Om het onderzoek op een zo adequaat mogelijke manier te voeren, is het van belang een duidelijke defini>e van ontwikkelingshulp voorop te stellen. Eerst en vooral dient benadrukt te worden dat we ons zullen focussen op ODA(net). We opteren hier voor de defini>e van de OECD(DAC): “Official Development Assistance(ODA) is defined as those flows to developing countries and mul?lateral ins?tu?ons provided by official agencies, including state and local governments, or by their execu?ve agencies, each transac?on of which meets the following tests: i) it is administered with the promo?on of the economic development and welfare of developing countries as its main objec?ve; and ii) it is concessional in character and conveys a grant element of at least 25 per cent. (OECD, 2013).“ Daarnaast is het belangrijk om te vermelden dat de OECD ervoor opteert om naast louter ontwikkelingshulp ook rekening te houden met het geld dat voorbehouden wordt voor de uitbreiding van de Europese Unie zoals de Phare en IPA programma's. Dit is specifiek het geval voor landen zoals Macedonië en Turkije. Bovendien omvat ODA(net) ook het budget dat voorbestemd is voor het Europees nabuurschapsbeleid. Toch opteren we ervoor om ODA(net) van de EU-‐
ins>tu>es te onderzoeken, aangezien zaken zoals het installeren van een rechtstaat, democra>e en het naleven van mensenrechten, etc. in feite bijdragen tot de ontwikkeling van een land. Los daarvan vallen er ook nog een aantal andere zaken onder ODA(net) die niet al>jd (rechtstreeks) met langetermijnontwikkelingen te maken hebben bijvoorbeeld humanitaire hulp en opvang aan vluchtelingen in het eerste jaar(J, Verschaeve, persoonlijke mededeling, 2013, 19 april).
Daarnaast focussen we op de stromen van het ontwikkelingsbudget van de Europese Unie aan derde landen. We opteren hier voor de Europese Unie omdat de onderzoeksvraag specifiek verband houdt met de Europese Unie namelijk: of er sprake is van securi>sering
van het Europese ontwikkelingsbeleid na nine eleven. We baseren ons voornamelijk op de database van de OECD(DAC). In deze database wordt de hulp van de Europese Unie naar ontwikkelingslanden omschreven als het geld van de EU-‐ins>tu>es en specifiek ODA-‐net.
Daarnaast wensen we nog eens te vermelden dat dit onderzoek plaatsvind binnen de periode 1993-‐2007 met 2001 (de aanslagen van nine eleven) als referen>eperiode.
4.4: Het eigenlijke onderzoek
Nu we erin geslaagd zijn om geostrategie en ontwikkelingshulp met betrekking tot de Europese Unie te definiëren is het >jd om eens te kijken naar de stromen in het ontwikkelingsbudget van de Unie naar derde landen. Het is de bedoeling om deze budgetstromen te analyseren en hieruit vast te stellen of er na nine eleven al dan niet meer ontwikkelingsbudget gegeven wordt aan geostrategische landen. Dit zullen we onderzoeken door het ontwikkelingsbudget doorheen de periode 1993-‐2007 te analyseren met 2001 als referen>ejaar en dit zowel voor de geostrategisch landen als voor de controlelanden. Na het invoeren van de geostrategische en controlelanden in de database van de OECD komen we tot volgende tabellen(OECD, 2013).
Tabel geostrategische landen
Tabel niet-‐geostrategische landen
In de eerste fase hebben we deze tabellen onderzocht door elk land afzonderlijk te benaderen. Dit houdt in dat de absolute cijfers van de OECD(DAC) databank over al deze landen werden omgezet in percentages. Dit werd gedaan door de hoeveelheid hulp dat een land krijgt te delen door het totaal aan ODA (net) over alle ontvangers van het ontwikkelingsbudget van de Europese ins>tu>es. Daarna hebben we dit cijfer vermenigvuldigd met honderd om aan het correcte percentage te komen. We gebruiken dus telkens volgende formule:
Deze formule levert ons het procent op dat elk land ontvangt ten opzichte van het totaal aan ODA (net). Daarna hebben we van alle landen (zowel geostrategische als controlelanden) op basis van deze percentages grafieken gemaakt. Op basis hiervan kan men grafisch vaststellen of een land zijn ontwikkelingshulp in ODA(net) al dan niet ziet s>jgen over de periode 1993-‐2007. Op basis van de verkregen percentages kan men tevens vaststellen of nine eleven al dan niet een significante wijziging betekende voor het Europese ontwikkelingsbeleid. Indien er een significante s>jging van ontwikkelingshulp aan geostrategische landen op te merken is in de periode na nine eleven, maar ook ten opzichte
van de dona>es in de periode 1993-‐2001, kan – maar hoe\ dit niet – te wijzen op de gevolgen die nine eleven hee\ gehad op het Europese ontwikkelingsbeleid
Om sta>s>sche nauwkeurigheid te garanderen zullen we periode 2002-‐2007 vergelijken met periode 1993-‐2001 aan de hand van de T-‐test. Deze T-‐test berekent of het waarschijnlijk is dat twee steekproeven behoren tot dezelfde twee onderliggende popula>es met hetzelfde gemiddelde. We maken hierbij gebruik van de ongepaarde T-‐test met verschillende varian>es, waarbij de uitkomst leidt tot de P-‐waarde. We hebben gebruik gemaakt van deze T-‐test aangezien de popula>e (1993-‐2001) negen jaren kent en de popula>e (2002-‐2007) slechts zes jaar bedraagt. De bekomen P-‐waarde zal ons aantonen of de gemiddelden van de gekozen periodes gelijkwaardig zijn. Als controlemechanisme stellen we een grens voorop.
Sta>s>sch gezien, hoort deze tussen 1 en 10 procent te liggen. In dit geval stellen wij deze vast op 5%, aangezien dit weinig ruimte laat om dezelfde gemiddeldes te bekomen. Indien de P-‐waarde lager ligt dan onze vooropgestelde 5%, kunnen we met grote zekerheid zeggen dat er significante verschillen zijn tussen beide periodes. Wel dienen we de P-‐waarde te toetsen aan de gemiddeldes om te bepalen of er sprake is van een s>jging of daling. Als het gemiddelde van de eerste periode lager is dan dat van de tweede, spreken we logischerwijs van een s>jging.
We hebben deze T-‐test uitgevoerd door gebruik te maken van de formules in Excel. Eerst en vooral delen we het absolute aantal hulp van een land door totale ODA(net) budget. Dit doen we voor alle landen en alle jaartallen. Hierna gebruiken we de formule T-‐test ( popula>e 1 (bij ons is dit de periode 1993-‐2001) ; popula>e 2 (bij ons is dit de periode 1993-‐2001); 1; 3)). De 1 en 3 op het einde van de formule verwijzen naar de func>es in Excel namelijk: een ongepaarde T-‐test met verschillende varian>es. De uitkomst van de T-‐test levert ons het percentage kans op dat het gemiddelde hetzelfde is (P-‐waarde).
Daarnaast hebben we van elk land en van ODA (net) over de >jdsperiode 1993-‐2007 het gewogen s>jgingspercentage berekend. Daarvoor maakten we gebruik van volgende formule:
We nemen de basisreferen>e (100) en delen dit door de hulp geboden in 1993 (startjaar).
Deze uitkomst noemen Y. Het getal Y hebben we telkens vermenigvuldigd met de hulp in het volgende jaartal (Z, te vervangen door een jaartal van 1994 t.e.m. 2007). Zo krijgen we
bijvoorbeeld Y maal 1994= het gewogen s>jgingspercercentage van jaar 1994 ten opzichte van jaar 1993. Op die manier hebben we telkens het gewogen s>jgingspercentage berekend ten opzichte van 1993. Deze berekening hebben we voornamelijk gebruikt om vast te stellen of een land doorheen de jaren zijn ontwikkelingsbudget sneller of trager ziet s>jgen dan ODA(net).
4.4.1: Vaststellingen uit het kwan-ta-eve onderzoek
Na het analyseren van deze sta>s>sche gegevens en de grafieken kunnen we een aantal zaken concluderen. In 1993 ontvingen de controlelanden landen gemiddeld 0,56% van het totale ODA(net). Tegen 2001 was het gemiddelde ODA(net) aan ontwikkelingslanden teruggevallen tot 0,321% om tegen 2007 terug licht te s>jgen tot een gemiddelde van 0,419%. Toch is het gemiddelde aan ontwikkelingshulp aan de controlelanden sinds 1993 gedaald (ondanks dat we voor enkele landen een s>jging opmeten). We concluderen hierbij dat 12 van de 15 controlelanden een gemiddelde daling kennen over de periode 2002-‐2007 ten opzichte van 1993-‐2001. Enkel Ecuador, Madagaskar en Suriname vertonen in periode 2002-‐2007 een (procentuele) s>jging ten opzichte van periode 1993-‐2001.Daarnaast merken we ook op dat de grafiek van de controlelanden min of meer gelijk blij\. Er zijn wel s>jgingen en dalingen merkbaar maar deze zijn niet erg significant te noemen.
Indien we de grafiek met het gemiddelde van de geostrategische landen bekijken, concluderen we dat de geostrategische landen in 1993 gemiddeld 0,82% van het totale ODA(net) ontvangen. Tegen 2001 was het gemiddelde aan ODA(net) gestegen tot 1,26% om tegen 2007 verder te s>jgen tot 1,34% van het totale ODA(net). We concluderen dan ook dat 8 van de 15 geostrategische landen een s>jging kennen over de periode 2002-‐2007. Deze landen zijn Turkije, Iran, Tsjaad, Pales>na, Mali, Niger, Somalië en Burkina Faso.
We splitsen de grafiek met het gemiddelde van de geostrategische landen op in de periode 1993 -‐2001(de periode voor nine eleven) en de periode 2002-‐2007 (de periode na nine eleven). Indien men van het gemiddelde van de eerste periode neemt namelijk 1,085% en dat naast het gemiddelde van de tweede periode legt, die 1,15% bedraagt, merkt men op dat het gemiddelde in periode 2002-‐2007 groter is dan in periode 1993-‐2001. Indien men hetzelfde doet voor de controlelanden dan stelt men het omgekeerde vast. In periode 1993-‐2001 ontvingen de controlelanden gemiddeld meer dan in de periode 2002-‐2007.
Hieruit kan men een omgekeerd evenredig verband concluderen. Geostrategische landen s>jgen voor de periode 2002-‐2007 ten opzichte van periode 1993-‐2001 terwijl de controlelanden voor de periode dalen. Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat deze cijfers procentueel berekend zijn ten opzichte van ODA(net). Zo kunnen de controlelanden
procentueel dalen, maar in absolute cijfers toch een s>jging optekenen. Het gaat hier dus voornamelijk over het deel dat controlelanden ontvangen ten opzichte van ODA(net) en dit deel daalt voor de meeste controlelanden in periode 2002-‐2007 ten opzichte van periode 1993-‐2001.
Om de significan>e van deze s>jgingen of dalingen aan te geven, zullen we gebruik maken van de T-‐test. Deze T-‐test toont, zoals eerder aangegeven, aan of er al dan niet een significante wijzing merkbaar is in het gemiddelde van periode 1993-‐2001 ten opzichte van periode 2002-‐2007. Indien we dit doen voor de controlelanden merken we op dat er een aantal controlelanden een significante wijziging kennen in periode 2002-‐2007 ten opzichte van periode 1993-‐2001. Volgende controlelanden vertonen een significante wijziging:
0
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 0,419
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 1,34