Zuidwestereilandeu (1846—

' 1855) XVI 46

N°. 15. Verwijzing X V I 4 8

Serie S. NIEUW-GUINEA.

N°. 1. Verwijzing V I 1 2 2 3

N°. 2. Adatregeling voor Christeninlanders op Noord-

Nieuw-Guinea ( ± 1914) X 288 Serie T. TIMOE ENZ.

N°. 1. Verwijzing • • V I 1 2 2 4 i

N°. 2. Gegevens uit zendingsberichteu (1890—1898) . VII 225 N°. 3. Verbodsteekenen op het eiland Timor (1907) . XII 257 N°. 4. Mededeeling over Middel-Elores (1913) . . . XII 259 N». 5. Gegevens over Timor (1831—1855) . . . . XVI 49 N°. 6. Eottineesche adatrechtstermen XVI 55 N°. 7. Gegevens over Eoti (1831—1858) . . . . XVI 164 N°. 8. Oudere gegevens over Soemba (1853—1855) . XVI 168 N°. 9. Nieuwere gegevens over Soemba (1909—1917) XVI 170 N°. 10. Couvreur over Soemba (1917) XVI 180 N°. 11. Savoeneesch huwelijk op Soemba (1911). . . XVI 191 N°. 12. Savoeneesch huwelijks- en erfrecht (1916) . . XVI 193 N°. 13. Oudere gegevens over Bima (1852—1859). . XVI 197 N°. 14. Couvreur over Bima (1916) XVI 199 N°. 15. Verwijzing XVI 212 Serie U. BALI EN LOMBOK.

N°. 1. Eapportenen besluiten over grondenrecht(1900—

1909) I 146 N°. 2. Gemengde gegevens uit regeeringsrapporten

(1905—1909) I 189 N°. 3. Verwijzing VII 238

(22)

INHOUDSOPGAVE DEK ZESTIEN BUNDELS X I X Bundel Blz.

N°. 4. Regelingen in zake verwantschapsrecht, huwelijks-

recht en delictenrecht (1900—1906) . . . . X 301 N°. 5. Mededeeling over adatheffingen, dorpskassen en

waterschapskassen (1914) X 303 N°. 6. Antwoorden op een rondschrijven betreffende

adatrecht (1915—1916) XV 1 N°. 7. Gegevens uit Jacobs (1883) XV 14 N°. 8. Gegevens over beurtbevloeiing (1916) . . . XV 17 N°. 9. Gemengde gegevens van den topographischen

dienst (1912—1915) XV 19 N°. 10. Gegevens over irrigatie en waterverdeeling

(1916) XV 27 N». 11. Rijstcultuur op Zuid-Bali (1915) XV 40 N». 12. Gegevens over Zuid-Bali (1909—1912) . . . XV 54 N°. 13. Agrarische bewijsstukken in Zuid-Bali (1915) . XV 69 N°. 14. Inlandsche rechtsdocumenten (1874 en eerder). XV 7 7 N°. 15. Delictenrecht in Djembraua (1866) . . . . XV 87 N°. 16. Landsverordeningen van Bali (1896—1910) . XV 88 N°. 17. Adatvonnissen van Bali (1913—1914) . . . XV 97 N°. 18. Studie over Lomboksch adatrecht, door P. de

Roo de la Paille (1916) . XV 131 N°. 19. Irrigatie en agrarische toestanden in West-Lombok

(1896—1897) XV 178 N°. 20. Gegevens over wijken, wijkgebouwen en wijk-

tempels te Tjakranegara (18 . .) XV 261 N°. 21. Reglement van de wijkvereeniging van de wijk

Karang Bangbang, Tjakranegara (18 . .) . . . XV 266 N°. 22. Reglement van de wijkvereeniging van de wijk

Karangasem, Tjakranegara (18 . .) XV 278 N°. 23. Reglement van een wijkvereeniging van een niet

geuoemde wijk van Tjakranegara (18 . .) . . XV 286 N°. 24. Reglement voor een tempelvereeniging te Tja-

kranegara ( 1 8 . . ) . " XV 294 N». 25. Gegevens over Lombok (1904—1907) . . . XV 297 N°. 26. Vertaling van Lomboksche lontarafschriften

(1866—1907) XV 301 N°. 27. Studie over het inlandsche waterschapswezeu

(soebakwezen) op Bali en Lombok, door ir. A.

Groothoff (1917) XV 308 N°. 28. Grondenrecht in Kloengkoeng (1916). . . . XV 374

(23)

XX INHOUDSOPGAVE DEB. ZESTIEN BUNDELS

B u n d e l B l z .

N°. 29. Verwijzing XV 375 N°. 30. Adatvonnissen (1894—1914) XV 376 Serie V. VERSPREIDE EILANDEN.

N°. 1. Verwijzing X 304 N°. 2. Gegevens over Nias (1908—1911) . . . . X 305 N°. 3. Mededeeling over de rechtspraak op de Saugi-

en Talaut-eilanden (1911) X 306 N°. 4. Verwijzing XII 262 N°. 5. Beschrijving van het adatrecht der inlaudsche

Christenen op Nias (1914) XII 263 N°. 6. Gegevens over de Saugi-eilanden (1917) . . XVI 213 N°. 7. Gegevens over de Talaut-eilanden (1917) . . XVI 215 N°. 8. Rechtskringen op de Philippijnen (1918) . . XVI 219 N°. 9. Gegevens over de ïagbanoea's van Palawan en

van de Calamiauen (Philippijnen; 1886—1917) XVI 221 N". 10. Gegevens over de Moro's (Philippijnen; 1400

— 1906) XVI 235 N°. 11. Gegevens over de heidensche stammen van

Mindanao (Philippijnen; 1667—1913) . . . XVI 279 N°. 12. Gegevens over de Visaya's en hun koloniën

(Philippijnen; 1519—1898) XVI 329 N°. 13. Gegevens over de Mangyanen van Mindoro

(Philippijnen; 1886—1912) XVI 345 N°. 14. Gegevens over de Tagalogs, Bicolanen, Pam-

panganen, Ilocanen en Cagayans van Luzon

(Philippijnen; 1572—1914) XVI 348 N°. 15. Gegevens over de heidensche stammen van Noord-

Luzon (Philippijnen) met uitzondering van de

Negrito's (1582—1910) . . . XVI 400 N°. 16. Gegevens over de Negrito's der Philippijnen

(1575—1910) XVI 479 Overzichtskaart van de Philippijnen tegenover . . . XVI 219 Serie W. CHINEEZEN.

N°. 1. Verwijzing V i l 239 N°. 2. De voormalige kongsi Lanfong (1857—1888) . VII 240 N". 3. Adatvounissen (1907-1912) VII 263 N°. 4. Verwijzing X 307 N°. 5. Rechtsverhoudingen bij de gambircultuur (1914) XII 281 N°. 6. Verwijzing XIII 404

(24)

INHOUDSOPGAVE DEU ZESTIEN BUNDELS XXI Bundel Blz..

S e r i e X. A N D E R E V R E E M D E O O S T E R L I N G E N .

N°. 1. Verwijzing X 808 S e r i e Y. G O D S D I E N S T I G R E C H T E N G O D S D I E N -

S T I G E R E C H T S P R A A K .

N°. 1. Gegevens van professor Kern over Hindoerecht

(1907—1910) . . . I 197 N°. 2. Rapport van dr. Snouck Hurgronje over de Mo-

hammedaansche godsdienstige rechtspraak, rnet

name op Java (1890) I 201 N°. 3. Regeeringsrapporten over de Mohammedaansche

rechtspraak op de buiteubezittingeu (1877) . . I 225 N°. 4. Besluit en rapporten over de Mohammedaansche

rechtspraak op Zuid-Celebes (1851 en 1907 — 1 9 0 8 ) I 235 N°. 5. De 2d e titel van het zg. compendium (1760) . V I I 270 N°. 6. Het compendium van Mohammedaansch erfrecht

in Stbl. 1828 n°. 55 (dr. Juynboll) . . . . V I I 275 N°. 7. Aanteekeningen op eenige vonnissen betref-

fende Mohammedaansch recht (1867—1910)

(dr. Juynboll) V I I 279 N°. 8. Regeeringsrapporten betreffende moskeekassen en

Mohammedaansche huwelijken (1892—1908) . V I I 297 N°. 9. Verwijzing X 309 N°. 10. Talïq-formules ( + 1890 — 1907) X 310 N°. 1 1 . Mohammedaansche rechtspraak op de buitenbe-

zittingeu (1915) X 317 N°. 12. Rapporten en besluit over de Mohammedaansche

rechtspraak te Pontianak (1876) X 319 N°. 1 3 . Regeling door den regent te Padang van de

moskee-ambten aldaar (1876) X 339 . N0. 14. Eigendomsrecht van den vorst op den grond

(dr. Juynboll) X 355 N°. 1 5 . Verwijzing X I I 285 N°. 16. Mohammedaansche rechtspraak op de buiten-

bezittingen (1916) X I I 286 N°. 17. Gewestelijke regelingen nopens Mohammedaansche

huwelijken op de buitenbezittingen (1832—1915) X I I 287 N°. 18. Mohammedaansche rechtspraak op Borneo (1914

— 1 9 1 5 ) X I I I 405 N°. 19. Verwijzing X I I I 410

(25)

X X I I INHOUDSOPGAVE DEH ZESTIEN BUNDELS

B u n d e l B k .

N°. 20. Gewestelijke regelingen nopens Mohammedaan-

schelm welijken op Java en Madoera (1894—1915) XIV 275 N°. 21. Kastenrecht en kastenrechtspraak bij de Hin-

does (1911) . . XV 378 Serie Z. SAMENVATTINGEN.

N°. 1. Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak (1910),

met kaart I 244 N°. 2. Gewestelijke regelingen, en gegevens uit regee-

ringsrapporten-, nopens de inheemsche rechtspraak V 46 N°. 3. Verbetering van de//gesteldheid van de inheemsche

rechtspraak op 1 Mei 1910// enz., met kaart V 459 N°. 4. Verkiezing van hoofden op de buiteubezittingen

(1913) VII 332 N°. 5. Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak (1913) VII 389 N°. 6. Verkiezing van hoofden op de buitenbezittingen

(1913) X 356 N°. 7. Verloving in den Indischen archipel (1913) „ X 357 N°. 8. Inkomsten uit inheemsche rechtspraak (1914) . X 364 N°. 9. Gesteldheid van de inheemsche rechtspraak op

1 April 1916 XII 319 N°. 10. Teksten van gewestelijke regelingen en zelf-

bestuursverordeningen nopens de inheemsche

rechtspraak (1889—1915) XII 326 N°. 11. Overzicht van gegevens nopens de inheemsche

rechtspraak XII 404 N°. 12. Nadere jurisprudentie over het adatrecht der

inlanders (1882—1916) XII 410 N°. 13. Literatuuroverzicht van Borneo XIII 411 N°. 14. Literatuuroverzicht van de Philippijnen. . . XVI 501 Lijst van inlandsche rechtstermen, voorkomende in de zestien adat-

rechtbundels X 366, XI 381, XII 432, XIII 419, XIV 350, XV 391, XVI 505 Mededeelingen over geldelij ken steun IV 617, VII 398, IX 345, XII 440

(26)

SERIE A.

A L G E M E E N D E E L .

N°. 24.

G E G E V E N S B E T R E F F E N D E H E T A D A T R E C H T I N V R E E M D E K O L O N I Ë N (1918).

A m e r i k a a n s c h e k o l o n i ë n .

Ten vervolge op Adatrechtbundel VII, blz. S3, wordt hieronder ia Serie V (Verspreide eilanden) een verzameling gegeven ') van wat in gedrukte literatuur over het adatrecht der Philippinen te vinden is. De literatuuropgave zelf is, naar het voorbeeld van Adat- rechtbundel XIII, blz. 411, geplaatst in Serie Z.

De aandacht worde gevestigd op de //Division of Ethnology* van het //Bureau of Science// te Manila. Deze ethnologische afdeeling heette eerst het //Bureau of Non-Christian Tribes* en maakte daarna deel uit van het //Bureau of Education//; in 1906 werd zij onder- gebracht bij het genoemde //Bureau of Science*. De uitgaven van de ethnologische afdeeling verschenen eerst als afzonderlijke bulletins, doch worden thans opgenomen in section D van het sedert 1906 bestaande //Philippine Journal of Science*.

Als hulpmiddel om de woonplaatsen der verschillende volksgroepen (rassen, stamgroepen enz.) te kennen komt bovenal in aanmerking de //Atlas de Filipinas* (Atlas of the Philippine islands), Washington 1900, uitgave van de U . S . Coast and Geodetic Survey.

Vermelding verdient, dat de Negrito's de oud-inheemsche, door latergekomen Maleiers (Indonesiërs) teruggedrongen bevolking zijn.

De Bataks van Palawan schijnen met die van Sumatra alleen den naam gemeen te hebben. De Batakspiegel (1910), blz. 320—321, zegt van hen het volgende :

. . . . De Bataks van Palawan.

^Op het eiland Palawan (Philippjjnen) woont een kleine volksstam (van de andere bewoners onderscheiden), die zich Bataks noemt. Wellicht is de over- eenkomst in naam met de Bataks van Sumatra slechts toevallig. De gegevens zijn zoo weinigzeggend, dat hieruit geen gevolgen te trekken zijn. Het woord Batak als stam- of volksnaam schijnt op het Schiereiland Melaka, j a n a a r

!) Deze verzameling is, op verzoek van de commissie, bijeengebracht door

mr. W . ,1. Muller. J °

1.

(27)

ALGEMEEN DEEL 2

men wil ook op Borneo, bekend te zijn (zie W d b . Van der T u u k op „Batak ).

D a t de B a t a k s van S u m a t r a van Aohter-Indië of van Melaka uit n a a r Sumatra zijn gekomen is een hypothese, waarvoor veel is aan te voeren. Is het nu mogelijk, dat ook de Bataks van P a l a w a n v a n d a a r afkomstig zijn?

Of zijn er misschien ergens gegevens te vinden over verband tussclien hen en de Bataks van Sumatra ? De overeenkomst in n a a m is allerminst voldoende om tot dat verband te besluiten; deze is slechts aanleiding geweest tot liet noemen v a n dit volk, ter wille van de volledigheid en om de aandacht op hen te vestigen.

(28)

SERIE Q.

DE T E R N A T E - A R C H I P E L .

N°. 11.

OUDE G E G E V E N S B E T R E F F E N D E T E R N A T E E N Z . (1519, 1609, 1774).

[1519] Mutir and Machian have no ting but are ruled by the people.

Pigafetta bij Blair and Robertson'), dl XXXIII, biz. 257.

Ternate and Tidore.

[1519] Those kings have as many women as they wish, but only one chief wife, whom all the others obey.

Pigafetta bij Blair and Robertson, dl XXXIII, biz. 257.

Tidore.

[1519] Each of those people possesses clove trees although he does not cultivate them.

Pigafetta bij Blair and Robertson, dl XXXIV, biz. 45.

Tidore.

[1519] The king of Bachian gave [the] king [of Tidore] five hundred patois, because the latter was giving his daughter to wife to the former's brother. The said patois are cloths of gold and silk manufactured in China, and are highly esteemed among them.

Pigafetta bij Blair and Robertson, dl XXXIV, biz. 59.

[1609] Their laws are barbarous. They set no limit to their marriages. The chief wife of the king, called putriz in their language, determines nobility and the right to the succession — to which her children are preferred, even when they are younger than the children of other mothers. Not even the slightest theft is pardoned, but adultery is easily excused. At daybreak, those appointed for this duty sound (by law) large timbrels in the streets of the settlements, m order to awaken married people, whom, on account of human propagation, they judge worthy of political care. The majority of crimes are punished by death. In other things thev obey the tyranny or will of the conqueror.

Argensola, Conquista de las islas Malucas, bij Blair and Robertson, dl XVI, biz. 222.

rtson, The Philippine islands 1493—1898.

n.

(29)

DE TEENATE-AllCHlPEL 4

' I pi*Tl Q f p

[1774] The country is divided into five nigris (a certain district) over which are five "Synagees, as they pronounce,.. . a kind of chie<" There is also a Captain Laut, who commands the feultan s prows • and a Gogo, an officer who superintends the police : amongst other parts of his duty, it is his business to see that the inhabitants keep the fences of their gardens in repair, against the wild hogs and deer; and that houses be provided with pots of sand to extinguish fire. . . . . ,

Th. Forrest, A voyage to New Guinea and the Moluccas. . ., biz. 36.

(30)

SERIE Q.

DE T E R N A T E - A R C H I P E L .

N», la.

GEGEVENS BETREFFENDE HALMAHEIEA (1856).

De Alfoer ' ), die het eerst een stuk grond bebouwt is er bezitter van . . . T. v. NI. 1856 II, blz. 212.

Als een jongeling aan een Alfoersch meisje het hof wil maken, begeeft hij zich naar haar kamertje, trekt haar bij de voeten en mag, indien zij niet terug trekt, binnenkomen en tot het aanbreken des dageraads vertoeven. Bevalt de jongeling den ouders, dan trachten deze hem te vatten, waarna hij verpligt is hunne dochter te trouwen ; doch indien zijne Alfoersche opvoeding nog niet voltooid is, dat is zoo 'lang hij nog geene blijken van zijne bedrevenheid in het ver- vaardigen van kokoja's, salo's, siri- of pinang-doos kan geven, laten de ouders hem op die wijze soms twee of driejaren voortleven, terwijl het kroost uit die verkeering voortgesproten door hem gevoed wordt.

Voor het aangaan van het huwelijk betaalt de man aan de ouders van de bruid een bruidschat, welke gewoonlijk in een geschenk van 30 reaal koper, benevens bijl en slagzwaard, lans en schild, boog en pijlen bestaat.

Indien de ouders der bruid het huwelijk niet inwilligen, verga- deren de bloedverwanten des bruidegoms, op zijn verzoek, om de bruid te schaken, welke dan oogenblikkelijk bij het hoofd der negeri wordt gebragt, die daarop eenige pogingen aanwendt om de toestem- ming der ouders te' bekomen.

Blijven deze in hunne weigering volharden, dan zijn zij verpligt om 24 reaal koper aan den bruidegom uit te keeren.

Het huwelijk gaat niet met veel plegtigheden gepaard ; de brui- degom brengt de bruid eenvoudig in de saboewah [een soort van pandoppo of open vertrek], waar beider bloedverwanten reeds ver- gaderd zijn, en verzoekt zijne familie om de bruid te slaan, terwijl deze hare bloedverwanten uitnoodigt, om den bruidegom het zelfde te doen. Daarna roepen alle aanwezigen eenparig uit : //kawin manema !//

dat is //het huwelijk is voltrokken//, en hiermede is de plegtigheid afgeloopen.

T. v. NI. 1856 II, blz. 214.

godsgerigten of ordalia. Wordt bij voorbeeld eene vrouw van overspel betigtigd, dan moet zij hare handen in warm water doopen.

]) Zie beneden, blz. 13. — Noot van de commissie.

(31)

DE TEKNATE-AttCHIPEL

Indien zij daardoor verbrand zijn is zij schuldig. Soms ziet men ook, dat een man partij voor haar trekt, op een gegeven sein tegen den aanklager optreedt, en beiden met een //belo// (tijang of paal) in de hand in zee duiken ; hij die het eerste boven komt heeft het proces verloren.

T. v. NI. 1856 II, blz. 218.

Gelijk de meeste Aziatische vorsten, regeert de sultan [van Ternate]

willekeurig over de Alfoeren, welke hij door middel van singadjies, hoekoms, kimalahas en mahimos bestiert.

De regtbauken zijn zamengesteld uit een fiskaal of djoehoekoem, de sengadjie en de mindere hoofden, benevens de oetoesan en de djoeroetoelis, welke beide laatsten op de uitspraak der regtbank den meesten invloed uitoefenen. Kriminele zaken worden naar Ternate verwezen.

De gewone straffen bestaan in geldboeten, welke gedeeltelijk onder de personen, die bij de zitting plaats namen, verdeeld worden. De doodstraf kan afgekocht worden; soms stelt de sultan tot enkele voorwaarde, dat de Alfoer Mohammedaansch wordt.

Het afleggen van den eed geschiedt op de volgende wijze. In eene kom 'water wordt een weinig zout, een kogel en een steen geworpeu, welke door middel van een slagzwaard en pijlen worden dooreen geroerd. Vervolgens buigt hij, die den eed moet afleggen, zijn hoofd onder de pijlen en het slagzwaard, die kruislings boven de kom gehouden worden ; in die houding drinkt hij een slok water, en wascht er tevens zijn aangezigt mee.

T. v. NL 1856 II, blz. 219 — 220.

De voornaamste inkomsten van den Sultan [van Ternate] zijn, behalve de inkomsten zijner eigene kokos- en sagobosschen :

1. de vogelnestjes van het eiland Eaauw;

2. de gedeeltelijke opbrengst der parelbank ;

3. de gedeeltelijke opbrengst der tripang- en schildpad vangst ; 4. de belasting op de bebouwde rijstvelden, beloopende voor elk

huisgezin een pipa of 75 pond 'sjaars;

5. de belasting op de sago, bedragende voor elk huisgezin 20 sardo's 'sjaars.

6. het regt, voor hem en zijne talrijke familie, om in de Alfoersche negeri handel te mogen drijven . . . .

7. de heeren-diensten, waardoor de Àlfoer soms 3 of 4 maanden van zijne haardsteden weggerukt wordt, om ten dienste des sultans te staan, terwijl hij bij zijnen arbeid veelal nog voor ziju eigen voedsel moet zorgen.

8. de last aan de negeriën opgelegd, om voor een of meer vaar- tuigen (kora-kora's) te zorgen, en in het onderhoud en voedsel der opvarenden te voorzien.

Boven al deze lasten is de bevolking ook nog verpligt, om de hoofden te bezoldigen, die over haar gesteld zijn, [met sago, rijst en heerendiensten]. De oetoesan benevens de djoeroetoelies beschikken

(32)

7 DE TEUNATE-AltCHIPEL

het geheele jaar door over 4 manschappen, welke laatsten //hokkie//

genaamd worden.

T. v. NI. 1856 II, blz. 220.

Slavenhandel heeft bij de Alfoeren geen plaats; slechts wanneer zij op bevel van den sultan van Ternate hunne vaartuigen ten oorlog uitrusten, en ten strijde worden opgeroepen, maken zij hunne krijgsgevangenen tot slaven . . . .

T. v. NI. 1856 II, blz. 220.

Een vader mag zijn kind verpanden, doch de pandnemer is ge- noodzaakt, na terugbetaling van het geleende, den pandeling weder vrij te laten. Zij hebben daarbij geene andere gebruiken, dan dat zij hunne hoofden er van kennis geven.

T. v. NL 1856 II, blz. 220.

(33)

SERIE Q.

DE T E R N A T E - A R C H I P E L .

N°. 13.

D A M A R B E D B J J F I N B A T J A N (1916).

Ontleend aan een opstel van den controleur V. E. Korn in Tijdsohn voor liet Binnenlandsch Bestuur 51, 1916.

Op bijna alle eilanden der Batjan-archipel komen harsproduceerende boomen voor, waarvan het product, hetzij kunstmatig verkregen, hetzij op natuurlijke wijze uitgevloeid, door de bevolking onder de ïiaani //damar// wordt verkocht of ten eigen nutte aangewend (blz. 27 8). ..

De boom komt voor in groote complexen op het noordelijk schiereiland van Seki ( = . Batjan) en op geheel Kasiroeta op welke beide eilanden dan ook alle zoogen. //damarposten// gelegen zijn . . . (blz. 279).

Het noordelijk deel van het eiland Seki en het geheele eiland Kasiroeta, zijn verdeeld in een soort damardistricten, die men //posten//

noemt, welke damarposten hun centrum vinden in eene loods aan het strand, terwijl men meestal daaraan verbonden of dicht in de nabijheid de opzichterswoning aantreft. Vaak heeft zich daar ook eene nederzetting gevormd van eenige verspreid staande huisjes der van Galela en ïobelo afkomstige Alfoeren, die wel het grootste deel der damarhalers vormen. Deze Tobelo- en Galelareezen zijn het nijverste deel der Batjansehe bevolking. Hun hoofdbedrijf is het damarhalen. doch als nevenbedrijf oefenen zij meestal nog land- bouw op kleine schaal uit. De damarposten behooren hetzij aan den Zelfbestuurder, hetzij in apanage aan diens familieleden, hetzij aan het Landschap. Het is dan ook niet onmogelijk, dat het werk der damarhalers vroeger onder dwang geschiedde ; men noemt althans de damarhalers //manoesia salo// (Tern.) gewoonlijk de orang koewassa in tegenstelling met de orang vrijman, welke zich niet erneeren met het inzamelen van damar (blz. 2 8 2 ) . . .

De eerste ontdekker van een complex damarboomen, voorziet die onverwijld van zijn merk, een teeken, dat hij er recht op heeft.

Het komt daardoor veel voor, dat van ééne post alle damarboomen aan een paar damarhalers toebehooren. Hebben zij niet veel familie- leden, die kunnen helpen alle boomen te bewerken, dan zoeken zij eenige makkers, die gelijk met hen de gewonnen damar deelen.

Groepsgewijze gaan de damarhalers het bosch in . . . (blz. 283).

(34)

i) DB TEIINATE-AECHIPEL

lu verhouding tot hetgeen de zoogen. //orang vrijman// aan be- lasting betalen, drukken op de damarhalers onevenredig groote lasten. Hieronder volgen degene, die door het Bestuur te contro- leeren zijn:

1°. De belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten, die aangezien zij Zelfbestuursonderhoorigen zijn, minstens f 4.— bedraagt.

2°. De heerendienst in de maand, dat de damar gesloten is, al be- draagt het aantal dagen minder dan dat, van de orang vrijman.

3°. De ngasé-damar ad f 7.50 per jaar eu per hoofd.

4°. Het jaarlijksch geschenk aan den Sultan, bestaande uit één peloedi en één bamboe //damar-ela-ela//, die aan het einde der poeasa- maaud voor de huizen der aanzienlijken wordt gebrand langs de openbare wegen te Batjau. Dit geschenk wil mij een surrogaat toeschijnen van de //pitra-gift//, die door de Mohammedanen van hunne landbouwproducten wordt opgebracht (blz. 285) . . . . . . de voordeelen, die de Landschapskas geniet uit de damarpro- duetie [zijn] tweeërlei:

1°. De ngasé-damar.

2°. Een winstaandeel van de geleverde damar van eenige posten.

Ad l"m. De ngasé-damar bedraagt f 7.50 per jaar en per damar- haler . . . (blz. 288). Deze belasting is echter weinig sympathiek, aangezien de physiek minder gunstig ontwikkelde personen evenveel betalen als de in dat opzicht meer bevoorrechten ').

. . . de posten [behooren] gedeeltelijk aan den Zelfbestuurder, gedeel- telijk aan apauagehouders, gedeeltelijk aan het Landschap . . . (blz. 291).

Niet de minste zorg [wordt besteed aan] de jonge damarplanten.

Bij een gevestigde damarbevolking ziet men het nl. veel, dat de zoogenaamde anakans ook reeds een bezitter hebben, die geregeld den grond om het boompje schoonmaakt, en aan de anakau zelf een oude flesch hangt, half zwart en half wit geverfd als //mata kas«

waardoor ieder, die het boompje beschadigt, door eene gevaarlijke' ziekte zal worden getroffen. Ook op Batjau heeft deze gewoonte bestaan, doch door het . . . verloop onder de damarbevolking, denkt men niet meer aan zijne nakomelingen, die vau de verzorgde boomeu profijt zouden trekken, aangezien men zelf reeds met plannen rondloopt naar de //tanah-basar// d.i. Halmaheira terug te keereu . . . (blz. 29a).

') Opmerking verdient de wijze, waarop liet drukkende van de ngasébelasting op verschillende posten is ondervangen voor hen, die nieuw het damarwerk ter hand nemen en geen eigen hoornen hebben. Daarvoor werd ingesteld de

„Safa Compania" d.i. de gemeenschappelijke safa, toebehoorende aan alle menschen van de post te zamen. Degeen die pas begint, en nog geen eigen sala heeft, kan daarvan het product inzamelen, doch dient zoo spoedig mogelijk voor een eigen safa te zorgen . . . (blz. 289).

(35)

SERIE Q.

DE T E R N A T E - A R C H I P E L .

No. 14.

DE B E V O L K I N G VAN D J A I L O L O (1917).

Ontleend aan : J. Fortgens, Zending en Bestuur in de Onder-Af deeling Djailolo, in Mededeelingen van wege het Nederlandsoh Zcndelinggenootsohap 61, 1917.

[De] Waioliërs [zijn] de prauwenmakers van de westkust [van Halmahera] (blz. 51).

Immers was het vroeger een hoogst eigenaardige toestand op de westkust. Onder de Mohammedanen onderscheidt men van oudsher de z.g. m a n t j ia K i ë of n g o f a K i ë , d.z. de Ternatanen, de op- Ternate-geborenen, dus de //stadsmenschen// en de m a n t j ia g a m of ngofa gam, de z.g. //dorpelingen//, de op H a l m a h e r a geboren Mohammedanen, wier voorvaderen of Ternatanen waren en door huwelijk met de bewoners van Halmahera zich aan dezen vermaag- schapt hebben of Saoeërs, die tot den Islam zijn overgegaan. Onder deze twee groepen bestond en bestaat nog een groot onderling ver- schil, want de eersten, onder wie prinsen en dano's (sultausnakome- lingen) en de hoogere standen gerekend worden, zien uit de hoogte neer op de ^dorpelingen//, vergetende, dat zij als //stedelingen// op Ternate gebrek leden en om die reden zich in Saoe gevestigd hebben.

Als d j o ö e ma n g o f a (sultansafstammelingen) waren zij van alle mogelijke belastingen vrijgesteld, terwijl de //dorpelingen// jaarlijks van alles en nog wat aan den Sultan moesten opbrengen, welke be- lastingen, meest in natura, zich niet alleen bepaalden tot het mannelijk deel der bevolking, doch zich ook uitstrekten tot de vrouwen 6n volwassen dochters. Als men hoort vertellen, wat de djoöe (Sultan) al niet opeischte, staat men versteld over de zware lasten, die èn de '/dorpelingen// èn de Saoeërs in den tijd vóór de bestuursvestiging moesten dragen. A'oor deze menschen is het nieuwe bestuur inderdaad een uitkomst in den nood geworden, want thans weet men tenminste, waaraan men zich te houden heeft, wat vroeger niet het geval was, daar elk oogenblik nieuwe prinsen en dano's op het tooneel konden verschijnen om met vernieuwde eischen voor den dag te komen. Voor de //stedelingen// evenwel is de komst van het bestuur een onover- komelijke ramp, want voor de stelling der Kompani //gelijke monniken, gelijke kappen// kunnen zij uit den aard der zaak al heel weinig gevoelen. Het heeft dan ook niet weinig moeite gekost, de heeren //stedelingen// van hun vermeende hoogte te doen afdalen en hun te

(36)

I l DE TEKNATE-AUCHIPEL

leereu de les van belasting en heerendiensten. Het ligt voor de hand, dat door deze zaak de reeds bestaande wrijving tusschen beide groepen van Mohammedanen er niet beter op geworden is, want de //dorpelingen// zien thans met innig welgevallen neer op de aan de wegen werkende //stedelingen*. De bestaande ergernis der laatsten is nog toegenomen door de aanstelling van een nieuw distriktshoofd, die voortkomt uit de //dorpelingen//. Zoo'n a f a - a f a (kinkel) moet thans den beeren aanzeggen, wat zij doen en laten moeten ! Maar de //dorpelingen// mompelen in stilte s a k i ! (lekker!) (blz. 54—55).

Wat is het volgen van het onderwijs anders dan een der vele maatregelen der Kompani, om het komend geslacht een nieuwe t j o o ö e n g o e (heerendienst) op te leggen? Volgens inlandsche be- grippen immers, zit achter eiken maatregel een bedoeling. Die Terna- taansche zuurdeesem van de z.g. b i b i l i a n a ') zal nog lang niet uitgezuiverd zijn. Dat van de zijde der Kompani iets zou gegeven, zonder dat daarvoor iets in de plaats zou gevraagd worden, is met de inlandsche begrippen niet in overeenstemming te brengen. Vandaar dat velen, die ons nog minder goed kennen, met een of ander tegen- geschenk komen aandragen, als zij medicijnen verzoeken. Van iemand, dien men nog niet zoo goed kent, iets te ontvangen, zonder dat dit zou afgekocht zijn door een tegengeschenk, al is dat ook nog zoo gering, is nu eenmaal geen adat.

Met leede oogen ziet men thans aan, dat mooie stukken grond tot een maximum van 50 baoe (ruim 35 H.A..) in huurcontract uit- gegeven worden aan Chineesche handelaars. Eeuwenlang heeft men deze gronden onbewerkt gelaten en zich daarom niet bekommerd.

Thans wil men zich met hand en tand verzetten tegen die uitgaven, doch ware het Bestuur geneigd op de vertoogen der bevolking in te gaan, hoe zou dan de landbouw ooit tot ontwikkeling kunnen komen, want zélf plant de bevolking niet. Voorbeelden hiervan zijn voor het grijpen. De groote alaug-alangvlakte te Sidangoli is in den loop der jaren al menig keer in concessie aangevraagd door handelaars van Ternate, doch daar men stuitte op onwil der bevolking, die telkens haar aanspraken op dien grond vernieuwde, zoodra er zich weer een nieuwe candidaat-concessionaris voordeed, bleef tot op heden die vlakte onbeplant. Terecht heeft het Bestuur ingezien, dat het zich niet langer storen moet aan de nukken der bevolking, want alleen door het uitgeven van gronden aan vreemdelingen kan het land vooruitgaan en is er kans, dat de bevolking daardoor tot zelf-aanpakken geprikkeld wordt 2) (blz. 58).

Het dichtbevolkte district Saoe heeft één Mohammedaansche kampong, nl. Soesoepoe. Vanouds was deze kustplaats de zetel van het onmiddellijk onder den Sultan van Ternate staande bestuur; is

') Koopprijs; een door den Saltan vastgestelde som, in ruil waarvoor hij natuurproducten ontving, welker waarde verre den koopprijs overtroffen (Mal.

b e l i - b e l i a n , koopwaren en p e m b e l i a n , koopsom).

J) Zou hier geen sprake zijn van voorbijzien van het beschikkingsrecht der bevolking? — Noot van de commissie.

(37)

DE TERNATE-AllCHIPEL 1 2

nog de geliefkoosde woonplaats van een leger dano's en dientengevolge van alle mogelijke intriges en vexaties, waarvan de binnenlanders het slachtoffer waren. Nu verwondert het ons, dat het nieuwe Bestuur er niet toe heeft kunnen besluiten, de koe bij de hoorns te pakken en in dit zoo gewichtige district den invloed van Ternate (welke nog jaren zal blijven doorwerken, al is er geen Sultan meer) zooveel mogelijk tegen te gaan en wel door ter plaatse een districtshoofd aan te stellen, die in de eerste plaats geen Ternataan (Mohammedaan) is. Tegenover de overwegend heidensche bevolking, voor wie het nu inderdaad wel eens tijd wordt onder den Ternataanschen invloed uit te komen, lijkt het ons niet billijk, dat haar voornaamste hoofd een Mohammedaan is (blz. 60).

De Ternataan noemt de bewoners van Halmahera d j o ö e m b a l a (verkorting van d j o ö e ma b a l a , volk, onderdanen van den heer (Sultan)) en zichzelf d j o ö e ma n g o f a (kinderen van den heer) (blz. 61).

Ouder gewoonte moesten alle gebouwen ter hoofdplaats, waar een Ternataansch districtshoofd gevestigd was, als diens woning, huis voor den districtsschrijver, dat van het kamponghoofd, posthuis enz.

door de Saoeërs gebouwd en geleverd worden. Het tegenwoordig schoolgebouw is eveneens op die manier tot stand gekomen, want voor de //heerenkinderen// is dit niet het aangewezen werk. (blz. 62).

Waar schier alle Mohammedaansche kampongs langs de westkust hun langgar of moskee hebben, daar heeft Sidangoli, hoewel een der grootste kampongs, nooit een Mohammedaansch bedehuis bezeten.

De Sultan heeft nl. als hoofd van staat en godsdienst, nooit willen toestaan, dat Sidangoli een zelfstandige plaats zou bekleeden met eigen imam, chatib, modin enz., aangezien hij zijn volk op die plaats v/moskee-rechterlijk// onder Ternate rekende, uit hoofde, dat daar geen //dorpelingen*, doch echte Ternatanen woonden, wien het slechts toegestaan was, daar tijdelijk te verblijven, voornamelijk om de sultanstafel van visch te voorzien. De Sidangoliers moesten dus vanouds hun godsdienstplichten op Ternate gaan vervullen (blz. 67).

(38)

SERIE Q.

DE T E R N A T E - A R C H I P E L .

N°. 15.

VERWIJZING.

[De benaming, die in het Moluksch Maleisch //orang Alifosroe//

luidt, beteekent, //bewoners van het woeste land, boschmenschen//

en staat] dus geheel gelijk . . . met benamingen als . . . Orang Dajak en dergelijke, die //Bovenlander, Binnenlander// beteekenen. Deze namen zijn minachtend ; ze worden gebruikt in den zin van //dorper, kinkel, lummel, onbeschaafd mensch// en zijn uitgedacht door de strandbewoners om er de binnenlanders mede aan te duiden. De aldus aangeduiden noemen echter zich zelf nimmer zoo en zijn be- leedigd, wanneer zulk een naam op hen wordt toegepast.

Ene. van NI., Se druk, I, blz. 30.

Zie, voor gewestelijke regeling nopens Mohammedaansche huwelijken, bundel XII, blz. 314.

Zie, voor inheemsche rechtspraak, bundel XII, blz.. 323, 374—

397 en 408.

Zie, voor Mohammedaansche rechtspraak, bundel X, blz. 317.

(39)

SÉRIE R.

A M B O N ENZ.

N°. 6.

ADATINKOMSTEN DEK DORPSHOOFDEN (1917).

Naar aanleiding van de opmerking der commissie in Adatrecht- bundel XIV, blz. 192, is van het gewestelijk bestuur van Amboina gevraagd geworden, van welken aard de feitelijke inkomsten zijn der gemeentehoofden in het gewest Amboina.

Naast eenige inkomsten, die ten volle invoersels zijn van het gouvernement (collecteloon, wervingspremiën), vermeldt de ontvangen opgave slechts :

a. recht op een goede en bekwame ambtswoning ten koste van de negorij, ingevolge artikel 98 juncto artikel 153^ van het regle- ment in Staatsblad 1824 N°. 19a;

b. recht op kwartodienstplichtingen, varieerende van 3 tot 5 's maands, voor zich en voor den dagelijkschen arbeid zoo binnen als buitenshuis, ingevolge artikel 99 juncto artikel 153« van opge- meld reglement ;

c. geschenkgoederen tot een bedrag van omtrent f 30.— ingevolge de gouvernementsbesluiten van 23 Juni 1819 N°. 9 en 2 De- cember 1863 N°. 43 (alleen voor ^Amboina en Saparoea) ; d. hassil- en pitisgelden tot een bedrag van omtrent f 52.50 per

regent2), ingevolge de gouvernementsbesluiten van 26 Augustus 1865 N°. 32 en 15 Maart 1865 N°. 7 .(alleen voor ') Amboina en Saparoea).

Het valt zeer te betwijfelen, of uit deze inlichting mag worden opgemaakt, dat zuivere adatinkomsten van hoofden der dorpsgeineenten in Amboina werkelijk onbekend zijn.

') D.i. do vier Ambonsche eilanden (Ambon en de Oeliasors).

2) D.i. dorpshoofd op de Ambonsche eilanden.

(40)

SERIE R.

A M B O N ENZ.

N». 7.

GEGEVENS BETREFFENDE CERAM (1845—1846).

Een weinig landwaarts tegen het gebergte heeft ieder negorij althans die onder Wahaaij behooren, eenen gemeenschappelijken tuin, waarin djagong, suikerriet, aardvruchten, een weinig tabak, rijst en sagoboomen worden gekweekt. Ieder, die er komt werken, bekomt met den oogst zijn deel.

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 46.

. . . Iedere negorij bezit een offer of priesterhuis. . .

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 46.

. . . de Alfoeren 1) der westelijke binnenlanden zijn koppensnellers, van die der oostelijke kan het niet gezegd worden. Onder de eersten is niemaud in zijne negorij in achting of kan zich een vrouw nemen, die niet een vijandelijk hoofd uit den strijd heeft medegebragt, en naarmate van het getal dier hoofden geniet hij grootere achting.

. . . de schedels worden in de Baileo opgehangen . . .

. . . Bij het bouwen van eene nieuwe Baileo of offerhuis begraven zij onder de hoofdpaal eenen schedel . . .

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 64—65.

Wanneer twee negorijen met elkander in oorlog zijn, worden de vijandelijkheden slechts op beider grondgebied gepleegd : elkander elders ontmoetende zijn zij vrienden, terwijl wederkeerig bewoners van eene andere negorij, door de eene partij op het grondgebied van de andere ontmoet, wat daarvan ook de oorzaak zij en hoezeer ook overigens bevriend, alsdan insgelijks als vijanden beschouwd en aangevallen worden . . . Het is beide partijen slechts te doen om hoofden.

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 66.

De straffen voor misdaden van welken aard ook bestaan, inge- volge oude gewoonten in boeten : zoo koopt een moordenaar, indien hij de, handen der bloedwreekers ontkomt, zijn misdrijf af, door aan de familie te betalen twee stukken goud, welke gezegd worden, voor de oogen te zijn, twee groote schotels Chineesch porcelein voor de ooreu, voor het hoofd een gouden keten, voor de maag nog een grooten schotel, voor de armen twee gongs (koperen bekkens), elk

') Zie boven, blz. 13. — Noot van de commissie.

(41)

AMBON 1 6

twee span groot, zijnde de span hunne gewone maat. Verder moet hij hier nog bijvoegen andere boeten (hartas) tot een getal van 999 stuks, soms slechts.'555, bestaande in borden, schotels, kommen, koralen;

is hij onvermogend, dan wordt hij aan de familie als slaaf toegewezen.

Koof en diefstal moet met het negen dubbelde van het ontvreemde worden vergoed ; even zoo staan ook zware boeten op overspel. Deze boeten echter, worden slechts geëischt wanneer genoemde misdaden door den misdadiger in zijne eigen negorij worden gepleegd : komt de schuldige, op heeterdaad betrapt, om, dan wordt de zaak daarmede als billijk afgedaan beschouwd. Doodstraf, indien namelijk sommige feiten, als : verraad, bloedschande of andere buitengewone misdaden, die noodzakelijk maken, wordt nimmer openlijk uitgeoefend, maar de schuldige,.'buiten de negorij gebragt of gelokt, op de bedektste en best mogelijke wijze in stilte omgebragt. Vroeger (toen die be- volking nog op zich zelve stond) van algemeene en stipte toepassing, worden die straffen thans door den kommandant meer of minder ge- wijzigd. Tot lof van den inlander moeten wij echter zeggen dat deze straffen zelden behoeven aangewend te worden, daar men zoo- wel van roof, moord en diefstal als andere misdrijven weinig hoort.

Een Kadja (Latoe) of Orang kaija is het hoofd der negorij.

Bebatoe's en de eenigzins minder in rang'zijnde Toematolatoe's zijn hoofden van Soa's, 'familie's of gedeelten der negorij. De Radja's en Orang kaija's alleen hebben het regt den raad, bestaande met hen uit genoemde mindere hoofden, bijeen te roepen, waar zij de eerste plaats bekleeden, en gezamenlijk over wetten, vrede, oorlog en verdere belangen beraadslagen. De Bebatoe's en Toematolatoe's zijn aansprakelijk voor de rust hunner Soa's. Nog heeft men in de meeste negorijen kapitein's, mannen, die zich in den oorlog onder- scheiden hebben en door de negorijen in overeenstemming met het Gouvernement, hetwelk deze betrekking heeft daargesteld, worden gekozen. Zij bezitten geene magt, maar zijn aanvoerders in den krijg, welks geheele beleid dan aan hen is overgelaten !

Eenige voorregten, namelijk een zeker aandeel in de boeten, diensten der bevolking, verpligt om hunne huizen en praauwen te bouwen en onderhouden, hunne .tuinen te bezorgen, en beurtelings in hunne huizen dienst te doen, en zoo mogelijk knevelarijen, dit een en ander voorziet in hunne behoeften.

Brumund, ï . v. NL 1845 II, blz. 58—60.

Hunne huwelijken worden gesloten door verkoop der jonge dochter aan den meest biedende. Hebben wederzijdsche ouders zich omtrent de huwelijkskoop verstaan, dan wordt de dag der vereeniging bepaald, waarop de bruidegom, gevolgd door zijne bruidschat en familie en omhangen met bloemen en bladeren, zich naar het huis zijner bruid begeeft en die uit de handen harer ouders ontvangt. Door beide families gevolgd keeren zij terug naar zijne woning, waar nog eenige tegengeschenken en een maaltijd gegeven worden. De jonge vrouw verwisselt de smalle tjidaco van nipa, welke zij tot dien tijd droeg, met eene breedere van lijnwaad, omtrent

(42)

17 AMBON eene el lang. Wil de man later van zijne vrouw scheiden, dan heeft hij geene aanspraak op den betaalden huwelijksschat en moet, zoo hij haar later terug verlangt, eene nieuwe geven.

Tot eene eed of om eenig verbond te bezweren zamengekomen, drinken allen arrak met hun bloed vermengd uit eenen pot, waarin zij hunne wapenen hebben geplaatst, daarbij hemel en aarde tot ge- tuigenvan hun verbond aanroepend'eu bezwerende, dat hij, die hetzelve mögt verbreken, door alle die wapens sterve. Niets vreeselijker kennende dan de kinderziekte, plaatsen vele Alfoeren bij de wapens ook nog eene pop, welke, doorstoken en met gaten, eenen aan die ziekte lijdende moet voorstellen, opdat dezelve ook den eedbreker moge treffen.

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 67 — 68.

Iu de baijléo hangen . . . menschenschedels . . . Deze zijn geen bij- zonder maar algemeen eigendom . . . Geen kop wordt er gesneld of de baijléo moet er aandeel van hebben, en wel bij voorkeur de kinnebak. Dit is echter alleen het geval, wanneer dezelve tengevolge eener algemeene veete is verkregen, want buitendien is het aan elk vergund, om voor eigene rekening zoo veel koppen te snellen als waartoe hij lust en moed heeft . . . de gebruiken verpligten hem daartoe, als kunnende zij . . . zonder dat bezit geene vrouw krijgen, geen huis bouwen, nog den rouw over naaste bloedverwanten afleggen . . .

T. v. NI. 1846 IV, blz. 171—172.

2

(43)

SERIE R.

A M B O N ENZ.

N". 8.

VERYVANTSCHAPS- E N H U W E L I J K S R E C H T O P CERAM (1917).

Do hier volgende aanteekeningen zijn van de hand van den heer T. J. Bezemer.

In het //Verslag betreffende de wenschelijkheid van een weten- schappelijk onderzoek van de eilandenreeks tusschen Celebes en N. Guinea en in het bijzonder van het eiland Ceram//, in Maart 1914 uitgebracht door de Commissie voor Expedities van het Kon. Ned.

Aardr. Gen. (vgl. Tijdschr. 1914 blz. 360 e. v.), wordt ten aanzien van de bevolking van Ceram gewezen op het vele, dat nog onbekend is betreffende haar stamindeeliug, getalsterkte, hygiënische toestanden, talen enz., en in het bijzonder de aandacht gevestigd op het feit, dat in de oudere litteratuur de mededeelingen bijna uitsluitend op de kustbevolking betrekking hebben. Wanneer eenmaal de beraamde expeditie zal uitgezonden kunnen worden, dan moge ook haar aan- dacht gevestigd zijn op het onderzoek van verwantschaps-, huwelvjks- en erfrecht onder' de stammen in Ceram's binnenland, waaromtrent nog menig punt opheldering vereischt. Van dat onderzoek mag dan ook de oplossing verwacht worden van de tegenstrijdigheid, die in de tot nu toe beschikbare gegevens heerscht over de vraag, of op geheel Ceram e x o g a m i e voorkomt of niet ; in het onderstaande wordt op het tegenstrijdige in die berichten de aandacht gevestigd.

Het bestaan van exogamie wordt aangenomen door Dr. G. A.

Wilken, vgl. b. v. blz. 148, blz. 303—304, blz. 309 en blz. 3 3 9 - 3 4 4 van dl I zijner //Verspreide Geschriften//. Hij steunt daarbij geheel op //Willer. Het eiland Boeroe//, waarin, blz. 7—30, een ver- handeling voorkomt over de instellingen der bewoners van Wai-Eama, in de Afd. Wahai, op de Noordkust van Ceram; Willers mededee- lingen, omtrent exogamie en bruidschat zijn zeer positief, en schijnen vertrouwen te verdienen; doch zijn conclusie op blz. 22 //De volksaard en instellingen van Waai-Eama kunnen derhalve grootendeels dienen om, met tamelijke zekerheid, naar diezelfde aangelegenheden van alle overige Halfoeren op Ceram te gissen// behoeft men, naar het ons voorkomt, niet zoo voetstoots te aanvaarden. Immers, de plaats Wai-Eama ligt dicht bij de N.kust, en dus is het de vraag, of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De voorzitter van de referendumcommissie draagt er zorg voor dat het verzegelde pak, bedoeld in artikel 20, wordt vernietigd drie maanden nadat onherroepelijk is vastgesteld dat

met 11 stemmen voor van SP, GroenLinks, BurgerBelangen en ChristenUnie en 26 stemmen tegen, wordt het amendement

Aan het einde van de weg in Ružomberok sla je rechtsaf hoofdweg 18 op richting Liptovský Mikuláš om via de afrit Bešeňová/ Partizánska Ľupča terug naar Sojka resort in

De Stichting beoogt dit te bereiken door het beheren van een fonds, waaruit subsidies worden verstrekt voor het uitvoeren van onderzoeksprojecten, die aan de gestelde

Er zou gestreefd moeten worden naar een duurzame woning passend in haar natuurlijke omgeving, waarbij er rekening wordt gehouden met de mate van lichtuitstoot.. Figuur 12 Drie

De renners in Parijs-Roubaix ploeterden er door en in Meise waren wij lotgenoten, hetzij met partner, hetzij alleen van de partij om er een fijne namiddag te beleven.. Nadat

Jaarlijkse bijdrage (in absolute bedragen) aanvullende pensioen voor actief aangesloten werknemers in 2019 – gemiddelde, mediane &amp; totale jaarlijkse bijdrage per

Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van het natuurnetwerk Nederland en de natuurverbindingen, als aangegeven op