• No results found

(meer dichterlijke taal), lossen, verlossen

Woordvormen en woorden uit de andere tongvallen

tefil 2 (meer dichterlijke taal), lossen, verlossen

tefil 2 (meer dichterlijke taal), lossen, verlossen.

tepa 2, voeg bij : t e p a s e s e 1 i k, ingesneden merk aan één oorschelp.

S E R I E T.

T I M O R E N Z .

N°. 7.

G E G E V E N S OVEK R O T I (1831—1858).

De misdaad van moord wordt genoemd attatie, en de straf is baijaromas, dan wel tahoe, zijnde de betaling van een tail goud, ot van 20 karbouwen, wanneer de vermoorde een manspersoon is, doen voor eene vrouw slechts 10 karbouwen, en bij onvermogen van den gecondemneerde, om de hem opgelegde boete te betalen moet hij de plaats vervangen van den vermoorden persoon, en mitsdien een slaaf worden van den beleedigden erfgenaam.

Diefstal met of zonder braak noemt men namuaoe, en wordt ge-straft met tiefa en hormata, hetgeen is de dubbele vergoeding der gestolen goederen voor den eigenaar, en eene boete van een karbouw om te worden verdeeld onder de regters.

Plundering heet namoe en openbaar geweld is opoe, beide deze misdaden worden gestraft met nahoeta, zijnde de teruggave van het geplunderde, met eene boete van een tail goud en een karbouw, dan wel een varken naar den aard der misdaad. ,

Beleediging van het openbaar gezag heet Dadohe en landverraad Lalohe en wordt gestraft met nahoeta hormata, te weten : eene boete van eèn tail goud en een karbouw. Het schaken van eene jonge dochter, met hare toestemming, heet Took nalalne neme ina nodalle Heehie de straf is Bellies, namelijk het meisje trouwen na betaling van eenen billijken huwelijksschat aan hare ouders. Het schaken van eene jonge dochter, zonder hare toestemming, heet look namnaoe anafeto, de straf is nahoeta, of de teruggave van het meisje met eene boete van een geweer of een karbouw, dan we een varken naar den rang van den beleedigden persoon. Menschen-roof heet namnaoe Dainda naseo, en wordt gestraft met nahoetak, zijnde eene boete van een tail goud, een karbouw en een mensch in plaats van

den geroofde. , m . ,

Verzetting tegen het openbaar gezag heet Tanamanime manek parenta, de straf is Namoea, te weten : ontzegging van het burger-regt en confiscatie van eigendommen, ten voordee e van den Vorst;

doch hieromtrent worden vele consideration gebruikt.

Francis, T. v. NI. 1838 I, biz. 397—398.

Tue oorspronkelijke bewoners van Roti] genieten, alhoewel zij alle regt van eerste inbezitneming hebben verloren, nog de

onder-165 TIMOB scheiding van den naam vau Toean Tana (Heeren des Lauds), eu bekleedeu de priesterlijke waardigheid.

Francis, T. v. NI. 1838 II, biz. 27.

H e t h u w e l i j k van e e n B o t t i n e es. Wanneer een jongeling wenscht te huwen, dan verzoekt hij zijnen ouders of anderen van zijue maagschap, om voor hem bij de ouders van het meisje, waarop hij het oog liet vallen, te gaan vrijen. Bevalt zijne keuze den ouderen, dan zenden deze iemand, om in hunnen naam dat werk te ondernemen.

De plaatsbekleeder komt alsdan bij de ouders van het beoogde meisje, met den beleefden groet en het vriendelijk verzoek, of hare ouders de goedheid wel willen betoonen, van hunne dochter te zenden, om de ouders van den verliefden jongeling op te passen. Daaronder wordt voornamelijk verstaan : water halen, brandhout sprokkelen en hunne rijst te koken.

Dan reeds begrijpen de ouders de bedoeling van die bescheidene boodschap, op welke zij beloven na verloop van eenige dagen tijding te zullen zenden aan de ouders des jongelings; doch gevoelen zij zich ongenegen tot dat huwelijk dan verontschuldigen zij zich be-leefdelijk in het belang hunner dochter, voorgevende, dat deze nog te jong of wel te onkundig is om te werken.

Na verloop van drie dagen, laten de ouders des jongelings dezelfde boodschap herhalen, en wanneer er dan het jawoord op volgt, dan vereeren zijne ouders daarvoor aan de familie der jonge dochter eeu houwer, eene lans en een paard ; soms ook wel nog een weinig goud of zilver.

Wanneer de brengers van die belies (losprijs. Het woord belies is, mijns bedunkens niet veel beter te vertalen, het is eigenlijk de prijs voor welken de dochter, als het ware, verkocht wordt aan de ouders van haren aanstaanden man; waarom de inlanders dan ook zoo zeer gesteld zijn om de dochters te verwekken.) vertrokken zijn, of wel tegelijktijdig met hen, zenden de ouders van het meisje ook iets als tegengeschenk aan de ouders des jongelings. (Deze tegen-geschenken staan doorgaans in verhouding tot de waarde der belies.) Gewoonlijk bekomt de oudste oom van het meisje of iemand anders van hare naaste betrekkingen, het goud of het paard.

Na afloop dier ceremoniën, heeft de jongeling den vrijen toegang tot zijne aanstaande vrouw en verkeert met haar in de tegenwoordigheid van eenige leden uit de wederzijdsche familie, ten einde hij zich meer van naderbij met zijne beminde bekend make, en zij onderling zich aan elkander gewennen.

Op den dag, wanneer het huwelijk voltrokkeu wordt, komen de naaste bloedverwanten van den bruidegom en zijne voornaamste vrienden die iets tot het kleine bruiloftsfeest kunnen bijdragen allen bijeen in de schamele woning der behoeftige ouders van de bruid.

Sommigen van hen nemen alsdan eene oude kokosnoot, welker eetbaar gedeelte geraspt en in water uitgewrongen wordt ; met welk raspsel, nadat hetzelve, door allerlei geurige bladeren en bloemen er onder te mengen, welriekend gemaakt is, de vriendinnen der bruid haren

TIMOR 166

bruidegom en zijne vrienden bestrijken; teneinde zij daardoor des te aangenamer en te welgevalliger worden voor de bruid en hare speelgenooten. Daarmede nu wordt het huwelijk als voltrokken be-schouwd ; want zelden gaat bij den gemeenen man de tandenslijping vooraf Trouwens, meest alle meisjes uit de geringe volksklasse worden de tanden reeds geslepen, zoodra zij huwbaar zijn; immers mdien de oudste oom, die dat werk doorgaans aan zijn nichtje verngt, als daarbij het bepaalde loon te verkrijgen is, het uit baatzuchtig-heid, niet uitstelt, tot den dag van haar huwelijk.

Wanneer de jongman eenigen tijd met zijne gade in haar oudershuis vertoefd heeft, verhuist het nu aan elkander gewoon geworden paar naar de woning van zijne ouders, waar hij met zijne vrouw blijft inwonen, zoo lang zulks de onderlinge omstandigheden gebieden, en deu vrede van het ouderlijk huis niet stoort ; doch grijpt zulks plaats, dan bouwt de jongman een huis voor zich zei ven, en begint eene eigene huishouding.

Wanneer een Kadja [,de schrijver doelt hier op een speciaal geval,]

zich in het huwelijk wenscht te begeven, met de dochter van een anderen Radja, dan zendt hij een' zijner Tamoekons (dorpshoofden), die in zijne plaats de hand der jonge schoone voor hem gaat ver-zoeken. Daar komende begeeft de zendeling zich echter met onmiddelijk naar het huis harer ouders maar naar een' of ander' vriend van hem, die tevens bevriend is met dien Regent en den vrijen toegang tot hem heeft.

Nadat deze vriend het oogmerk der zending heeft vernomen, begeeft hij zich alleen, met die boodschap naar zijnen vorst, terwijl de Tamoekon in de nabijheid zijner woning blijft wachten, tot dat hij binnengeroepen wordt, om zelf het antwoord van den Radja te vernemen Alsdan herhaalt hij het bescheiden verzoek van zijn heer en meester. Ontbreekt het den vader van het meisje aan genegenheid, om dit verzoek in te willigen, dan maakt hij er zich op een beleefde wijze vanaf.... Gevoelt hij daarentegen voor dat huwelijk genegenheid dan verzoekt hij den Tamoekon nog een paar dagen bij zijnen vriend te willen vertoeven, in welken tijd de Radja zijne familie zal raad-plegen en hooreu of deze er ook genoegen m neemt; zullende hij hem zoo spoedig mogelijk den uitslag daarvan doen weten. Stemmen de gezamenlijke leden der familie voor het huwelijk, dan overlegt men onderling, welke belies men zal vorderen van den vorstelijken vrijer, ofschoon die doorgaans naar ouder gewoonte bepaald worden als:

] De Anw (vader) bekomt daarvan voor zijn aandeel 1 houwer, 1 lans, 1 tail goud of, bij gebreke daarvan, een slaaf of schiet-geweer; verder nog een goed bereden paard en 10 buffels. Begeert de Radja die belies voor zichzelven niet, hetwelk echter zelden voorvalt, dan kan hij een zijner broeders in zijne plaats als vader zijner dochter doen optreden, en dien de belies zich laten toeëigenen.

2. Boeka-bafa (mond opener) kan ook [iets] vorderen

3. Fola-nisie (tandenslijper) kan hetzelfde vorderen als boeka bafa,

167 TIMOR met uitzondering dat hij voor zijn wreede verrigting nog een geschenk daarenboven bekomt.

4. Boeka-sosoei (kamer opener, namelijk voor den bruidegom, nadat hij met de dochter van den huize gehuwd is) [als 2 en 3].

b. Soe-oei (moedermelk), de moeder der bruid, of wel hare moei van moederszijde ontvangt ook [iets] . . . .

Nadat nu alle deze zaken geregeld zijn, geeft men den gezondenen Tamoekou berigt van een en ander . . . .

[De jonge regent of zijn vader roepen nu de familie bijeen, om hare hulp in te roepen voor het bijeenbrengen van de bêlis]

Zij brengen deze naar den aanstaanden schoonvader . . . . Zoodra de belies zijn uitgereikt en elk, die daarop aanspraak had, zich nu tevreden betoond heeft, maakt de familie der aanstaande bruid voor-bereidselen tot het uitreiken van tegengeschenken. Met uitzondering van de bruidsmoeder . . . . of wel hare z u s t e r . . . . is elk der overige ontvangers van de belies verpligt het zijne van de tegengeschenken bij te dragen . . . .

[Daarna gaat de fola-nisie de tanden der bruid slijpen.]

[Het huwelijk heeft plaats in het huis der bruid, in tegenwoordigheid van een priester die den manado-lai, beschermgeest, van de bruid daarbij aanroept ;] de bruid gaat dan op eenen stoel bij hare vrien-dinnen plaats nemen, om sirie met haar te kauwen, waarvan het eerste kauwsel der bruid somtijds aan den bruidegom wordt overgereikt: en daarmede is het huwelijk voltrokken. [Men slacht eenig vee, dat niet ge-geten mag worden ter plaatse waar de bruid woont. Daarna is het feest, waarna men in optocht naar de negorij des bruidegoms gaat en daar verder feestviert.] Somtijds blijft de bruidegom nog eenigen tijd bil zijne schoonouders.

Heymering, T. v. NL 1843 II, blz. 531—549.

Die rijstvelden [of sawah's] zijn . . . . niet zeer talrijk, [en] behooren meest aan radja's . . . .

T. v. NL. 1858 I, blz. 67.

SERIE T.

TIMOR ENZ.

N«. 8.

OUDERE GEGEVENS OVER SOEMBA (1853—1855).

De inboorlingen zijn vrije menschen en betoonen, buiten den oorlog, zeer weinig ondergeschiktheid aan hunne Radja's. Wetten of adats, zijn er bijna geene en het wedervergeldings-regt is er in volle kracht.

Wordt echter een moordenaar of dief bevreesd van ontdekt te zullen worden, dan begeeft hij zich tot zijn Radja en wordt diens slaaf, waardoor zijn leven gered is, zonder dat de Radja het regt heeft, dien persoon later te mogen verkoopen.

T. v. NL 1853 I, blz. 49.

Het bestuur van dit eiland berust bij onderscheiden radja's of regenten, die allen op zichzelve staan en wier waardigheid in hunne familie erfelijk is . . . . Veelwijverij is bij hen toegestaan en algemeen in zwang, geen radja echter mag zich, met een e vrouw van geringe geboorte vermengen zelfs niet met eene, die slechts zeer weinig in geboorterang met hem verschilt.

. . . . [een jonge man van lageren rang, die ongeoorloofde betrekkingen aanknoopt met een dochter van een radja] wordt gedood en hunne geheele familie als slaaf verkocht.

. . . . om de geschillen, die uit eene onwettige vereenigiug ontstaan, te kunnen beslissen, is de bevolking in verschillende stammen verdeeld, die zij //kabissoe// noemt. De stammen, die tot den hoogen adel be-hooreu en als zoodanig uitsluitend als radja's mogen regeren, zijn de navolgende, als :

Amboe tarim (de stamboom der radja's), loko tana, araberreh, prai karassa, laba karoekoe, amba loera, patoe pilit, palmedoe, palie malamba, ana maerie, makatejau, karinding, prai madjanga, mataloe, bara dita, kadoemboel, pajetie, lamoeroe en loekoe waloe.

De stammen kesie en kaboeroe zijn de landheeren van Soemba. Tot den kleinen adel behooren de stammen katénas, dapie, soering, matola en boeroe palla.

Tot de stammen andang, maritoe, mardawetoe, ambarrah papah, prai kawain, prai uabakkal, ana poerah, miengiep, patorrah, ana majawak, makerie, pariekiet, pajiena, ana dewa, pada en poepoediri behooren de vrije burgers. En tot de stammen wiki, badjo, komboe, malajikoe, matolang, ana kareoe, kameloe, karamboe, soedoe, watoe manok, karongoh watoe. nioeroe, wai jeloe, watoe soeloe, ana indoen,

169 TIMOR nipa, mara patie, manjelie en wai talorah behoort de slavenstaiid;

alleu die uit eeu van deze stammen zijn kunnen opgevat en ver-kocht worden, al naar goeddunken der radja's.

. . . . De bevolking woont in geregelde kampongs of negerien.

Over ieder van deze negerien regeert een radja geheel onafhankelijk, zoodat men ieder negeri als een afzonderlijk rijkje moet beschouwen

Vau den Düngen, T. v. NI. 1855 I, biz. 280—281.

De huwelijken worden onder de Soembanezen door de ouders van den jongeling met de ouders van het meisje vooraf gesloten. Indien men overeengekomen is omtrent den prijs, dien de bruidegom te be-talen heeft, wordt hem gelast, om op eene bepaalde plaats in het bosch de wacht te houden met eenige zijner vrienden. Derwaarts wordt dan de aanstaande bruid door hare ouders gezonden . . . . De bruidegom moet baar trachten te grijpen. . . . Hare aanverwanten wapenen zich en vervolgen den vervoerder....- Ten zijnen h u i z e . . . . eischen zij het meisje terug, maar hij weigert, om haar uit te leveren, en voldoet, in plaats daarvan, den vooraf bepaalden prijs voor haar bezit. Het gebruik brengt verder mede, dat alle de volgelingen voor hunne moeite worden betaald ; doch wederkeerig rust op hen de verpligting, deze betaling door tegengeschenken te vergoeden, gelijk mede de ouders van de bruid verpligt zijn, aan hare dochter een uitzet te geven. Neemt men dit alzoo in aanmerking, dan wordt er niet zulk eene groote som voor de bruid betaald, als men opper-vlakkig wel zou meeneu.

Na het vertrek der aanverwanten en omstanders is de bruidegom de onbepaalde bezitter van zijne bruid, die hij des verkiezende kan vervoeren of verkoopen, zonder dat het door de ouders daartegen ingebragte de minste verandering in zijn voorgenomen plan zou te weeg kunnen brengen.

Deze huwelijken gaan gepaard met het vieren van feesten Van den Düngen, T. v. NI. 1855 I, biz. 285—286.

De voornaamste [vogelnest-] klippen en holen . . . . zijn te Palmedo, Kodie en Teraba . . . . [Zij behooren aan bepaalde personen.] De overige veelvuldige klippen hebben geene bepaalde eigenaren zij worden, als een algemeen eigendom van de bevolking, door de eerst-komenden van hare nesten geledigd . . . .

Van den Düngen, T. v. NI. 1855 I, biz. 301.

. . . . zij staan het kappen van sandelhout aan de Endenezen toe, te Maloeloe en Mandjelie.... en vragen voor de vergunning tot het aaukappen een schadeloosstelling . . . .

Van den Düngen, T. v. NI. 1855 I, biz. 303.

S E R I E T.

T I M O R ENZ.

m 9.

N I E U W E R E G E G E V E N S OVER SOEMBA (1909-1917).

Ontleend aan artikelen van D. K. Wielinga in „De Macedoniër".

ook de Soembanees maakt onderscheid tusschen slaven en

" T e ' a t a mèamang, d. w. z. slaven van nature, zijn meer huisgenooten en worden ook als zoodanig behandeld. Men noemt ze dikwijls ana oema d. w. z. kinderen des huizes. Ze worden nooit verkocht en alleen bij erge misdrijven mishandeld. Hun leven is uiterlijk m mets onderscheiden van een vrij man.

De ata pangândi d. w. z. meegebrachte slaven, hebben ook een goed lot hoewel minder dan de vorige categorie. Zij worden gebruikt bij geschenken, bij bruidschat, bij verzoeningsfeesten en kunnen dus van huis en heer verwisselen. Onder deze soort behoor ook de ana mamoha. Dit is een slavinnetje, dat de bruid vergezelt. Bi] de trouw-plechtigheden stelt zij de bruid voor en zit mooi "opge uigd« in hui« terwijl de bruid vrij mag rondloopen. Zij is en blijft het per-soonlijk eigendom van de vrouw en wordt door haar en d.i. jongere zuster genoemd. . . , ,

De eigenlijke slaven worden genoemd ata pake d. i. gekochte slaven. Dit is zuiver werkmateriaal en was vroeger het object van wreedheid en moordlust der groote heeren. Bij een begrafenis werden een aantal van hen geslacht, om huu heer in het doodennjk te ver-gezellen. Hun leven waren zij echter nooit zeker. Wegens een gering vereriip werden zij soms vermoord.

Onder hen waren er echter, die zich tot een hoogere categorie konden opwerken, door vlijt en brutaliteit. De zwakkelingen onder hen noemt men ata lindi loeloe d.i. slaven van de lange brug. Zij gaan van hand tot hand, als van geringe waarde door ouderdom of zwakheid. Hebben, dus nooit een eigen woonplaats en zijn de ware verschoppelingen der menschen.

De waarde van een slaaf hangt dus af van verschillende omstandig-heden. De prijs van een volwassen man of vrouw is van 50 tot 100 gulden. Een sterke jonge vrouw haalt het soms tot 200 gulden. De meeste handel bestaat echter in kinderen, welke vooral in hongersnood

1 7 1 TIMOR

ver in waarde dalén en soms voor een paar rijksdaalders worden verkocht.

Macedoniër, dl. 13 (1909), blz. 304.

. . . . behalve het geslacht van den radja, wordt ieder landschap bevolkt door aan hem onderhoorige geslachten. Dat zijn geslacht radja is, grondt zich hierop, dat zijn voorvaderen het eerst dit land in bezit hebben genomen . . . .

. . . . Een Kabisoe is het hoofd van een geslacht. De radja is dus eigenlijk alleen de voornaamste Kabisoe, en men noemt hem marâmba iu onderscheiding van zijn mede Kabisoe's, welke naar hun rijkdom en aautal onderhoorigen weer verdeeld worden in Kabisoe bokoel en Kabisoe Koedoe (groote en kleine Kabisoe). Het hoofd van een ge-slacht heet dus Kabisoe en hij zelf en al zijn familieleden en onder-hoorigen noemen zich naar den oorspronkelijke!) Kabisoe . . . . Het levende hoofd van een geslacht, de tegenwoordige Kabisoe, is nu ook de persoon, die de godsdienstige handelingen en de jaarlijksche offeranden regelt. In zijn huis en in zijn Kampong bewaart men de oude poesaka's (erfstukken), welke dienen als medium tot het verkeer met de zielen der voorvaderen.

Macedoniër, dl. 13 (1909), blz. 336.

Men, h e e f t . . . . geen priesters, die uitsluitend voor de godsdienst-zaken zorgen. Het hoofd van het huis is tevens de man die offert, en bidt. Het hoofd van een geslacht eveneens. Het gezag, dat een dorpshoofd of, het hoofd van een geslacht bezit, is in de eerste plaats een gezag in, godsdienst-zaken Nu noemt men in Kambera en verder Oost-Soemba, eenige personen met de naam ratoe. Het zijn zij, die omtrent de verschillende Marapoe's ') het best op de hoogte zijn. In gewichtige adat-kwesties wordt hun hulp in geroepen.

Bij ingewikkelde familiezaken, waarbij het vooral aankomt op schillende graden van bloedverwantschap en afstamming van ver-schillende Marapoe's, geven zij de leiding.

Bij algemeene offeranden gaan zij vooraan. Het zijn deskundigen iu alle godsdienstzaken. Met een vertaling door //priester// kan men zijn werk en ambt misschien het beste omschrijven. Iu alle belangrijke zaken moet de vorst hen raadplegen. Eu door zijn meerdere kennis van den vagen onbeschreven adat, is zijn invloed natuurlijk groot.

Maar aan de andere zijde is zijn titel ook weer //rnâugoe tana// d.i.

eigenaar van den grond. Wanneer- men b. v. ergens een tuinhuis wil zetten of grond ontginnen, heeft men zijn toestemming noodig. Die zaken gaan. buiten den vorst om. Men spreekt hem toe met deze aanspraak :

//ina mângoe lokoe ama mângoe tana//.

(d.w. z. moeder, die de rivier bezit; vader die dezen grond bezit).

*) Penaten, bescliermgeesten, geesten.

TIMOR 172

In de meeste landschappen heeft men uu vier van deze personen.

En geen besluit is //rechts-geldig//, dan wanneer de vorst hen er in heeft gekend en zij er hun goedkeuring namens den Marapoe aan gegeven hebben . . . .

Als de menschen te veel last van [een ratoe] krijgen,^ en zelfs een vorst moet hem ontzien, dan besluit men tot het //hâpi ja na ratoe//, d.w.z. //pluk den ratoe af//. Dan is zijn doodvonnis geteekend.

In het geheim is hiertoe besloten door al de hoofden en de vorst

In het geheim is hiertoe besloten door al de hoofden en de vorst