• No results found

AMBON besoins communs de la famille, afin de payer des dettes communes

AMBON ENZ

41 AMBON besoins communs de la famille, afin de payer des dettes communes

ou des amendes et surtout afin d'acheter des épouses destinées aux jeunes gens . . . . (blz. 335).

C'est le prêtre qui conduit les cérémonies . . . .

Interrogé sur l'origine de ces cérémonies, le vieux prêtre me répondit qu'il avait acheté le droit de les pratiquer des gens de Tejando (autre île du groupe Keij au nord-ouest) et cela à un prix exorbitant //tout comme nous achetons une femme noble// (c'est-à-dire comme épouse). Ceci ne s'applique certainement pas à l'ensemble de ces cérémonies, qui ne sont pas l'apanage exclusif des Tejandos Cet achat doit donc fort probablement se restreindre à quelques menus détails ou à quelque particularité, et cela n'étonnera personne, si on sait que le système monopolitaire régit sévèrement ces îles.

Chaque village, chaque famille a ses poessaka (traditions) qu'elle défend avec un zèle jaloux. Lorsque le Gouvernement n'était pas encore établi ici, il y a une trentaine d'années, la seule imitation d'une ornamentation de barque, ou de dessin dans une bannière etc.

était un cas de guerre . . . . (blz. 336).

Le jour du départ fixé, on détermine également la maison dans laquelle auront lieu les cérémonies, et qui, dès lors, s'appellera rahau inoel . . . . Le capitaine du bateau, l'enkod, ou plus spécialement encore enkod roä (capitaine sur mer), est le chef de famille ou quelqu'autre des notables que son expérience de marin recommande pour cet office. — En même temps ou choisit aussi l'enkod nangan (capitaine sur terre). C'est une femme d'un âge m û r . . . . On lui assigne comme compagnes trois ou quatre jeunes filles, wat moei (blz. 337).

SERIE R.

AMBON E N Z .

N°. 12.

G E G E V E N S OVER D E A R O E - E I L A N D E N (1845).

[Eed bij verzoening tusschen twee partijen.] Wederzijdsche hoofden gaven zich, door insnijding, eene kleine wond in het bovenste ge-deelte van den arm, lieten het bloed daaruit in een glas arak druppelen en dronken dit gezamenlijk op.

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 263.

De voorwallers volgen nog in veel opzigten de zeden en gebruiken der Alfoeren; gelijk dezen koopen ook zij nog hunne vrouwen. Zij stellen insgelijks hoogen prijs op het bezit van oliphantstanden ieder negorij [bezit ze], door bijdragen van hare gezamenlijke be-woners. . . . . als een gemeenschappelijk goed, eene geldswaarde, waar-van zij zich ten algemeenen nutte bedient.

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 283.

Het bestuur is patriarchaal.... De Aroenezen zijn in twee partijen verdeeld in die van jOrsia en Orlima [,beide partijen hebben hun hoofd,] deze zijn slechts bondshoofden, zouder overigens eenig gezag over de anderen uit te oefenen. — Die welke zich Orsia-Oelisiva — heeten, zouden vroeger aan den Sultan van Tidore onderworpen zijn geweest, wiens raad uit negen leden was samengesteld ; de Oelilima's [Orlima's] aan den Sultan van Ternate, wiens raad uit vijf leden bestond.

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 289.

Het koppensnellen is bij hen onbekend ; slechts de hoofden der gevallen vijanden nemen zij tot zegeteeken mede ; de gevangenen worden hunne slaven.

Brumund, T. v. NI. 1845 II, blz. 291.

Alle misdaden, van welken aard ook, worden, gelijk bij de Alfoeren en strandbewoners vau Ceram, ook op Aroe met boeten gestraft en de schuldigen veroordeeld tot het betalen van een zeker getal oliphantstanden, gongs, enz. Die eenen moord begaat, betaalt zestig stuks (kapala's) waaronder eenige oliphantstanden van 6 voet en gongs van de grootste soort, zijnde van 25 katjes benevens kleineren.

Een man in overspel begrepen, moet den beleedigden echtgenoot 10 kapala's betalen, benevens de helft van die, welke hij voor zijne

4 3 AMBON

vrouw, bij het aangaan van hun huwelijk, aan hare familie gaf.

Een dief wordt, benevens tot teruggave van het gestolene, nog bovendien veroordeeld tot de betaling van 10 kapak's.

De vrouw wordt, . . . . even als op Ceram plaats vindt door haren man gekocht. Een hoofd of Orang kaija betaalt dikwijls tot en nog meer dan 3 oliphantstanden van 6 voet, 5 gongs van 25, 10 van 11 en 10 van 5 katjes, benevens lilla's en honderden porceleinen schotels en kommen, voor haar.

Bij overlijden van haren man, gaat de vrouw terug naar hare familie, worden zijne porceleinen schotels verbroken, ook dikwijls de palen van het huis een eind afgezaagd.

Brumund, T. v. NL 1845 II, blz. 284—285.

SERIE R.

A M B O N ENZ.

, N°. 13.

GEGEVENS OVER DE TANTMBAK-EILANDEN (1916).

Ontleend a a n : Reisindrukken van de Tenimbereilanden, d o o r H . Gourtjons, in „De J a v a - P o s t " jg. 14 (1916).

Ivoor en olifantstandeu vindt men op deze eilanden zeer veel. Zij vormen zoo wat de voornaamste stukken van den familieschat... (blz. 673).

Onder het huis, tusschen de palen, die den vloer torsen, zijn ook nog een paar britsen aangebracht. Overdag zitten de vrouwen daar te spinnen of te weven, 's nachts is daar de rustplaats der taberi's of jongelui, die niet in de huizen zelf mogen slapen. In sommige kampongs hebben de taberi's ook wel de eigenaardigheid om slaaphutjes te bouwen in duiventilstijl op palen van een meter of vijf hoog (blz. 544).

Elke Teuimbereesche familie h e e f t . . . . ook haar buitenverblijf.

Behalve haar huis in den kampong heeft ze nog de z.g lingat.

Deze lingat's staan meestal ook weer groepsgewijs bij elkaar en vormen kleine dorpjes rondom den grooten kampong. Daar tijgen de meesten in den morgen heen. Daar wordt palmwijn geschonken uit groote bamboekokers en gedronken uit groote nappen van de kalebas; daar knutselen de mannen aan prauwen en vischtuig, daar dirken de jongelui zich op, daar zorgen de vrouwen voor den pot en tracht eenieder op de meest genoeglijke en minst vermoeiende wijze zijn tijd zoek te maken. Daar leven ze volop hun onbezorgd leven uit.

De liugats verraden een eenigszins anderen bouwtrant dan de kamponghuizeu.... In den voorgevel treft men een stevige houten deur, welke met een zeer vernuftig slot gesloten kan worden en alleen met den passenden sleutel geopend (blz. 544—549).

. . . . nauitoe of matloos [== inlandsche toovenaar. Zij ontvangen betaling, van hun werkzaamheden] (blz. 562).

Tot kort geleden waren . . . . de onderlinge oorlogen aan de orde van den dag, alsook het koppensnelleu dat hier echter nauw verband hield met oorlog en bloedwraak en geen bizondere instelling vormde.. ..

De koppen der gesneuvelden werden als zegeteekens meegevoerd . . . . Het sluiten van den vrede had met groote feestelijkheden plaats waar de beide tegenpartijen de verzoening kwamen vieren.... (blz. 637).

Wanneer de jongeling tot taberi is bevorderd, worden hem eenige

4 5 AMBON

vrijheden toegestaan. Hij mag dan officieel aan de jonge dames het hof maken, dat alleen daarin bestaat, dat hij door zijn opschik en kranig-heid de harten der jonge meisjes voor zich mag trachten in te nemen.

Hetgeen echter niet uitsluit, dat vaak de natuur sterker is dan de leer en dit vaak ook wel oogluikend wordt toegestaan.

Yan vrij verkeer is evenwel geen sprake en op elke overtreding staat volgens de adat een zeer strenge straf. Op buitenechtelijke gemeenschap staat zware boete. Volgt daaruit zwangerschap van het meisje, dan is degene aansprakelijk, die het laatst omgang met haar gehad heeft. Dat de meisjes zich een brandwonde op den bovenarm zouden maken voor elk verboden liefdesavontuur, zooals Van Hoëvel vertelt, behoort of tot de legende of tot de oude geschiedenis.

. . . . De onbestorven weduwe of ongehuwde moeder is hier echter, op de huwelijksmarkt niet minderwaardig,- zooals dat op Kei het geval is. De huwelijksprijs is zeer hoog, doch het huwelijk kan voltrokken worden, alvorens deze geheel betaald is. De vrouw blijft echter mtussehen bij haar ouders, waar de man haar moet volgen.

Wanneer een olifantstand, een gouden ketting en eenige oorhangers aan den schoonvader gebracht zijn, dan mag de vrouw den man volgen en wordt zij door diens verwanten plechtstatig ingehaald.

De huwelijksschat wordt betaald aan den vader van 't meisje.

Deze moet hem evenwel grootendeels overdragen aan den vader zijner vrouw (of haar familiehoofd), totdat hij eindelijk terecht komt bij een der groote familiehoofden of grondbezitters. Wil men een vrouw koopen, dan volgt de harta denzelfden weg in omgekeerde richting.

De vader van het jongmensch gaat voor de betaling hulp vragen bij den vader zijner vrouw en deze weer verder op, totdat men weer terecht komt bij den grooten ontvauger, die tevens de groote geldschieter is.

Indien de harta betaald is, volgen de kinderen den vader, anders den schoonvader.

Echtbreuk der vrouw wordt zeer zwaar beboet — en de familie van de overspelige vrouw zoowel als die van den overspeler, betalen deze gezamelijk, hetzij de bedrogen echtgenoot zijn ontrouwe vrouw verstoot al dan niet. Deze boete volgt denzelfden weg als de huwelijksprijs.

Bedrijft een man overspel" of ontucht, dan wordt de medeplichtige vrouw door haar familie gedwongen, bij den overspeler in te wonen.

Deze.kan haar dan verstooten of huwen. In 't eerste geval mag hij haar echter niet uit zijn huis verdrijven, alvorens hij den geheelen huwelijksprijs voldaan heeft. In 't tweede geval kan hij haar nemen op afbetaling.

Hertrouwt een weduwe, dan komt de harta aan den broer of familie van haar overleden man en volgt weer den gewonen weg.

De kinderen uit het eerste huwelijk blijven in de familie van hun vader.

Uit dat alles blijkt overvloedig, dat met zulke adat vrije liefde onbestaanbaar is. Het feit, dat de Tenimberees in de praktijk nog al losse beginselen huldigt op zedelijk gebied, heeft waarschijnlijk grond gegeven aan deze valsche voorstellingen (blz. 734).

SERIE R.

AMBON E N Z .

N». 14.

G E G E V E N S ' ) OVER D E Z T J I D W E S T E B E I L A N D E N (1846—1855).

Kisar.

. . . . de inboorlingen bestaan uit drie soorten, die men met eene Nederduitsche uitdrukking //heeren, boeren en slaven// zou kunnen noemen . . . .

De Koning en de andere heeren hebbeu veel boeren en slaven onder zich; de eerste heeft meer dan 300 slaven. Maar zij hebbeu die slaven niet in hunne huizen; zij geven hun land, om dat te bearbeiden waardoor zij in hunne behoeften moeten voorzien; alleen zijn zij verpligt, om den Koning en andere heeren, als deze iets noodig hebben, bij voorbeeld beesten of arbeid, te helpen . . . . ; iets dat in het bijzonder plaats heeft bij het opbouwen van huizen, bij bruiloften, bij sterfgevallen en dergelijken. Deze slaven worden nooit verkocht, maar behooren altoos aan den oudsten zoon van het huis-gezin, waarom zij ook //stamslaven// genoemd worden.

T. v. NL 1855 I, blz. 227.

Kisar.

Wat het huwelijk betreft verbinden zij zich alleen in hunne eigene familie of bloedverwanten, zoowel de heeren en boeren als de slaven.

T. v. NI. 1855 I, blz. 228.

Roma.

Het bestuur van het geheele eiland is opgedragen aan een hoofd, //orang kaja// genaamd . . . De overige dorpen worden, onder zijn oppertoezigt, door afzonderlijke hoofden, '/orang toeah// of oudsten genaamd, bestuurd. Intusschen oefent de orang kaja een zeer beperkte magt uit. Bij elk geschil verzamelen zich de onderscheiden orang toeah's en beslissen de zaak volgens meerderheid van stemmen.

T. v. NI. 1855 I, blz. 232.

Moa.

Elke negerie heeft haar eigen hoofd, die . . . den naam van //orang kaja// draagt.

T. v. NI. 1855 I, blz. 234.

Moa.

. . . . bevolking . . . . in kasten . . . . verdeeld . . . . Wanneer eene

') Om h u n verwantschap met den reohtskring Ambon enz. geplaatst in deze serie, hoewel zij tlruisbehooren in serie V .

4 7 AMBON

vrouw zich met eenen man van eene mindere kaste, dan waartoe zij behoort heeft ingelaten, dan ontstaat er eene moordzuchtige be-weging over het geheele eiland, ja de ondergang niet alleen van den man, maar van zijne gansche familie is onvermijdelijk . . . .

T. v. NL 1855 II, blz. 21.

Damar.

. . . . de inboorlingen gaan bijkans elk jaar naar het eiland Wetter om menschenhoofden te halen.

T. v. NL 1855 I, blz. 235.

Lèti.

Het is te Lettij . . . . de gewoonte, om iemand die in den oorlog valt, het hoofd af te houwen en dit als zegeteeken naar de over-winnende negorij mede te voeren.

Heymering, T. v. NI. 1846 I, blz. 89.

Lèti.

. . . . den van dieverij verdachten persoon [wordt] opgelegd, eenen in kookend water heet gemaakten steen op de hand, de daartoe af-geperkte plaats langs, te dragen. Laat hij dien steen te vroeg vallen, zoodat hij dien niet aan het eindperk brengt, dan is hij de dief, en moet het gestolene somtijds wel driedubbel vergoeden. Op dezelfde wijze handelen zij, in zulke gevallen, ook wel met een gloeiend ijzer. Nog eene andere manier van zoogenaamd Gods oordeel onder hen bestaat daarin, dat den van diefstal verdachten man een scherp gewet zwaard tusschen de duim en wijsvinger wordt doorgehaald; zoo zijne hand ongekwetst blijft, dan houdt men het voor uitgemaakt, dat hij het feit niet bedreven heeft, doch het tegendeel dat meestal plaats grijpt, verpligt hem het gestolene te vergoeden, en de onkosten, zoo het heet, voor de vierschaar over hem gespannen, zonder afdingen te betalen.

Heymering, T. v. NL 1846 I, blz. 382.

S E R I E R.

AMBON E N Z .

N». 15.

VERWIJZING.

Zie, voor gewestelijke regeling nopens Mohaminedaansche huwelijken, bundel XII, blz. 315—316.

Zie, voor inheemsche rechtspraak, bundel X, blz. 365, en bundel XII, blz. 323—324, 373—374 en 409.

SERIE T.

T I M O R ENZ.

N°. 5.

G E G E V E N S OVER TIMOR (1831—1855).

Volgens echte bescheiden bestond er vroeger op Timor Koepaiig eene barbaarsche gewoonte. Wanneer een kleinzoon, wieus vader en grootvader Koning geweest waren, die waardigheid stond te aan-vaarden, kwamen de Grooten en al het volk aan het strand bijeen op die plaats, welke tot de krooning plegtig was ingewijd, en Klaiba heet. Dan offerden zij aan de kaaimannen eene jonge maagd.

T. v. NI. 1838 I, blz. 216.

De bevolking wordt .'. . . onderscheiden in den Adel, Eadjas, Veldheeren (Orang Branies), Vrijheden (Orang Mardieka), en Slaven (Orang Boedak). — Deze laatste klasse van menschen maakt een aanzienlijk gedeelte van de bevolking in deze landstreken uit.

Het groote vermogen der Hoofden en aanzienlijken onder de Inlanders dezer gewesten bestaat in slaven, die, hetzij bij overlevering van ouders tot ouders zijn blijven bestaan, of door den oorlog ge-wonnen dan wel wegens misdaden daartoe verwezen zijn.

De Inlandsche hoofden worden in deze omstreken onderscheiden onder de benaming van Leo Raie, Keizer, Radja, Vorsten, Fettors, Rijksbestuurders, Tommongongs, Dorpshoofden, Mandoors, boodschap-brengers, en op eenige plaatsen noemt men hen Sangadjies en ook Kapitangs.

. . . . de hoofden hebben een onbepaald gezag over hunne onderdanen . . . . Francis, T. v. NL 1838 I, blz. 392—393.

De voornaamste inkomsten der Hoofden in deze landen zijn de boeten welke zij aan misdadigers opleggen, en op Timor ook het sandelhout en was, welke door de bevolking worden ingezameld, en waarvan bijna 9/1 0 aan de Hoofden behoort. Overigens trekken zij van de bevolking weinig directe voordeelen. Het gebruik onder deze bevolking brengt echter mede, dat de onderdanen de Vorsten moeten onderhouden, en mitsdien wordt jaarlijks door de bevolking een klein deel uit de voortbrengsels van den landbouw aan den Vorst gegeven, als een blijk hunner verkleefdheid, hetgeen zij noemen ponie. Ook worden de velden der Hoofden, door het volk bearbeid zonder loon . . . .

Francis, T. v. NI. 1838 I, blz. 395.

4

TIMOE 50

. . . . zij offeren menschen . . . . Hunne priesters hebben den naam van Tobor . . . . de waardigheid [is] overerfelijk.

Francis, T. v. NI. 1838 II, biz. 400.

Elders op Timor behoort het sandelhout alleen aan den radja en is een monopolie van dezen, doch hier in dit gedeelte van Amanoe-pang, dat zich van den radja heeft losgerukt, deelt de geheele be-volking in het voordeel van den handel.

T. v. NI. 1851 II, blz. 171—17 2.

Het koppensnellen, 't welk aan deze volken, even als aan de Daijakkers en Alforezeu wordt ten laste gelegd, is bij hen niet in dien ijzingwekkenden graad als over het algemeen gezegd wordt.

Deze gruweldaad bepaalt zich in deze omstreken slechts tot het onthoofden der vijanden in den strijd, wier koppen als teekenen der behaalde zege of van aan den dag gelegden moed, worden vertoond . . . .

Prancis, T. v. NI. 1838 II, blz. 29.

Het regt der volkeren of stilstand van wapenen worden door hen weinig geëerbiedigd, ofschoon het gebruik onder hen medebrengt, de onschendbaarheid van een afgezant te erkennen. Het teeken vnn toelating van een gezant is het verwisselen van de sieriezak tusschen de wcderziidsche afgevaardigden.

Francis,^, v. NL 1838 II, blz. 37.

De huwelijken geschieden hier, . . . . door de betaling van zekere som gelds aan de ouders van het meisje bellies genoemd. Op Timor wordt de bellies gesteld op f 30 tot f 80 naar den rang van de ouders. Er worden ook huwelijken voltrokken zonder dadelijke voldoening van de bellies, in welk geval de man de ouders van de vrouw volgt, en de kinders van een dusdanig huwelijk bij de ouders van de vrouw blijven, tot dat het bedrag van de bellies voldaan is.

De gemeene man neemt in deze omstreken ééne vrouw, maar onder de hoofden, vooral Regenten, is de veelwijverij zeer algemeen.

Francis, T. v. NI. 1838 II, blz. 41.

Het bebouwen van meerder grond dan noodig is voor de behoeften, beschouwt de Timorées als een heiligschennis, terwijl de toelating van een vreemdeling op zijn veld ook bij hem als een sacrilegie doorgaat: zeker een vernuftige uitvinding; daar de wetten van het laud ontoereikend zijn, om hem te beschermen tegen willekeurige schending van zijn eigendom, zoo neemt hij het bijgeloof te baat, om de onvolmaaktheid der wet te dekken.

Francis, T. v. NI. 1838 II, blz. 45.

Het werken voor dagloon is onder de geheele bevolking onbekend, en is nu voor het eerst op Koepang ingevoerd.

Francis, T. v. NI. 1838 II, blz. 49.

[Als een Timoreesch jongeling een huwelijk wenscht aan te gaan, zendt hij of een van zijn naaste bloedverwanten, iemand in zijn plaats om aanzoek

51 TIMOK te doen. Deze brengt een geschenk mede, niet als losprijs, maar als blijk van genegenheid. Wil de familie van het meisje — dat zelf weinig heeft in te brengen — den jongeling niet dan zenden zij het geschenk terug; anders sturen zij hem ook een geschenk, dat weer beantwoord wordt door den jongen man.]

Dat tegengeschenk is het ondubbelzinnig bewijs, dat [het huwelijk zal worden gesloten], zoodra de belie's (losprijs der bruid) zullen bijeengebragt en uitbetaald zijn . . . .

De belie's onder de Timorezen wel te verstaan, hebben geene bepaalde waarde . . . . Ze zijn van grootere of geringere waarde, naarmate de bruidegom en diens familie het missen kunnen . . . .

De belie's worden met zeer veel ceremoniën en met veel omhaal ge-vorderd ; de bruidsvader zendt daartoe ook een mafefa (afgevaardigde in buitegewonen dienst).

Bij de huwelijksvoltrekking zelf schijnen de priesters (Naifai-nainama's) een rol te spelen, onder aanroeping van de geesten der

voorouders.

[Ten slotte heeft men meerdere feestmaaltijden, tegengeschenken van de familie van de bruid en neemt de bruidegom zijn vrouw in optocht mede naar zijn huis.]

Heymering, T. v. NL 1845 III, blz. 121—146.

De staatkunde van een' Timorschen hoofdregent vordert, dat hij zich door een neven-huwelijk verbindt met eene dochter van bijna eiken zijner onderregenten . . . . Sommige hunner bezitten 5 [bij wij ven], anderen van 10 tot 20, die zij echter niet allen tegelijk bij zich in huis hebben, maar meestal bij hare familiën in hare dorpen laten blijven wonen . . . .

Heymering, T. v. NL 1845 III, blz. 295.

Het is een uitgemaakte zaak onder dit volk, dat de opvolgende Eegent de schulden van zijnen voorganger moet voldoen . . . . Zijne familie moet doorgaans het hare bijdragen.

Heymering, T. v. NI. 1845 III, blz. 303 nt. 2.

. . . . de pligt [rust] op den broeder eens overledene, dat hij diens weduwe (echte weduwe) tot zich neemt, in de hoop van bij haar zijn geslacht, in zijns broeders plaats, verder te zullen uitbreiden.—-Indien er geen broeder des overledenen is, dan neemt hare familie haar, zonder tegenspraak, weder in huis, doch vordert later toch daarvoor de . . . . nog onbetaalde belies. — Weigert hij haar tot zich te nemen en behoorlijk te onderhouden, dan neemt hare familie haar tot zich en onderhoudt haar : doch niet kosteloos; want alsdan vorder!

men daarvoor veel goud, vee en slaven van de naastbestaandeu des overledenen : bij weigering van aan dien eisch te voldoen, zal men denzelveu welligt door de wapenen ondersteunen.

Heymering, T. v. NL 1845 III, blz. 304.

Regeringsvorm en inkomsten der Radja's en andere ambtenaren.

Ieder radja is hoofd en tevens landeigenaar van zijn regentschap,

TIMOR 0 ^

TIMOR 0 ^