• No results found

Seä-ei, ook een geschenk geven aan een danser of aan eene danseres, als ook aan iemand, die gedichten voordraagt; m a

TIMOR ENZ

seä 1. Seä-ei, ook een geschenk geven aan een danser of aan eene danseres, als ook aan iemand, die gedichten voordraagt; m a

ka-n e ka-n i-m a sè h è l o m a m a t e s ka-n d i a ka-na a l a s e ä - e i - u p o u l a f a, als iemand den doode bezingt, schenkt men hem kleederen.

seä-eik, het op bovengenoemde wijze als geschenk geven.

seba (uit het Mal. sewa), huren: s eb a ofak, een vaartuig huren;

ook: iemand voor loon huren, en in het algemeen: loon geven;

s e s e b a k , het huren; huur, loon, (dan ook: d o i s e s e b a k ) . k a s e s è b o k (na-), Ba., Bo., T. idem; Bi., K. n a k a s e s è b o ; D., On. n a a s e s è b ô ; E. n a s e s è b ô , in beroering brengen, storen, plagen.

(sèdo 1), s è d o - s è d o (ko k olak—), zich mengen in het bespreken van iets;

s è d o k , of meestal: s e s è d o k , Ba., Bo., T. idem; Bi., K., D., On., T. s e s è d ó , mengen van droge waren; a n a s e s è d o k m a s i k n 6 k u l u s , hij vermengt zout met Spaansche peper.

Overdrachtelijk: a n a k o k o l a k s e s è d o k M a l a i n ö L o t e , hij spreekt Maleisch en Eottineesch door elkaar.

sefa 1, B a , Bo., Bi., K., D., E. idem, s e f a l a s i , een aanvang maken met het kappen van een bosclf om den grond te ont-ginnen.

se sefa, idem, ook wel: terdege ontginnen; l a s i n a n a s e s e -fak, een ontgonnen boschgrond.

(sefa 2), m'a s e f a (na-), (in alle dial.), veel uitleveren;

m a m a s e f a k : h a t a h o l i li m a-m am a s e f ak, iemand, die een gelukkige hand heeft, zoodat bijv. de rijst bij het oogsten of koken meer uitlevert, dan gewoonlijk te verwachten is (tegen-over l i m a - h a i l u a k , of l i m a p e l a - a i k ) .

sei 1, in alle dial., iets insnijden of iets splijten, maar zóó, dat het niet geheel en al doorgesneden is; s e i k a pa-a dix-do-na, het oor van den buffel insnijden, bij wijze van kenmerk.

seik (Ba, Bo., T. idem; Bi., K , D., E. sei), noemen, opnoemen, uitspreken, vermelden.

seï 1, Bo., K. idem; Ba., Bi., T>., T., On., E. sefi, losmaken hetgeen gebonden is [ook wel figuurlijk].

sei-sala, Bo., Bi., K., ook wel E., idem, Ba., D.. T., E. sel i-s a la, te laat, over den tijd.

seku 3, Ba., Bo., (T.?) idem; D. ook s e ü , in: seku-n n e u , iemand in de rede vallen (vgl. s a p u 2), maar over hetzelfde onderwerp doorpraten.

solo 1, Ba., Bo.. Bi., K , T., E. idem; D., On. s e l a , in den grond steken, planten; ai s è l e , een in den grond gestoken paal als grenspaal van onderscheiden landschappen (vgl. to); m a n e k -a l -a l e u s è l e -ai s è l e , de vorsten g-a-an een grensp-a-al pl-a-atsen.

Voorts een deftig woord voor: voortbrengen, genereeren: K i u k

-TIMOR 188

a n a k s è l e M a s a h û k , K i u k - a n a k bracht M a s a h u k voort;

s è l e k , b. (of sèle?) afstammeling: o sèle-m, uw afstamme-ling; o s'èle-m-(ala), of: sèle-dadi-m-(ala), uwe afstammelingen, uw geslacht.

sel i 2, Ba., enz. idem; T. enz. s e r i , de eene zijde, de andere zijde. Voorts beteekent s e l i : de helft, half: dae-a s e l i de helft van een stuk grond ; n u s a k-a s e 1 i, de helft van een land of van zijne bewoners; h a t a h o l i s e l i , de helft der menschen, een gedeelte;

s e l i k , Ba., Bo. idem; Bi., K., D. s e l i ; T. s e r i k ; On., R.

s e r i , overzijde van de zee of eene rivier: ofak-a l è o t a s i s e l i k n e u , het vaartuig gaat naar den overwal;

s e s e l i k , a. de helft van iets: b a f i s e s e l i k esa, een half varken; n o d a l e s e s e l i k , met een half hart, slechts half bij de zaak zijn.

(selu 5), seluk, Ba., Bo., T. idem; Bi.. K., R. s e l u ; D , On.

s e l u t , ruilen, mu s e l u k n d a l a a n e u k a p a esa, ga het paard ruilen voor een buffel; a n a fè k a p a esa dô ana seluk n a l a n d a l a esa, hij heeft een buffel gegeven en daarvoor een paard in ruil ontvangen.

s e l u k (na-), met iemand ruilen : na sel u k u d el i n o-n ana, zij wisselde haar ring met hem:

b. elkander opvolgen: teuk-ala l a k a s e s e l u k , de jaren volgen elkander op, gaan voorbij, m a n a h è l o sila hèlo lakaseseluk, de zangers zingen om beurten, de een na den ander, achtereenvolgens.

sena 4, Ba., Bo., Bi., K., T. idem, kameraad, makker (in meer verheven stijl gebruikelijk),

(senga), s e s e n g a , in de uitdrukking: l a n g a s e s e n g a - n si o, p o i ' p e p e d u - n t e lu, waarmede iemand, die vele streken heeft en erg liegen kan, wordt aangeduid, v. d. het substautief: mase-senga-siok, bedrieger.

sengi 1, Bo., Bi., K. idem; Ba., D., T., On. s e n g g i ; R. seki, a. breken. - '

s e s e n g i k , het breken; fai s e s e n g i k , of: fai keketu-s e keketu-s e n g i k , oogkeketu-sttijd van maïkeketu-s en gierkeketu-st.

sengi 2, de dial, als sub s e n g i 1, overwinnen in den strijd ol bij een twist; s e n g i sè na n d i a t i f a , wie het verliest, moet betalen; d u a l a d e d e ä dè esa s e n g i n e u esa, bij het proce-deeren overwon de een den ander,

m a n a s e n g i k , overwinnaar,

(sèngo), sesèngo (na-), Bo., Bi., K. idem; Ba., T., On. n a s e s é n g g o ; R. n a s e s è k o , eene aanleiding of een voorwendsel zoeken tot strijd of twist,

(sèo), s è o (na-), iemand vervloeken, iemand ongeluk toewenscnen.

sèö = het meer gewone n a s è ö ;

s è ö (na-), Ba., Bo., K., T. idem; D., On., n a s è o ; Bi.

n a s è k o , te koop aanbieden, verkoopen; bua-(loü) n a s è ö k , goederen om te verkoopen, koopwaren; au a s è ö h e n i au n d a l a - n g a so, ik heb mijn paard verkocht.

129 TIMOR

sesèö (na-), herhaaldelijk verkoopen, enz. : nasesèö buas nai p a s a k d a l e , hij pleegt goederen op de pasar te verkoopen.

m a s è ö - b u a s = ra a n a masèö-b u a s , of: ma-nam a s è ö k , verkooper.

sèpok 1 (Bo., [T.P] idem; Bi., K, sèpe), soort dichtgevlochten mandje, gemaakt van lontarblad, doch zonder deksel; kakau-sèpek is de benaming van zulk een mandje, gevuld met rijst, waarop vleesch en een mesje liggen, dat ten geschenke gegeven wordt aan de vrouw, die drie dagen na de geboorte van haar kind de navelstreng afsnijdt; d o d e s è p e k , rijst koken en de s è p e k daarmede vullen, om bij de bron te offeren voor het bewerken der sawah's of bij het einde van den oogst voor het plukken der pule-sio; op het mandje worden dan ook nog kleederen, ha b as, enz. gelegd, welke later echter teruggenomen worden.

sèpo, Bo., Bi., K., E. idem; Ba. s è m p o ; D., T , On. s ê m b o , buiten de hoofdplaats eetwaren gaan koopeu of inruilen tegen zout, tabak, enz., met eetwaren buiten de hoofdplaats gaan venten.

sesu 1, in alle dial, iets bij het gewricht afsnijden;

s e s e s u k , gewricht; sesesu-n ta, hij heeft geen gewrichten,

= hij is hardvochtig ; h a t a h o l i s e s e s u - t a k (of: ' sesesu dimo-t;lk), een hardvochtig mensch, ook: een onbeschoft, ongemanierd mensch.

seti 1, in alle dial., iemand opdringen, wegduwen ; a n a s e t i h en i a u, hij dringt, duwt mij weg, v. d. : met geweld nemen, een ander verdringend (dan meestal door n al a gevolgd); bun-nó-na n a s e t i dae, zijn deelgenoot heeft land (dat naast het zijne lag)

met geweld in bezit genomen;

k a s e t i (na-), Ba., Bo., Bi., K., T. idem; D., On. naiiseti;

E. naseti, dwingen; ina anak ndia ina ama-n lakaseti-n sao, de ouders van dat meisje dwingen haar te trouwen;

n a k a s e t i k , dwang, geweld.

(sik), sik-a, Ba., Bo., Bi., K , T., E. idem, neen, gebruikt in twijfel;

kasfk (na-), sik-a zeggen, zeggen dat men het niet zeker weet: au atane-n ana ma n a k a s i k au, ik vroeg het hem, maar hij zeide mij, dat hij het niet wist.

(siii 2), siäk, gewoonte: n d i a siii-n (au siü-ng) n d i a , dat is zijne (mijne) gewoonte.

(sida 4), s i d a (la-), in alle dial., scheiden; faik bè em i laö so na, d e ï t as i d a, eerst wanneer gij vertrokken zijt, zullen wij van elkaar scheiden;

s i si d a (la-) aok = la s i d a , van elkander scheiden.

sikiloti, of: s i k a l o t i , capriolen maken; ook: steigeren van een paard, ook gezegd van een kind: niet kunnen stilzitten, telkens van plaats veranderen; overdrachtelijk van eene vrouw gebezigd:

zich niet net gedragen.

i n a m a n a s i k i l o t i k , eene vrouw, die zich onuet gedraagt.

silaka, of: s e l à k a (uit Mal. t j i l a k a ) , ongeluk, ongeluk hebben, ramp.

9

TIMOR 130

Sineo Bo K. idem; Ba„ On. s i n g g o ; T., ook Ba. s i n g g o k ; D s i n g g o ; E. s ik o, een zijweg inslaan, afwijken van den weg;

s i n s o k , a. = s i n g o :

b. gewoonlijk in verbinding met s a l a k , afwijken m over-drachtelijken zin, verkeerdheid, schuld.

sio-ai (mogelijk letterlijk: de negen boomen) = m a n e - s i a , de

8ipisTpkik?S'Bo.. (T.?) idem; K. s i p i s a p i ; Ba. s i m p i s a m p i k ,

vreemd, niet tot de familie beboorend. O n s i m b o Sipo, Bo., Bi., K., E. idem; Ba. s i m p o ; D., T., On. s i m b o ,

ontvangen, aannemen; . .

si nok = si po in meer overdrachtehjken of specialen zin:

au M b ina-ama-m ta sipok au fa, ik ben bang, dat uwe ouders mij niet (als schoonzoon) zullen aannemen; a l a k e te-n n a h u t a , dè ana sipok kekèk ndia db ta, zy hebben hem beboet heeft hij dat vonnis aangenomen (er m berust)? a n a sipok kokola-na, hij neemt aan wat hij zegt vindt het, goed.

S in o k ook: iemand antwoorden, vooral in een twist,

Verder wordt s i p o k ook gebruikt in de beteekems van: ont-vangen = iemand inhalen. . .

(<dl S\ s i s i ü Bo K , I). idem (D. ook t i m b a - s i s i u ) ; On.

1 s i ü - a s a p u , ' door'offeranden een ongeluk afwenden, afweren siula Ba.. Bo., Bi., K. idem; T., E. s i u r a den afloop of de

oor'zaak eener' ziekte opmaken uit den loop der aderen, « « m van de lever van een geslacht dier, of uit een e., enz., ook het spoor van verdwenen goederen aanwijzen.

sö 1 Ba , Bo., K., D., E. idem, a. zweren;

b eed vloek sb fb ana so, de eed, welken hij gezworen heeft- ala fè-n sb, zij leggen hem den eed op; n i n u so, den ed àfleien (den eed t d r i n W , zooals op Timor plaats vindt);

m a s o s o k - a (n) (Ba., Bo., T., K. idem; D., On., E. n a m a-s o " b ä ) i e m l n à niet goed gezind zijn iemand eemga-szma-s ver-vloeken = iemand iets kwaads toewenscheu.

soa 1 in alle dial., voor zich iets nemen, zich toeëigenen voor zijn deel nemen of hébben; b soa n d i a ma au soa ia, dit is voor soa 2 in alle dial., nuttig of noodig zijn voor, dienen tot en

nutte van, ten opzichte van; t a soa-nda h a t a esa b o e , het is tot niets nut. . -,,, • -, . i ••

s o s o a k , het nuttig zijn; nut; s o s o a - n d a n d â k id*m l a i b a ü k - a h a t a h o l i m a t u a - l a h a p u s o s o a k b a u k - a l e r n e n a t a h o l i - a n a k - a l a m a i , dikwijls * ^ f ° F & £ Ï ï S van geringen ; t a t a os n d i a m a n b-s o s o a k, die daad heeft nut heéftgeengdoel; sosoa-na nb L a m a t u a k - a na, het is ten nutte

(ten behoeve) van den Heer. , SOda, a, in alle dial., zingen; s o d a e e a ( k o e l e l e k , enz.), den

zang van den rondedans (de k o e l e l e k enz.) zingen.

181 TIMOU (soda 4), s o d a k, gezond; levend (in enkele uitdrukkingen); wel-varend; gezondheid, welvaren, heil; als substantief ook diknaaals verbonden met m o l e k , als: s o d a - m o l e k :

n u s a k - a n a so da, het gaat het land goed, er heerscht wel-vaart en rust.

so (lak 3, Ba., Bo , T. idem: overigens s o d a ; D. u m a ' s o d a of u m e-a s os o d a-na, in: u m a-a so da-na, of: u m a - s o d a k , open plek of stuk grond voor het huis; d a e-s od a k, een open plek grond, vrij van onkruid; doch ook: vrije, onbeheerde grond, waarop gebouwd kan worden.

SÔ6 2, in alle dial., ramp, rampspoedig zijn vgl. s i l a k a , waarmede het ook wel verbonden wordt : soe s i l a k a .

(söe 4), sbe-sbe, Ba., Bo., (T.?), E. idem; D. n a i i s o s b e , in kok o l a k s b e-s o e, aanleiding tot twist zoeken met woorden.

SOë 2. Ba., Bo., K., D, (T. P), E. idem, in overvloed krijgen.

soi 1, in alle dial., openen; s o i è n o k , een verboden weg openstellen;

s o s o i k . het openen, enz.; opening in den dam van eene sawah;

ook benaming van twee slaap- of zitplaatsen boven in huis naast de deur, onderscheiden in: s o s o i d u l u en s o s o i m u l i . soi 2, in alle dial, een paud lossen, loskoopen: a n a s o i nal a

b a s a b u a - n - a l a sb, hij heeft al zijne goederen gelost; ook:

a n a s o i n a l a s e l u k a t a-na, hij heeft zijn slaaf weder vrij gelaten.

(soi 3), s o s o i s i n g o - s a l a k , de verkerdheden schoonmaken, de kwade gevolgen er van afwenden door offeren;

s o s o i k , idem, vooral overdrachtelijk: esak-b sosoik (be)-lblo-n, ieder maakt zijne eigen goot schoon = zoekt zich van schuld vrij te pleiten.

8Öko-d()pe, Bo , K. idem; Ba. s b k o - d b m p e ; T. s b k o - d o m b e ,

= s b k o n d a k i , zich met vele zaken tegelijk bemoeien.

(sola), s o s o l a , Ba., Bo., Bi., K. idem; D. d a d a i - s o s o l a ; T., E.

sosora, een dier slachten, voor eigen gebruik een dier slachten.

SÖle 2, Ba., Bo., Bi., K , D. (T.? On.?), E. idem; een soort van dans dansen gedurende het hus-feest, uitgevoerd door vrouwen, die daarbij met allerlei versierselen getooid zijn

SOlesi, vooruitsteken;

( s o l e s i k ? ) : m a n e k - a nb s o l e s i - n - a l a , de vorst met zijne (vooruitstekenden = ) aanzienlijken hoofden.

(solo 6), s b l o - s b l o , Ra. enz. idem; T. enz. s b r o s b r o, k ok o l a k s blo-s blo, in iets medespreken, zich met andermans zaken be-moeien.

SÖlok, B a , Bo. idem; K., D. s o l o ; T . ' s b r o k ; On., E. s b r o , een kind van een ka ik, een kleinzoon van een n e l u k (in Ba., Bo., Bi., E. wordt s b l o k , enz. echter ook in de beteekenis van n el u k opgegeven).

Solu 2, Ba. enz. idem; T. enz. s o m ; b e s a k - a a n a s o l u m a i , hij schiet nu op, hij begint nu volwassen te worden, gezegd van jongens van 16, 17 jaar.

TIMOlt 132

(soin 4), s o s o l u (u a-), Ba. enz. idem; T. enz. n as o so r u,

ont-moeten, - i l s o l uk (neu, enz. —), iemand te gemoet gaan, afhalen, inhalen.

somanek = s a m a n e k , levensgeest, ziel.

söngo (Bo., Bi„ K. idem, Ba., D., T., On. s o n g g o ; R. soko), offeren, aanbidden door het brengen van offers; s o n g o - l o a k , naam van het feest, dat gevierd wordt ter gelegenheid van een huwelijk, waarbij aan de godheid ( m u l i - m a n a a d u ) offers ge-bracht worden voor de l o a - s u s u n g u k (het slaapvertrek) der aanstaande echtgenooten;

m a n a s b n g o , hij, die offert, offeraar, priester.

d a e s o s b n g o k , offerplaats; u m a s o s b n g o k , of u m a so-s b n g o n i t u , offerhuiso-sje; b a n a so-s o so-s b n g o k , offerdier.

SOni (in alle dial.): m a n u l a l uk-a s on i m a n u i n a-a, de haan loopt om de hen heen (wil paren); ook gezegd van een man, die zich tusschen de danseressen beweegt om met haar te dansen.

(sonu 2), sonu-sonu, Ba., Bo., K., D., T. idem, h a t a h o l i l a m a i s o n u - s o n u , de menschen stroomen steeds toe, komen in groote getalen aangolven ; v. d. overvloedig, in groote hoeveelheid aan-wezig zijn, h at a-na s o n u - s o n u , zijne bezittingen zijn zeer veel in aantal.

sopa, 4, Bi., K., B. idem; Ba. s o m p a ; T. s o m b a , ongehuwd:

t o u sopa, een ongehuwde man; i na sopa, eene ongehuwde vrouw.

sota 1 (Ba., Bo., Bi., K., T., E. idem), vermoeid, moede zijn ; sosotak, het vermoeid zijn, het moede zijn, vermoeidheid ; moeite, last; moeielijk; a n a fè a u s o s o t a k baük-a, hij veroorzaakt mij veel zorgen en moeite;

k a s o s o t a k (na-), vermoeidheid veroorzaken; moeite, zorgen geven; ta o n a k a s o s o t a k , overlast aandoen.

SOÜ, in alle dial., uitgezonderd Bi. s o k u , optillen, oplichten, in de hoogte houden. In overdrachtelijken zin: s o u m a n e k - a , een vorst aanstellen; a l a soü-n dad i (of: n e u ) m è s e n , hij is tot onderwijzer benoemd ; soü m a n a h o l o , een opzichter over de tuinen aanstellen; a n a s o ü ao-na n o n o k m e n e k e s a boe, hij stelt zich aan, doet zich voor als een vorst (vgl. taok-o); soü belak, zwaar-werk opnemen = heerendienst verrichten.

Sil 2, in alle dial., met de handen graven, uitscheppen ook uitgraven i n ' ' t algemeen; overdrachtelijk: ala kè b a s a d e d e à k n d i a so, d à a n a su s e l u k a n a b a i , die zaak was al uitgemaakt en nu graaft (haalt) hij haar weer op.

(SU 4), su (na-), in alle dial., iets in het hoofd hebben, iets be-paaldelijk willen, ergens bepaald op staan, ergens op aandringen;

k a s u s i i k (na-), iemand dwingen, dringen; iets tegen alles in toch willen doen, iets willen doordrijven; a na k o k o l a k n a k a -s u -s ü k , hij gaat -steed-s door met -spreken, hoewel hij verzocht i-s op te houden.

k a s u s ü (na-) -langa = n a s u s ü - l a n g a , iets toch willen doen, zijn zin willen doordrijven.

1 3 3 TIMOR

sua 1, Ba., Bo., K., T., R. idem, iemand beschuldigen, vooral valsch beschuldigen.

sudi 1, in alle dial., meten, de lengte meten; voorts: meten van droge waren: a n a s u d i n a l a h a d e l e p e n eu s a i i a h u l u , hij heeft tien l e p en eu rijst afgemeten;

s u s u d i k , het meten; maat.

suï 2, in alle dial., uitgezonderd Bi. s u k i, rijkdommen, schatten ;

m a s u ï (na-), rijk worden, rijk zijn;

m a m a s u ï k , rijk; h a t a h o l i m a m a s u ï k , een rijk mensch.

(suka), s u k a (n a-) Ba.. E, idem, met tegenzin iets verrichten ; ciedeä n a s u k a k , eene zaak, waar men tegenzin in heeft, eene onaangename zaak.

suki, B a , Bo., Bi., K., T., (On.?) idem; ü., R. s u ï , eene deur sluiten met een dwarshout (boom) of grendel;

s u k i k , een stuk hout of bamboe om eene deur mee te sluiteu, een boom.

suliik. schrijven;

s u s u l a k , het schrijven; geschrift, brief, boek; s u s u l a - h u t a k , schuldbewijs;

m a s u s u l a k , bijv. ha d e-o e mas u s u l a k, eene sawah, vau welke men een schriftelijk eigendomsbewijs heeft.

(sule 2), s u Ie (na-), haten: n a s ui e-n-ana, hij haat hem. • sulu 2, Ba. enz. idem; T. enz. s u r u , beschutting zoeken, zich

beschutten. Overdrachtelijk: falu-ina (of: i n a - f a l u ) a n a-m a k-a la s u l u m a n e k saö-n, de weduwen en weezen zoeken beschutting (bescherming) bij den vorst.

suugu, Bo , Bi., K. idem; Ba., T. s u n g g u ; D., On. s u n g g u ; R. s u k u , slapen;

k a s u s u n g u k (na-), dsen slapen (met elkander) — in het huwelijk verbinden; b a l a l i a l e ö d a e l a k a s u s u n g u k asa, morgen-avond worden zij in het huwelijk verbonden, waarbij een feest gegeven wordt.

SUpal, Bo., Bi., K., R. idem; Ba. s u m p a ; D., T., On. s u m b a , eed, vloek, vgl. so 1, waarmede het dikwijls verbonden wordt, als: supa-so, of so s u pa, een eed afleggen: a n a supa-(sö) = n i n u s u p a , hij drinkt (hij legt) den eed (af).

Susi 1, Ba., Bo, K , T., On. idem, s u s i d e d e ä k , eene zaak onderzoeken, naar iets informeeren.

SUSU 2, in alle dial., uitgezonderd Ou., waarvoor n u s u wordt op-gegeven, a. belasting opbrengen;

b. belasting laten opbrengen ; m a n e k-a s u s u h e n i d o i k , (m a sik. p e l a k ) , de vorst laat geld (zout, maïs) opbrengen;

c. belasting; d o i (hade, enz,) s u s u , geld (rijst), dat (welke) opgebracht moet worden als belasting of als bijdrage.

susu 3, Bo., Bi., K., D., R. idem; T. s u s u s u , bij bekenden in de buurt kleinigheden vragen, zonder daarvoor iets in ruil te geven, klaploopen, bedelen,

TIMOR 134

suü 1, Ba., Bo., K. idem; Bi., D , T., On., R. s u s u ; D. als substantief ook s u s u , a. de vrouwelijke borst;

b. zuigen, als een zuigeling;

m a s u ü (ina-) = i n a m a n a m a s u ü , zoogster, mm.

m a n a s u ü k (u i ï a u a, of ana-), zuigeling.

(SUÜ 2), s u ü k , Ba., Bo. idem; K. s u ü ; Bi., D., On., K. su, rand, zijde, oever: l è - s u ü k , rivier-oever; lè esa s uil-na, de oever eeuer rivier; ta s i-s u ü k, de kant van de zee, het zeestrand, als grens van de zee;

s u ü - t a t a i k ook: de hoeken (zoowel binnen alsbuiten) van eeu huis;

k a s u s u ü (na-); n a u e na ka s us uü, hij bewerkt eene sawah, welke aan beide kanten uitgebreid, vergroot is.

T.

til 1, Ba., Ba., Bi., K., T., ß idem, niet aanwezig zijn; neen, niet;

'tak ' als laatste lid eener samenstelling: a n a-tak, kinderloos;

i n a - a n a - U k , o u d e r l o o s : n d i a b u s a - t a k , hij is hondeloos

= hij heeft geeu hond; h at a-tak, bezittingloos, armoedig;

armoede; m a l e l a h ad a-Uk, iemand, die geen goede manieren kent, onbeschoft, onbeleefd.

(ta 4 \ ta-ta, in alle dial., recht overeind staan; n a n e a , de waclit houden; f a f a i l e ö d a e - n k a d a n a n e a ta-ta, dag en nacht

hield hii steeds de wacht. _ (ta 5) t a t a , in alle dial, uitgezonderd On., een indruk maken

met hand of voet, een spoor achterlaten. V. d. ook: op andere wijze ergens een indruk als teeken maken: a n a t a t a ai-a, hij maakt eene kleine keep in den boom als herkenumgsteeken; a n tata, e l a o t è sè b h a p u d e d e ä k , ik laat een indruksel a s teeken achter = ik verzeker (beloof) u, dat gij m eene zaak zult gewikkeld worden, dat gij in moeilijkheden zult komen;

' t a t a k , het maken van een indruk, het achterlaten vau een spoor; ei'-tatäk, indruksel van de voeten, een spoor;

(ta 7) ta (na-), in alle dial., antwoorden; v. d. m a n e k - a n a i o dè am a n e u n a t ä , de vorst riep hem en daarom gaat vader hem antwoorden, d.i. zijne opwachting bij hem maken = vader

gaat zijne opwachting bij den vorst maken na door hem ontboden te zijn; v. d. ook: verantwoordelijk voor iets zijn, zich verant-woorden. .. m (taäk), m a k a t a ä k , Ba. idem; K. m a k a t a à; K. m a t a a ; l .

m a k a t a t a k ; Bi. m a k a t a k a , dwang; v. d. moeilijkheid, onaan-genaamheid.

tab© 1 = t a b e k ;

t a b e k (uit Mal., Skr.), een groet brengen, groeten bij aan-komst: a l a t a b e k l a k ah u i u k a n a , zij groeten hem teerst.

tada 1, in alle dial., uitgezonderd On., afzonderen, afscheiden ; a n a tad a fèë (of h è o k) b i ï esa, hij zondert een schaap van de andere schapen af, brengt het op eene afzonderlijke plaats; a n a t a d a

135 TIMOK k o f è ë k k a p a-o b i ï-o, hij zondert de buffels van de schapen af, doet soort bij soort; a n a paii t a d a hade-oe-la, hij omheint de sawah's elk afzonderlijk; t u a-a no o e-a l a b a l i a o d è t a t a d a n a l a fa-s, water en stroop zijn vermengd en dus niet meer af te scheiden, eene spreekwijze, welke gebruikt wordt van een meisje en een jongeling, die reeds te zamen geslapen hebben;

a n a t a d a b a ë da e-a n e u d u a , hij scheidt af, verdeelt het land in tweeëu.

(foda 2), ta d a-d a da, met lagen zijn, in lagen liggen; voorts:

h a t a h o l i - l a l a ö k t a da-t a da, de lieden gaan bij afdeelingen, in troepen; paä tad a-t a da n e u esa, met omheiningen naast elkander en opéén, in alle richtingen, als in eene kampong.

Voorts: laag, verdieping; k o t a t a d a k t e l u, een driedubbele steenen muur; h a d e-a t a d a k t elu, de rijst geeft een drie-voudige oogst.

(tada 3), t a ta da, in alle dial., doen afwisselen, om en om doen zijn;

tadi (in alle dial.), zich inlichtingen doen geven omtrent het een of ander, inlichtingen zoeken te verkrijgen, zich naar iets infor-meeren, iets" door inlichtingen trachten te verkrijgen;

tadu 1, in alle dial., a. teeken, kenteeken, voorteeken, sein;

b. achtgeven op een teeken;

t a t a d u k , het achtgeven, het opletten, enz.; ai ta t ad uk, een boom, welke eene plaats kenmerkt;

m a ta d uk, een teeken hebbend: n d al a-a m at a d uk, het paard heeft een kenteeken.

taduk 1, gewoonlijk alleen in verbinding met n g g o l o k , als:

n g g o l s - t a d u k , kaap, landpunt; ook dorp.

tack (in den vocatief taë), met dit woord wordt een jongeling aangesproken ;

t a ë - a n a k , Ba., Bo., T. idem; K., K. t a ë - a n a ; Bi. t a t e - a n a , jongen, jongeling, tot den leeftijd van ongeveer 12 jaar.

tafa, D., On. t a f a , overigens gelijk Term., sabel, zwaard; t af a i s e, benaming van een gedeelte van den bruidschat (be lis), te geven aan den vader of broeder der bruid of vrouw (dat gedeelte bestaat, behalve uit eene sabel, uit sieradiën, als ha b as, benevens dieren enz.).

(tafl), k a t a t a f i , Ba., Bo., K., (T.?) idem; D., On. n a ä t a t a f i ; b i ï n a k a t a t a f i ( b a f i - a n a , ook n o ö - a n a i n a-a m a-tak) esa, hij zorgt voor een schaap (voor een jong varken; ook wel: voor een ouderloos kind).

tai 1, in alle dial., iets wegen: t a i h a d e , p e l a k , enz., rijst, maïs enz. wegen; overdrachtelijk gewoonlijk met d o d o verbonden : m a n e k - a l a t a i d o d o d e d e ä k n d i a , de vorsten overwegen die zaak;

ta t a i s , weegschaal, unster: t a t a i l i l o, kleine weegschaal om goud te wegen; t a t a i - m a t a k , de teekens op de unster; t a t a i s - a m a n a , het tongetje van een unster, tatais-a ana-na, de gewichten.

TIMOR. 1 3 6

taJ 2, in alle dial., grijpen naar iets, zich vasthouden aan iets, m a n e s i o-la fè n g g b l o k - a l a tai (Ba., Bo., T., On. idem) l o ö a i-a, de ma u e-si o dragen aan de dorpsbewoners op om (te grijpen = ) voor hun deel het houtkappen te nemen.

Een bijzonder overdrachtelijk gebruik van t a i is nog: zich houden aan = zijne hoop stellen op: a l a t a i k a d a t a s i - a i s i-na, zij houden zich aau, stellen hunne hoop op — zij erneeren zich met den inhoud der zee (de vischvangst); a n a t a t a i n a-m ah en a h a t a esa b b e n , hij heeft niets oa-m van te leven, hij is dood-arm. Hierbij kan gebracht worden t a i , gewoonlijk in de verbindingen t a i - n a d o of t a i - t a p a , bij iemand inwonen om den kost te krijgen, als bediende zonder loon : a n a t a i - t a p a (of:

tai-nado) m a n e m a m a s u ï k , hij woont bij een rijke in huis;

m an a ta i-m a n a t a p a k , hij, die ergens inwoont. In dien zin ook t a i alleen: n e u t a i h a t a h o l i , hij gaat bij iemand wonen ;

t a i k , iemand vasthouden;

t a i k (la-), met velen iemand aangrijpen.

(tai 5), k a t a i ( n a ) , naast iemand wonen: au a k a t a i b n d i a uma-n, ik woon naast hem.

tai-boni, Ba., Bo , Bi., K., T., E. idem, hangen naar iets = iets begeeren, iets eischen.

takaladak, Ba., Bo. idem; B i , K. t a k a l a d a ; D. a t a l a d a of k a l a da, overigens t a l a d a k , t al a d a: n i ï - a n a t a k a l a dak-a, het middelste kind; dikwijls zonder subst. : kaäk-a no t a ka la-da k-a, de oudste en middelste (broeder, zuster).

tala 2, Ba. enz. idem; T. enz. t a r a , aanvliegen, vechten van hoenders en andere vogels;

k a t a t a la k (na-), laten vechten, laten aanvliegen: 1 a k a ta-t a l a k m a n u , zij lata-ten hanen vechta-ten, er worden hanengevechta-ten gehouden ;

m a t a l a - s e n g i k (de haan), die overwonnen heeft.

taladn, D. gewoonlijk k al a d a ; On. t a l ada, overigens gelijk Term , midden; n a i t a l ada, in het midden, te midden vau, tusschen;

h a t a h o l i t a l a d a k , ook: bemiddelaar tusschen twee vijandige partijen.

tali 1. D., On. t a l i (als subst.) overigens gelijk Term, a. touw.

Doik tali esa (dewijl het geld vroeger aangeregen werd) = zes cent.

tali-doik, Ba, Bo , T. idem, overigens t a l i - d o j = d o ik, geld in het algemeen.

tana 1, Ba., Bo., Bi., K. idem, overigens t a n d a , a. teeken;

b. op de teekens achtgeven, achtgeven op.

(tan® 3), t a u e (na-), in alle dial., vragen, eene vraag doen, ondervragen; m a n e s i o l a l a t a n e man a s a k a s ï l a , de m a n e -s i o ondervragen de getuigen. Voort-s in het bijzonder: l a t a n e fè-n i n a k esa, zij vragen eene vrouw voor hem ten huwelijk, ta n an e (na-), herhaaldelijk vragen; v. d. zich informeeren, een onderzoek instellen.

137 TIMOR (tangi), m a t a n g i (Ho., Bi., K. idem; D. m a t a n g g i ; Ou. d u

la-ma ta u g g i), kostbaarheden, als goud, zilver, enz.

tangon (het Mal. t a n g g u n g ) = n a t â , n a t a k : au ta t a n g o n n d i a sa la-na fa, ik ben niet verantwoordelijk voor hetgeen hij

tangon (het Mal. t a n g g u n g ) = n a t â , n a t a k : au ta t a n g o n n d i a sa la-na fa, ik ben niet verantwoordelijk voor hetgeen hij