• No results found

AMBON men ook bij Willer niet te doen heeft met mededeelingen omtrent!

bevolkingsgroepen, die onder invloed der kustbevolking gestaan hebbeu.

In elk geval zal het voorzichtig zijn, zich aan Willers eigen woorden te houden, en dus uit zijn mededeelingen omtrent de bewoners van Wai-Rama slechts naar hetgeen bij de andere bewoners van Ceram voorkomt te //gissen//, waarbij slechts een //tamelijke zekerheid//

kan bereikt worden.

Neemt men nu in aanmerking, dat de bewoners van Wai-Kama behooren tot de P a t a - l i i n a , dan zou het mogelijk zijn, dat afwij-kende mededeelingen betrekking hadden op de P a t a-s i w a. Waar-schijnlijk is dit het geval met de berichten van Sachse, die op biz. 104 van //Seran en zijne bewoners// zegt: //De huwelijken worden meest in eigen stam gesloten. Neemt een Alfoer een meisje van een anderen stam, dan moet hij, zoolang hij de harta niet betaald heeft, in de negorij der vrouw blijven// en op blz. 107 //vooral ook moet men de exogamie bevorderen, teneinde het ontaarden en uitsterven van het ras zooveel mogelijk tegen te gaan//. Mogelijk, doch niet zeer waarschijnlijk, bedoelt hij met eigen //stam// Pata-siwa tegenover Pata-lima; of verwart hij trouwen binnen den s t a m met trouwen binnen hetzelfde dorp (vergel. het blijven in de n e g o r i j der vrouw); is echter door hem werkelijk met stam de i fan bedoeld, dan zou hij (en dan wellicht voor de Pata-siwa) eleutherogamie ge-constateerd hebben.

Ook Prof. K. Martin heeft in zijn mededeelingen waarschijnlijk vooral de bewoners van W. Ceram op het oog; op blz. 150 van zijn '/Eeisen in den Molukken// zegt hij : //Die Heirath besteht einfach darin, dass der Mann zu den Eltern der Prau ins Haus zieht, er wird denn auch stets Einwohner desjenigen Dorfes, dem diese ange-hören ; das erste Kind wird ferner Eigenthum seiner Schwiegereltern und bekommt ebenfalls ihren Namen//. Zijn deze berichten op betrouwbare waarnemingen gegrond, dan is exogamie daarmede niet uitgesloten ; doch dan kan weder van vaderrechtelijke instel-lingen moeilijk gesproken worden, als dit de gewone huwelijks-vorm is.

Berichten omtrent dezelfde stammen als waarover Willer handelt vindt men in een artikel van M. C. Schadee : //Heirats- und andere Gebräuche bei den Mansela und Nusawele Alfuren in der Unterab-teilung Wahaai der Insel Seram (Ceram)// in Bd. XXII van het Intern. Archiv für Ethnographie ; o.a. noemt hij ook de W a i h a r a m a-A l f u r e n als te behooren tot de Mansela-stam. Weliswaar gebruikt hij het woord s t a m in een uitgebreider beteekenis dan Willer, dorm dit doet weinig ter zake; de if an van Willer is bij hem de stam-afdeeling of de familie (beter wellicht : het geslacht), waarvoor hij de namen opgeeft: o e k o e , i b a of i fa. Moge de eerste naam o e k o e aan Amboneeschen invloed doen denken, omtrent de gelijk-waardigheid van ifa en i fan kan wel geen twijfel bestaan. Merk-waardig is het dus, op blz. 130 van zijn artikel te lezen //Eine Heirat findet meist in der o e k o e statt, ist jedoch ausserhalb

AMBON '20

derselben, einerlei bei welchem Stamm1), durchaus nicht verboten//.

In tegenspraak met Willer, en op diens voetspoor Wilken, leert hij dus zeer beslist dat er eleutherogamie bij deze stammen bestaat, waarin zijn mededeelingen dus overeenstemmen met de boven aange-haalde van Sachse.

De mededeelingen van Boot (//Korte schets der Noordkust van Ceram// in Tijdschr. Aardr. Gen. 1893), die aldaar op blz. 891 ook van huwelijken tasschen negorijlieden van d e n z e l f d e n stam spreekt, kunnen in dit opzicht geen licht geven, omdat hij onder stammen slechts verstaat dien der Pata-lima en dien der Pata-siwa. Uit het bovenstaande kan echter blijken, dat niet alle afwijkingen van Wilier s opgaven op rekening van een dergelijk misverstand kunnen geschreven worden, zoodat een nauwkeurig onderzoek op dit punt zeer noodig blijft.

i) Met „Stamm" bedoelt hij dus Mansela of Noesawela.

SERIE R.

A M B O N ENZ.

N°. 9.

GEGEVENS BETREFFENDE BOEBOE (1917).

Ontleend a a n : Joh. A. F. Schut, Het zendingswerk op Boeroe, in Mede-deelingen v a n wege het Nederlandsch Zendelinggenootschap 61, 1917.

Tusschen de bijna onoverklimbare bergketens hebben zich hier en daar bij uitstek vruchtbare vlakten gevormd, waar verscholen te midden van boomgroepen de Boeroenees sinds honderden jaren z'n tuinen heeft aangelegd en nog steeds 't leven van iederen dag leeft.

Alleen in 't O.deel van Boeroe is in den loop der eeuwen de groote Wà Kàboe-vlakte ontstaan door de aauslibbing der talrijke rivieren, die zich van de gebergten rond de baai van Kajeli naar beneden storten, vooral in de dagen van de regeumoesons enorme massa's slib naar zee voerend. Groot is de vruchtbaarheid van deze reusachtige vlakte, ongelukkig wordt echter de toegang van de zee-zijde door modderbanken en poelen zeer bemoeilijkt. Toch hebben zich verscheidene volkstammen in deze vlakte neergezet en was tot voor korten tijd ook dit deel van Boeroe nog 'n groot vraag-teeken voor al wat Europeaan is.

En "nu de bevolking. Zeer zeker zijn in de oertijden de groote rivieren de wegwijzers naar de binnenlanden geweest voor de stam-ouders van die volken, die zich de Gèb'emliar of oorspronkelijke bewoners van Boeroe noemen, al weet ieder volk te verhalen van de schepping der stamouders aan, of hun te voorschijn komen uit den oorsprong van de eeu of andere rivier in de binnenlanden, dagen van de kust. Uit die ouderparen der verschillende volken .werden de stamvaders geboren dier stammen, die te zamen één volk vormen, op dezelfde wijze als de Joodsche voorstellingen van de vorming van 't Israëlietische volk.

Deze verschillende volken bewonen bepaalde gedeelten van Boeroe en elke stam van 'n volk bezit van dezen volksgrond 'n deel, dat fèna of stamgrond heet. Dezen grond te bewerken, hier te jagen, is 't uitsluitend recht van den stam en geen lid van 'n anderen stam zal 't wagen hier ongevraagd te tuinieren of te jagen.

'n Blik op de kaart van O.-Indië doet terstond zien hoe Boeroe èn door zijn ligging tusschen de verschillende eilandengroepen èn door den invloed der beide moesons een station moest worden, waar

AMBOtf 22

de zwervers van alle windstreken 'n toevlucht zochten, handelaren op hun perahoereizen moesten landen. Er zijn zelfs gegevens, die doen vermoeden, dat er voor in de historie van Boeroe gesproken wordt reeds handelsbetrekkingen tusschen de oudste Boeroebevolking met handelaren bestonden, die haar Chineesch porselein bezorgden, (blz. 31—32).

Nu is de aard der oorspronkelijke bevolking, voor zoover ik dien heb leeren kennen, zeer zachtzinnig en waar deze indringers zich vriendschappelijk tegenover de oorspronkelijke bewoners betoonden, daar gedroegen deze zich volstrekt niet vijandig tegen deze zwervers.

Door aan hen hun dochters ten huwelijk uit te geven, verzwagerden zij zich met deze vreemdelingen, terwijl hun dan tevens 'n stuk grond als rah' is' esnomot, vergeldingsgrond voor den betaalden bruidschat in bruikleen werd afgestaan.

Zoo ontstonden er op de kusten van Boeroe verschillende neder-zettingen van verzwagerde vreemdelingen, die ter onderscheiding van de Gèb' emliar of oorspronkelijke bewoners gèb' mar' àkan of menschen van nageboorte-stam werden genoemd.

Dit vriendschappelijk verkeer tusschen de oerbevolking en deze vreemdelingen heeft echter niet lang geduurd. Deze vreemdelingen begonnen, toen hun aantal wat grooter werd, 'n toon aan te slaan, waarop de oorspronkelijke bevolking zich meer in de onherbergzame bergen terugtrok en 't verkeer met genen tot niet meer dan 't strikt noodige beperkte.

Van oorlogen tusschen de stammen, die tot één volk behoorden, is zeer zelden sprake, wel hoort men verhalen van strijd tusschen stammen van verschillende volken, maar 't meest oorspronkelijke volk met die gèb' mar' àkan of vreemdelingen en bijwoners.

De gèb' mar' àkan waagden 't echter nog niet zich beslist boven de oorspronkelijke bewoners te plaatsen, wachtten echter daarvoor 'n gunstige gelegenheid af. Deze deed zich voor in de eerste helft der 16e eeuw, toen de Sultan van Ternate zijn macht in de Molukken ging uitbreiden en de Ternataansche kora-kora vloten ook Boeroe gingen aandoen op hun tochten tot onderwerping van vreemde volkeren.

De Ternatanen vonden op de kusten de gèb' mar' àkan, meest Mohammedanen en deze bleken tenslotte bijna allen afkomstig te zijn uit de streken, die reeds door Ternate onderworpen waren. Zij nu werden door de afgezanten van den Ternataanschen Sultan bevestigd in 't bezit van 't door hen geoccupeerde land. Er werden over hen hoofden aangesteld, en mocht er van de zijde der oorspronkelijke bevolking tegen 't aanstellen of bevestigen dier hoofden worden ge-protesteerd, de geslepen Mohammedaansche vreemdeling wist door list of bedrog zich toch van 't Bestuur meester te maken. Dit was toch ook tevens in 't belang van den Ternataanschen o verheerscher.

Op de N.kust hadden zich lui van Boeton nedergezet en bewoonden gronden, toebehoorend aan ') den stam der Nal' Bësi's, waarop de

!) Staan onder het beschikkingsrecht van — Noot van de commissie,

S3 AMBON

Boetonneezen bezitsrecht wilden doen gelden. Echter zonder resultaat.

Toen nu de Ternatanen kwamen zou uitgemaakt worden wie de rechtmatige heer was des lands, 't Hoofd der Nal' Bësi's en dat der Boetonneezen zou elk 'ri handvol zand nemen, dit in 'n blad wikkelen. Dan zou men 't tegen elkander wegen. Wiens zand nu zou blijken 't zwaarst te zijn, deze was de rechtmatige bezitter en heer des lands. De niets kwaads vermoedende lieden vlogen er in.

Hun hoofd nam 'n handvol droog zand, de Boetonnees nat. 't Zijne was dus 't zwaarst en hij de heer des lands. De Boetonneezen bleven wel aan de kust wonen, terwijl de oorspronkelijke Nal' Bësi's zich in de binnenlanden verscholen, maar desalniettemin werden de Boeton-neezen gesteund door de Ternatanen, de overheerschers van dat ge-deelte van Boeroe. Zoo ging 't overal en ontstonden op de kusten verschillende vreemdelingen-rijkjes, die onder bescherming en met de hulp der Ternatanen tot. ver in de binnenlanden de oorspronkelijke bevolking overheerschten. Overgeleverd was zij nu aan de afpersingen en kwellingen dier vreemdelingen. Afpersingen en kwellingen, die nu op naam van den Sultan van Ternate werden geboekt en waarvan deze telken jare 'n deel van den buit ontving, wanneer zijn kbra-kbra vloten er op uittrokken de z.g.n. belastingen te gaan innen.

Toen nu in 1652 de V. O. C. met den Sultan van Ternate 'n contract sloot, waarin bepaald was dat in 't gebied van den Sultan alle kruidnagelboomen moesten uitgeroeid worden, viel Boeroe als 'n onderdeel van Ternate ook onder deze bepaling. Hiertegen kwamen de vreemdeling-vorsten aan de kusten in verzet en 't duurde vijf jaren eer al die vorsten onderworpen waren.

Voor Boeroe werd nu bepaald :

a. Boeroe erkent den Sultan van Ternate als sou verein ;

b. den Gouverneur op Ambon als stadhouder des Sultans en belooft geen verbonden met andere vorsten aan te gaan ;

c. alle nagelboomen te extirpeeren en geen nieuwe aan te planten ; terwijl verder bepaald werd, dat de Mohammedaansche hoofden met hun bevolking van de hoofdplaatsen op de kusten moesten verhuizen naar Kàjeli, waar dan ter hunner bescherming een fort zou worden gebouwd. Deze bepaling werd volledig uitgevoerd. De vorsten van Boeroe worden met hun Mohammedaansche bevolking verplaatst naar Kàjeli en zoo was er eenige verbetering gekomen in 't lot der Heidensche oorspronkelijke Boeroeneezen.

De verbetering was slechts gering, want ieder jaar toch trokken de Moh. vorsten naar hun oude woonplaatsen om daar belastingen te innen. En deze waren niet gering.

1°. Moest er 'n deel van de opbrengst van 't land worden afgestaan en dit deel werd etnàti en hàsil genoemd. Etnàti was 'n deel van de inheemsche vruchten, kelapa, pedadas, keladi en kippen ; hàsil 'n deel van de opbrengst van 't gewas, dat van elders was ingevoerd, nl. de rijst. Wie in 't bezit was van damarboomen moest tevens 'n deel van zijn bootndamar afstaan, 'n Deel van den vruchtenoogst moest ook worden geleverd.

AMBON 24

Om nu dit alles te kunnen vervoereu naar den Moharn. vorst, die te Kàjeli woonde, moest de bevolking tevens zorgen voor 'n vaartuig, groot genoeg om alles te vervoeren, welk vaartuig dan meteen 't eigendom werd van den regent.

2°. Moest ieder gehucht of onder-stamdeel uit zijn hoem'lolin

"n slaaf of slavin leveren, die 't volkomen eigendom werd van den. Regent of diens familie. Deze belasting, djiwa genaamd, kon afgekocht worden, door den slaaf of de slavin te doen vervangen door 'n oud porseleinen schotel en een stuk wit lijnwaad.

3°. Wanneer 't den Regent beliefde daartoe bevel te geven, moest de stam, dien hij daarvoor aanwees, 'u mannelijken of vrouwelijke slaaf leveren om te arbeiden in de woningen, tuinen of kaja-poetiholie-stokerijen der vreemde overheerschers. Deze menschen bleven slaven, tot de dood er op volgde. De heer Willer was zoo welwillend dezen toestand nog eenigermate te roemen, inge-licht door die overheerschers zelf, maar men hoore ouderen van dagen, die deze toestanden hebben mee doorleefd, beschrijven, men kenne daarbij die vreemdelingen en men zal moeten erkennen, dat de Heer Willer z'n rosekleurigen bril nooit heeft afgezet.

4°. 't Zoogenaamde Tolong of helpen. De naam doet reeds ver-moeden wat deze tak van dienst meebracht. Was er iets voor de heeren te Kàjeli te doen, dan werd de bevolking te hulp geroepen. Dan moesten ze tuinen bewerken, huizen bouwen, padi stampen, 't dorp in orde brengen enz. enz. en tot belooning kregen ze daarvoor wat sago te eten, als die er ten minste was.

5°. 'tKoewaroet. Elke stam moest gedurende S maanden één van zijn weerbare mannen naar Kàjeli zenden, om daar voor den kost zonder loon dien tijd voor den Regent te werken.

Men ziet, dat de Heidensche bevolking niet te klagen had over de vriendelijke behandeling van de zijde der Mohammedaansche over-heerschers, en deze werden in hun schoone praktijken bevestigd en gesterkt door de Edele O. I. C.

Eu nu meene men niet, dat 'k spreek over toestanden uit dl7e eeuw.

Neen, zoo was 't nog overal in de laatste helft der vorige in alle deelen van Boeroe en is 't nog in 't geheim in sommige streken.

Tot voor korten tijd stond de bevolking nog bloot aan allerlei mishandelingen en afpersingen, opzettelijke misleidingen van 't Gou-vernement door zijn Posthouders, die even hard meestal mede deden als de Moh. Regenten, beletten 'n ieder 'n kijk te krijgen op deze vreeselijke toestanden (blz. 33—36).

En dan die Gemeentetuinen. Elk dorp heeft 'n stuk van zijn dorpsgronden afgestaan, afgezonderd tot 'n Godsakker. Dit terrein is ontgonnen, bij gedeelten natuurlijk, en beplant, aan de kust met kelapa-boomen, in 't gebergte met koffie.

Ook de poot-kelapa's werden door de gemeenteleden vrijwillig afgestaan (blz. 41).

De tuinen, waarin men altijd verblijf moet houden, zijn vaak op meer dan 'n uur afstand van 't dorp (blz. 43).

2 5 AMBON

Hoe begint de positie der vrouw te verbeteren; Zij, onder de Heidensche Boeroeneezen minder geacht dan 'n fok varken of 'n jacht-hond, slechter dan deze behandeld, begint nu 'n eigen plaats te beslaan in de Christen-Boeroeneezen maatschappij. Werd vroeger, in de hoop dat de vrucht des schoots 'n meisje zou blijken te zijn, deze reeds verkwanseld door ouders of familie, vaak aau mannen van reeds meer dan middelbaren leeftijd, dit komt onder de Christen Boeroeneezen nu niet meer dan zeer sporadisch voor, en dan nog zeer in 't geheim. In zake 't huwelijk wordt nu meer en meer reke-ning gehouden met den wensch van 't meisje, krijgt zij medezeg-gingschap in 't trouwkapittel (blz. 44).

SERIE R.

A M B O N E N Z .

N". 10.

H U W E L I J K S R E C H T O P B O E R O E (1917).

Ontleend aan een opstel van Joh. A. F. Schut in Mededeelingen van wege het Nederlandsch Zendelinggenootschap 61, 1917, blz. 128—152.

Welke plaats beslaat de vrouw in de oorspronkelijk heidensche Boeroe-maatschappij? . . . .

Wordt er in liet een of ander gezin der Gëb'emliar of oor-spronkelijke Boeroe bewoners een jongen geboren, dan wordt die kleine wereldburger, zoolang hij nog geen naam heeft of wanneer zijn naam aan vreemden nog niet bekend is, betiteld en aangesproken met //man'taïn//, dat is menschendrek....

Is de jonggeborene evenwel een meisje, dan is de naam //menschen-drek// nog te vereerend voor zoo iets, men noemt het meisje //iis'taïn//, //hondendrek// Hondendrek, het meest verachtelijke en vuile, dat een Boeroeman kent, waar hij een eind omheen loopt als hij het ziet liggen — deze naam is goed genoeg om er een dochtertje mee te benoemen, een dochtertje, vaak in meer dan één opzicht een schat !

Reeds vóór dat de tijd der huwbaarheid daar is, kan ze voor schatten verkocht worden en bovendien zal ze spoedig een goede werkkracht in het huisgezin der ouders zijn.

En dit nog wel in een land als Boeroe, waar zoo'n groot tekort aan vrouwen is ! . . . .

Hoe is nu de positie der heidensche Boeroevrouw geworden die ze is, is tot op den huidigen dag?

Al kende de Boeroebewoner het woord niet : //wie niet werkt zal ook niet eten//, de praktijk, waaraan dit woord zijn ontstaan te danken heeft, beoefenden de Boeroeneezen wel degelijk en ze beoefenen die nog.

Zoodra het dierbare kroost op eigen beenen kon rondloopen, werd het aan het werk gezet Kinderen zijn voor de Boeroebevolking geen weeldeartikelen ; ze moeten hun rente opbrengen ! . . . .

Nu zijn de meisjes voor allerlei lichteren tuinarbeid en voor het werk in en bij huis uitstekend te gebruiken. Het is dan ook geen klein verlies, wanneer een jongedochter den ouderlijken

familie-•n

AMBON

kring gaat verlaten om door het huwelijk voor goed in een anderen familiekring te worden opgenomen. Het is dus ook te begrijpen, dat de ouders van een jongedochter niet zóó maar konden toe-stemmen '), dat zoo'n geschikte werkkracht naar een andere familie verhuisde. Zoo'n krachtverlies lijdt men niet voor zijn pleizier !

Nu is hier wel een mouw aan te passen, als namelijk de aan-staande schoonzoon dat verlies wat vergoedt. Dit kon in de eerste tijden het beste geschieden door het verkenen van hulp bij den arbeid, als men tuinen ontgon, bij het bouwen van een hut, het gaan ter jacht. Op deze wijze bleef wat men gemeenschappelijk arbeidde, of wat men op de jacht buitmaakte, ook gemeenschappelijk bezit. En gemeenschappelijk bezit. versplinteren deed men niet graag.

. . . . H i e r o m ook1), werd voor een Boeroezoon het liefst een vrouw genomen uit dezelfde familie, waaruit zijn eigen moeder afkomstig was. Op deze wijze huwde hij dus met een volle nicht van moeders zijde en bleef alles in de familie.

Nu ging het bij de Boeroevolken zooals het gegaan is bij de Joden. Uit de stamvaders ontstonden families, uit de families de stammen, elke stam met een eigen naam naar den oudsten stamvader.

Taplawa zegt de Boeroenees.

Kwam het nu voor, dat er geen volle nicht te huwen was, dan nam men toch een vrouw uit den stam, waaruit de moeder afkomstig was.

Waar dan door handreiking het verlies van een werkkracht niet geheel kon vergoed worden, daar kregen ouders en familieleden der jonge vrouw geschenken, die in de eerste tijden uit wild, tuin-vruchten, een fokvarken, en uit boomschors vervaardigde kleeding bestonden. Deze geschenken werden samengebracht door de familie vau den jongen man, daar hij alleen hiertoe niet bij machte was.

Zij werden ontvangen door de familie der jonge vrouw. Waren de geschenken van de gemeenschap, zij werden nu weer bezit van de gemeenschap. Om nu die geschenken te reciproceeren, en voor-namelijk om zich zooveel mogelijk voor het verlies, dat men in de jongedochter geleden had, schadeloos te stellen , huwde een jonge man uit den stam, waaruit het meisje vertrokken was, weer een jongedochter uit den stam van den jongen echtgenoot. Zoo werd

Zij werden ontvangen door de familie der jonge vrouw. Waren de geschenken van de gemeenschap, zij werden nu weer bezit van de gemeenschap. Om nu die geschenken te reciproceeren, en voor-namelijk om zich zooveel mogelijk voor het verlies, dat men in de jongedochter geleden had, schadeloos te stellen , huwde een jonge man uit den stam, waaruit het meisje vertrokken was, weer een jongedochter uit den stam van den jongen echtgenoot. Zoo werd