• No results found

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Driekronenstraat 6 te Milsbeek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Driekronenstraat 6 te Milsbeek"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

Driekronenstraat 6 te Milsbeek

S.M. Koeman

Archeodienst Rapport 569

Onderzoeksmelding: 63904

In opdracht van: CNC Grondstoffen BV

(3)

2

De kaft van dit rapport is in de vorm van de voor- en achterkant van een Romeinse dakpan waarop hondenpootafdrukken staan.

Colofon

Titel: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase: Driekronenstraat 6 te Milsbeek

Auteur(s): S.M. Koeman

Archeodienst Rapport: 569

ISSN nummer: 1877-2900

Versienummer: 1.1

Onderzoeksmelding: 63904

Gemeente: Gennep

Opdrachtgever: CNC Grondstoffen BV

Foto’s en tekeningen: Archeodienst BV, tenzij anders aangegeven

Plaats: Zevenaar

Foto omslag: Plangebied tijdens het onderzoek gezien vanuit het zuidoosten Autorisatie: Willem-Simon van de Graaf

05-12-2014

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder bronvermelding.

Archeodienst BV aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit onderhavig onderzoek of de gegeven adviezen.

Archeodienst BV, Ringbaan-Zuid 8a, Postbus 297, 6900 AG Zevenaar, tel. 0316-581130, info@archeodienst.nl, www.archeodienst.nl

(4)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 5

1.1 Onderzoekskader ... 5

1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen ... 5

1.3 Ligging en huidige situatie plangebied ... 6

1.4 Toekomstige situatie plangebied ... 6

2 Bureauonderzoek ... 7

2.1 Methode ... 7

2.2 Fysische geografie ... 7

2.2.1 Geomorfologie en geologie ... 7

2.2.2 Bodem ... 9

2.3 Archeologie ... 10

2.4 Historische geografie ... 12

2.5 Bodemverstoring ... 16

2.6 Specifieke archeologische verwachting ... 16

3 Booronderzoek ... 19

3.1 Werkwijze ... 19

3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens ... 19

3.2.1 Sediment ... 19

3.2.2 Bodem ... 19

3.3 Archeologische interpretatie ... 20

4 Conclusie ... 22

4.1 Inleiding ... 22

4.2 Conclusies / beantwoording van de onderzoeksvragen ... 22

4.3 Advies ... 23

Bijlage 1: Periodentabel

Bijlage 2: Verklarende woordenlijst Bijlage 3: Afkortingenlijst

Bijlage 4: Geomorfologische kaart Bijlage 5: Bodemkaart

Bijlage 6: Archeologische informatie

Bijlage 7: Overzicht van de monumenten en waarnemingen binnen een straal van 1 km Bijlage 8: Boorpuntenkaart

Bijlage 9: Boorbeschrijvingen Bijlage 10: Advieskaart

(5)

4 Administratieve gegevens

Projectnaam Milsbeek-Driekronenstraat 6

Onderzoeksmelding 63904

Provincie Limburg

Gemeente Gennep

Plaats Milsbeek

Toponiem Driekronenstraat 6

Type project Bureau- en booronderzoek, verkennende fase (BO en IVO-V)

Opdrachtgever CNC Grondstoffen BV

Contactpersoon opdrachtgever Dhr. M. Zey (Royal HaskoningDHV)

Bevoegd gezag Provincie Limburg

Uitvoerder Archeodienst BV

Uitvoerders veldwerk S.M. Koeman

Uitvoeringsdatum 06-11-2014

Beheer en plaats documentatie Zevenaar

Geografische positie (x-y; in m)

Coördinaten zijn NW-NO-ZO-ZW (x) 194.671 (y) 414.502 (x) 194.820 (y) 414.390 (x) 194.789 (y) 414.337 (x) 194.596 (y) 414.472

Kaartbladnummer 46B

Huidig grondgebruik Bedrijventerrein verhard met beton Oppervlakte plangebied Ca. 1,4 ha

(6)

5

1 Inleiding

1.1 Onderzoekskader

In opdracht van CNC Grondstoffen BV heeft Archeodienst BV een bureauonderzoek en Inven- tariserend Veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O(verig); booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied aan de Driekronenstraat 6 in Milsbeek (gemeente Gennep, Fig. 1.1). De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf. Door de graafwerkzaamheden die nodig zijn voor de uitbreiding, kunnen even- tueel in de ondergrond aanwezige archeologische resten verloren gaan.

Fig. 1.1: Het plangebied aangegeven met het paarse kader op de topografische kaart (bron: kadaster 2014).

Op de gemeentelijke beleidskaart (Fig. 2.3) ligt het plangebied in de zone Waarde-Archeologie 4 (middelhoge en hoge archeologische verwachting). In deze zone is archeologisch onderzoek ver- plicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld. Aangezien de geplande bodemingrepen een oppervlakte beslaan van ca. 1,4 ha is archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de gemeentelijke eisen en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3 (CCvD 2013).

Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezen naar Bijlage 1. Afkortingen en jargon worden in Bijlage 2 en 3 uitgelegd.

1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen

Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische ver- wachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, his- torische en archeologische waarden.

(7)

6 Het doel van het verkennend booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen.

Om deze doelstelling te realiseren, zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

 Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

 Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

 In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

1.3 Ligging en huidige situatie plangebied

Het plangebied is ca. 1,4 ha groot en ligt aan de Driekronenstraat 6 in het buitengebied ca. 1 km ten zuidoosten van Milsbeek (Fig. 1.1). Het terrein ligt op het bedrijventerrein van CNC Grond- stoffen BV en is verhard met beton. Er rijden vrachtwagens af en aan om te laden en te lossen. De hoogte van het maaiveld (geraadpleegd op www.ahn.nl) varieert van ca. 13,8 tot 14,8 m +NAP (Normaal Amsterdams Peil).

1.4 Toekomstige situatie plangebied

De begrenzing van het plangebied vormt de contour van de nieuwbouw. De nieuwbouw zal op een strokenfundering worden neergezet die tot ca. 1,0 m beneden maaiveld wordt uitgegraven.

De betonvloer met een dikte van ca. 250 mm zal op maaiveldniveau worden aangelegd. Over een lengte van ca. 140 m zal onder het pand een ca. 4,5 m brede tunnel worden aangelegd tot een diepte van ca. 2,5 – 3,0 m.

(8)

7

2 Bureauonderzoek

2.1 Methode

Ten behoeve van het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over bekende of verwachte archeologische waarden, alsmede over geologische, bodemkundige en historisch-geografische kenmerken van (de omgeving van) het plangebied.

In het kader van het bureauonderzoek zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

 Recente topografische kaarten (kadaster) en luchtfoto’s (BingMaps via ArcMap)

 Actuele Hoogtebestand van Nederland (bron: AHN.nl)

 Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000 (geraadpleegd via Archis2)

 Geomorfologische Kaart Nederland (geraadpleegd via Archis2)

Paleogeografische kaart van de Rijn-Maas delta (Cohen et al. 2012)

 Diverse historische kaarten (Kadastrale Kaart 1832, Topografische Militaire Kaarten serie 1830-1850 (nettekeningen), serie 1850-1945 (Bonnebladen), Top25 serie 1935- 1995, geraadpleegd via watwaswaar.nl)

 Archeologische Monumentenkaart (AMK, geraadpleegd via Archis2)

 Archeologische waarnemingen, onderzoek- en vondstmeldingen (geraadpleegd via Archis2)

 Gemeentelijke archeologische beleidskaart (Past2Present 2009)

 Gemeentelijke archeologische verwachtingskaart (Verhoeven en Ellenkamp 2007)

 Bodemloket

 Rijksmonumenten vanuit de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl) 2.2 Fysische geografie

2.2.1 Geomorfologie en geologie

Het plangebied ligt in het rivierengebied in het stroomgebied van de Rijn en de Maas. Gedurende het Midden-Pleistoceen (700.000 – 130.000 jaar geleden) behoorde het gebied tot een brede stroomvlakte van deze rivieren. De rivieren hebben in deze periode voornamelijk een vlechtend patroon gehad, gekenmerkt door meerdere geulen en een onregelmatige afvoer (Berendsen 2004) en hebben in een brede vlakte een dik pakket zand en grind afgezet, dat wordt gerekend tot de Formatie van Urk, Laagpakket van Lingsfort (De Mulder e.a. 2003). De Rijn verplaatste haar loop geleidelijk richting het oosten, waarbij de rivier zich insneed, zodat de oudere afzettingen als terrassen in het landschap kwamen liggen. De zijtak van de Rijn zette in de loop van het Midden- en Laat-Pleistoceen nieuwe sedimenten af, die worden gerekend tot de Formatie van Kreften- heye. De restanten van dit oude rivierenlandschap liggen ten zuidoosten van het plangebied ter hoogte van Nieuw-Bergen en Well (Fig. 2.1, donkergroene kleur). In het Saalien (ca. 370.000 – 130.000 jaar geleden) heeft de Maas hier ook sedimenten afgezet, maar door latere erosieproces- sen zijn in de terrassen echter geen fluviatiele terreinvormen meer te herkennen (Verhoeven en Ellenkamp 2007).

In de daarop volgende warmere periode, het Eemien (ca. 130.000 – 110.000 jaar geleden) ver- plaatste de Rijnloop zich richting het noorden en was ook actief ter plaatse van het plangebied.

Ook in de ijstijd die daarna kwam, het Weichselien (ca. 110.000 – 10.000 jaar geleden), bleef de Rijn door dit dal stromen (Fig. 2.1). In het Laat-Glaciaal trok de Rijn zich uit het gebied terug.

De voormalige stroomgeulen van het vlechtende systeem werden verlaten en alleen bij hoogwater waren ze nog watervoerend. In het rustige milieu van de overstromingsvlakte werden voorname- lijk kleien afgezet. De Rijnafzettingen kenmerken zich dan ook door een kleiig oppervlak dat op geringe diepte overgaat in de grove zand en grinden van de Formatie van Kreftenheye. Door het geleidelijk terugtrekken van de Rijn kreeg met name in het gebied ten zuiden van Milsbeek de Maas de overhand (Verhoeven en Ellenkamp 2007). De Maas heeft grote delen van de Rijnafzet- tingen geërodeerd. Ter plaatse van het plangebied zijn de terrasafzettingen van de Rijn intact ge- bleven (Fig. 2.1). Deze afzettingen dateren uit het einde van het Midden-Weichselien, ca. 20.000 – 12.900 BP (Cohen et al. 2012).

(9)

8 Fig. 2.1: Schematisch overzicht van de landschappelijke onderverdeling op basis van de geologische kaart (Weerts. e.a.

2006 in Verhoeven en Ellenkamp 2007).

Delen van het laatglaciale Maasdal en ook het oudere Rijnterrassenlandschap, waarbinnen het plangebied ligt, zijn afgedekt door vroegholocene afzettingen (rivierduinen) (Verhoeven en Ellen- kamp 2007). De eerste fase van het Holoceen (het Preboreaal en Boreaal) was droog en koel, waardoor vanuit de vaak geheel of gedeeltelijk droogliggende, brede en ondiepe laatglaciale rivier- bedding verstuiving kon optreden, waardoor langs de rivieren zogenaamde rivierduinen werden gevormd (Berendsen 2004). Langs de oostzijde van de Maas is zo een uitstrekt rivierduinenge- bied ontstaan.

Later in het Holoceen werd het klimaat warmer en vochtiger en is het zand door de toenemende vegetatie vastgelegd. De Maas heeft zich ten westen van het plangebied ingesneden. De afzetting van de sediment vindt vooral plaats in de hoofdgeul, maar bij overstromingen is ook klei in de lagere delen van het dal afgezet. Het plangebied heeft in het Holoceen buiten de invloed van de

(10)

9 rivier gelegen. Ook zijn beeklopen ontstaan die de natuurlijke laagtes in het landschap volgen zoals de oude riviergeulen. Ca. 250 m ten oosten van het plangebied loopt de Kroonbeek.

In het rivierduinengebied heeft verstuiving plaatsgevonden. De verstuiving is als gevolg van de bevolkingstoename en de daarmee gepaard gaande ontbossing in de Late-Middeleeuwen. Plaat- selijk zijn aanwijzingen gevonden dat de verstuiving eerder is begonnen in de prehistorie als ge- volg van het (intensieve) gebruik als landbouwgrond. De stuifzandafzettingen bestaan uit versto- ven (rivierduin)zand en zijn alleen te onderscheiden als de stuifzanden door een bodem (een pod- zolbodem of vorstvaaggrond) zijn gescheiden van de onderliggende (rivierduin)zanden. Het stuif- zand wordt tot het Laagpakket van Kootwijk van de Formatie van Boxtel gerekend. De rivier- (stuif)duinen zijn duidelijk te zien op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) (Fig.

2.2). Op de geomorfologische kaart zijn ze aangegeven als land-/stuifduinen (Bijlage 4, code 4L8). Hoewel het plangebied vanwege de ligging binnen bebouwd gebied niet is gekarteerd op de geomorfologische kaart is op het AHN duidelijk te zien dat het plangebied binnen het reliëfrijke rivierduinengebied ligt.

Fig. 2.2: Het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (bron: www.ahn.nl).

2.2.2 Bodem

Op basis van de bodemkaart worden in het plangebied hoge bruine enkeerdgronden in grof zand verwacht (Bijlage 5, code bEZ30).

De enkeerdgronden worden gekenmerkt door een humeuze bovengrond die dikker is dan 50 cm en de oorspronkelijke bodem afdekt (De Bakker/ Schelling 1989). De humeuze bovengrond be- treft op de hogere zandgronden vaak een plaggendek, ook wel esdek genoemd. Plaggendekken zijn ontstaan, doordat in Zuid-Nederland vanaf ca. de 14e en 15e eeuw op grote schaal het sys- teem van potstalbemesting is toegepast (Spek 2004). Plaggen worden met mest van het vee ver- mengd en op de akkers uitgespreid om de bodem vruchtbaarder te maken. De oorspronkelijke bodem onder het plaggendek is waarschijnlijk een vorstvaaggrond is ontwikkeld. Dit bodemtype is kenmerkend voor rivierduincomplexen. Als verstuiving van het rivierduincomplex heeft plaats-

(11)

10 gevonden, kunnen er ook duinvaaggronden voorkomen (code Zd30), zoals die ten westen van het plangebied zijn gekarteerd.

In zandgronden vindt vaak van nature het proces podzolering plaats. Bij podzolering worden kleine deeltjes, zoals ijzer, aluminium en humus uitgespoeld door infiltrerend regenwater. Dit proces wordt ook wel uitloging genoemd (De Bakker/ Schelling 1989). In dit gebied zijn echter vorstvaaggronden ontwikkeld, omdat het zand hier waarschijnlijk uit mineralogisch rijker zand bestaat. Door deze rijkere bodem is er meer bodemleven, waardoor vorstvaaggronden kunnen ontstaan. Vorstvaaggronden hebben een ‘vage’ humushoudende bouwvoor (Ap-horizont). Door de voortdurende omwerking als gevolg van een hoge biologische activiteit is onder de bovengrond een min of meer homogene verbruiningslaag ontstaan (Vroon 2000). Deze verbruiningslaag wordt als een Bw-horizont geclassificeerd. Door de voortdurende omwerking behoort deze bo- dem tot de vaaggronden, maar dat is dus niet het gevolg van een beperkte periode van bodem- vorming.

De duinvaaggronden worden gekenmerkt door een dunne bouwvoor, een micropodzol of humeu- ze bandjes met daaronder de natuurlijke ondergrond die uit stuifzand bestaat (De Bakker/ Schel- ling 1989). De stuifzandlaag is vaak dikker dan 80 cm en bestaat uit grijsgeel tot bruingeel, leem- arm zand. Het zand heeft een losse pakking en is vaak duidelijk gelaagd met donkere bandjes in- gestoven humus (Stichting voor Bodemkartering 1976). Op grotere diepte kan een begraven pod- zolbodem worden aangetroffen, die oorspronkelijk aan het maaiveld lag. Op andere plaatsen is de podzolbodem juist afgestoven.

Op de bodemkaart staan de gemiddelde grondwaterstanden aangegeven door middel van zoge- naamde grondwatertrappen (I t/m VII). Het plangebied wordt naar verwachting gekenmerkt door een diepe grondwaterstand (grondwatertrap VII*). Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grond- waterstand dieper dan 140 cm en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 160 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen.

2.3 Archeologie

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten, waarnemingen of onderzoeks- meldingen aanwezig. In een straal van 1 km rondom het plangebied liggen drie archeologische monumentterreinen en zijn drieënveertig waarnemingen bekend (Bijlage 6 en 7).

Ca. 380 m ten zuidwesten van het plangebied ligt een beschermd terrein van zeer hoge archeolo- gische waarde (AMK-terrein 11184). Hier zijn restanten aanwezig van een kasteel uit de Late- Middeleeuwen (Genneperhuis) omgeven door versterkingen (wallen en grachten) van latere ves- tingwerken uit de Nieuwe tijd (zie ook paragraaf 2.4). De oudste vermelding van het Genneper- huis dateert uit het begin van de 11e eeuw.

Ca. 420 m ten noorden van het plangebied ligt een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-terrein 16754). Dit betreft de oude bewoningszone van Milsbeek langs de weg Onderkant waar archeologische resten uit de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd worden verwacht. Ca.

470 m ten westen van het plangebied langs de Bloemenstraat ligt een vergelijkbaar terrein, de oude dorpskern van Smelenberg (AMK-terrein 16260). Ook hier worden sporen uit de Late- Middeleeuwen en de Nieuwe tijd verwacht. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e eeuwse en vroeg-20e eeuwse kaarten. Ook kunnen sporen van oudere bewoning aanwezig zijn.

Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de Vroege en Volle-Middeleeuwen (tot ca.

1300 na Chr.) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

De oudste vondsten in het gebied dateren uit de steentijd. Tot op heden zijn nog geen vuursteen- vindplaatsen aangetoond met uitgebreid (gravend) archeologisch onderzoek, maar zijn wel veel vondsten gedaan die wijzen op de aanwezig van vuursteenvindplaatsen. De dichtstbijzijnde frag- menten bewerkt vuursteen zijn tijdens veldkarteringen aangetroffen in het Nierdal op ca. 310 - 390 m ten zuiden van het plangebied (waarneming 292058, 292059) en op het aangrenzende Rijnterras op ca. 180 – 310 m ten zuidoosten van het plangebied (waarneming 15651, 15869,

(12)

11 292054 t/m 292056, 292316). Het betreft voornamelijk fragmenten vuurstenen afval dat ruim is gedateerd in de periode Laat-Paleolithicum - Bronstijd. Een goed dateerbaar artefact betrof een spitskling uit het Midden-Neolithicum A en een vuurstenen bladspits uit de periode Vroeg-Neoli- thicum B – Laat-Neolithicum B. Ook zijn fragmenten vuursteen gevonden die in het Mesolithi- cum zijn geplaatst (waarneming 15651). Bij een latere inspectie is geconstateerd dat deze vuur- steenvindplaats langs de Kroonbeek sterk is verstoord (waarneming 121300). Ook ten zuidwesten van het plangebied direct langs het Niersdal zijn vuurstenen afslagen en werktuigen gevonden uit het Mesolithicum (waarnemingen 27161, 27170, 292062). Ca. 890 - 940 m ten zuidoosten van het plangebied zijn op het Rijnterras langs de Maas bij veldkarteringen nog meer fragmenten be- werkt vuursteen gevonden, waaronder afslagen, afval, een klopsteen en een schrabber die ruim zijn gedateerd in de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd (waarnemingen 292057, 292065, 292060). Tijdens de veldkarteringen zijn ook fragmenten middeleeuws aardewerk gevonden en veel aardewerk uit de Nieuwe tijd. Vermoedelijk wijzen deze vondsten niet op een vindplaats, maar zijn ze gedurende de honderden jaren door bemesting op het land terecht gekomen.

Langs de Maas en in het Niersdal zijn enkele vondsten gedaan uit de IJzertijd (keramiek) en de Romeinse tijd (onder andere bouwmateriaal, munten en keramiek) maar een daadwerkelijke vindplaats is nog niet aangetroffen. Ca. 640 m ten noordwesten van het plangebied zijn op het rivierduincomplex twee fragmenten handgevormd aardewerk gevonden, die zijn gedateerd in de Bronstijd (waarneming 15923).

De onderzoeken die binnen een straal van 500 m rondom het plangebied zijn uitgevoerd, leveren geen aanvullende informatie op over bewoning in de prehistorie (Bijlage 6, Tab. 2.1). Op het rivierduincomplex heeft tot op heden nog weinig archeologisch onderzoek plaatsgevonden.

Onderzoeks

melding Ligging Aard melding Conclusies/advies

3079 390 m ten ZW

(Genneperhuis) Booronderzoek door RAAP in 1999

Zowel de ruïne van het Genneperhuis als de verdedigingsweren zijn in het landschap nog duidelijk zichtbaar. In het rapport worden aanbevelingen gedaan m.b.t. de toeristisch-recreatieve ontsluiting van het gebied.

28633 490 m ten W (Genneperhuis)

Proefsleuvenonderzoek door BAAC in 2008

Zie waarneming 436610  vervolgonderzoek noodzakelijk bij herstellen van de grachten 36841 440 m ten ZW

(Genneperhuis)

Proefsleuvenonderzoek door BAAC

in 2009 N.v.t.

25887 0 m ten ZW Gemeentelijke verwachtingskaart N.v.t.

27072 200 m ten NO Veldkartering door RCE in 2008 Geen resultaten gemeld

51575

210 m ten ZW (Genneperhuis- Niersmonding)

Booronderzoek door ADC in 2012 Geen resultaten gemeld

53538

20 m ten O (Rondweg Milsbeek)

Bureau- en verkennend booronderzoek door Vestigia in 2014

Vervolg d.m.v. karterende boringen

56219 160 m ten ZW (Dijkversterking)

Bureauonderzoek door RAAP in 2013

Vervolg in delen met een hoge verwachting waar ingrepen leiden tot verstoring van het archeologisch niveau Tab. 2.1: Onderzoeksmeldingen binnen een straal van 500 m rondom het plangebied.

Op de gemeentelijke beleidskaart ligt het plangebied in de zone Waarde-Archeologie 4 (middel- hoge en hoge archeologische verwachting) (Fig. 2.3). Op de gemeentelijke verwachtingskaart is dit gespecificeerd in een lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars en een hoge verwachting voor bewoningssporen van de latere landbouwende samenlevingen (Ver- hoeven en Ellenkamp 2007).

(13)

12 Fig. 2.3: Het plangebied op de beleidsadvieskaart van de gemeente Gennep (Past2Present 2009).

2.4 Historische geografie

Het historisch landschap kan worden verdeeld in cultuurgronden en de zogenaamde ‘woeste gronden’. De cultuurgronden zijn de oude bouwlanden en de woeste gronden omvatten de niet- ontgonnen landschapsdelen, zoals bossen, heide, beekdalen, vennen en moerassen. De woeste gronden werden vanaf de Late-Middeleeuwen gebruikt als graas- en hooiland. Ook werd bos- strooisel verzameld en plaggen gestoken (heide- en/of grasplaggen) voor zogenaamde plaggenbe- mesting voor de landbouw.

Volgens de informatie behorende bij het minuutplan (OAT’s) zijn de percelen waar het plange- bied onderdeel vanuit maakt in gebruik als bouwland (Fig. 2.4). Volgens de studie naar het cul- tuurlandschap van Noord- en Midden-Limburg (Renes 1999) wordt het plangebied daarom tot de bouwlanden gerekend. Het betreft een zogenaamd ‘veld’. Dit is een aaneengesloten en visueel open stuk bouwland dat verdeels is verschillende kavels en door verschillende boeren werd ge- bruikt. Dit is vergelijkbaar met de essen in Drenthe, de enken in Overijssel, de engen in Gelder- land en akkers in Noord-Brabant. Fig. 2.5 laat een ruimer beeld van de omgeving zien, waarbij ter plaatse van het plangebied de toponiem ‘de Heuvel’ staat aangegeven. Dit geeft aan dat het plangebied op een hoge rivierduin ligt.

Er zijn een aantal bewoningskernen die vermoedelijk zijn ontstaan in de Vroege-Middeleeuwen.

Waarschijnlijk is Milsbeek een paar eeuwen jonger. Milsbeek dat ca. 420 m ten noorden van het plangebied ligt, wordt voor het eerst genoemd in 1336: unum mansum in Milsbeke (een huis in Milsbeek) (Renes 1999).

(14)

13 Fig. 2.4: Het plangebied op de kaart uit het begin van de 19e eeuw, kadastrale minuut (bron: www.watwaswaar.nl).

Fig. 2.5: Het plangebied op de kaart uit 1868, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl).

(15)

14 De Driekronenstraat is genoemd naar de voormalige herbergboerderij met die naam vlakbij de monding van de Kroonbeek in de Niers. De herkomst van de naam is niet duidelijk. In 1731 woont in de nabijheid de Erben Peter Krohn. Mogelijk is er verband tussen de familienaam en het daar liggende kroonwerk van het Genneperhuis of waren er drie ongetrouwde broers die bij de stenenbrug een bierhuis begonnen? De naam kan ook samenhangen met de drie punten van het kroonwerk van het bastion van het Genneperhuis. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de boerderij verwoest en na de oorlog aan de overkant van de rijksweg (oostzijde) opnieuw gebouwd (www.milsbeek.info).

In de Tachtigjarige Oorlog is de burcht (Genneperhuis), die ca. 380 m ten zuidwesten van het plangebied ligt, uitgebouwd tot een versterking met ravelijnen en een kroonwerk zodat een bas- tion ontstond. In juni 1641 toen de burcht in handen was van de Spanjaarden begon prins Fre- derik Hendrik met een grootschalig beleg van het Genneperhuis. Hij liet een zogenaamde circum- vallatielinie aanleggen met een lengte van ruim 12 km. Een circumvallatielinie is een door een belegeraar rondom een vesting aangelegd buitenwaarts gericht stelsel of linieketen van loopgra- ven, schansen, grachten etc. met het doel de bevoorrading en pogingen tot onzet van de vesting tegen te gaan. Langs de circumvallatielinie lagen de kwartieren van de verschillende legerleiders.

Uiteindelijk hebben de Spanjaarden zich op 29 juli 1641 overgegeven (Verhoeven en Ellenkamp 2007). Op basis van historisch kaartmateriaal zijn de verdedigingswerken op de huidige topogra- fische kaart weergegeven. Hieruit blijkt dat ca. 170 m ten noorden van het plangebied het kwar- tier van de graaf van Hoorne heeft gelegen en direct ten noorden daarvan de linie wordt verwacht.

Op grond van deze informatie hebben ter plaatse van het plangebied geen verdedingswerken gele- gen.

Fig. 2.6: Het plangebied op de kaart van Het Genneperhuis en omgeving anno 1641 (Verhoeven en Ellenkamp 2007, kaartbijlage 2).

Aan het einde van de 19e eeuw is in het oostelijke deel van het plangebied een bosstrook aange- legd (Fig. 2.7). De rest van het plangebied is nog steeds in gebruik als bouwland. In de tweede helft van de 20e eeuw is binnen het plangebied een compostbedrijf gevestigd (Fig. 2.8).

(16)

15 Fig. 2.7: Het plangebied op de kaart uit 1897, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl).

Fig. 2.8: Het plangebied op de topografische kaart uit 1978 (www.watwaswaar.nl).

(17)

16 2.5 Bodemverstoring

Binnen het plangebied zijn geen bodemverontreinigingen, saneringen of ondergrondse olietanks, benzinepompinstallaties en dergelijke bekend waardoor archeologische resten mogelijk verloren zijn gegaan (www.bodemloket.nl). Wel kan de bodem bij de aanleg van het bedrijventerrein tot op enige diepte zijn verstoord.

2.6 Specifieke archeologische verwachting

Op basis van de gegevens uit het bovenstaande bureauonderzoek is voor het plangebied een ge- specificeerde archeologische verwachting opgesteld (Tab. 2.2). Het landschap heeft met name voor de prehistorische mens een belangrijke rol gespeeld in de keuze voor een bewoningslocatie.

Het plangebied ligt op een rivierterras direct ten noordoosten van het Niersdal en is afgedekt met rivierduinzand. Vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum worden onder het rivierduin in de top van de terrasafzettingen verwacht. Jongere vindplaatsen worden in de top van het rivierduin ver- wacht eventueel afgedekt door jongere verstuivingsfases.

Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen

Laat-Paleolithicum Middelhoog

Bewoningssporen, tijdelijke kampementen, vuursteen artefacten, haardkuilen

Onder het rivierduinzand in de top van het rivierterras (vanaf ca. 2,0

m beneden maaiveld) Mesolithicum -

Neolithicum Laag

Onder het plaggendek in de top van de vorstvaaggrond Neolithicum – Volle-

Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw)

Hoog

Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen,

gebruiksvoorwerpen, (paal)kuilen, greppels Begravingsresten: grafheuvel, kringgreppel, fragmenten aardewerk (urn), verbrande botresten

Onder het plaggendek in de top van de vorstvaaggrond tot in de

C-horizont Late-Middeleeuwen –

Nieuwe tijd Hoog Vanaf maaiveld tot diep

in de C-horizont Tab. 2.2 Archeologische verwachting per periode voor het plangebied.

Jager-verzamelaars kozen als woon- en verblijfplaats vaak voor de (flanken van) hoger liggende terreingedeelten in het landschap, bij voorkeur in de buurt van open water. Water was een be- langrijk gegeven, niet alleen voor het lessen van de dorst. Nabij water heerst er ook een grotere biodiversiteit wat de jacht en het verzamelen van plantaardig voedsel vergemakkelijkt. Archeolo- gische vindplaatsen uit deze periode komen dus met name voor op overgangen van nat naar droog (de zogenaamde gradiëntzones). Uit het Laat-Paleolithicum zijn uit (Zuid-)Nederland maar weinig archeologische gegevens bekend. Het vrijwel ontbreken van laat-paleolithische spo- ren is een fenomeen dat zich in een groot deel van Noord-Limburg afspeelt, in ieder geval van Venlo tot aan de noordgrens. Zo is uit het onderzoeksgebied slechts één laat-paleolitische vind- plaats bekend (tussen Plasmolen en Milsbeek) (Verhoeven en Ellenkamp 2007). Gezien de land- schappelijke ligging en de verwachte afzettingen wordt het potentiële archeologische niveau uit het Laat-Paleolithicum ter plaatse van het plangebied onder het rivierduinzand in de top van de oudere terrasafzettingen verwacht. Mogelijk is de afdekking met rivierduinzand en de relatief grote diepteligging van het archeologische niveau één van de oorzaken van de kleine hoeveelheid vondsten uit deze periode. Gedurende een deel van het Laat-Paleolithicum vormde het plange- bied de actieve riviervlakte van de Rijn en zal waarschijnlijk geen aantrekkelijke bewoningslocatie zijn geweest. In het laatste deel van het Laat-Paleolithicum verplaatste de Rijn zich echter en werden de Niers en de Maas actief in de buurt van het plangebied. Het plangebied lag in die periode relatief hoog op het oude rivierterras van de Rijn vlakbij de Niers en de Maas waardoor het aantrekkelijke bewoningslocatie vormde. Op basis van deze gegevens is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum.

Er zijn in de omgeving 21 vindplaatsen aangetroffen die ruim zijn geplaatst in de periode Laat- Paleolithicum – Mesolithicum. Gezien het vrijwel ontbreken van - duidelijke – laatpaleolitische vindplaatsen aan de ene kant en de 43 mesolithische vindplaatsen aan de andere kant, is het zeer waarschijnlijk dat de genoemde 21 vindplaatsen van mesolithische origine zijn (Verhoeven en

(18)

17 Ellenkamp 2007). Op de verwachtingskaart van de gemeente Gennep zijn met name de zones di- rect langs de Maas, de Niers, beeklopen en/of oude rivierlopen aangegeven als hoge verwachtings- zones voor vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars. De vuursteenvondsten die in de directe omgeving van het plangebied zijn gedaan, liggen ook grotendeels in de hoge verwachtingszone langs de Niers en de Kroonbeek. Aan het plangebied is op deze kaart een lage verwachting toege- kend voor deze periode omdat het net te ver ligt van het Niersdal en de Kroonbeek. Op het rivier- duincomplex waar het plangebied op ligt, zijn ook geen vondsten gedaan uit deze periode. Het ligt wel voor de hand dat ook hier in de jaren tachtig en begin jaren negentig net als langs de Niers en de Kroonbeek akkers zijn afgelopen maar er zijn geen vondsten van fragmenten vuur- steen gemeld. Op basis de landschappelijke ligging en de vondsten in de omgeving is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Mesolithicum en Neolithicum.

Vanaf het Neolithicum ontstaan in onze streken de eerste landbouwculturen die gekenmerkt wor- den door sedentaire nederzettingen. In de beginperiode combineert men akkerbouw met het ja- gen en verzamelen, maar geleidelijk stapt men over naar akkerbouw en veeteelt. De nederzettin- gen worden gekenmerkt door permanente woningen die vaak diep in de grond gefundeerd waren.

Waterputten werden gegraven voor de watervoorziening terwijl in en nabij de nederzetting afval- kuilen werden gegraven om afval te begraven. Naast nederzettingsresten kunnen ook begravingen worden verwacht. Restanten hiervan kunnen bestaan uit kringgreppels, fragmenten aardewerk (urnen), crematieresten, inhumaties e.d. Deze sporen kunnen diep in de bodem reiken. De vond- sten kunnen vanaf het maaiveld en in het plaggendek worden verwacht als deze zijn opgeploegd.

Het sporenniveau wordt onder het plaggendek verwacht in de top van de oorspronkelijke vorst- vaaggrond dan wel C-horizont, voor zover deze niet is verploegd/verstoord. De neolithische vind- plaatsen liggen vooral tussen Milsbeek en Gennep. Het plangebied ligt binnen deze zone maar in de directe omgeving zijn afgezien van vuurstenenvondsten uit het Neolithicum nog geen duidelij- ke vindplaatsen van een (laatneolithisch) nederzetting gevonden. De enige aanwijzing is een frag- ment handgevormd aardewerk dat in het Neolithicum is geplaatst dat is gevonden op het rivier- duincomplex ca. 860 m ten westen van het plangebied (waarneming 292276). In Zuid-Nederland is de Bronstijd slecht vertegenwoordigd. Dat tot op heden weinig materiaal uit de Bronstijd in de- ze regio is aangetroffen, wil niet zeggen dat er geen bewoning heeft plaatsgevonden. Waarschijn- lijk worden de vindplaatsen niet herkend of zijn ze niet meer herkenbaar. Met name het aarde- werk uit de Bronstijd is erg bros en verweert snel als het aan het oppervlak ligt. Vuurstenen arte- acten die specifiek uit de Bronstijd komen, zijn niet bekend, dus het is goed mogelijk dat enkele vindplaatsen met vuurstenen artefacten eigenlijk vindplaatsen uit de Bronstijd betreffen. Grafheu- vels uit deze periode zijn vooral bewaard op plaatsen waar ze niet zijn geëgaliseerd door bijvoor- beeld landbouwwerkzaamheden. Dat er bewoning was, wordt in ieder geval duidelijk uit de aan- wezigheid van de grafheuvels. De vindplaatsen uit de Bronstijd liggen vooral op de terrasrand langs de Maas tussen Molenhoek in het noorden en Heijen in het zuiden (Verhoeven en Ellen- kamp 2007). Milsbeek valt binnen deze zone. Ca. 640 m ten noordwesten van het plangebied zijn twee fragmenten handgevormd aardewerk gevonden, die mogelijk wijzen op bewoning in de Bronstijd. Van jongere perioden zijn in de omgeving van het plangebied langs de Maas en in het Niersdal ook enkele vondsten gedaan zoals uit de IJzertijd (keramiek) en de Romeinse tijd (onder andere bouwmateriaal, munten en keramiek) maar een daadwerkelijke vindplaats is nog niet aan- getoond. Overigens heeft op het rivierduincomplex waar het plangebied op ligt tot op heden nog relatief weinig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de landschappelijke ligging op een oud bouwland op een rivierterrras langs het Niersdal en de Maas is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor nederzettings- en begravingsresten van landbouwende samenle- vingen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).

Vanaf de Late-Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) verandert het bewoningspatroon. Bewoning concentreert zich in dorpen, steden en bewoningsclusters. Rondom deze dorpen ligt het land- bouwareaal dat instaat voor de voedselvoorziening van de inwoners. In deze periode is de land- schappelijke ligging van het gebied niet meer doorslaggevend voor de locatiekeuze. Uit het histo- risch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied onderdeel heeft uitgemaakt van de oude bouwlan- den. Op historisch kaartmateriaal is geen bebouwing binnen het plangebied aangegeven. De boerderij De Kroon heeft oorspronkelijk bij de splitsing gelegen van de huidige Rijksweg en de Driekronenweg ten zuiden van het plangebied. Restanten van deze boerderij en eventuele directe

(19)

18 voorgangers worden in deze zone verwacht. Aan het plangebied is daarom een lage verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit de Late-Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) en de Nieuwe tijd. Mogelijk dat in de Volle-Middeleeuwen (zie vorige paragraaf) de boerderij(en) hoger op het rivierduin hebben gelegen ter plaatse van het plangebied.

(20)

19

3 Booronderzoek

3.1 Werkwijze

Om de bodemopbouw binnen het plangebied in kaart te brengen is een verkennend booronder- zoek uitgevoerd met een boordichtheid van minimaal 6 boringen per hectare. Aangezien het plan- gebied een oppervlakte heeft van ca. 1,4 ha zijn in totaal 9 boringen gezet. De bovenste betonlaag is verwijderd met een mechanische betonboor met een diameter van 120 mm. Vervolgens zijn de boringen uitgevoerd met een Edelmanboor met een boordiameter van 7 cm en doorgezet tot mi- nimaal 30 cm in de C-horizont. Voor zover de terreinomstandigheden (bebouwing, verhardingen, begroeiing etc.) het toelieten, is een boorgrid van 40 x 50 m gebruikt, waarbij de afstand tussen de raaien 40 m en de afstand tussen de boringen 50 m bedraagt. Voor een optimale verdeling van de boringen verspringt het beginpunt van een raai 25 m ten opzichte van de naastgelegen raai. De exacte boorlocaties zijn uitgezet met een handheld GPS toestel. Het opgeboorde sediment is verbrokkeld en versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals houtskool, vuursteen en aardewerk. De boringen zijn beschreven conform de NEN 5104 en de bodemclassificatie volgens De Bakker en Schelling (1989).

3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens

Voor de ligging van de boorpunten wordt verwezen naar Bijlage 8, de boorbeschrijvingen zijn te vinden in Bijlage 9.

3.2.1 Sediment

De natuurlijke ondergrond bestaat in het algemeen uit zwak siltig, matig grof zand dat matig ge- sorteerd is en vrij scherp aanvoelt. Op basis van deze kenmerken is het sediment geïnterpreteerd als rivierduinzand (Laagpakket van Delwijnen, Formatie van Boxtel). In de zuidoostelijke punt van het plangebied (boring 1) is vanaf 150 cm beneden maaiveld zeer grof zand aangetroffen dat matig roesthoudend was. Daaronder is vanaf 175 cm beneden maaiveld een sterk zandige leem- laag aangetroffen met een dikte van 15 cm. Deze leemlaag is geïnterpreteerd als een overstro- mingsafzetting en vormt de top van het oude rivierterras (Laagpakket van Wijchen, Formatie van Kreftenheye). Daaronder is matig grof beddingzand aangetroffen.

3.2.2 Bodem

In vijf van de negen boringen is in het rivierduinzand een vrijwel intact bodemprofiel aangetroffen (boring 2, 3, 5, 8 en 9). Onder een betonlaag en een laag bouwzand is vanaf ca. 45 - 90 cm bene- den maaiveld een bruine enkeerdgrond aangetroffen. Het bovenste deel van de enkeerdgrond be- staat uit humeus, donkerbruingrijs zand dat is geïnterpreteerd als de voormalige bouwvoor (Aap- horizont). Daaronder is een lichtere, grijsbruine horizont aanwezig die is geïnterpreteerd als een plaggenlaag (Aa-horizont). Deze laag gaat geleidelijk via een lichtoranjebruine horizont over in de natuurlijke ondergrond (Fig. 3.1, linker foto). Deze overgangshorizont wordt hier AC-horizont genoemd maar mogelijk is de classificatie als BC-horizont beter. De indruk is namelijk dat onder het plaggendek plaatselijk nog een restant van de oorspronkelijke vorstvaaggrond aanwezig is in de vorm van een bruin(oranje) Bw-horizont. In de boringen is het soms moeilijk om onderscheid te maken tussen het plaggendek en de natuurlijke bodem omdat het bruine plaggendek weinig van kleur verschilt van de oorspronkelijke vorstvaaggrond zoals bijvoorbeeld in boring 9 (Fig. 3.1, rechter foto). Het plaggendek heeft (inclusief de voormalige bouwvoor) een dikte van 55-75 cm.

De overgangslaag naar de C-horizont bevindt zich op een diepte vanaf 120 – 145 cm beneden maaiveld.

Ter plaatse van de boringen 1, 4, 6 en 7 is het bovenbeschreven bodemprofiel afgetopt. De voor- malige bouwvoor ontbreekt of is vermengd met de opgebrachte laag bouwzand. Wel is nog een restant van het plaggendek (Aa-horizont) aangetroffen en een intacte overgang naar de natuurlijke ondergrond.

(21)

20 Ter plaatse van boring 8 is de bodem verkleurd (blauwig), mogelijk door (olie)vervuiling waar- door de bodemhorizonten minder goed zijn te onderscheiden.

Fig. 3.1: Het opgeboorde sediment van boring 2 (links) en boring 9 (rechts).

3.3 Archeologische interpretatie

In een groot deel van het plangebied is onder een betonlaag en bouwzand vanaf ca. 45 - 90 cm beneden maaiveld een intacte bruine enkeerdgrond aangetroffen. Op een aantal plaatsen is de bodem afgetopt maar is nog wel een restant van het plaggendek met een intacte overgang naar de C-horizont aanwezig.

Op basis van de ligging op een rivierduincomplex langs het Niersdal en de Maas is in het bureau- onderzoek een hoge verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) aan het plangebied. Het archeologische sporen- niveau voor deze periode wordt onder het plaggendek verwacht in de top van de natuurlijke on- dergrond. Archeologische vondsten kunnen al in het plaggendek worden aangetroffen omdat bij de aanleg van het plaggendek vermoedelijke de top van het potentiële archeologische niveau is verploegd/omgezet. Aangezien de top van de natuurlijke ondergrond (archeologische sporenni- veau) intact is en overal het afdekkende plaggendek of een restant daarvan nog aanwezig is, blijft de hoge verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) gehandhaafd. In het grootste deel van het plaggendek is de top van het plag-

(22)

21 gendek aangetroffen vanaf 80 – 120 cm beneden maaiveld. De overgangslaag naar de C-horizont bevindt zich op een diepte vanaf 120 – 145 cm beneden maaiveld. Ter plaatse van de boringen 1 en 4 ligt het potentiële archeologische niveau dichter aan het oppervlak. In deze zones is het res- tant van het plaggendek aangetroffen vanaf 35 – 45 cm beneden maaiveld en begint de natuurlijke ondergrond vanaf 45 – 50 cm beneden maaiveld. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor ver- stuivingsfases binnen het rivierduincomplex.

Verder is in het bureauonderzoek een middelhoge verwachting toegekend voor vuursteenvind- plaatsen uit het Laat-Paleolithicum op een dieperliggend niveau onder het rivierduinzand in de top van de oudere terrasafzettingen. In het zuidoostelijke deel van het plangebied is de top van het oude rivierterras intact aangetroffen vanaf 175 cm beneden maaiveld. In de rest van het plangebied ligt het oude rivierterras dieper en is niet binnen de maximale boordiepte van 200 – 220 cm aangetroffen.

Fig. 3.2: Het opgeboorde sediment van boring 4.

(23)

22

4 Conclusie

4.1 Inleiding

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde arche- ologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen. In paragraaf 4.2 wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvra- gen zoals die voorafgaand aan het onderzoek zijn geformuleerd. In paragraaf 0 wordt een advies gegeven ten aanzien van archeologisch vervolgonderzoek.

4.2 Conclusies / beantwoording van de onderzoeksvragen

Op grond van de resultaten van het onderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Archeologische vondsten kunnen in het plaggendek worden aangetroffen dat in het grootste deel van het plangebied vanaf 80 – 120 cm beneden maaiveld aanwezig is. De overgangs- laag naar de C-horizont waarin de eventueel aanwezige archeologische sporen zichtbaar zullen worden, bevindt zich op een diepte vanaf 120 – 145 cm beneden maaiveld. Dit betekent dat wan- neer graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 80 cm het potentiële archeologische niveau wordt bedreigd. Rondom de boringen 1 en 4 is de bodem afgetopt waardoor het potentiële archeologische niveau dichter aan het oppervlak ligt. Hier wordt het archeologische niveau be- dreigd bij bodemingrepen dieper dan 35 cm (zie Bijlage 10). Hier komt bij dat op een dieper niveau in de top van de oude terrasafzettingen vanaf 175 cm beneden maaiveld (en dieper) een intact potentieel archeologisch niveau ligt waar vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum aanwezig kunnen zijn.

 Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

De natuurlijke ondergrond bestaat in het algemeen uit zwak siltig, matig grof rivierduin- zand. In de zuidoostelijke hoek van het plangebied (boring 1) zijn vanaf 175 cm beneden maaiveld de oude rivierafzettingen van het Rijnterras aangetroffen bestaande uit een over- stromingsafzetting (leemlaag) met daaronder matig grof beddingzand. In een groot deel van het plangebied is onder een betonlaag en bouwzand vanaf ca. 45 - 90 cm beneden maaiveld een intacte bruine enkeerdgrond aangetroffen. Op een aantal plaatsen is de bodem afgetopt maar is nog wel een restant van het plaggendek met een intacte overgang naar de C-hori- zont aanwezig.

 Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

Op basis van de ligging op een rivierduincomplex langs het Niersdal is in het bureauonder- zoek een hoge verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) aan het plangebied. Aangezien de top van de natuurlijke ondergrond (archeologische sporenniveau) intact is en vrijwel overal het afdek- kende plaggendek nog aanwezig is, blijft de hoge verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) gehandhaafd. Op een dieper niveau vanaf 175 cm (en dieper) ligt een intact potentieel archeologisch niveau in de top van het oude rivierterras waar resten uit het Laat-Paleolithicum aanwezig kunnen zijn.

De middelhoge verwachting uit het bureauonderzoek voor vindplaatsen uit het Laat-Paleo- lithicum blijft daarom gehandhaafd.

 In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden?

Bij de aanleg van de strokenfundering (tot ca. 1,0 m beneden maaiveld) en de kelders (tot ca. 2,5 – 3,0 m beneden maaiveld) wordt het potentiële archeologische niveau bedreigd en kunnen eventueel aanwezige resten verloren gaan.

(24)

23 4.3 Advies

In het gemeentelijk beleid is vastgelegd dat in de zone Waarde-Archeologie 4 waarbinnen het plangebied ligt archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan de ondergrens met betrekking tot de verstoringsdiepte worden aangepast naar respectievelijk 80 cm en 35 cm (zie Bijlage 10). Ter plaatse van de strokenfundering en de tunnel zullen deze dieptes worden over- schreden maar het te verstoren oppervlak blijft onder de 2.500 m2 (zie volgende alinea). Dit betekent dat op basis van de gemeentelijke richtlijnen geen vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Het plan is om het gebouw op stroken te funderen waarbinnen de poeren worden geplaatst. Dit betekent dat ter plaatse van de muren stroken worden uitgegraven tot ca. 1,0 m beneden maai- veld (tot op de vaste ondergrond). De omtrek van het gebouw beslaat ruim 600 m, uitgaande van een strookbreedte van maximaal 2 m zal ca. 1.200 m2 worden ontgraven. De betonvloer met een dikte van ca. 250 mm zal op maaiveldniveau worden aangelegd waardoor het archeologische ni- veau niet verstoord zal worden. Dit is vergelijkbaar met de huidige situatie waarbij de bodem is afgedekt met beton. Over een lengte van ca. 140 m zal een ca. 4,5 m brede tunnel worden aan- gelegd tot een diepte van ca. 2,5 – 3,0 m diep. Hiervoor zal ruim 600 m2 van het potentiële ar- cheologische niveau worden ontgraven, zowel het bovenliggende niveau op het rivierduin als het dieperliggende niveau in de top van het rivierterras. In totaal zal ruim 1.800 m2 (strokenfundering + tunnel) worden ontgraven tot in het potentiële archeologische niveau.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk wijst Archeodienst BV erop dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbe- reidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen name- lijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (provincie Limburg), die vervol- gens een selectiebesluit neemt.

Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister gemeld te worden. Ook verdient het de aanbeveling de provincie en gemeente hierover in te lichten.

(25)

24

Literatuur

Bakker, H. de/J. Schelling, 1989² (1966): Systeem van de bodemclassificatie voor Nederland, Wageningen.

Berendsen, H.J.A. 2005: Landschappelijk Nederland, Assen.

Berendsen, H.J.A., 2004: De vorming van het land; Inleiding in de geologie en de geomorfologie, Assen.

Centraal College van Deskundigen Archeologie, 2013: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Landbodems, versie 3.3. Gouda.

Cohen, K.M./ E. Stouthamer/ H.J. Pierik/ A.H. Geurts, 2012: Digitaal Basisbestand Paleogeografie van de RijnMaas Delta. Dept. Fysische Geografie. Universiteit Utrecht. Digitale Dataset.

http://persistent‐identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13‐nqjn‐zl Kadaster, 2014: Topografische kaart 1: 10.000, Apeldoorn.

Mulder, E.F.J. de/M.C. Geluk/I.L. Ritsma/W.E. Westerhof/T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen.

NEN (Nederlands Normalisatie Instituut), 1990: NEN-5104:1989 NL, Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatie Instituut, Delft.

Past2Present, 2009: De West op de archeologische monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd voor de gemeente Gennep.

Renes, J., 1999: Landschappen van Maas en Peel: een toegepast historisch-geografisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden-Limburg. Eisma/ Stichting Maaslandse Monografieën, Leeuwarden/Maastricht.

Spek, Th, 2004: Het Drentse esdorpen landschap, een historisch geografische studie, Utrecht.

Stichting voor Bodemkartering, 1976: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 45 Oost ’s- Hertogenbosch en blad 46 West en Oost Vierlingsbeek. Wageningen.

Verhoeven, M., Ellenkamp, G.R., 2007: Op een terras langs de Maas: een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Gennep, Mook en Middelaar en Bergen. Deelrapport I: de

archeologische verwachtings- en advieskaart. RAAP-rapport 1644, Weesp.

Vroon, H.R.J., 2000: De bodemgesteldheid van het land Winterle-Oerle. Wageningen, Alterra. Rapport 71.

Websites

http://www.ahn.nl (Actueel Hoogtebestand van Nederland)

http://bagviewer.geodan.nl/ (Basisregistraties Adressen en Gebouwen viewer) http://www.watwaswaar.nl (diverse historische kaarten)

http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html (diverse kaarten, waaronder IKAW en AMK) http://www.atlasleefomgeving.nl/ (RCE Rijksmonumenten)

http://www.bodemloket.nl (Bodemloket)

(26)

25

Lijst van afbeeldingen

Fig. 1.1: Het plangebied aangegeven met het paarse kader op de topografische kaart (bron:

kadaster 2014). ...5

Fig. 2.1: Schematisch overzicht van de landschappelijke onderverdeling op basis van de geologische kaart (Weerts. e.a. 2006 in Verhoeven en Ellenkamp 2007). ...8

Fig. 2.2: Het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (bron: www.ahn.nl). ...9

Fig. 2.3: Het plangebied op de beleidsadvieskaart van de gemeente Gennep (Past2Present 2009). ... 12

Fig. 2.4: Het plangebied op de kaart uit het begin van de 19e eeuw, kadastrale minuut (bron: www.watwaswaar.nl). ... 13

Fig. 2.5: Het plangebied op de kaart uit 1868, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl). ... 13

Fig. 2.6: Het plangebied op de kaart van Het Genneperhuis en omgeving anno 1641 (Verhoeven en Ellenkamp 2007, kaartbijlage 2)... 14

Fig. 2.7: Het plangebied op de kaart uit 1897, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl). ... 15

Fig. 2.8: Het plangebied op de topografische kaart uit 1978 (www.watwaswaar.nl). ... 15

Fig. 3.1: Het opgeboorde sediment van boring 2 (links) en boring 9 (rechts). ... 20

Fig. 3.2: Het opgeboorde sediment van boring 4. ... 21

Lijst van tabellen

Tab. 2.1: Onderzoeksmeldingen binnen een straal van 500 m rondom het plangebied... 11

Tab. 2.2 Archeologische verwachting per periode voor het plangebied. ... 16

(27)

Bijlage 1: Periodentabel

(28)

Bijlage 2: Verklarende woordenlijst

(29)

Bijlage 3: Afkortingenlijst

a f k o rt ing be t e k e nis a f k o rt ing be t e k e nis

…1 zwak Ks1 klei zwak siltige

…2 matig Ks2 klei matig siltige

…3 sterk Ks3 klei sterk siltige

…4 uiterst Ks4 klei uiterst siltige

…g1 zwak grindig KWARTS Kwartsiet

…g2 matig grindig Kz1 klei zwak zandig

…g3 sterk grindig Kz2 klei matig zandig

…h1 zwak humeus Kz3 klei sterk zandig

…h2 matig humeus L leem

…h3 sterk humeus l licht

A D Anno Domini (datering na Christus) LBK Lineaire bandkeramiek

afb. afbeelding LEE Leer

AHN Actueel Hoogtebestand Nederland LIN Lineair

AM K Archeologische M onumenten Kaart Lz1 leem zwak zandig

AM S directe C14-meting Lz3 leem sterk zandig

AM Z Archeologische M onumenten Zorg m meter

ARCHIS Archeologisch Informatie Systeem vierkante meter

art. artikel M A M aster of Arts

ASB Archeologische Standaard Boorbeschrijving M C14 monster voor C14-datering

AW Aardewerkconcentratie M FE ijzermonster

AWG gedraaid M FOS fosfaatmonster

AWH handgevormd mg matig gesorteerd

B C Before Christ (datering voor Christus) M HK houtskoolmonster

BE Beige M HT houtmonster

bijv. bijvoorbeeld M ICRO micromorfologisch onderzoek

BL Blauw M LIT lithologisch monster

blz bladzijde mm millimeter

BOT Bot M n mangaan

BP Before Present (datering t.o.v. 'heden', zijnde 1950) M P pollenmonster

BR Bruin mp meetpunt

BS Baksteen M PF botanisch monster

BTO Onverbrand bot M Sc M aster of Science

BTV Verbrand bot M TL metaal

BV Bouwvoor mv maaiveld (het landoppervlak)

C 14 Koolstofdatering M ZF zoölogisch monster, 0,25 mmm

CA kalk n nee

ca. circa N noord

CAA Centraal Archeologisch Archief NAP Normaal Amsterdams Peil

CAD Computer-aided Drafting (of Design) NEN Nederlandse Norm

CCvD Centraal College van Deskundigen nr. nummer

Chr. Christus NV Natuurlijke verstoring

CHW Cultuur-Historische Waardenkaart O oost

CIS Centraal Informatie Systeem o.a. onder andere

cm centimeter OD ouder dan

CM A Centraal M onumenten Archief OR Oranje

con concreties ORG Organisch

CRI Crinoiden kalk OX oxidatie

CvAK College P A Paars

d donker pag. pagina

DAO Defintief Archeologisch Onderzoek plr plantenresten

drs. doctorandus pu puin

e .d. en dergelijke PvA Plan van Aanpak

e.v. en verder PvE Programma van Eisen

et al. et alii (en anderen) RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

etc. etcetera RD Rijksdriehoek systeem

F E Ijzer/oer (landelijk coördinatensysteem)

FeO2 roest (ijzeroxide) REC Recente verstoring

FF Fosfaat RI riet

FG Fysisch Geograaf/ Fysische Geografie RO Rood

Fig. Figuur RZ Roze

G Grind S silt

GE Geel s spoor

gem. gemiddeld sch schelpenresten

gew. gewicht sg slecht gesorteerd

GEWICHT gewicht SIKB Stichting Infrastructuur Kwaliteitsboring Bodembeheer

gg goed gesorteerd SLK (produktie-) slakken

GIS Geografisch Informatie Systeem sph sphagnum

GLS Glas Stiboka Stichting voor Bodemkartering

GN Groen STN natuursteen

GPS Global Positioning System t a b. tabel

GR Grijs tel. telefoon

GW grondwater temp temperatuur

Gs grind siltig TEX Textiel

Gz1 grind zwak zandig TOU Touw

Gz2 grind matig zandig V Veen

Gz3 grind sterk zandig v vondst

Gz4 grind uiterst zandig Vk1 veen zwak kleiig

h humeus Vk3 veen sterk kleiig

ho hout VKL Huttenleem/verbrande leem

h1 zwak humeus Vm veen mineraalarm

h2 matig humeus vnr vondstnummer

h3 sterk humeus VST Vuursteen

ha hectare Vz1 veen zwak zandig

HK Houtskool Vz3 veen sterk zandig

HL Hutteleem W west

HT Hout WABO Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

HU Humus WI Wit

id identiek aan WRO Wet Ruimtelijke Ordening

IKAW Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden wo wordtelrest

INDET Ondetermineerbaar X(XX) onbekend

ing. ingenieur Z zand

IVO Inventariserend Veldonderzoek Z zuid

IVO-K Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase Z1 zand uiterst fijn

IVO-O Inventariserend Veldonderzoek Overig Z2 zand zeer fijn

IVO-P Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven Z3 zand matig fijn IVO-V Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Z4 zand matig grof

J ja Z5 zand zeer grof

JD jonger dan Z6 zand uiterst grof

K klei zg zegge

k kolom Zk zand kleiig

KBW Bouwkeramiek Zs1 zand zwak siltig

KER keramiek Zs2 zand matig siltig

Kl Kiezel Zs3 zand sterk siltig

km kilometer Zs4 zand uiterst siltig

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie ZW Zwart

(30)

Bijlage 4: Geomorfologische kaart

(31)

194000 195000

414000 414000

415000 415000

Legenda

Plangebied 3E9

2M17 4L8 4L22 3L28 2R4 2R8 2R9 2R10

±

0 125 250 500m

dalvlakteterras

terrasvlakte met geulen van een meanderend aftwateringsstelsel lage landduinen met bijgehorende vlakten en laagten

lage storthopen met ijzerkuilen, en/of grind-, zand- en kleigaten terraswelvingen

beekdalbodem met veen rivierdalbodem, laaggelegen rivierdalbodem, hooggelegen geul van vlechtend aftwateringsstelsel

2R10

2R10 2R10 2R10

2M17 3L28

3L28

4L8

4L22

2R4 2R4

2R8

3E9 4L22

2R9 2R9

2R8

(32)

Bijlage 5: Bodemkaart

(33)

Oude Radebrikgronden; fijnzandige lichte zavel Hoge bruine enkeerdgronden; grof zand Akkereerdgronden; grof zand

Kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei Oude Poldervaaggronden; lichte zavel

Moerige eerdgronden met een moerige bovengrond op zand Kalkloze ooivaaggronden; zware zavel en lichte klei Gooreerdgronden; grof zand

Kalkloze ooivaaggronden; lichte zavel Duinvaaggronden; grof zand water

cZd30

Rd10C

KRn1g

BKd25 Rn95C

KRn1g

KRn1g Zd30

Rd10C Rd90C

pZn30

Rd90C

bEZ30

bEZ30 bEZ30

vWz/KRn1g

194000 195000

414000 414000

415000 415000

Legenda

Plangebied BKd25 bEZ30 cZd30 Rn95C KRn1vWz Rd90C pZn30 Rd10C Zd30- Water -

±

0 125 250 500m

(34)

Bijlage 6: Archeologische informatie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens FAMKE geldt voor het plangebied een archeologische verwachting voor de perioden IJzertijd tot en met de Middeleeuwen en dient voor het plangebied een karterend onderzoek

Daarnaast is in de groenstrook (boring 13, 14 en 15) achter de supermarkt, in het zuidoosten van het plangebied, de bodem tot in de C-horizont verstoord. Dit geldt ook voor de

Ter plaatse van de noordelijke sloot zijn geheel intacte natuurlijke veengronden aangetroffen en ontbreken aanwijzingen voor archeologische lagen, waardoor de lage

Voor het bebouwde deel van het plangebied (het AZC, deelgebied B) kunnen op basis van deze resultaten geen uitspraken gedaan worden over de gaafheid van de bodem en de aan-

Voor het plangebied gold een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum, een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen

Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, licht bruingrijs, Guts, Akkerlaag scherpe

Hamaland Advies heeft in opdracht van Terra Agribusiness een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) uitgevoerd voor

Klei, zwak grindig, sterk siltig, zwak humeus, bruin/grijs, Met baksteenspikkels, fijn grind, aardewerk, houtskool, roesthoudend. 90 Klei, sterk grindig, uiterst siltig,