UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
Femke Decoster
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. JAN ORBIE COMMISSARIS: (PROF). DR. OLIVA RUTAZIBWA
COMMISSARIS: (PROF.) DR. SARAH DELPUTTE
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
De securitisering van het Europese ontwikkelingsbeleid na nine eleven: een kwantitatieve en kwalitatieve analyse
aantal woorden:22.262
Voorwoord:
Graag had ik een aantal mensen bedankt zonder wie dit eindwerk nooit tot stand gekomen zou zijn. Heel wat mensen hebben mij geholpen zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. In de eerste plaats wens ik mijn promotor Jan Orbie te bedanken om mij bij te staan met raad en daad. Hij was er steeds om mij te mo>veren wanneer ik het moeilijk had.
Hiernaast wens ik Mats Muys en Elise Causyn te bedanken voor het nalezen van dit eindwerk. Ik zou ook even de >jd willen nemen om Robin Decoster te bedanken om mij te helpen met mijn sta>s>sch onderzoek.
Daarnaast zou ik mijn ouders willen bedanken omdat ze mij de kans hebben gegeven om interna>onale poli>ek te studeren. Zonder hun steun, zowel financieel als emo>oneel, had ik dit nooit kunnen verwezenlijken.
Ik wil alle mensen te bedanken die op één of andere manier een bijdrage hebben geleverd aan dit eindwerk, door middel van een interview, een informeel gesprek,…
TensloLe zou ik mijn vrienden willen bedanken omdat ze er steeds waren wanneer ik het moeilijk had en omdat ze steeds bereid waren om mij op te monteren.
Last but not least wens ik u veel leesplezier
Inhoudstafel
...
Lijst met afkortingen! 5
...
Abstract:! 6
...
1: Inleiding! 7
2 : Een korte beschrijving tot het Europese ontwikkelings- ...
en veiligheidsbeleid! 10
2.1: Een korte introductie van het Europese Ontwikkelingsbeleid ...
van 1993 tot 2007! 10
2.2: Een korte introductie tot het Europese veiligheidsbeleid van ...
1993 tot 2007.! 12
3: De Copenhagen School for Security Studies en de ...
Security- Development Nexus! 16
...
3.1: Verantwoording! 16
...
3.2: De Copenhagen School for Security Studies! 16
...
3.3: Het ontstaan van de Security- Development Nexus! 18 ...
3.3.1: De afruil tussen ontwikkeling en veiligheid! 22
...
4: De methodologie! 27
4.1: De onderzoeksvraag, de hypotheses en het onderzoeksopzet ...
! 27
...
4.1.1: Het bestaande onderzoek! 28
...
4.1.2 Het beantwoorden van de onderzoeksvraag! 29
4.2: Het definiëren van geostrategie met betrekking tot de
...
Europese Unie! 31
4.2.1 De belangen van de Europese Unie volgens Biscop en ...
Coelmont.! 32
4.2.2 De Europese belangen volgens de European Security ...
Strategy(ESS)! 32
4.2.3: Een integratie van de Europese belangen volgens Biscop en ...
Coelmont en de European Security Strategy.! 33
...
4.2.4 Het selecteren van geostrategische landen! 34
...
4.2.5: De geselecteerde geostrategische landen! 37
4.2.6: De toe- en afname van geostrategisch belang voor de Unie ...
in de periode 1993-2007! 39
...
4.3 Het definiëren van ontwikkelingshulp! 40
...
4.4: Het eigenlijke onderzoek! 41
...
4.4.1: Vaststellingen uit het kwantitatieve onderzoek! 44 . 4.4.2: Op zoek naar de oorzaak van deze significante stijgingen! 62
...
4.4.3: Het kwalitatief onderzoek! 63
...
5: Conclusies! 70
...
6: Bibliografie ! 75
Lijst met afkortingen
ACP: Asian-‐ Carabïan and Pacific EDF: European Development Fund GWOT: Global War On Terror
DFID: Department For Interna>onal Development ODA: Official Development Assistance
LDC: Least Developing Countries
CFSP: Common Foreign and Security Policy EEAS: European External Ac>on Service ESDP: European Security and Defense Policy PSC: Poli>cal Security CommiLee
ESS: European Security Strategy MDG: Millenium Development Goals
OECD/DAC: Organisa>on for Economic Coopera>on and Development/ Development Assistance CommiLee
UVRM: Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens R2P: Responsibility to protect
MCA: Millenium Challenge Account WMD: Weapons of Mass Destruc>on
Abstract:
Onderzoek hee\ uitgewezen dat het Amerikaanse ontwikkelingsbeleid na nine eleven wordt gekenmerkt door een zogenaamde securi>sering (verveiliging). De vraag of ook het Europese ontwikkelingsbeleid sinds nine eleven onderhevig is aan deze evolu>e blij\ in de literatuur grotendeels onbeantwoord. Deze masterproef is geënt op deze leemte en onderzoekt derhalve of er sprake is van securi>sering van het Europese ontwikkelingsbeleid na nine eleven. Om dit te onderzoeken stellen we twee hypothesen voorop. Een eerste hypothese stelt dat geostrategische landen na nine eleven systema>sch meer ontwikkelingsbudget ontvangen dan niet-‐geostrategische landen. Deze hypothese wordt onderzocht door gebruik te maken van een kwan>ta>eve analyse. Indien aan deze hypothese voldaan is, gaan we op zoek naar de interne besteding van dit budget. Wordt dit geld voornamelijk besteed aan veiligheidsindicatoren of aan ontwikkeling? Om dit te onderzoeken wordt een kwalita>eve onderzoeksmethode gehanteerd. Op basis van ons onderzoek stellen we een omgekeerd evenredig verband vast waarbij geostrategische landen hun ODA(net) gemiddeld zien s>jgen over de periode 2002-‐2007, terwijl de niet-‐
geostrategische landen hun hulp voornamelijk zien dalen. Indien we de interne besteding aan case-‐landen Turkije en Pales>na bekijken, stellen we vast dat er een bepaald aandeel van dit geld besteed word aan veiligheids-‐ maatregelen. Op basis van het antwoord op beide hypothesen concluderen we dat er een zekere tendens plaatsvindt rich>ng securi>sering van het Europese ontwikkelingsbeleid na nine eleven. Deze tendens kunnen we echter niet veralgemenen op basis van de onderzochte case-‐landen. Verder onderzoek in deze rich>ng is dan ook aangewezen.
Kernwoorden: securi>sering, Europees ontwikkelingsbeleid en nine eleven
1: Inleiding
Thema>sch
Sinds haar oprich>ng hee\ de Europese Unie (EU) zich weten te seLelen in de gedachten van de Europese burgers en wordt ze steevast geassocieerd met de concepten ‘democra>e’,
‘poli>ek gedachtegoed’ en zelfs ‘evoluerende grootmacht’(Carbone, 2007)(Orbie & Versluys, 2009). Dit ideeëngoed vindt ook haar weerslag binnen het Europese ontwikkelingsbeleid.
Het beleid kan norma>ef genoemd worden verwijzende naar de condi>es die Europa ontwikkelingslanden oplegt in ruil voor financiële en ontwikkelingshulp. Met de Yaoundé-‐, Lomé-‐ en Cotonou-‐akkoorden zien we evenwel een nieuwe trend waarbij de focus steeds meer het koloniale hulpidee inruilt voor steun, gestoeld op democra>sche waarden en poli>ek gedachtegoed .
Volgens Carbone(2007), Orbie & Versluys(2009) nemen we een transforma>e van het EU-‐
ontwikkelingsbeleid waar. Het Europese ontwikkelingsbeleid staat voor het eerst op de agenda met het verdrag van Rome in 1957. Men gee\ voornamelijk ontwikkelingshulp aan de Asian, Caraïben en Pacific-‐countries (ACP-‐ landen). Daarnaast krijgen we ook de oprich>ng van het European Development Fund (EDF). Naarmate de Europese Unie meer vorm krijgt, neemt ook ontwikkeling een steeds belangrijkere rol in binnen haar buitenlands beleid. Men stelt vast dat de Europese Unie haar waarden (zoals bijvoorbeeld de uitbouw van een democra>sche rechtstaat) steeds meer gaat verspreiden door middel van ontwikkeling.
Binnen het Amerikaanse ontwikkelingsbeleid zijn de aanslagen van nine eleven een zeer belangrijk keerpunt geweest. De invloed van nine eleven op het ontwikkelingsbeleid van de Verenigde Staten is derhalve reeds vaker onderzocht(Tschirgi, 2003)(Beall, Goodfellow &
Putzel, 2006)(Van Reisen, 2009)(Büger & Vennesson, 2009). De Global War on Terror luidt in de Verenigde Staten een intense periode van securi>sering of verveiliging in. Hiermee bedoelt men in essen>e dat ontwikkeling plaats moet ruimen voor de strijd tegen het terrorisme. De Global War on Terror(GWOT)werd ingeluid door de aanslagen van nine eleven. Deze terroris>sche aanslagen worden voornamelijk aanzien als een imminente dreiging tegen het Westen. De Verenigde Staten voert hierbij een unilateraal beleid.
Coolsaet(2009-‐2010) omschrij\ dit beleid als pre-‐emp?on omdat het op geen enkele legi>ma>e van de Veiligheidsraad steunt. De nieuwe Wereldorde (ontstaan na de val van de Sovjet-‐Unie), gebaseerd op het interna>onaal recht, dient plaats te ruimen voor een wereld waarin hard poli?cs en veiligheid centraal staan. Uit het merendeel van deze onderzoeken met betrekking tot de Verenigde Staten blijkt dat er wel degelijk een link bestaat tussen
veiligheid en ontwikkeling. Deze spanning tussen veiligheid en ontwikkeling wordt vaak verwoord als de Security-‐Development Nexus.
Volgens het Department For Interna?onal Development(DFID, 2005) is er sprake van een causaal verband tussen armoede en veiligheid. Men ziet in dit verband echter een circulaire beweging, namelijk: onveiligheid leidt tot armoede en armoede vormt een poten>eel gevaar voor de veiligheid. Dus indien het aantal mensen in armoede s>jgt, neemt ook het poten>eel gevaar toe. Veiligheid is met andere woorden een voorwaarde voor ontwikkeling en ontwikkeling een voorwaarde voor veiligheid(Vignard, 2003).
Vraagstelling
De literatuur rond de interna>onale betrekkingen van de Verenigde Staten indach>g, is het interessant om te kijken of deze link ook bestaat binnen het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie. Speelt de Europese Unie voornamelijk in op ontwikkelingsindicatoren of moeten goede voornemens en waarden steeds meer plaats ruimen voor begrippen zoals eigenbelang en geostrategie?
Hoewel de link tussen veiligheid en ontwikkeling al vaker onderzocht is binnen het Amerikaanse ontwikkelingsbeleid blijkt er nauwelijks eensgezindheid te bestaan over de verhoudingen die deze link aanneemt. Het debat wordt veelal op theore>sch niveau bediscussieerd. Binnen de literatuur blijkt evenwel weinig of geen aandacht besteed te zijn aan de link tussen veiligheid en ontwikkeling met betrekking tot het Europese ontwikkelingsbeleid. De onderzoeksvraag van deze scrip>e vindt zijn oorsprong in deze leemte in de literatuur. Het is immers van groot belang om inzicht te krijgen in deze materie, niet het minst omdat de manier waarop beleidsmakers deze link percipiëren bepalend is voor de manier waarop ze handelen. Worden ontwikkeling en veiligheid als een onder-‐ of bovenschikking gezien of eerder als een nevenschikking? Daarnaast kan men door inzicht te verkrijgen in deze materie tot een beter begrip komen van de geldstromen naar bepaalde ontwikkelingslanden en kan men deze binnen een bredere context plaatsen. Dit kan bijdragen tot een beter inzicht in het door de E.U. gevoerde beleid. De onderzoeksvraag van deze verhandeling luidt dan ook als volgt: is er sprake van securi-sering binnen het Europese ontwikkelingsbeleid na nine eleven?
Deze vraag zal onderzocht worden door de toegestane ontwikkelingsgelden(ODA net1) van de Europese ins>tu>es onder het licht te houden. Specifiek zullen we bestuderen of er een verschuiving waarneembaar is van het ontwikkelingsgeld van de klassieke donorlanden van de Europese Unie naar meer geostrategische landen. Daarnaast zullen we trachten de interne besteding van dit ontwikkelingsbudget te bestuderen. Worden er hiermee veiligheids-‐ of ontwikkelingsdoeleinden nagestreefd? Op deze manier trachten we te achterhalen of er al dan niet sprake is van securi>sering2 van het Europese ontwikkelingsbeleid.
Structuur
Vooreerst wordt er in het theore>sche gedeelte van dit werkstuk een beknopte synthese gegeven van het Europese ontwikkelings-‐ en veiligheidsbeleid binnen enerzijds de periode 1993-‐2001 en anderzijds de periode 2002-‐2007. Deze >jdspanne is van belang aangezien we de veranderingen in het ontwikkelingsbeleid voor en na nine eleven willen bestuderen, met een focus op securi>sering. Door kort deze twee verschillende beleidsdomeinen van de Unie te beschrijven, krijgen we een eerste indica>e of aanzet in welke rich>ng het ontwikkelingsbeleid evolueert. Het verdrag van Maastricht in 1993 vormt hierbij het beginpunt. Met dit verdrag wordt ontwikkeling namelijk voor het eerst een Europese bevoegdheid. Daarnaast wordt het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor het eerst opgenomen in het verdrag van Maastricht, weliswaar onder de intergouvernementele pijler. 2001 vormt de referen>eperiode omwille van de gebeurtenissen van nine eleven en de impact ervan op het Europese ontwikkelingsbeleid.
We opteren ervoor om 2007 als eindpunt te nemen aangezien de band met nine eleven doorheen de >jd waarschijnlijk vermindert.
In het derde hoofdstuk wordt de Copenhagen School for Security Studies van Barry en Buzan bestudeerd. Deze zullen we linken aan de Security-‐ Development Nexus. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de afruil tussen ontwikkeling en veiligheid. Welke verhoudingen nemen ontwikkeling en veiligheid aan t.o.v. van elkaar en hoe uit zich dit in het Europese beleid?
1 Waarbij ODA(net) verwijst naar “ Official Development assistance” van de Eu ins>tu>es. “Official Development Assistance (ODA) is defined as those flows to developing countries and mul>lateral ins>tu>ons provided by official agencies, including state and local governments, or by their execu>ve agencies, each transac>on of which meets the following tests: i) it is administered with the promo>on of the economic development and welfare of developing countries as its main objec>ve; and ii) it is concessional in character and conveys a grant element of at least 25 per cent. (OESO, 2013).“
2 Waarbij securi>sering verwijst naar een verveiliging van het Europese ontwikkelingsbeleid.
In hoofdstuk vier wordt op basis van kwan>ta>ef en kwalita>ef onderzoek gezocht naar een antwoord op bovenstaande onderzoeksvraag. Daarnaast zullen ook de hypothesen getoetst worden op basis van het sta>s>sch materiaal. In hoofdstuk vijf worden vervolgens een aantal conclusies getrokken op basis van bovenstaande theore>sche hoofdstukken en de bevindingen uit het onderzoek. Maar zoals eerder aangegeven beginnen we met een theore>sch stuk over het ontwikkelings-‐ en veiligheidsbeleid.
2 : Een korte beschrijving tot het Europese ontwikkelings- en veiligheidsbeleid
2.1: Een korte introductie van het Europese Ontwikkelingsbeleid van 1993 tot 2007
Orbie, Versluys(2009) & Frish(2008) poneren dat ontwikkeling voor het eerst op de Europese agenda komt te staan met het verdrag van Rome in 1957. Het ontwikkelingsbeleid van de Unie steunt hiermee voor het eerst op een legale basis, weliswaar als een gedeelde bevoegdheid van de Commissie en de lidstaten: “The community and the member states shall coordinate their policies on development coopera?on and shall consult each other on their aid programmes(Frish, 2008, p 56)”. De thema’s die centraal staan zijn onder meer complementariteit, een houdbare sociale en economische ontwikkeling, integra>e van de Least Developing Countries (LDC's) in de wereldeconomie en een versterking van de campagne tegen armoede.
Volgens Frish(2008) wordt Europese ontwikkelingshulp, tot aan het verdrag van Maastricht in 1993, toegekend op basis van poli>eke neutraliteit. Hieraan komt een einde met de ingang van het Common Foreign and Security Policy(CFSP). Het verdrag van Maastricht brengt voor het eerst de poli>eke dimensie van het ontwikkelingsbeleid aan het licht. Het inspelen op veiligheid, corrup>ebestrijding en een duurzame economie wordt steeds belangrijker. Sinds het verdrag van Maastricht stree\ men naar een integraal beleid waarin ontwikkeling complementair is met andere beleidsdomeinen.
Grabbe(In van Reisen, 2009) stelt, in het latere verdrag van Amsterdam(1997) dat het voeren van een consistent beleid centraal staat. Men introduceert een ontwikkelingsbeleid dat consistent moet zijn met het Common Foreign and Security Policy. Daarnaast wordt coheren>e tussen de verschillende beleidsdomeinen, zoals omschreven in het verdrag van Maastricht, opnieuw benadrukt.
Volgens Orbie & Versluys(2009) wordt Europeaid vanaf 2000 belast met de implementa>e van DG Ontwikkeling. Vanaf dan neemt de Europese Unie een ambi>euzere houding aan op ontwikkelingsvlak. Bovendien worden in 2000 de Cotonou-‐akkoorden afgesloten. Deze akkoorden betekenen een transi>e van samenwerking gericht op economische en sociale indicatoren naar een meer globaal partnerschap, rekening houdend met een poli>eke dimensie. Sociale en economische maatregelen komen op de achtergrond te staan ten koste van die poli>eke dimensie waarin veiligheid en vrede centraal staan, aldus ar>kel 1 van de Cotonou-‐akkoorden (Frisch, 2008):“The community and the member states, of the one part, and the ACP-‐ states of the other part referred to as the “par?es”, hereby conclude this agreement in order to promote and expedite the economic, cultural and social development of the ACP-‐ states, with a view to contribu?ng to peace and security and to promote a stable and democra?c poli?cal environment(European commission, Europeaid)”.
Volgens Grabbe(In van Reisen, 2009) staat de rol van de Europese Unie als ontwikkelingsdonor hoog op de agenda van de top van Laken in 2001. Daarnaast staat de uitbreiding van de Unie en de versterking van het buitenlands beleid op het programma. De conven>e van Laken leidt tot de oprich>ng van een aantal werkgroepen, waaronder één comité voor ontwikkeling. Er wordt besloten dat het ontwikkelingsbeleid een beleidsdomein moet worden los van het CFSP. Hiermee wordt duidelijk dat het uiteindelijke doel van het ontwikkelingsbeleid moet liggen in armoedebestrijding en niet in veiligheid:“Following the fall of the Berlin wall, it looked briefly as though we would for a long while be living in a stable world order, free from conflict, founded upon human rights. Just a few years later, however there is no such certainty. The eleventh of September has brought a rude awakening …religious fana?cism, ethnic na?onalism, racism and terrorism are on the increase and regional conflicts, poverty and underdevelopment s?ll provide a constant seedbed […]”(Grabbe, in Van Reisen, 2009, p 253, 2009).
In 2005 zijn er een aantal gebeurtenissen waardoor het ontwikkelings-‐ en veiligheidsbeleid naar elkaar toegroeien. Orbie & Versluys(2009) maken ten eerste gewag van het voorstel van commissaris Louis Michel voor The European Consensus On Development, waarin de focus voornamelijk op armoedebestrijding ligt. Het doel van deze strategie is om armoede te linken aan een stabiele en veilige omgeving. The European Consensus On Development vormt volgens Frish(2008) het kader waarbinnen een coherent ontwikkelingsbeleid plaatsvindt. Het zorgt er ook voor dat landen hun hulp effec>ever kunnen maken door zich te specialiseren in een aantal sectoren en landen.
Daarnaast(European Commission, Europeaid, 12 september 2012) krijgen we in 2005 een herziening van de in 2000 afgesloten Cotonou-‐akkoorden, dit ten gevolge van een
wijzigende interna>onale context, namelijk de aanslagen van nine eleven, de Monterrey consensus, de toetreding van nieuwe lidstaten die geen band hebben met de ACP-‐ landen, de oprich>ng van de African Union…Vanaf dan komt de focus dan ook te liggen op de poli>eke dimensie . Landen gaan zich inschrijven in de strijd tegen het terrorisme en de prolifera>e van massavernie>gingswapens. Bovendien staat good governance bovenaan de agenda. Met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme wordt er een nieuw ar>kel toegevoegd aan de hernieuwde Cotonou-‐akkoorden, namelijk de “security condi?onality”.
Dit dient ervoor te zorgen dat ontwikkelingsgeld gebruikt kan worden om veiligheid te bewerkstelligen, voornamelijk in de strijd tegen het terrorisme(European Commission, Europeaid, 12 september 2012).
Het verdrag van Lissabon in 2007 introduceert volgens Frish(2008) een nieuw denken over ontwikkeling en veiligheid. Door de oprich>ng van de European External Ac?on Service(EEAS) wordt het buitenlands beleid van de EU gestroomlijnd. Alles wat te maken hee\ met buitenlands beleid van de Unie valt plots onder de paraplu van de EEAS. Dit zien we bijvoorbeeld aan het Common Foreign and Security Policy en humanitaire hulp.
Daarnaast wordt een speciale sec>e opgericht voor ontwikkelingssamenwerking, die de strijd tegen armoede tracht aan te pakken door het voeren van een consistent en coherent buitenlands beleid.
2.2: Een korte introductie tot het Europese veiligheidsbeleid van 1993 tot 2007.
Voor het ontstaan van de Europese Unie was op gebied van veiligheidsbeleid enkel sprake van staatsveiligheid. Elke staat trachLe zijn eigen grondgebied te beschermen en dit ten koste van andere staten. Toen men in 1951 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal oprichLe, verwachLen Hauser & Kernic(2006) dat er automa>sch een spill-‐over zou plaatsvinden naar andere domeinen zoals ontwikkelingssamenwerking en veiligheid. De Europese Defensie Gemeenschap, die de eerste bouwsteen van het Europees veiligheidsbeleid moest vormen, faalde echter in 1952.
Volgens Kaldor & Glasius(n.d.) en Mc Farlane & Khong(2006) staat het Europese veiligheidsdiscours defini>ef op de agenda sinds het verdrag van Maastricht(1993). De Europese Unie gaat met dit verdrag over tot de oprich>ng van een Common Foreign and Security Policy. Toch slaagt de Unie er niet in om adequaat te reageren op crisissen. Dit wordt pijnlijk aangetoond door de crisis in Joegoslavië. De Europese Unie veroordeelde deze oorlog wel, maar slaagde er niet in om adequaat maatregelen op het leggen. Hierdoor komt
het thema terug bovenaan de agenda te staan. Men neemt het besluit om het CFSP verder te integreren in andere beleidsdomeinen zoals ontwikkelingssamenwerking.
Met het verdrag van Amsterdam(1997) gaat men over tot de oprich>ng van the Office of High Representa?ve for the Common Foreign and Security Policy op basis van ar>kel 26:“The secretary general of the Council, High Representa?ve for the Common Foreign and Security Policy, shall assist the Council in ma_ers coming with the scope of the Common Foreign and Security Policy, in par?cular through contribu?ng to the formula?on, prepara?on and implementa?on of policy decisions, and, when appropriate and ac?ng on behalf of the council at the request of the presidency, through conduc?ng poli?cal dialogue with third par?es.”(Kaldor & Glasius, n.d. p 3.)
In overeenstemming met Howorth(2003) worden de akkoorden van Sint Malo (1998) wereldwijd beschouwd als de start van het Europese defensieproject, dit door middel van de oprich>ng van de European Security and Defenense Policy(ESDP). Op deze Frans-‐Britse top beslist men dat de Europese Unie een belangrijke rol te spelen hee\ inzake veiligheid op de interna>onale scène. Om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen moet de Unie autonoom kunnen handelen in haar betrekkingen met andere landen en dient dit ondersteund te worden door militaire middelen.
Het Department for Interna?onal Development(DFID, 2005) poneert dat de aanslagen van nine eleven het belang aantonen van ontwikkeling en armoede inzake veiligheid. Men stelt dat de oorzaak van deze aanslagen te vinden is in de onderontwikkeling van het Midden-‐
Oosten. Tegelijker>jd voelt de Unie ten gevolge van deze terreur de nood om zich sterker te profileren inzake interna>onale veiligheid. Zo’n Europa, als globale speler in de interna>onale betrekkingen, komt op de agenda te staan op de top van Laken van december 2001.
In het verdrag van Nice (2001) tracht men volgens Kaldor & Glasius(n.d.) om deze tekortkomingen in het buitenlands beleid van de Unie te verhelpen. Dit uit zich onder andere in een aantal nieuwe doelstellingen zoals: het uitbreiden van de regio's waar de Unie ac>ef is en het uitbreiden van het aantal beleidsdomeinen waar gestemd wordt met gekwalificeerde meerderheid. Daarnaast stree\ men ernaar om het Poli?cal and Security Commi_ee(PSC) te versterken. Dit comité is verantwoordelijk voor het evalueren van het Common Foreign and Security Policy en mag beslissingen nemen met betrekking tot crisismanagement.
In 2003 wordt er voor het eerst een veiligheidsstrategie aangenomen: de European Security Strategy: a secure Europe in a Be_er world (ESS) (Kador & Glasius, n.d.)(Van Reisen, 2009)
(European Commission, 2003). Deze strategie hee\ erns>ge implica>es op het poli>ek-‐, diploma>sch-‐, handels-‐ en ontwikkelingsbeleid. Het ontwikkelingsbeleid wordt ingezet om zich te verzekeren van een sterk buitenlands-‐ en veiligheidsbeleid. De ESS kan het best beschreven worden als een holis>sch en geïntegreerd document waarin men ingaat op de verantwoordelijkheid van de Europese Unie en op het concept van een Europees veiligheidssysteem. De Unie hee\ in de ESS een aantal belangrijke bedreigingen trachten te belichten, namelijk: de prolifera>e van massavernie>gingswapens, terrorisme, regionale conflicten, gefaalde staten en georganiseerde misdaad.
Op basis van deze 5 bedreigingen gaat de Europese Unie haar veiligheidsconcept vormgeven. Daarnaast stelt de ESS dat veiligheid een voorwaarde is voor ontwikkeling want onveiligheid zou leiden tot vernie>ging van infrastructuur en economie, en zou een goed beleid in de weg staan. Het falen van de staat om tegemoet te komen aan dergelijke problemen kan dan weer leiden tot meer onveiligheid. Het is duidelijk dat de Europese Unie zijn veiligheidsconcept gaat uitbreiden. Men gaat met andere woorden een globale, geïntegreerde aanpak van veiligheid nastreven. Zo wordt het ontwikkelingsbeleid, via armoedebestrijding, een belangrijk instrument van het veiligheidsbeleid (Kador & Glasius, n.d.)(Van Reisen, 2009)(European Commission, 2003).
In het licht van de Millenium Development Goals(MDG) stelt de Europese Commissie in 2005 een nieuw beleid voor om veiligheid en ontwikkeling meer op elkaar af te stemmen. De Commissie stelt een lijst op van 12 deeldomeinen waarop ingespeeld moet worden indien men de MDG wil bereiken. Eén van deze deeldomeinen is veiligheid. Deze strategie wordt in 2006 in een Europees beleid omgezet waarbij elk van de 12 te bereiken punten een eigen ac>eagenda krijgt(OECD-‐DAC, 2007).
Volgens Maragas(2012) brengt het verdrag van Lissabon(2007) een aantal belangrijke wijzigingen in het Europees veiligheidsbeleid met zich mee. De taken van de High Representa?ve for Foreign Affairs worden uitgebreid. Daarnaast moet het verdrag van Lissabon meer coheren>e tussen de Unie en de lidstaten enerzijds, en tussen de lidstaten en de ins>tu>es anderzijds bewerkstelligen. De HR wordt het gezicht van de Unie in rela>e met derde par>jen en interna>onale organisa>es.
Het verdrag van Maastricht(1993) is een mijlpaal geweest voor het Europese ontwikkelingsbeleid. In het verdrag van Maastricht stoelde ontwikkelingshulp voor het eerst op een poli>eke dimensie. Men streefde naar een integraal beleid. Deze coheren>e werd opnieuw benadrukt in het verdrag van Amsterdam in 1997. We merken op dat er sinds 1993
een tendens ontstaat waarbij men steeds meer stree\ naar complementariteit tussen de verschillende domeinen van buitenlands beleid van de Unie. Dit beleid wordt verdergezet met de Cotonou-‐akkoorden waarin de focus verder verschui\ naar het poli>ek niveau met als centrale elementen vrede en veiligheid. Met The European consensus on Development in 2005 groeien veiligheid en ontwikkeling verder naar elkaar toe. Het doel van deze strategie is om armoede te linken aan een veilige omgeving. Daarnaast worden met de herziening van de Cotonou-‐ akkoorden de security–condi>onality ingevoerd. Deze strategie moet ervoor zorgen dat ontwikkelingsgeld ingezet kan worden in de strijd tegen het terrorisme. Om de coheren>e tussen beide beleidsdomeinen verder te zeLen besluit men op de top van Lissabon in 2007 tot de oprich>ng van de European External Ac>on Service. Deze moet zorgen voor een verdere coheren>e in het buitenlands beleid van de Europese Unie. Deze integra>e tussen veiligheid en ontwikkeling vinden we ook terug in het veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Zo wordt op de top van Laken in 2001 het belang van armoedebestrijding aangetoond voor het veiligheidsbeleid. Men ging er immers van uit dat de aanslagen van nine eleven veroorzaakt waren door de onderontwikkeling in het Midden-‐ Oosten, men linkt armoedebestrijding dus rechtstreeks aan veiligheid. In 2003 besluit men om over te gaan tot de oprich>ng van de European Security Strategy. Dit document staat een holis>sche aanpak van veiligheid en ontwikkeling voor. De doelstellingen richten zich voornamelijk tot onderontwikkelde landen zo kan staatsfalen leiden tot onveiligheid in het land zelf maar ook in de rest van de wereld. In 2005 stelt men in het licht van MDG een beleid voor waarin veiligheid en ontwikkeling verder geïntegreerd worden. Ook het verdrag van Lissabon vermeld opnieuw het belang van coheren>e tussen de verschillende DG’s.
In bovenstaande hoofdstukken wordt aangetoond hoe veiligheid zich steeds meer in het vaarwater van ontwikkeling gaat begeven. Ontwikkeling an sich moet plaats ruimen voor een globale aanpak van veiligheid en ontwikkeling. Dit wordt duidelijk met de herziene Cotonou-‐akkoorden en het veiligheidsbeleid van de Europese Unie, dat zich steeds meer gaat verruimen en stree\ naar een integrale aanpak. De vraag die we ons hierbij kunnen stellen is of dit een nieuw fenomeen is. Uit de literatuurstudie kan men deze tendens echter al opmerken sinds ontwikkeling en veiligheid een Europese bevoegdheid zijn geworden met het verdrag van Maastricht in 1993. Voor dit verdrag was ontwikkelingshulp vooral gestoeld op poli>eke neutraliteit. Het verdrag van Maastricht en de ingang van het Common Foreign and Security Policy bracht hier verandering in.
3: De Copenhagen School for Security Studies en de Security- Development Nexus
3.1: Verantwoording
In dit onderzoek wordt het theore>sch raamwerk gevormd door de Copenhagen School for Security Studies. We deze toe en leggen we enkele klemtonen die cruciaal zijn om het onderzoek ten volle te kunnen begrijpen.
De keuze voor zo’n een theore>sch kader moet steeds op een doordachte manier gemaakt worden want deze bepaalt mee de uitkomst van het onderzoek. In dit onderzoek wordt geopteerd voor de Copenhagen School for Security Studies van Buzan, Weaver &
Wilde(1998) omwille van hun construc>vis>sche visie op veiligheid. Volgens deze theorie is veiligheid een sociale construc>e en hangt dit onlosmakelijk samen met percep>e. De manier waarop men naar iets kijkt is derhalve bepalend voor ons handelen. Dit impliceert dat ook de percep>e van de Security-‐Development Nexus een belangrijke rol speelt, aangezien dit bepaalt hoe staten of de interna>onale gemeenschap gaan reageren op existen>ële dreigingen. De manier waarop men iets percipieert is met andere woorden bepalend voor de manier waarop men zijn beleid gaat uitzeLen.
3.2: De Copenhagen School for Security Studies
Buzan, Weaver & Wilde (1998) hebben getracht om veiligheid op een andere manier te bestuderen, meer bepaald door veiligheid binnen het interna>onaal systeem te plaatsen. “It (securi?sa?on) is when an issue is presented as posing an existen?al threat to a designed referent object tradi?onally but not necessarily the state, incorpora?ng government, territory and society “(Buzan, et al, 1998, p. 21).
Volgens Buzan et al(1998) is de manier waarop een dreiging omschreven wordt bepalend voor welke maatregelen men mag nemen. In geval van een existen>ële dreiging zijn alle middelen gerechtvaardigd om het voortbestaan van de staat te verzekeren. Het is echter moeilijk om te definiëren wat precies als een existen>ële bedreiging wordt aanzien. Om aan dit probleem te ontkomen stelt Buzan et al(1998) dat iets een veiligheidsprobleem vormt wanneer het belangrijker is dan alle andere zaken en dus als een absolute prioriteit aanzien wordt. “If we do not tackle this problem, everything else will be irrelevant because we will not be able to deal with it in our own way” (Buzan, et al, 1998, p.24).
Op het moment dat dergelijke existen>ële dreiging onafwendbaar wordt, mag de actor handelen op alle mogelijke manieren met als doel zichzelf te beschermen. Niet omdat de dreiging bestaat, omdat ze als existen>eel wordt voorgesteld. Dit is wat men noemt het securi>seren of verveiligen van een probleem. Men gaat een probleem framen als een veiligheidsprobleem. Indien men dit probleem niet aanpakt dan zal dit vergaande gevolgen hebben voor de manier waarop de staat gaat func>oneren(Buzan, et al, 1998,).
We zouden nine eleven kunnen beschouwen als een voorbeeld van securi>sering. De aanslagen leidden tot het bewustzijn dat terroristen open samenlevingen kunnen binnendringen en vernie>gen. Men reageerde op deze daad door de Global War On Terror(GWOT) af te kondigen. Het doel was zichzelf te verveiligen tegen terroris>sche aanslagen. Deze worden immers aanzien als de grootste bedreiging van de eenentwin>gste eeuw. Met andere woorden houdt dit in dat als men terrorisme niet gaat bestrijden, dan worden alle andere zaken irrelevant omdat staten vernie>gd zullen worden.
Om te kunnen spreken van securi>sering moet er aan volgende voorwaarden voldaan zijn:
1. Een bepaald fenomeen moet worden voorgesteld als een existen>ële bedreiging.
2. De bevolking moet het fenomeen aanvaarden als een existen>ële dreiging. Er moet dus een pla}orm ontstaan die het probleem benadrukt als een noodzakelijk probleem. Men moet daarom echter niet noodzakelijk gaan handelen. Indien men dit laatste nalaat, noemt men dit een securi?sa?on move(Buzan, et al, 1998).
In een verveiligde omgeving gaat een staat niet handelen op basis van het interna>onaal recht of gemeenschappelijke machtsmiddelen. Men gaat handelen op basis van de eigen middelen en men gaat ac>es sturen op basis van de eigen prioriteiten. Verveiliging hee\
sowieso gevolgen voor het interna>onaal systeem, of staten het op de juiste manier aanzien of niet. Ze zullen reageren op een security claim. Wat in één staat aanzien wordt als een probleem van verveiliging wordt echter door andere staten niet noodzakelijk gevolgd.
Verveiliging wordt daarom aanzien als een sociale construc>e(Buzan, et al, 1998).
Omdat men er niet in slaagt om uitdagingen op een andere manier, dan door middel van verveiliging aan te pakken, aanziet men veiligheid in het interna>onaal systeem veeleer als een nega>ef gegeven. Buzan(et al, 1998) poneren dat desecuri?sa?on daarom het ideaal is.
Hierbij spreekt men eerder over een uitdaging die deel uitmaakt van de publieke en poli>eke sfeer, dan over een omgeving waarin sprake is van een dreiging(Buzan, et al , 1998).
Bovenstaande theorie steunt voornamelijk op een sociaal construc>vis>sche invalshoek.
Deze theorie benadrukt aldus het belang van percep>e. Wat voor de ene staat aanzien wordt als een existen>ële dreiging, vormt voor een andere staat helemaal geen dreiging. Percep>e speelt dus een belangrijke rol in het bepalen van veiligheidsproblemen. Daarnaast is het belangrijk om te vermelden dat het sociaal construc>visme maar één van de theorieën is waaruit men securi>sering kan benaderen. Men kan securi>sering evengoed benaderen vanuit het liberalisme of het realisme. Het spreekt voor zich dat deze theorieën andere klemtonen zullen leggen. Zo zien we bijvoorbeeld dat verveiliging an sich eerder een realis>sch gegeven is. Men tracht namelijk om met alle mogelijke middelen zijn eigen staat te beschermen.
Daarnaast is het belangrijk om te vermelden dat deze theorie het hee\ over securi>sering an sich en niet over securi>sering van het ontwikkelingsbeleid dat als een onderdeel van securi>sering aanzien kan worden. Securi>sering wordt binnen het ontwikkelings-‐discours veeleer als volgt omschreven: de opkomst van veiligheid in verschillende domeinen waaronder ontwikkeling. Dit concept vertaalt zich vooral in het toewijzen van middelen met als doel om meer veiligheid te bewerkstelligen zowel in het donor-‐ als ontwikkelingsland(Hout, 2009, p.2).The Copenhagen School for Security Studies poneert dat we in een veranderende omgeving leven waarin veiligheid het core issue wordt waaraan alle andere problemen ondergeschikt zijn. Indien we dit linken aan de Security–Development Nexus dan wordt al gauw duidelijk dat veiligheid gaat domineren op ontwikkeling, althans volgens de Copenhagen School for Security Studies.
Indien we onszelf niet verzekeren van een veilige omgeving dan zullen we zelf niet meer aan ontwikkeling kunnen doen. Wordt ontwikkeling dan een instrument in de strijd tegen het terrorisme?
3.3: Het ontstaan van de Security- Development Nexus
Chandler(2007) s>puleert dat de Security-‐Development Nexus wel degelijk bestaat. Dit houdt in dat veiligheid en ontwikkeling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. In een onveilige omgeving kan men geen ontwikkeling bewerkstelligen. Aan de andere kant leidt een onderontwikkelde omgeving vaak tot onveilige situa>es. Deze link blijkt duidelijk uit de studie ‘Voices of the Poor’ van de Wereldbank waarin 60 000 mensen uit 60 arme landen de vraag krijgen wat voor hen prioritair is( in Chandler, 2007). Daaruit wordt duidelijk dat armen veiligheid verkiezen boven voedselbevoorrading en woongelegenheid. Hieruit blijkt dat men nood hee\ aan andere verhoudingen tussen veiligheid en ontwikkeling(Chandler, 2007).
Kaldor, Glasius(2005) & Tschirgi(2003) stellen de vraag welke verhouding deze link aanneemt. Het huidige debat vindt plaats op meerdere niveaus, namelijk op lokaal, na>onaal, regionaal en globaal niveau. Hoewel alle niveau’s belangrijk zijn, leidt het voldoen aan één niveau niet automa>sch tot voldoen aan een ander niveau. Zo is menselijke veiligheid (human security) wenselijk maar leidt dit niet automa>sch tot veiligheid op na>onaal niveau. De laatste jaren zien we de Security-‐ Development Nexus verschuiven van het lokaal niveau naar het globaal niveau. Hiermee wordt duidelijk dat staatsveiligheid en dan voornamelijk die van het donorland terug aan belang wint (Kaldor & Glasius, 2005) (Tschirgi, 2003).
Men stelt(Tschirgi, 2003)(Beall, Goodfellow & Putzel, 2006)(Van Reisen, 2009,2001)(Büger &
Vennesson, 2009) dat >jdens de Koude Oorlog veiligheid domineerde op ontwikkeling. Een voorbeeld hiervan is het Marshallplan waarbij de Verenigde Staten hulp gaven aan Griekenland en Turkije in ruil voor hun steun aan de westerse kapitalis>sche-‐ en neoliberalis>sche waarden. Tijdens deze periode ging het debat naast kapitalisme en vrijhandel, vooral over democra>sche waarden en menselijke ontwikkeling.
Tijdens de Koude Oorlog ging men inspelen op socio-‐economische ontwikkeling en veiligheid maar door middel van andere instrumenten. Men was ervan overtuigd dat het promoten van socio-‐economische ontwikkeling in het hart lag van de soevereiniteit van staten. Toch werd deze campagne gesteund door een aantal interna>onale organisa>es en ins>tu>es, zoals BreLon Woods en bilaterale-‐en mul>laterale donoren. Op veiligheidsvlak ging men zich vooral focussen op staatsveiligheid en territoriale integriteit, dewelke als core issues aanzien werden voor het behoud van de bestaande wereldorde(Tschirgi, 2003)(Chandler, 2007). Men dacht dat het onveiligheidsvraagstuk opgelost was met de val van de Berlijnse muur en de implosie van de Sovjet Unie maar niets was minder waar. Na het einde van de Koude Oorlog moest men op zoek naar een nieuw veiligheidsconcept.
Het begin van de jaren ‘90 ging gepaard met grote onveiligheid, etnische conflicten, genocide, dodelijk geweld, burgeroorlogen, staatsfalen, conflicten met betrekking tot grondstoffen, complexe humanitaire crisissen, droogte, armoede, hiv/aids, criminele netwerken, ... De euforie van de nieuwe wereldorde bleek in vele regio’s niet te kloppen. Dit leidde tot een nieuw soort denken over veiligheid en ontwikkeling. Men begon steeds meer te geloven in een integrale aanpak van menselijke ontwikkeling en veiligheid. Dit zou men een human security strategy kunnen noemen (Tschirgi, 2003)(Chandler, 2007).
Het begrip menselijke veiligheid is een tweeledig begrip. Aan de ene kant betekent het veiligheid van chronische bedreigingen zoals honger, ziekte en repressie, aan de andere kant gaat het over de bescherming tegen plotse verstoringen in het dagdagelijkse leven. Dit komt
neer op economische veiligheid, voedselveiligheid, een goede gezondheid, een gezond leefmilieu, persoonlijke veiligheid, gemeenschapsveiligheid en poli>eke veiligheid. Hier is er sprake van de link tussen veiligheid en ontwikkeling op het lokale en regionale niveau(Tschirgi, 2003). Deze aanpak zou tegemoet moeten komen aan de vele problemen waarmee het post-‐Koude Oorlog >jdperk te maken kreeg. Wat gebeurde binnen de staten zelf, had plots een impact op interna>onale vrede en veiligheid(Tshirgi, 2003). Door de toenemende mondialisering kon deze trend zich gemakkelijk verder zeLen. Grenzen vielen weg en landen werden op een directe of indirecte manier met elkaar verbonden.(Tschirgi, 2003). Wereldwijde conferen>es begin jaren ‘90 brachten een human security agenda ter sprake, waarin het belang van mensenrechten en de dreiging van hiv/aids centraal stonden.
De idee dat veiligheid en ontwikkeling twee zijden van dezelfde medaille zijn, won aan belang, ook binnen het kader van de Verenigde Na>es. Deze verandering in het veiligheidsvraagstuk wordt ook wel the new security agenda genoemd(Tschirgi, 2003). Hierin verschoof de focus van staatsveiligheid naar menselijke ontwikkeling. Dit zou men volgens Buzan et al (1998) desecuri?sa?on noemen. “Human security is commonly understood as priori?zing the security of people, especially their welfare, safety and well being rather than that of states”(Duffield, 2006, p.11).
Men was ervan overtuigd dat plaatsen waar men geconfronteerd werd met hoge hiv-‐cijfers, staatsfalen, corrup>e en armoede, meer kans hebben om in een gewapend conflict terecht te komen dan landen waar deze katalysatoren niet aanwezig zijn. Daarnaast was er een belangrijke rol weggelegd voor de regulering van wapens, het probleem rond an>persoonsmijnen en het ontstaan van het Interna>onaal Stra~of. Het principe van menselijke veiligheid steunt dan ook op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens(UVRM) en op gemeenschappelijke interna>onale waarden(Tschirgi, 2003).
Ondanks deze herformulering bleef er sprake van gewapende conflicten, armoede en burgeroorlogen, terwijl hiv/aids werd aanzien als de bedreiging van de eeuw. Hoewel men deze zaken beschouwde als behorende tot de soevereiniteit van staten, kwam men meer en meer tot besef dat deze problemen aangepakt moeten worden op het niveau van de interna>onale gemeenschap. Het belang van humanitaire interven>e werd ingepast in de menselijke veiligheidsaanpak. Dit wordt ook duidelijk door het in 2005 aangenomen principe van Responsibility To Protect(R2P)(Tschirgi, 2003).
Sommige auteurs stellen dat de menselijke veiligheidsaanpak (human security approach) wijzigt door nine eleven en de Global War On Terror (GWOT) (Duffield, 2006)(Cilliers, 2006).
Nine eleven bracht namelijk de donkere zijde van de globalisering aan het licht; Open samenlevingen werden immers meer en makkelijker blootgesteld aan zulke terroris>sche