• No results found

Wetenschappelijke verhandeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wetenschappelijke verhandeling"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

Femke Decoster

MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK

PROMOTOR: PROF. DR. JAN ORBIE COMMISSARIS: (PROF). DR. OLIVA RUTAZIBWA

COMMISSARIS: (PROF.) DR. SARAH DELPUTTE

ACADEMIEJAAR 2012 – 2013

De securitisering van het Europese ontwikkelingsbeleid na nine eleven: een kwantitatieve en kwalitatieve analyse

aantal woorden:22.262

(2)

Voorwoord:

Graag  had  ik  een  aantal  mensen  bedankt  zonder  wie  dit  eindwerk  nooit  tot  stand  gekomen   zou  zijn.  Heel  wat  mensen  hebben  mij  geholpen  zowel  op  professioneel  als  op  persoonlijk   vlak.  In  de  eerste  plaats  wens  ik   mijn  promotor  Jan  Orbie  te  bedanken  om  mij  bij  te  staan   met  raad  en  daad.  Hij  was  er  steeds  om  mij  te  mo>veren  wanneer  ik  het  moeilijk  had.  

Hiernaast   wens   ik   Mats   Muys   en   Elise   Causyn   te   bedanken   voor   het   nalezen   van   dit   eindwerk.  Ik  zou  ook  even  de  >jd  willen  nemen  om  Robin  Decoster  te  bedanken  om  mij  te   helpen  met  mijn  sta>s>sch  onderzoek.

Daarnaast  zou   ik  mijn   ouders  willen  bedanken  omdat  ze  mij   de  kans  hebben   gegeven  om   interna>onale  poli>ek  te  studeren.  Zonder  hun  steun,  zowel  financieel  als  emo>oneel,  had   ik  dit  nooit  kunnen  verwezenlijken.  

Ik  wil  alle  mensen  te  bedanken  die  op  één  of  andere  manier  een  bijdrage  hebben  geleverd   aan  dit  eindwerk,  door  middel  van  een  interview,  een  informeel  gesprek,…

TensloLe  zou  ik  mijn  vrienden  willen  bedanken  omdat  ze  er   steeds  waren  wanneer   ik   het   moeilijk  had  en  omdat  ze  steeds  bereid  waren  om  mij  op  te  monteren.  

Last  but  not  least  wens  ik  u  veel  leesplezier

(3)

Inhoudstafel

...

Lijst met afkortingen! 5

...

Abstract:! 6

...

1: Inleiding! 7

2 : Een korte beschrijving tot het Europese ontwikkelings- ...

en veiligheidsbeleid! 10

2.1: Een korte introductie van het Europese Ontwikkelingsbeleid ...

van 1993 tot 2007! 10

2.2: Een korte introductie tot het Europese veiligheidsbeleid van ...

1993 tot 2007.! 12

3: De Copenhagen School for Security Studies en de ...

Security- Development Nexus! 16

...

3.1: Verantwoording! 16

...

3.2: De Copenhagen School for Security Studies! 16

...

3.3: Het ontstaan van de Security- Development Nexus! 18 ...

3.3.1: De afruil tussen ontwikkeling en veiligheid! 22

...

4: De methodologie! 27

4.1: De onderzoeksvraag, de hypotheses en het onderzoeksopzet ...

! 27

...

4.1.1: Het bestaande onderzoek! 28

...

4.1.2 Het beantwoorden van de onderzoeksvraag! 29

4.2: Het definiëren van geostrategie met betrekking tot de

...

Europese Unie! 31

4.2.1 De belangen van de Europese Unie volgens Biscop en ...

Coelmont.! 32

4.2.2 De Europese belangen volgens de European Security ...

Strategy(ESS)! 32

4.2.3: Een integratie van de Europese belangen volgens Biscop en ...

Coelmont en de European Security Strategy.! 33

...

4.2.4 Het selecteren van geostrategische landen! 34

(4)

...

4.2.5: De geselecteerde geostrategische landen! 37

4.2.6: De toe- en afname van geostrategisch belang voor de Unie ...

in de periode 1993-2007! 39

...

4.3 Het definiëren van ontwikkelingshulp! 40

...

4.4: Het eigenlijke onderzoek! 41

...

4.4.1: Vaststellingen uit het kwantitatieve onderzoek! 44 . 4.4.2: Op zoek naar de oorzaak van deze significante stijgingen! 62

...

4.4.3: Het kwalitatief onderzoek! 63

...

5: Conclusies! 70

...

6: Bibliografie ! 75

(5)

Lijst met afkortingen

ACP:  Asian-­‐  Carabïan  and  Pacific EDF:  European  Development  Fund GWOT:  Global  War  On  Terror

DFID:  Department  For  Interna>onal  Development ODA:  Official  Development  Assistance

LDC:  Least  Developing  Countries

CFSP:  Common  Foreign  and  Security  Policy EEAS:  European  External  Ac>on  Service ESDP:  European  Security  and  Defense  Policy PSC:  Poli>cal  Security  CommiLee

ESS:  European  Security  Strategy MDG:  Millenium  Development  Goals

OECD/DAC:   Organisa>on   for   Economic   Coopera>on   and   Development/   Development   Assistance  CommiLee

UVRM:  Universele  Verklaring  voor  de  Rechten  van  de  Mens R2P:  Responsibility  to  protect

MCA:  Millenium  Challenge  Account WMD:  Weapons  of  Mass  Destruc>on

(6)

Abstract:

Onderzoek  hee\  uitgewezen  dat  het  Amerikaanse  ontwikkelingsbeleid  na  nine  eleven  wordt   gekenmerkt   door   een   zogenaamde   securi>sering   (verveiliging).   De   vraag   of   ook   het   Europese  ontwikkelingsbeleid  sinds  nine   eleven  onderhevig  is  aan  deze  evolu>e  blij\  in  de   literatuur   grotendeels   onbeantwoord.   Deze   masterproef   is   geënt   op   deze   leemte   en   onderzoekt  derhalve  of  er  sprake  is  van  securi>sering  van  het  Europese  ontwikkelingsbeleid   na  nine   eleven.   Om   dit   te   onderzoeken   stellen   we  twee  hypothesen   voorop.   Een   eerste   hypothese   stelt   dat   geostrategische   landen   na   nine   eleven   systema>sch   meer   ontwikkelingsbudget   ontvangen   dan   niet-­‐geostrategische   landen.   Deze   hypothese   wordt   onderzocht   door   gebruik   te   maken   van   een   kwan>ta>eve   analyse.   Indien   aan   deze   hypothese  voldaan  is,  gaan  we  op  zoek  naar  de  interne  besteding  van  dit  budget.  Wordt  dit   geld   voornamelijk   besteed   aan   veiligheidsindicatoren   of   aan   ontwikkeling?   Om   dit   te   onderzoeken   wordt   een   kwalita>eve   onderzoeksmethode   gehanteerd.   Op   basis   van   ons   onderzoek   stellen   we   een   omgekeerd   evenredig   verband   vast   waarbij   geostrategische   landen   hun  ODA(net)   gemiddeld   zien   s>jgen   over  de  periode  2002-­‐2007,   terwijl  de   niet-­‐

geostrategische  landen   hun  hulp   voornamelijk  zien  dalen.   Indien   we  de  interne  besteding   aan  case-­‐landen  Turkije  en   Pales>na  bekijken,  stellen  we  vast  dat  er  een  bepaald  aandeel   van  dit  geld  besteed  word  aan  veiligheids-­‐  maatregelen.  Op  basis  van  het  antwoord  op  beide   hypothesen  concluderen  we  dat  er  een  zekere  tendens  plaatsvindt  rich>ng  securi>sering  van   het   Europese   ontwikkelingsbeleid   na   nine   eleven.   Deze   tendens   kunnen   we   echter   niet   veralgemenen  op  basis  van  de  onderzochte  case-­‐landen.  Verder  onderzoek  in  deze  rich>ng   is  dan  ook  aangewezen.    

Kernwoorden:  securi>sering,  Europees  ontwikkelingsbeleid  en  nine  eleven    

(7)

1: Inleiding

Thema>sch

Sinds  haar   oprich>ng   hee\  de  Europese  Unie  (EU)   zich  weten  te  seLelen   in   de  gedachten   van  de  Europese  burgers  en  wordt  ze  steevast  geassocieerd    met  de  concepten  ‘democra>e’,  

‘poli>ek  gedachtegoed’  en  zelfs  ‘evoluerende  grootmacht’(Carbone,  2007)(Orbie  &  Versluys,   2009).  Dit  ideeëngoed  vindt  ook   haar  weerslag   binnen   het   Europese  ontwikkelingsbeleid.  

Het   beleid   kan   norma>ef   genoemd   worden   verwijzende   naar   de   condi>es   die   Europa   ontwikkelingslanden  oplegt  in   ruil  voor  financiële  en  ontwikkelingshulp.  Met  de  Yaoundé-­‐,   Lomé-­‐   en   Cotonou-­‐akkoorden  zien  we  evenwel  een  nieuwe  trend  waarbij  de  focus  steeds   meer   het   koloniale   hulpidee   inruilt   voor   steun,   gestoeld   op   democra>sche   waarden   en   poli>ek  gedachtegoed  .

Volgens  Carbone(2007),  Orbie  &  Versluys(2009)   nemen  we  een  transforma>e  van  het  EU-­‐  

ontwikkelingsbeleid   waar.   Het   Europese   ontwikkelingsbeleid   staat   voor   het   eerst   op   de   agenda  met  het  verdrag  van  Rome  in  1957.  Men  gee\  voornamelijk  ontwikkelingshulp  aan   de   Asian,   Caraïben   en   Pacific-­‐countries   (ACP-­‐   landen).   Daarnaast   krijgen   we   ook   de   oprich>ng   van  het   European  Development   Fund  (EDF).   Naarmate   de  Europese  Unie  meer   vorm  krijgt,  neemt  ook  ontwikkeling  een  steeds  belangrijkere  rol  in  binnen  haar  buitenlands   beleid.  Men  stelt  vast  dat  de  Europese  Unie  haar  waarden  (zoals  bijvoorbeeld   de  uitbouw   van   een   democra>sche   rechtstaat)   steeds   meer   gaat   verspreiden   door   middel   van   ontwikkeling.  

Binnen   het   Amerikaanse   ontwikkelingsbeleid   zijn   de   aanslagen   van   nine   eleven   een   zeer   belangrijk  keerpunt  geweest.  De  invloed  van  nine  eleven  op  het  ontwikkelingsbeleid  van  de   Verenigde   Staten   is   derhalve  reeds   vaker   onderzocht(Tschirgi,   2003)(Beall,   Goodfellow   &  

Putzel,  2006)(Van  Reisen,  2009)(Büger  &  Vennesson,  2009).  De  Global  War  on  Terror  luidt  in   de   Verenigde   Staten   een   intense   periode   van   securi>sering   of   verveiliging   in.   Hiermee   bedoelt   men   in   essen>e   dat   ontwikkeling   plaats   moet   ruimen   voor   de   strijd   tegen   het   terrorisme.   De   Global   War   on   Terror(GWOT)werd   ingeluid   door   de   aanslagen   van   nine   eleven.   Deze   terroris>sche   aanslagen   worden   voornamelijk   aanzien   als   een   imminente   dreiging   tegen   het   Westen.   De   Verenigde   Staten   voert   hierbij   een   unilateraal   beleid.  

Coolsaet(2009-­‐2010)   omschrij\   dit   beleid   als   pre-­‐emp?on   omdat   het   op   geen   enkele   legi>ma>e  van  de  Veiligheidsraad  steunt.  De  nieuwe  Wereldorde  (ontstaan  na  de  val  van  de   Sovjet-­‐Unie),  gebaseerd  op  het  interna>onaal  recht,  dient  plaats  te  ruimen  voor  een  wereld   waarin  hard  poli?cs   en  veiligheid  centraal  staan.  Uit  het  merendeel  van  deze  onderzoeken   met   betrekking   tot   de  Verenigde  Staten  blijkt   dat   er   wel  degelijk   een   link   bestaat  tussen  

(8)

veiligheid   en   ontwikkeling.   Deze   spanning   tussen   veiligheid   en   ontwikkeling   wordt   vaak   verwoord  als  de  Security-­‐Development  Nexus.

  Volgens  het   Department   For  Interna?onal  Development(DFID,   2005)   is  er  sprake  van  een   causaal  verband  tussen  armoede  en  veiligheid.  Men  ziet  in  dit  verband  echter  een  circulaire   beweging,  namelijk:  onveiligheid  leidt  tot  armoede  en  armoede  vormt  een  poten>eel  gevaar   voor   de   veiligheid.   Dus   indien   het   aantal   mensen   in   armoede   s>jgt,   neemt   ook   het   poten>eel  gevaar  toe.  Veiligheid  is  met  andere  woorden  een  voorwaarde  voor  ontwikkeling   en  ontwikkeling  een  voorwaarde  voor  veiligheid(Vignard,  2003).

Vraagstelling

De  literatuur  rond  de  interna>onale  betrekkingen  van  de  Verenigde  Staten  indach>g,  is  het   interessant   om   te   kijken   of   deze  link   ook   bestaat   binnen  het   ontwikkelingsbeleid   van  de   Europese   Unie.   Speelt   de  Europese   Unie   voornamelijk   in   op   ontwikkelingsindicatoren   of   moeten   goede   voornemens  en  waarden   steeds  meer   plaats  ruimen   voor   begrippen  zoals   eigenbelang  en  geostrategie?

Hoewel   de   link   tussen   veiligheid   en   ontwikkeling   al   vaker   onderzocht   is   binnen   het   Amerikaanse   ontwikkelingsbeleid   blijkt   er   nauwelijks   eensgezindheid   te   bestaan   over   de   verhoudingen   die   deze   link   aanneemt.   Het   debat   wordt   veelal   op   theore>sch   niveau   bediscussieerd.  Binnen  de  literatuur  blijkt  evenwel  weinig  of   geen  aandacht  besteed  te  zijn   aan   de   link   tussen   veiligheid   en   ontwikkeling   met   betrekking   tot   het   Europese   ontwikkelingsbeleid.   De   onderzoeksvraag   van   deze   scrip>e   vindt   zijn   oorsprong   in   deze   leemte  in  de  literatuur.  Het  is  immers  van  groot  belang  om  inzicht  te  krijgen  in  deze  materie,   niet  het  minst   omdat  de   manier   waarop   beleidsmakers  deze  link  percipiëren   bepalend   is   voor  de  manier  waarop   ze  handelen.  Worden  ontwikkeling  en  veiligheid   als  een  onder-­‐   of   bovenschikking  gezien  of  eerder  als  een  nevenschikking?  Daarnaast  kan  men  door  inzicht  te   verkrijgen  in  deze  materie  tot  een  beter  begrip  komen  van  de  geldstromen   naar  bepaalde   ontwikkelingslanden   en   kan   men   deze   binnen   een   bredere   context   plaatsen.   Dit   kan   bijdragen    tot  een  beter  inzicht  in  het  door  de  E.U.  gevoerde  beleid.  De  onderzoeksvraag  van   deze   verhandeling   luidt   dan   ook   als   volgt:   is   er   sprake   van   securi-sering   binnen   het   Europese  ontwikkelingsbeleid  na  nine  eleven?

(9)

Deze  vraag  zal  onderzocht  worden  door  de  toegestane  ontwikkelingsgelden(ODA  net1)   van   de  Europese  ins>tu>es  onder  het  licht  te  houden.  Specifiek  zullen  we  bestuderen  of  er  een   verschuiving  waarneembaar  is  van  het  ontwikkelingsgeld  van  de  klassieke  donorlanden  van   de   Europese   Unie   naar   meer   geostrategische   landen.   Daarnaast   zullen   we   trachten   de   interne   besteding   van   dit   ontwikkelingsbudget   te   bestuderen.   Worden   er   hiermee   veiligheids-­‐   of   ontwikkelingsdoeleinden   nagestreefd?   Op   deze   manier   trachten   we   te   achterhalen   of   er   al   dan   niet   sprake   is   van   securi>sering2   van   het   Europese   ontwikkelingsbeleid.  

Structuur

Vooreerst  wordt  er  in  het  theore>sche  gedeelte  van   dit   werkstuk   een  beknopte  synthese   gegeven  van   het  Europese  ontwikkelings-­‐   en  veiligheidsbeleid  binnen  enerzijds  de  periode   1993-­‐2001  en  anderzijds  de  periode  2002-­‐2007.  Deze  >jdspanne  is  van  belang  aangezien  we   de  veranderingen  in  het  ontwikkelingsbeleid  voor  en  na  nine  eleven  willen  bestuderen,  met   een  focus  op  securi>sering.  Door  kort  deze  twee  verschillende  beleidsdomeinen  van  de  Unie   te   beschrijven,   krijgen   we   een   eerste   indica>e   of   aanzet   in   welke   rich>ng   het   ontwikkelingsbeleid   evolueert.   Het   verdrag   van   Maastricht   in   1993   vormt   hierbij   het   beginpunt.   Met   dit   verdrag   wordt   ontwikkeling   namelijk   voor   het   eerst   een   Europese   bevoegdheid.  Daarnaast  wordt  het  gemeenschappelijk  buitenlands  en  veiligheidsbeleid  voor   het   eerst   opgenomen   in   het   verdrag   van   Maastricht,   weliswaar   onder   de   intergouvernementele   pijler.   2001   vormt   de   referen>eperiode   omwille   van   de   gebeurtenissen  van  nine   eleven  en   de  impact  ervan   op  het  Europese  ontwikkelingsbeleid.  

We  opteren  ervoor   om   2007   als  eindpunt   te  nemen   aangezien   de  band  met  nine   eleven   doorheen  de  >jd  waarschijnlijk  vermindert.  

In  het  derde  hoofdstuk  wordt  de  Copenhagen  School  for  Security  Studies  van  Barry  en  Buzan   bestudeerd.   Deze  zullen  we  linken   aan  de  Security-­‐   Development  Nexus.  Daarnaast   wordt   uitgebreid   ingegaan   op   de   afruil   tussen   ontwikkeling   en   veiligheid.   Welke   verhoudingen   nemen  ontwikkeling  en  veiligheid  aan  t.o.v.  van  elkaar  en  hoe  uit   zich   dit  in  het  Europese   beleid?

1  Waarbij  ODA(net)  verwijst  naar  “  Official  Development  assistance”  van  de  Eu  ins>tu>es.  “Official   Development  Assistance  (ODA)  is  defined  as  those  flows  to  developing  countries  and  mul>lateral   ins>tu>ons  provided  by  official  agencies,  including  state  and  local  governments,  or  by  their  execu>ve   agencies,  each  transac>on  of  which  meets  the  following  tests:  i)  it  is  administered  with  the  promo>on   of  the  economic  development  and  welfare  of  developing  countries  as  its  main  objec>ve;  and  ii)  it  is   concessional  in  character  and  conveys  a  grant  element  of  at  least  25  per  cent.  (OESO,  2013).“

2  Waarbij  securi>sering  verwijst  naar  een  verveiliging  van  het  Europese  ontwikkelingsbeleid.  

(10)

In  hoofdstuk  vier  wordt  op  basis  van  kwan>ta>ef  en  kwalita>ef  onderzoek  gezocht  naar  een   antwoord  op  bovenstaande  onderzoeksvraag.  Daarnaast  zullen  ook  de  hypothesen  getoetst   worden   op   basis   van   het   sta>s>sch   materiaal.   In   hoofdstuk   vijf   worden   vervolgens   een   aantal   conclusies  getrokken  op   basis   van   bovenstaande  theore>sche  hoofdstukken   en  de   bevindingen   uit   het   onderzoek.   Maar   zoals   eerder   aangegeven   beginnen   we   met   een   theore>sch  stuk  over  het  ontwikkelings-­‐  en  veiligheidsbeleid.

2 : Een korte beschrijving tot het Europese ontwikkelings- en veiligheidsbeleid

2.1: Een korte introductie van het Europese Ontwikkelingsbeleid van 1993 tot 2007

Orbie,  Versluys(2009)  &  Frish(2008)  poneren  dat  ontwikkeling  voor  het  eerst  op  de  Europese   agenda  komt  te  staan  met  het  verdrag   van  Rome  in  1957.   Het  ontwikkelingsbeleid  van  de   Unie   steunt   hiermee   voor   het   eerst   op   een   legale   basis,   weliswaar   als   een   gedeelde   bevoegdheid   van   de   Commissie  en  de  lidstaten:   “The   community  and   the   member   states   shall  coordinate   their  policies   on  development  coopera?on  and  shall  consult  each  other  on   their  aid  programmes(Frish,  2008,  p  56)”.     De  thema’s  die  centraal  staan   zijn   onder  meer   complementariteit,  een  houdbare   sociale  en   economische  ontwikkeling,   integra>e  van  de   Least   Developing   Countries   (LDC's)   in   de   wereldeconomie   en   een   versterking   van   de   campagne  tegen  armoede.

Volgens  Frish(2008)  wordt  Europese  ontwikkelingshulp,  tot  aan  het  verdrag  van  Maastricht   in   1993,   toegekend   op   basis   van   poli>eke   neutraliteit.   Hieraan   komt   een   einde   met   de   ingang   van   het   Common   Foreign   and   Security   Policy(CFSP).   Het   verdrag   van   Maastricht   brengt  voor  het  eerst  de  poli>eke  dimensie  van  het  ontwikkelingsbeleid   aan  het  licht.  Het   inspelen   op   veiligheid,   corrup>ebestrijding   en   een   duurzame   economie   wordt   steeds   belangrijker.  Sinds  het  verdrag  van  Maastricht  stree\  men  naar  een  integraal  beleid  waarin   ontwikkeling  complementair  is  met  andere  beleidsdomeinen.

Grabbe(In   van   Reisen,   2009)   stelt,   in   het   latere   verdrag   van   Amsterdam(1997)   dat   het   voeren  van  een  consistent  beleid  centraal  staat.  Men  introduceert  een  ontwikkelingsbeleid   dat   consistent   moet   zijn   met   het   Common   Foreign   and   Security   Policy.   Daarnaast   wordt   coheren>e  tussen  de  verschillende  beleidsdomeinen,  zoals  omschreven  in  het  verdrag   van   Maastricht,  opnieuw  benadrukt.

(11)

Volgens  Orbie  &  Versluys(2009)  wordt  Europeaid  vanaf   2000  belast  met  de  implementa>e   van  DG  Ontwikkeling.  Vanaf  dan  neemt  de  Europese  Unie  een  ambi>euzere  houding  aan  op   ontwikkelingsvlak.   Bovendien   worden   in   2000   de   Cotonou-­‐akkoorden   afgesloten.   Deze   akkoorden  betekenen  een  transi>e  van  samenwerking   gericht  op   economische  en  sociale   indicatoren   naar   een   meer   globaal   partnerschap,   rekening   houdend   met   een   poli>eke   dimensie.  Sociale  en  economische  maatregelen  komen  op  de  achtergrond  te  staan  ten  koste   van  die  poli>eke  dimensie  waarin  veiligheid  en  vrede  centraal  staan,  aldus  ar>kel  1  van  de   Cotonou-­‐akkoorden  (Frisch,  2008):“The  community  and  the  member  states,  of  the  one  part,   and   the   ACP-­‐   states   of   the   other   part   referred   to   as   the   “par?es”,   hereby   conclude   this   agreement  in  order  to  promote  and  expedite  the  economic,  cultural  and  social  development   of  the  ACP-­‐  states,  with  a  view  to  contribu?ng  to  peace  and  security  and  to  promote  a  stable   and  democra?c  poli?cal  environment(European  commission,  Europeaid)”.

Volgens   Grabbe(In   van   Reisen,   2009)   staat     de   rol   van   de   Europese   Unie   als   ontwikkelingsdonor  hoog   op  de  agenda  van  de  top  van  Laken  in  2001.  Daarnaast  staat  de   uitbreiding  van  de  Unie  en  de  versterking  van  het  buitenlands  beleid  op  het  programma.  De   conven>e  van  Laken   leidt   tot  de   oprich>ng   van  een  aantal  werkgroepen,   waaronder   één   comité  voor  ontwikkeling.  Er  wordt  besloten  dat  het  ontwikkelingsbeleid  een  beleidsdomein   moet  worden  los  van  het  CFSP.  Hiermee  wordt  duidelijk  dat  het  uiteindelijke  doel  van  het   ontwikkelingsbeleid  moet  liggen   in   armoedebestrijding  en  niet  in  veiligheid:“Following  the   fall  of   the   Berlin   wall,   it  looked  briefly  as   though  we   would  for  a  long  while  be   living  in  a   stable   world  order,  free  from  conflict,  founded  upon  human   rights.  Just  a   few  years   later,   however   there   is   no   such   certainty.   The   eleventh   of   September   has   brought   a   rude   awakening   …religious   fana?cism,   ethnic   na?onalism,   racism   and   terrorism   are   on   the   increase   and   regional   conflicts,   poverty   and   underdevelopment   s?ll   provide   a   constant   seedbed  […]”(Grabbe,    in    Van  Reisen,    2009,    p  253,  2009).

In  2005  zijn  er  een  aantal  gebeurtenissen  waardoor  het  ontwikkelings-­‐  en  veiligheidsbeleid   naar   elkaar  toegroeien.   Orbie  &  Versluys(2009)   maken   ten  eerste  gewag  van  het  voorstel   van   commissaris   Louis  Michel   voor  The   European   Consensus   On   Development,   waarin  de   focus  voornamelijk  op  armoedebestrijding  ligt.  Het  doel  van  deze  strategie  is  om  armoede  te   linken   aan   een   stabiele   en   veilige   omgeving.   The   European   Consensus   On   Development   vormt   volgens   Frish(2008)   het   kader   waarbinnen   een   coherent   ontwikkelingsbeleid   plaatsvindt.  Het  zorgt  er  ook  voor  dat  landen  hun  hulp  effec>ever  kunnen  maken  door  zich   te  specialiseren  in  een  aantal  sectoren  en  landen.

Daarnaast(European   Commission,   Europeaid,  12   september  2012)   krijgen   we  in   2005  een   herziening   van   de   in   2000   afgesloten   Cotonou-­‐akkoorden,   dit   ten   gevolge   van   een  

(12)

wijzigende   interna>onale   context,   namelijk   de   aanslagen   van   nine   eleven,   de   Monterrey   consensus,  de  toetreding  van  nieuwe  lidstaten  die  geen  band  hebben  met  de  ACP-­‐  landen,   de   oprich>ng   van   de   African   Union…Vanaf   dan   komt   de   focus   dan   ook   te   liggen   op   de   poli>eke   dimensie   .   Landen   gaan   zich   inschrijven   in  de   strijd   tegen   het   terrorisme   en  de   prolifera>e  van  massavernie>gingswapens.  Bovendien  staat  good  governance  bovenaan  de   agenda.   Met   betrekking   tot   de   strijd   tegen   het   terrorisme   wordt   er   een   nieuw   ar>kel   toegevoegd  aan   de  hernieuwde  Cotonou-­‐akkoorden,  namelijk   de  “security  condi?onality”.  

Dit   dient   ervoor   te   zorgen   dat   ontwikkelingsgeld   gebruikt   kan   worden   om   veiligheid   te   bewerkstelligen,   voornamelijk   in   de   strijd   tegen   het   terrorisme(European   Commission,   Europeaid,  12  september  2012).

Het  verdrag  van  Lissabon  in  2007  introduceert  volgens  Frish(2008)   een  nieuw  denken  over   ontwikkeling   en   veiligheid.   Door   de   oprich>ng   van   de   European   External   Ac?on   Service(EEAS)   wordt  het  buitenlands  beleid   van  de   EU   gestroomlijnd.  Alles  wat   te  maken   hee\  met  buitenlands  beleid  van  de  Unie  valt  plots  onder  de  paraplu  van  de  EEAS.  Dit  zien   we   bijvoorbeeld   aan   het   Common   Foreign   and   Security   Policy     en   humanitaire   hulp.  

Daarnaast   wordt   een   speciale   sec>e   opgericht   voor   ontwikkelingssamenwerking,   die   de     strijd  tegen  armoede  tracht  aan  te  pakken  door  het  voeren  van  een  consistent  en  coherent   buitenlands  beleid.  

2.2: Een korte introductie tot het Europese veiligheidsbeleid van 1993 tot 2007.

Voor  het  ontstaan  van  de  Europese  Unie  was  op  gebied  van  veiligheidsbeleid  enkel  sprake   van   staatsveiligheid.  Elke  staat   trachLe   zijn   eigen   grondgebied   te  beschermen   en  dit   ten   koste  van  andere  staten.  Toen  men  in  1951  de  Europese  Gemeenschap  voor  Kolen  en  Staal   oprichLe,     verwachLen   Hauser   &   Kernic(2006)   dat   er   automa>sch   een   spill-­‐over   zou   plaatsvinden   naar   andere   domeinen   zoals   ontwikkelingssamenwerking   en   veiligheid.   De   Europese   Defensie   Gemeenschap,   die   de   eerste   bouwsteen   van   het   Europees   veiligheidsbeleid  moest  vormen,  faalde  echter  in  1952.

Volgens   Kaldor   &   Glasius(n.d.)   en   Mc   Farlane   &   Khong(2006)   staat   het   Europese   veiligheidsdiscours   defini>ef   op   de   agenda   sinds   het   verdrag   van   Maastricht(1993).   De   Europese  Unie  gaat  met    dit  verdrag  over  tot  de  oprich>ng   van  een  Common  Foreign  and   Security   Policy.  Toch   slaagt   de  Unie  er   niet   in  om  adequaat   te  reageren   op   crisissen.   Dit   wordt  pijnlijk  aangetoond  door  de  crisis  in  Joegoslavië.  De  Europese  Unie  veroordeelde  deze   oorlog  wel,  maar  slaagde  er  niet  in  om  adequaat  maatregelen  op  het  leggen.  Hierdoor  komt  

(13)

het  thema  terug  bovenaan  de  agenda  te  staan.  Men  neemt  het  besluit  om  het  CFSP  verder   te  integreren  in  andere  beleidsdomeinen  zoals  ontwikkelingssamenwerking.

Met  het  verdrag   van  Amsterdam(1997)   gaat  men  over  tot  de  oprich>ng   van   the  Office  of   High  Representa?ve  for  the  Common  Foreign  and  Security  Policy  op  basis  van  ar>kel  26:“The   secretary  general  of   the   Council,  High  Representa?ve  for  the   Common  Foreign  and  Security   Policy,  shall  assist  the  Council  in  ma_ers  coming  with  the  scope  of  the  Common  Foreign  and   Security   Policy,   in   par?cular   through   contribu?ng   to   the   formula?on,   prepara?on   and   implementa?on   of   policy   decisions,   and,   when   appropriate   and   ac?ng   on   behalf   of   the   council  at   the   request   of   the   presidency,   through   conduc?ng   poli?cal  dialogue   with  third   par?es.”(Kaldor  &  Glasius,  n.d.  p  3.)

In   overeenstemming   met   Howorth(2003)   worden   de   akkoorden   van   Sint   Malo   (1998)   wereldwijd  beschouwd  als  de  start  van  het  Europese  defensieproject,  dit  door  middel  van  de   oprich>ng   van  de  European  Security  and  Defenense  Policy(ESDP).  Op  deze  Frans-­‐Britse  top   beslist  men  dat  de  Europese  Unie  een  belangrijke  rol  te  spelen  hee\  inzake  veiligheid  op  de   interna>onale   scène.   Om   deze   verantwoordelijkheid   op   zich   te   nemen   moet   de   Unie   autonoom   kunnen   handelen   in   haar   betrekkingen   met   andere   landen   en   dient   dit   ondersteund  te  worden  door  militaire  middelen.

Het   Department   for  Interna?onal  Development(DFID,  2005)   poneert  dat   de  aanslagen   van   nine  eleven  het  belang  aantonen  van  ontwikkeling  en  armoede  inzake  veiligheid.  Men  stelt   dat  de  oorzaak  van  deze  aanslagen   te  vinden   is  in  de  onderontwikkeling   van  het   Midden-­‐

Oosten.  Tegelijker>jd  voelt  de  Unie  ten  gevolge  van  deze  terreur  de  nood  om  zich  sterker  te   profileren   inzake   interna>onale   veiligheid.   Zo’n   Europa,   als   globale   speler   in   de   interna>onale  betrekkingen,  komt  op  de  agenda  te  staan  op  de  top  van  Laken  van  december   2001.

In   het   verdrag   van   Nice   (2001)   tracht   men   volgens   Kaldor   &   Glasius(n.d.)   om   deze   tekortkomingen   in   het   buitenlands   beleid   van   de   Unie   te   verhelpen.   Dit   uit   zich   onder   andere  in  een  aantal  nieuwe  doelstellingen  zoals:  het  uitbreiden  van  de  regio's  waar  de  Unie   ac>ef   is   en   het   uitbreiden   van   het   aantal   beleidsdomeinen   waar   gestemd   wordt   met   gekwalificeerde  meerderheid.  Daarnaast  stree\   men   ernaar   om   het   Poli?cal  and  Security   Commi_ee(PSC)   te  versterken.   Dit   comité  is  verantwoordelijk   voor   het   evalueren   van   het   Common   Foreign   and   Security   Policy   en   mag   beslissingen   nemen   met   betrekking   tot   crisismanagement.

In  2003  wordt  er  voor  het  eerst  een  veiligheidsstrategie  aangenomen:  de  European  Security   Strategy:  a  secure  Europe  in  a  Be_er  world  (ESS)  (Kador  &  Glasius,  n.d.)(Van  Reisen,  2009)

(14)

(European   Commission,   2003).   Deze   strategie   hee\   erns>ge   implica>es   op   het   poli>ek-­‐,   diploma>sch-­‐,  handels-­‐   en  ontwikkelingsbeleid.  Het  ontwikkelingsbeleid   wordt   ingezet  om   zich   te   verzekeren   van   een   sterk   buitenlands-­‐   en   veiligheidsbeleid.   De   ESS   kan   het   best   beschreven  worden  als  een  holis>sch  en  geïntegreerd  document  waarin  men  ingaat  op  de   verantwoordelijkheid   van   de   Europese   Unie   en   op   het   concept   van   een   Europees   veiligheidssysteem.  De  Unie  hee\  in  de  ESS  een  aantal  belangrijke  bedreigingen  trachten  te   belichten,   namelijk:   de   prolifera>e   van   massavernie>gingswapens,   terrorisme,   regionale   conflicten,  gefaalde  staten  en  georganiseerde  misdaad.

Op   basis   van   deze   5   bedreigingen   gaat   de   Europese   Unie   haar   veiligheidsconcept   vormgeven.  Daarnaast  stelt  de  ESS  dat  veiligheid  een  voorwaarde  is  voor  ontwikkeling  want   onveiligheid  zou  leiden   tot   vernie>ging   van   infrastructuur   en  economie,  en   zou   een  goed   beleid   in   de   weg   staan.   Het   falen   van   de   staat   om   tegemoet   te   komen   aan   dergelijke   problemen  kan  dan  weer  leiden  tot  meer  onveiligheid.  Het  is  duidelijk  dat  de  Europese  Unie   zijn   veiligheidsconcept   gaat   uitbreiden.   Men   gaat   met   andere   woorden   een   globale,   geïntegreerde   aanpak   van   veiligheid   nastreven.   Zo   wordt   het   ontwikkelingsbeleid,   via   armoedebestrijding,  een  belangrijk  instrument  van  het  veiligheidsbeleid   (Kador   &  Glasius,   n.d.)(Van  Reisen,  2009)(European  Commission,  2003).

In  het  licht  van  de  Millenium  Development  Goals(MDG)  stelt  de  Europese  Commissie  in  2005   een   nieuw  beleid   voor   om   veiligheid   en   ontwikkeling   meer  op   elkaar   af   te  stemmen.  De   Commissie  stelt  een  lijst  op  van  12  deeldomeinen  waarop   ingespeeld  moet  worden  indien   men  de  MDG  wil  bereiken.  Eén  van  deze  deeldomeinen  is  veiligheid.  Deze  strategie  wordt  in   2006  in  een  Europees  beleid  omgezet  waarbij  elk   van  de  12  te  bereiken  punten  een  eigen   ac>eagenda  krijgt(OECD-­‐DAC,  2007).

Volgens   Maragas(2012)   brengt   het   verdrag   van   Lissabon(2007)   een   aantal   belangrijke   wijzigingen   in   het   Europees   veiligheidsbeleid   met   zich   mee.   De   taken   van   de   High   Representa?ve   for   Foreign   Affairs   worden   uitgebreid.   Daarnaast   moet   het   verdrag   van   Lissabon  meer  coheren>e  tussen  de  Unie  en  de  lidstaten  enerzijds,  en  tussen  de  lidstaten  en   de  ins>tu>es  anderzijds  bewerkstelligen.  De  HR  wordt  het  gezicht  van  de  Unie  in  rela>e  met   derde  par>jen  en  interna>onale  organisa>es.  

Het   verdrag   van   Maastricht(1993)   is   een   mijlpaal   geweest   voor   het   Europese   ontwikkelingsbeleid.  In  het  verdrag  van  Maastricht  stoelde  ontwikkelingshulp  voor  het  eerst   op  een   poli>eke  dimensie.   Men  streefde  naar  een  integraal  beleid.   Deze  coheren>e  werd   opnieuw  benadrukt  in  het  verdrag  van  Amsterdam  in  1997.  We  merken  op  dat  er  sinds  1993  

(15)

een  tendens  ontstaat  waarbij   men   steeds  meer  stree\   naar  complementariteit  tussen  de   verschillende  domeinen  van   buitenlands  beleid   van   de  Unie.  Dit  beleid  wordt  verdergezet   met  de  Cotonou-­‐akkoorden  waarin  de  focus  verder  verschui\  naar  het  poli>ek   niveau  met   als  centrale  elementen  vrede  en  veiligheid.  Met  The  European  consensus  on  Development  in   2005  groeien  veiligheid  en  ontwikkeling  verder  naar  elkaar  toe.  Het  doel  van  deze  strategie   is  om  armoede  te  linken  aan  een  veilige  omgeving.  Daarnaast  worden  met  de  herziening  van   de  Cotonou-­‐   akkoorden  de   security–condi>onality   ingevoerd.   Deze  strategie  moet   ervoor   zorgen  dat  ontwikkelingsgeld  ingezet  kan  worden  in  de  strijd  tegen  het  terrorisme.  Om  de   coheren>e   tussen   beide   beleidsdomeinen   verder   te   zeLen   besluit   men   op   de   top   van   Lissabon   in   2007  tot   de   oprich>ng   van   de   European   External   Ac>on   Service.   Deze   moet   zorgen  voor  een  verdere  coheren>e  in  het  buitenlands  beleid  van  de  Europese  Unie.  Deze   integra>e  tussen  veiligheid  en  ontwikkeling  vinden  we  ook  terug  in  het  veiligheidsbeleid  van   de  Europese  Unie.  Zo  wordt  op  de  top  van  Laken  in  2001  het  belang  van  armoedebestrijding   aangetoond  voor   het   veiligheidsbeleid.  Men   ging   er  immers  van  uit  dat   de  aanslagen   van   nine  eleven     veroorzaakt  waren   door  de   onderontwikkeling   in   het  Midden-­‐   Oosten,   men   linkt  armoedebestrijding   dus  rechtstreeks  aan  veiligheid.  In   2003  besluit  men   om  over   te   gaan  tot  de  oprich>ng  van  de  European  Security  Strategy.  Dit  document  staat  een  holis>sche   aanpak  van  veiligheid  en  ontwikkeling  voor.  De  doelstellingen  richten  zich  voornamelijk   tot   onderontwikkelde  landen  zo  kan  staatsfalen  leiden  tot  onveiligheid  in  het  land  zelf  maar  ook   in  de  rest  van  de  wereld.   In  2005  stelt  men  in  het  licht  van   MDG   een  beleid  voor  waarin   veiligheid   en   ontwikkeling   verder   geïntegreerd   worden.   Ook   het   verdrag   van   Lissabon   vermeld  opnieuw  het  belang  van  coheren>e  tussen  de  verschillende  DG’s.  

In   bovenstaande  hoofdstukken   wordt  aangetoond   hoe  veiligheid   zich   steeds  meer   in   het   vaarwater  van   ontwikkeling   gaat  begeven.  Ontwikkeling   an   sich   moet   plaats  ruimen  voor   een   globale   aanpak   van   veiligheid   en   ontwikkeling.   Dit   wordt   duidelijk   met   de   herziene   Cotonou-­‐akkoorden   en   het  veiligheidsbeleid  van   de  Europese  Unie,   dat  zich   steeds  meer   gaat  verruimen  en  stree\  naar  een   integrale  aanpak.  De  vraag   die  we  ons  hierbij  kunnen   stellen  is  of  dit  een  nieuw  fenomeen  is.  Uit  de  literatuurstudie  kan  men  deze  tendens  echter   al  opmerken  sinds  ontwikkeling  en  veiligheid  een  Europese  bevoegdheid  zijn  geworden  met   het  verdrag  van  Maastricht  in  1993.  Voor  dit  verdrag  was  ontwikkelingshulp  vooral  gestoeld   op  poli>eke  neutraliteit.  Het  verdrag  van  Maastricht  en  de  ingang  van  het  Common  Foreign   and  Security  Policy    bracht  hier  verandering  in.  

(16)

3: De Copenhagen School for Security Studies en de Security- Development Nexus

3.1: Verantwoording

In  dit  onderzoek  wordt  het  theore>sch  raamwerk  gevormd  door  de  Copenhagen  School  for   Security   Studies.   We   deze   toe   en   leggen   we   enkele   klemtonen   die   cruciaal   zijn   om   het   onderzoek  ten  volle  te  kunnen  begrijpen.  

De  keuze  voor  zo’n  een  theore>sch  kader  moet  steeds  op  een  doordachte  manier  gemaakt   worden   want   deze   bepaalt   mee  de   uitkomst   van   het  onderzoek.   In   dit   onderzoek   wordt   geopteerd   voor   de   Copenhagen   School   for   Security   Studies   van   Buzan,   Weaver   &  

Wilde(1998)  omwille  van  hun  construc>vis>sche  visie  op  veiligheid.  Volgens  deze  theorie  is   veiligheid   een   sociale   construc>e   en   hangt   dit   onlosmakelijk   samen   met   percep>e.   De   manier  waarop  men  naar  iets  kijkt  is  derhalve  bepalend  voor  ons  handelen.  Dit  impliceert   dat   ook   de   percep>e   van   de   Security-­‐Development   Nexus   een   belangrijke   rol   speelt,   aangezien   dit   bepaalt   hoe   staten   of   de   interna>onale   gemeenschap   gaan   reageren   op   existen>ële   dreigingen.   De   manier   waarop   men   iets  percipieert   is   met   andere   woorden   bepalend  voor  de  manier  waarop  men  zijn  beleid  gaat  uitzeLen.  

3.2: De Copenhagen School for Security Studies

Buzan,   Weaver   &  Wilde   (1998)   hebben   getracht   om   veiligheid   op   een   andere  manier   te   bestuderen,  meer  bepaald  door  veiligheid  binnen  het  interna>onaal  systeem  te  plaatsen.  “It   (securi?sa?on)   is  when  an  issue   is  presented   as  posing  an  existen?al  threat  to  a  designed   referent   object   tradi?onally   but   not   necessarily   the   state,   incorpora?ng   government,   territory  and  society  “(Buzan,  et  al,    1998,  p.  21).

Volgens  Buzan  et  al(1998)   is  de  manier   waarop   een  dreiging  omschreven  wordt  bepalend   voor  welke   maatregelen   men   mag   nemen.   In  geval  van  een  existen>ële  dreiging   zijn   alle   middelen   gerechtvaardigd   om  het  voortbestaan   van   de  staat  te  verzekeren.   Het  is  echter   moeilijk  om  te  definiëren  wat  precies  als  een  existen>ële  bedreiging  wordt  aanzien.  Om  aan   dit   probleem  te  ontkomen  stelt  Buzan  et  al(1998)   dat  iets  een  veiligheidsprobleem   vormt   wanneer  het  belangrijker  is  dan  alle  andere  zaken  en  dus  als  een  absolute  prioriteit  aanzien   wordt.  “If  we   do  not  tackle   this  problem,  everything  else   will  be  irrelevant  because   we  will   not  be  able  to  deal  with  it  in  our  own  way”  (Buzan,  et  al,  1998,  p.24).

(17)

Op   het   moment   dat   dergelijke   existen>ële   dreiging   onafwendbaar   wordt,   mag   de   actor     handelen  op  alle  mogelijke  manieren   met  als  doel  zichzelf   te  beschermen.   Niet  omdat  de   dreiging   bestaat,   omdat  ze   als  existen>eel   wordt   voorgesteld.   Dit  is  wat   men   noemt   het   securi>seren   of   verveiligen   van   een   probleem.   Men   gaat   een   probleem   framen   als   een   veiligheidsprobleem.  Indien  men  dit  probleem  niet  aanpakt  dan  zal  dit  vergaande  gevolgen   hebben  voor  de  manier  waarop  de  staat  gaat  func>oneren(Buzan,  et  al,  1998,).

We   zouden   nine   eleven   kunnen   beschouwen   als   een   voorbeeld   van   securi>sering.   De   aanslagen   leidden   tot   het   bewustzijn   dat   terroristen   open   samenlevingen   kunnen   binnendringen   en   vernie>gen.   Men   reageerde   op   deze   daad   door   de   Global   War   On   Terror(GWOT)   af   te   kondigen.   Het     doel   was   zichzelf   te   verveiligen   tegen   terroris>sche   aanslagen.  Deze  worden  immers  aanzien  als  de  grootste  bedreiging  van  de  eenentwin>gste   eeuw.  Met  andere  woorden  houdt   dit  in   dat  als  men  terrorisme  niet  gaat  bestrijden,  dan   worden  alle  andere  zaken  irrelevant  omdat  staten  vernie>gd  zullen  worden.  

Om  te  kunnen  spreken  van  securi>sering  moet  er  aan  volgende  voorwaarden  voldaan  zijn:

1.  Een  bepaald  fenomeen  moet  worden  voorgesteld  als  een  existen>ële  bedreiging.

2.  De  bevolking   moet  het  fenomeen  aanvaarden  als  een  existen>ële  dreiging.  Er  moet  dus   een   pla}orm   ontstaan   die   het   probleem   benadrukt   als   een   noodzakelijk   probleem.   Men   moet  daarom  echter  niet  noodzakelijk  gaan  handelen.  Indien  men  dit  laatste  nalaat,  noemt   men  dit  een  securi?sa?on  move(Buzan,  et  al,  1998).  

In  een   verveiligde   omgeving   gaat   een  staat   niet  handelen   op  basis  van   het   interna>onaal   recht  of   gemeenschappelijke  machtsmiddelen.   Men   gaat  handelen  op  basis   van   de  eigen   middelen   en  men  gaat   ac>es  sturen  op  basis  van  de   eigen  prioriteiten.   Verveiliging   hee\  

sowieso  gevolgen  voor  het  interna>onaal  systeem,  of  staten  het  op  de  juiste  manier  aanzien   of   niet.  Ze  zullen   reageren  op  een  security   claim.  Wat  in  één   staat  aanzien  wordt  als  een   probleem   van   verveiliging   wordt   echter   door   andere   staten   niet   noodzakelijk   gevolgd.  

Verveiliging  wordt  daarom  aanzien  als  een  sociale  construc>e(Buzan,  et  al,  1998).

Omdat  men  er  niet  in  slaagt  om   uitdagingen  op   een  andere  manier,   dan  door  middel  van   verveiliging  aan  te  pakken,  aanziet  men  veiligheid  in  het  interna>onaal  systeem  veeleer  als   een  nega>ef  gegeven.  Buzan(et  al,  1998)  poneren  dat  desecuri?sa?on  daarom  het  ideaal  is.  

Hierbij  spreekt  men  eerder  over  een  uitdaging  die  deel  uitmaakt  van  de  publieke  en  poli>eke   sfeer,  dan  over  een  omgeving  waarin  sprake  is  van  een  dreiging(Buzan,  et  al  ,  1998).

(18)

Bovenstaande  theorie  steunt  voornamelijk  op  een  sociaal  construc>vis>sche  invalshoek.  

Deze  theorie  benadrukt  aldus  het  belang  van  percep>e.  Wat  voor  de  ene  staat  aanzien   wordt   als   een   existen>ële   dreiging,   vormt   voor   een   andere   staat   helemaal   geen   dreiging.   Percep>e   speelt   dus   een   belangrijke   rol   in   het   bepalen   van   veiligheidsproblemen.   Daarnaast   is   het   belangrijk   om   te   vermelden   dat   het   sociaal   construc>visme   maar   één   van   de   theorieën   is   waaruit   men   securi>sering   kan   benaderen.  Men   kan   securi>sering  evengoed  benaderen   vanuit   het   liberalisme  of   het   realisme.  Het  spreekt  voor  zich  dat  deze  theorieën  andere  klemtonen  zullen  leggen.  Zo   zien   we  bijvoorbeeld   dat   verveiliging   an   sich   eerder   een   realis>sch   gegeven   is.   Men   tracht  namelijk  om  met  alle  mogelijke  middelen  zijn  eigen  staat  te  beschermen.

Daarnaast   is   het   belangrijk   om   te   vermelden   dat   deze   theorie   het   hee\   over   securi>sering  an  sich  en  niet  over  securi>sering  van  het  ontwikkelingsbeleid  dat  als  een   onderdeel   van   securi>sering   aanzien   kan   worden.   Securi>sering   wordt   binnen   het   ontwikkelings-­‐discours   veeleer   als   volgt   omschreven:   de   opkomst   van   veiligheid   in   verschillende  domeinen  waaronder  ontwikkeling.  Dit  concept  vertaalt  zich  vooral  in  het   toewijzen  van  middelen  met  als  doel  om  meer  veiligheid  te  bewerkstelligen  zowel  in  het   donor-­‐   als   ontwikkelingsland(Hout,   2009,   p.2).The   Copenhagen   School   for   Security   Studies  poneert  dat  we  in  een  veranderende  omgeving  leven  waarin  veiligheid  het  core   issue  wordt  waaraan  alle  andere  problemen  ondergeschikt  zijn.  Indien  we  dit  linken  aan   de   Security–Development   Nexus   dan   wordt   al   gauw   duidelijk   dat   veiligheid   gaat   domineren  op  ontwikkeling,  althans  volgens  de  Copenhagen  School  for  Security  Studies.  

Indien  we  onszelf  niet  verzekeren  van  een  veilige  omgeving  dan  zullen  we  zelf  niet  meer   aan   ontwikkeling   kunnen   doen.   Wordt   ontwikkeling   dan   een   instrument   in   de   strijd   tegen  het  terrorisme?

3.3: Het ontstaan van de Security- Development Nexus

Chandler(2007)  s>puleert  dat  de  Security-­‐Development  Nexus  wel  degelijk  bestaat.  Dit  houdt   in  dat  veiligheid  en  ontwikkeling  onlosmakelijk  met  elkaar  verbonden  zijn.  In  een  onveilige   omgeving   kan   men   geen   ontwikkeling   bewerkstelligen.   Aan   de   andere   kant   leidt   een   onderontwikkelde   omgeving   vaak   tot   onveilige   situa>es.   Deze   link   blijkt   duidelijk   uit   de   studie  ‘Voices  of  the  Poor’  van  de  Wereldbank  waarin  60  000  mensen  uit  60  arme  landen  de   vraag   krijgen   wat   voor   hen   prioritair   is(   in   Chandler,   2007).   Daaruit   wordt   duidelijk   dat   armen   veiligheid  verkiezen  boven  voedselbevoorrading   en  woongelegenheid.  Hieruit   blijkt   dat  men  nood   hee\  aan  andere  verhoudingen  tussen  veiligheid  en  ontwikkeling(Chandler,   2007).

(19)

Kaldor,   Glasius(2005)   &   Tschirgi(2003)   stellen   de   vraag   welke   verhouding   deze   link   aanneemt.   Het   huidige   debat   vindt   plaats   op   meerdere   niveaus,   namelijk   op   lokaal,   na>onaal,  regionaal  en  globaal  niveau.  Hoewel  alle  niveau’s  belangrijk  zijn,  leidt  het  voldoen   aan   één   niveau   niet   automa>sch   tot   voldoen   aan   een   ander   niveau.   Zo   is   menselijke   veiligheid   (human   security)   wenselijk   maar   leidt   dit   niet   automa>sch   tot   veiligheid   op   na>onaal  niveau.  De  laatste  jaren  zien  we  de  Security-­‐  Development  Nexus  verschuiven  van   het  lokaal  niveau  naar  het  globaal  niveau.  Hiermee  wordt  duidelijk   dat  staatsveiligheid  en   dan   voornamelijk   die  van   het   donorland   terug   aan   belang   wint   (Kaldor   &   Glasius,   2005) (Tschirgi,  2003).

Men  stelt(Tschirgi,  2003)(Beall,  Goodfellow  &  Putzel,  2006)(Van  Reisen,  2009,2001)(Büger  &  

Vennesson,  2009)   dat  >jdens  de  Koude  Oorlog   veiligheid  domineerde  op  ontwikkeling.  Een   voorbeeld   hiervan   is     het   Marshallplan   waarbij   de   Verenigde   Staten   hulp   gaven   aan   Griekenland   en   Turkije   in   ruil   voor   hun   steun   aan   de   westerse   kapitalis>sche-­‐   en   neoliberalis>sche   waarden.   Tijdens   deze   periode   ging   het   debat   naast   kapitalisme   en   vrijhandel,  vooral  over  democra>sche  waarden  en  menselijke  ontwikkeling.

Tijdens  de  Koude  Oorlog  ging  men  inspelen  op  socio-­‐economische  ontwikkeling  en  veiligheid   maar   door   middel  van   andere  instrumenten.  Men   was  ervan  overtuigd  dat  het   promoten   van  socio-­‐economische  ontwikkeling  in  het  hart  lag   van   de  soevereiniteit  van  staten.  Toch   werd   deze  campagne   gesteund  door   een   aantal   interna>onale  organisa>es  en   ins>tu>es,   zoals  BreLon   Woods   en   bilaterale-­‐en   mul>laterale  donoren.   Op   veiligheidsvlak   ging   men   zich  vooral   focussen  op  staatsveiligheid   en  territoriale  integriteit,   dewelke  als  core   issues   aanzien  werden   voor   het   behoud  van   de  bestaande  wereldorde(Tschirgi,   2003)(Chandler,   2007).  Men  dacht  dat  het  onveiligheidsvraagstuk  opgelost  was  met  de  val  van  de  Berlijnse   muur  en  de  implosie  van  de  Sovjet  Unie  maar  niets  was  minder  waar.  Na  het  einde  van  de   Koude  Oorlog  moest  men  op  zoek  naar  een  nieuw  veiligheidsconcept.

Het   begin   van   de   jaren   ‘90   ging   gepaard   met   grote   onveiligheid,   etnische   conflicten,   genocide,   dodelijk   geweld,   burgeroorlogen,   staatsfalen,   conflicten   met   betrekking   tot   grondstoffen,   complexe   humanitaire   crisissen,   droogte,   armoede,   hiv/aids,   criminele   netwerken,  ...  De  euforie  van  de  nieuwe  wereldorde  bleek  in  vele  regio’s  niet  te  kloppen.  Dit   leidde  tot  een  nieuw  soort  denken  over  veiligheid  en  ontwikkeling.  Men  begon  steeds  meer   te  geloven  in  een  integrale  aanpak   van  menselijke  ontwikkeling   en  veiligheid.  Dit  zou  men   een  human  security  strategy    kunnen  noemen  (Tschirgi,  2003)(Chandler,  2007).

Het   begrip   menselijke   veiligheid   is   een   tweeledig   begrip.   Aan   de   ene  kant   betekent   het   veiligheid  van  chronische  bedreigingen  zoals  honger,  ziekte  en  repressie,  aan  de  andere  kant   gaat  het  over  de  bescherming  tegen  plotse  verstoringen  in  het  dagdagelijkse  leven.  Dit  komt  

(20)

neer   op   economische   veiligheid,   voedselveiligheid,   een   goede   gezondheid,   een   gezond   leefmilieu,  persoonlijke  veiligheid,  gemeenschapsveiligheid  en  poli>eke  veiligheid.  Hier  is  er   sprake   van   de   link   tussen   veiligheid   en   ontwikkeling   op   het   lokale   en   regionale   niveau(Tschirgi,  2003).   Deze  aanpak   zou  tegemoet  moeten  komen  aan  de  vele  problemen   waarmee  het  post-­‐Koude  Oorlog   >jdperk  te  maken  kreeg.  Wat  gebeurde  binnen  de  staten   zelf,   had   plots   een   impact   op   interna>onale   vrede   en   veiligheid(Tshirgi,   2003).   Door   de   toenemende  mondialisering  kon  deze  trend  zich  gemakkelijk  verder  zeLen.  Grenzen  vielen   weg   en  landen  werden  op  een  directe  of   indirecte  manier  met  elkaar  verbonden.(Tschirgi,   2003).  Wereldwijde  conferen>es  begin     jaren  ‘90  brachten  een  human  security  agenda  ter   sprake,  waarin  het  belang  van  mensenrechten  en  de  dreiging  van  hiv/aids  centraal  stonden.  

De   idee   dat   veiligheid   en   ontwikkeling   twee   zijden   van   dezelfde   medaille   zijn,   won   aan   belang,   ook   binnen   het   kader   van   de   Verenigde   Na>es.   Deze   verandering   in   het   veiligheidsvraagstuk  wordt  ook  wel  the  new  security  agenda  genoemd(Tschirgi,  2003).  Hierin   verschoof  de  focus  van  staatsveiligheid  naar  menselijke  ontwikkeling.  Dit  zou  men  volgens   Buzan   et  al  (1998)   desecuri?sa?on  noemen.   “Human  security   is   commonly   understood   as   priori?zing  the  security  of  people,  especially  their  welfare,  safety  and  well  being  rather  than   that  of  states”(Duffield,  2006,  p.11).

Men  was  ervan  overtuigd  dat  plaatsen  waar  men  geconfronteerd  werd  met  hoge  hiv-­‐cijfers,   staatsfalen,  corrup>e  en  armoede,  meer  kans  hebben  om  in  een  gewapend  conflict  terecht   te  komen  dan   landen   waar   deze   katalysatoren   niet   aanwezig   zijn.   Daarnaast  was  er   een   belangrijke   rol   weggelegd   voor   de   regulering   van   wapens,   het   probleem   rond   an>persoonsmijnen   en   het   ontstaan   van   het   Interna>onaal   Stra~of.   Het   principe   van   menselijke   veiligheid   steunt   dan   ook   op  de  Universele   Verklaring   van   de  Rechten  van  de   Mens(UVRM)  en  op  gemeenschappelijke  interna>onale  waarden(Tschirgi,  2003).  

Ondanks   deze   herformulering   bleef   er   sprake   van   gewapende   conflicten,   armoede   en   burgeroorlogen,  terwijl  hiv/aids  werd  aanzien  als  de  bedreiging  van  de  eeuw.  Hoewel  men   deze  zaken  beschouwde  als  behorende  tot  de  soevereiniteit  van  staten,  kwam  men  meer  en   meer   tot   besef   dat   deze   problemen   aangepakt   moeten   worden   op   het   niveau   van   de   interna>onale  gemeenschap.   Het   belang   van  humanitaire  interven>e  werd   ingepast  in  de   menselijke  veiligheidsaanpak.  Dit  wordt  ook  duidelijk  door  het  in  2005  aangenomen  principe   van  Responsibility  To  Protect(R2P)(Tschirgi,  2003).

Sommige   auteurs   stellen   dat   de   menselijke   veiligheidsaanpak   (human   security   approach)   wijzigt  door  nine  eleven  en  de  Global  War  On  Terror  (GWOT)  (Duffield,  2006)(Cilliers,  2006).  

Nine   eleven   bracht   namelijk   de   donkere   zijde   van   de   globalisering   aan   het   licht;   Open   samenlevingen  werden   immers   meer   en   makkelijker   blootgesteld   aan   zulke  terroris>sche  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In september-oktober, aan het begin van het politieke jaar, werden de minste advertenties verspreid (N=185). In maart-april, tijdens de coronacrisis, werden er in

Personen met meer traditionele waarden in het thuisland worden door zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten verwacht het in België ook moeilijker te

H2b: Personen die blootgesteld worden aan een fysiek activiteitslabel gecombineerd met een loss frame, zullen een hogere intentie hebben om aan fysieke activiteit te doen dan

Al deze zaken hebben een plaats gecreëerd om aan een meer gepersonaliseerde politiek te doen: kiezers zijn niet meer trouw aan een partij, wat impliceert dat er een strijd

Juist omdat door globalisering machtsrelaties lijken te veranderen, is een kijk op de wereld vereist waarin niet alleen naar staten wordt gekeken maar naar de betrekkingen

scriptie wordt aangekaart, namelijk de manier waarop de Tunesische Revolutie voor Vrijheid en Waardigheid in 2011 al dan niet veranderingen heeft teweeggebracht aan de

Ten slotte zal worden onderzocht of er mogelijk overtuigende (economische) incentives zullen komen voor de landen die nog steeds niet deelnemen om dit op een later tijdstip toch

Subsidies voor het inzetten van energiebronnen met lage CO 2 -uitstoot moeten bijdragen tot de bevordering van wetenschappelijk onderzoek en tot een competitief