• No results found

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem

1 van 30

Bureauonderzoek en Inventariserend

Veldonderzoek, verkennend booronderzoek

Roos en Beeklaan te Santpoort-Noord gemeente Velsen

Opdrachtgever Status: CONCEPT

BK Ruimte & Milieu

Postbus 2111 Projectleider

1990 AC VELSERBROEK drs. S.M. Koeman

Projectnummer Autorisatie Paraaf Datum

Synthegra Rapport S100251 drs. E.A. Schorn (senior prospector) 16-12-2013

(2)

Colofon

Opdrachtgever: BK Ruimte & Milieu

Project: Roos en Beeklaan te Santpoort-Noord Projectnummer: S100251

Titel: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek, Roos en Beeklaan te Santpoort-Noord

Datum concept:

Datum definitief:

23-09-2010 16-12-2013

Projectleider: drs. S.M. Koeman (prospector, fysisch geograaf)

Auteurs: drs. S.M. Koeman (prospector, fysisch geograaf), drs. D. Hagens (historicus) Tekenaar: dhr. J. Heersink (GIS/CAD-specialist)

Autorisatie: drs. E.A. Schorn (senior prospector)

Druk: Synthegra bv, Leusden

ISSN: 1874-9771

Synthegra bv

Olmenlaan 6a, NL-3833 AV Leusden

Telefoon +31 (0)88 81 81 981 , Internet: www.synthegra.nl

© Synthegra bv, 2013

(3)

INHOUD

Administratieve gegevens 4

1 Inleiding 5

1.1 Onderzoekskader 5

1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen 5

1.3 Ligging en huidige situatie plangebied 6

2 Bureauonderzoek 7

2.1 Methode 7

2.2 Landschapsgenese 7

2.3 Archeologische waarden in en rondom het plangebied 14

2.4 Historische ontwikkeling 18

2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting 21

3 Inventariserend Veldonderzoek 24

3.1 Methode 24

3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens 24

3.3 Archeologische indicatoren 25

3.4 Archeologische interpretatie 25

4 Conclusies en aanbevelingen 26

4.1 Inleiding 26

4.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen 26

4.3 Aanbevelingen 27

5 Samenvatting 28

5.1 Inleiding 28

5.2 Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek 28

5.3 Archeologische interpretatie veldonderzoek 28

5.4 Aanbeveling 28

Literatuur en kaarten 29

Bijlagen:

Bijlage 1: Overzicht van de relevante geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en ARCHIS waarnemingen

Bijlage 3: Boorpuntenkaart Bijlage 4: Boorprofielen

Afbeelding voorblad: Het plangebied gezien vanuit het noorden vanaf de Roos en Beeklaan.

(4)

Administratieve gegevens

Toponiem : Roos en Beeklaan

Plaats : Santpoort-Noord

Gemeente : Velsen

Provincie : Noord-Holland

Projectnummer : S100251

Bevoegde overheid : Gemeente Velsen Opdrachtgever : BK Ruimte & Milieu Uitvoerende instantie : Synthegra bv Datum uitvoering veldwerk : 17-09-2010

Uitvoerders veldwerk : drs. J.H.F. Leuvering (prospector, fysisch geograaf) met medewerking van dhr. W. Bosman (gemeentelijk archeoloog)

Onderzoeksmelding (ARCHIS) : 42.890 Datum onderzoeksmelding : 09-09-2010 Onderzoeksnummer (ARCHIS) : 48.019

Kaartblad : 25A

Periode : Bronstijd-ijzertijd

Oppervlakte : Circa 1,2 ha

Grondgebruik : Bebouwd (schoolgebouw) en verhard

Geologie : Duinzand (Laagpakket van Schoorl, Formatie van Naaldwijk) Geomorfologie : Afgegraven en geëgaliseerd (oud) duingebied

Bodem : Recent verstoord pakket op een intacte stratigrafie

Depot : Documentatie en vondsten zullen worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Noord-Holland, te Wormer

De onderzoekslocatie wordt omsloten door de volgende vier coördinaten:

Noordwest X: 103.951 Y: 494.597 Noordoost X: 104.066 Y: 494.597 Zuidoost X: 104.066 Y: 494.456 Zuidwest X: 103.951 Y: 494.456

(5)

1 Inleiding

1.1 Onderzoekskader

Synthegra heeft in opdracht van BK Ruimte & Milieu een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Roos en Beeklaan in Santpoort-Noord (afbeelding 1.1). De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen sloop van de huidige bebouwing en ontwikkeling van nieuwbouw. De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar er zal geen onderkeldering plaatsvinden. Uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord.

Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is op basis van het Verdrag van Malta, waaruit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 is voortgevloeid, voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. De gemeente heeft in 2009 een adviesnotitie voor het plangebied geschreven (zie paragraaf 2.3, p. 15 voor een toelichting hierop). Hierin is aangegeven dat een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.11 en het advies van de gemeente Velsen. Het veldwerk is uitgevoerd op 17 september 2010.

De bevoegde overheid, de gemeente Velsen, zal de resultaten van het onderzoek toetsen en een selectiebesluit nemen.

1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen

Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden.

Het doel van het verkennend booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen.

De volgende onderzoeksvragen zullen worden beantwoord:

Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

Is in de ondergrond een veenlaag aanwezig? Zo ja, wat is hiervan de verticale en horizontale verspreiding en wat betekent dit voor de verwachting van archeologische resten.

Zijn in de ondergrond andere archeologisch interessante niveaus aanwezig? Zo ja, wat is de diepteligging en (mogelijke) datering hiervan?

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

1 SIKB 2006a.

(6)

1.3 Ligging en huidige situatie plangebied

Het plangebied is circa 1,2 ha groot en ligt aan de Roos en Beeklaan in Santpoort-Noord (afbeelding 1.1). Het terrein wordt in het westen, noordwesten en noorden begrensd door de Roos en Beeklaan, in het oosten door de Biallosterskilaan en in het zuiden door de J.T. Cremerlaan. Het plangebied is momenteel grotendeels bebouwd en verhard. De hoogte van het maaiveld bedraagt circa 3,8 m +NAP (Normaal Amsterdams Peil).2

Afbeelding 1.1: Het plangebied op de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000 aangegeven met het rode kader (Bron: ANWB 2004).

2 Hoogteligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) in m NAP geraadpleegd op www.ahn.nl

(7)

2 Bureauonderzoek

2.1 Methode

Tijdens het bureauonderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is gedaan door het raadplegen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Voor het bureauonderzoek zijn met name gegevens over bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied verzameld. Dit is aangevuld met historisch en fysisch- geografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn bestudeerd.

2.2 Landschapsgenese

Voor het bepalen of, waar en uit welke periode archeologische resten kunnen worden verwacht, zijn de volgende bronnen met betrekking tot de landschapsgenese geraadpleegd:

• Geologische Kaart, schaal 1:600.000

• Geomorfologische Kaart, schaal 1:50.000

• Bodemkaart, schaal 1:50.000

• Relevante achtergrondliteratuur

Voor de geologische beschrijving is gebruik gemaakt van de Lithostratigrafische Indeling van de Ondiepe Ondergrond.3 Zie voor een overzicht van de geologische en archeologische perioden bijlage 1.

Geologie en geomorfologie

Het plangebied ligt in het duingebied in het westen van Nederland. Volgens de Geologische overzichtskaart van Nederland4 komen er duin- en strandzanden voor. Het landschap in dit gebied is in het Holoceen (de laatste 11.755 jaar) ontstaan.

De pleistocene zandondergrond ligt op een diepte van circa 29 – 34 meter beneden maaiveld (circa 25 tot 30 meter -NAP).5 Op deze zandondergrond ligt de Basisveen Laag, behorend tot de Formatie van Nieuwkoop.

Aangenomen wordt, dat de Basisveen Laag onder directe invloed van de zeespiegelstijging is ontstaan en de daaraan gekoppelde stijging van het grondwaterniveau.6

Ook de verdere ontstaanswijze van het gebied hangt nauw samen met de zeespiegelstijging in het Holoceen.

Tijdens de periode van snelle zeespiegelstijging in het Atlanticum (circa 7.020 – 3.755 jaar geleden) zijn ten westen van de huidige kustlijn waarschijnlijk al strandwallen gevormd, maar deze zijn later weer geërodeerd, waarna verder naar het oosten nieuwe strandwallen zijn opgebouwd.7 Achter de strandwallen zijn vanuit zeegaten bovenop de Basisveen Laag mariene afzettingen neergelegd.8 Het plangebied heeft in deze periode ter plaatse van een zeegat gelegen. Hierdoor is de Basisveenlaag en de top van het pleistocene zand geërodeerd. De afzettingen uit deze periode behoren tot het zogenaamde Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) en bestaan uit zeeklei en -zand.

3 De Mulder e.a. 2003 en via www.dinoloket.nl: Dinoloket, Standaarden, Lithostratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond.

4 TNO Bouw en Ondergrond 2008.

5 Top pleistoceen geraadpleegd op Archis2, het registratie- en informatiesysteem van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten en Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN): beschikbaar via www.ahn.nl

6 Berendsen 2004, 232

7 Berendsen 2005, 213

8 Berendsen 2005, 256

(8)

Vanaf het begin van het Subboreaal (circa 3.755 jaar geleden) zijn de strandwallen niet meer afgebroken, maar heeft een westwaartse aangroei van het strandwallensysteem plaatsgevonden.9 Daardoor is een serie kustparallelle strandwallen gevormd, waarbij steeds een jongere strandwal ten westen van de oudere is gevormd (afbeelding 2.1). Dit hangt samen met de verminderde snelheid van de zeespiegelstijging. In deze periode is ook het zeegat met stuifzand gedicht. Onderzoek in Velsen heeft aangetoond, dat dit niet lang na 2.000 v. Chr. is gebeurd.10 Het zuidelijke deel van Santpoort-Noord ligt op een strandwal, die in deze periode is gevormd. Ten noorden van deze strandwal, waar het plangebied ligt, is een relatief vlak zandgebied ontstaan.

Omdat de breedte van het strandwallensysteem door deze zeewaartse aangroei toenam, heeft de zee minder vaak toegang gekregen tot de achterliggende lagune, waardoor verzoeting is opgetreden onder invloed van overstromingen van de rivieren.11 Het gevolg hiervan is een sterke veenontwikkeling in het Midden- Subboreaal in het achter de strandwallen gelegen gebied. Ook in de strandvlakten, tussen de strandwallen in is veen gevormd. Dit veen wordt tot de Formatie van Nieuwkoop gerekend. Op veel plaatsen is in de diepere ondergrond op circa 2,0 m –NAP inderdaad een veenlaag aangetroffen.12

Op de strandwallen zijn onder invloed van de aanlandige wind lage duinen (oude duinen) ontstaan, tot een hoogte van maximaal ongeveer 10 meter +NAP.13 De duinvorming duurde tot enkele eeuwen vóór het begin van de jaartelling. De kustlijn heeft in deze periode ten westen van de huidige kust gelegen (afbeelding 2.1).

Het oude duinzand wordt tot het Laagpakket van Schoorl van de Formatie van Naaldwijk gerekend en bevindt zich in het plangebied in de ondergrond. Er is een landschap ontstaan van een aantal lage duintoppen en ruggen, die meestal niet hoger zijn geworden dan 3,0 m +NAP.14 Daartussen liggen kommen, die vaak niet lager liggen dan 1,5 m +NAP. De grondwaterspiegel is hoog, in het algemeen rond 2,65 m +NAP. In de lage delen onder de grondwaterspiegel is veen ontstaan. Tussen de Kruidbergerweg en de J.C. Cremerlaan (beiden ten zuiden van het plangebied) heeft een smalle zandrug gelegen. Zowel ten zuiden als ten noorden (ter plaatse van het plangebied) hiervan strekt het veenlandschap zich uit.

Vanaf circa 1.000 na Chr. trad kustafslag op, die gepaard ging met een versteiling van het kustprofiel. Vanaf dat moment kwam meer zand ter beschikking, waardoor de jonge duinen konden worden gevormd.15 Het oude duinlandschap werd geërodeerd en aangetast.16 Deze verstuiving heeft een einde gemaakt aan de veenvorming.17 De jonge duinen bereiken plaatselijk een hoogte van 30-50 meter. Kenmerkend is het voorkomen van grote paraboolduinen (aangegeven op afbeelding 2.2 met bruine lijnen). Door de ontbossing van de oude duinen heeft het jonge stuifzand zich verder landinwaarts kunnen uitbreiden, waardoor het jonge duinzand gedeeltelijk over de oude duinen heen ligt. De vorming van de duinen heeft in verschillende fasen plaatsgevonden. Tijdens de laatste fase, tussen circa 1300 en 1600 na Chr., heeft het landschap in grote lijnen zijn huidige vorm gekregen.18 Dit wordt gekenmerkt door een afwisseling van paraboolduinen en kamduinen met daartussen uitgeschoven duinvalleien. In sommige valleien bevindt zich op geringe diepte de met veen bedekte oude strandvlakten of de verstoven strandwallen.19 Na 1600 is het duinzand plaatselijk nog

9 Berendsen 2005, 213

10 Modderman 1960, 252.

11 Berendsen 2005, 214

12 Modderman 1960, 252.

13 Berendsen 2005, 214

14 Modderman 1960, 252.

15 Berendsen 2005, 214

16 Staring Centrum 1992, 26

17 Modderman 1960, 254.

18 Staring Centrum 1992, 27

19 Staring Centrum 1992, 27

(9)

verstoven. Rond 1850 begon men de duinen door beplanting met helmgras vast te leggen. In het begin van de 20e eeuw was dit werk voltooid.20 Het plangebied ligt ten oosten van het jonge stuifduinen complex. Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) is duidelijk te zien dat het plangebied buiten de hoge jonge duinen ligt (afbeelding 2.3, groene en blauwe kleuren in tegenstelling tot de oranje kleur)

Afbeelding 2.1: Verband tussen de zeespiegelstijging en de vorming en ligging van strandwallen en duinen voor de Hollandse kust (Bron: Berendsen 2005, 215, naar Hageman 1969).

20 Staring Centrum 1992, 27

(10)

Het plangebied is niet gekarteerd op de geomorfologische kaart,21 omdat het binnen de bebouwde kom van Santpoort-Noord ligt (afbeelding 2.2). Ten westen en zuiden van Santpoort-Noord zijn jonge duinen aangegeven (afbeelding 2.2, code 3/4L7 en 4K28). Rond Santpoort-Noord staat echter een vlakte van getijafzettingen aangegeven (code 2M35). Op de bodemkaart22 is echter te zien dat de vlakte van getijafzettingen ten oosten van het dorp ligt, waar poldervaaggronden in veengrond voorkomen. Ter plaatse van Santpoort-Noord zijn namelijk zandgronden gekarteerd, die kenmerkend zijn voor het duingebied.

Waarschijnlijk is het op de geomorfologische kaart gekarteerd als een vlakte, omdat het tegenwoordig een vlak gebied is. Het oorspronkelijke duinreliëf is namelijk afgegraven en geëgaliseerd. Uit informatie van de gemeente blijkt dat het toentertijd in het plangebied aanwezige Spanjaardsbergje in het midden van de vorige eeuw is afgegraven tot het gemiddelde maaiveld (zie paragraaf 2.3).

LEGENDA

2M35 Vlakte van getijafzettingen

3/4L7 Lage kustduinen met bijbehorende vlakten en laagten 13C1 Hoge kustduinen met bijbehorende vlakten en laagten 3K28 Strandwal, eventueel met vervlakte duinen

Afbeelding 2.2: Ligging van het plangebied op de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: Staring Centrum 1993, blad 24-25 Zandvoort-Amsterdam).

21 Staring Centrum 1993, blad 24-25 Zandvoort-Amsterdam

22 Staring Centrum 1992, blad 24 oost (gedeeltelijk) Zandvoort en 25 West Amsterdam.

(11)

LEGENDA

Oranjerood : 5,0 – 16,0 m +NAP Geel : 4,5 – 5,0 m +NAP Groen : 1,5 – 4,5 m +NAP Lichtblauw : 0 – 1,5 m +NAP Donkerblauw : 0 – 1,5 m -NAP

Afbeelding 2.3: Ligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN), aangegeven met het rode kader (Bron: www.ahn.nl).

Bodem

Het plangebied is niet gekarteerd op de bodemkaart, omdat het binnen de bebouwde kom van Santpoort- Noord ligt (afbeelding 2.4). Op basis van de landschappelijke ligging en de aangrenzende kaarteenheden kunnen een aantal bodemtypen in het plangebied worden verwacht.

In de laaggelegen vlakte met duinzand zijn in algemeen beekeerdgronden ontwikkeld (pZg21). De beekeerdgronden hebben een 20 tot 40 cm dikke humusrijke bovengrond.23 Deze eerdlaag is onder natuurlijke omstandigheden ontstaan. Op deze laaggelegen gronden wordt veel organisch materiaal geproduceerd, maar is de afbraak laag, vanwege de hoge grondwaterstand. Dit leidt tot het ontstaan van een eerdlaag.24 Hieronder ligt direct de roestige C-horizont. De bovenste helft is ontkalkt, maar op grotere diepte is het zand weer kalkrijk. In dit gebied hoeft een beekeerdgrond echter niet alleen op natuurlijke bodemvormende omstandigheden te wijzen. Ook terreinen waar als gevolg van een vroeger agrarisch gebruik, een zodanige humushoudende bovengrond is ontstaan, zijn als beekeerdgronden geclassificeerd.25

23 Staring Centrum 1992, 85

24 De Bakker en Schelling 1989, 147

25 Staring Centrum 1992, 85.

(12)

Net ten noorden van het plangebied zijn kalkhoudende enkeerdgronden in matig fijn zand ontstaan (EZ50A).

Het zijn zanderijgronden, zoals die in het bloembollengebied vaak voorkomen.26 Oude, in het verleden afgegraven gronden hebben een donkerder profiel dan recent afgegraven strandwallen. Ook zijn een aantal strandvlakten, al of niet met veenlagen, tot soms 4-5 meter diepte omgespoten. Het zand kan plaatselijk grof zijn.

Ten noordoosten van het plangebied komen hoge zwarte enkeerdgronden voor op locaties die al lange tijd in cultuur zijn gebracht. Deze bodems bestaan uit een humeuze bovengrond, die dikker is dan 50 cm. Het betreft vaak een plaggendek, die op de oorspronkelijke bodem ligt. De plaggendekken zijn ontstaan, doordat rond meestal vanaf de middeleeuwen op grote schaal het systeem van potstalbemesting is toegepast.27 Plaggen zijn met mest van het vee vermengd en op de akkers uitgespreid om de bodem vruchtbaarder te maken. In de loop der tijd is hierdoor een plaggendek op de oorspronkelijke bodem ontstaan. De bouwvoor is donkergrijs tot zwart van kleur en circa 20-40 cm dik (Aap-horizont).28 Hieronder liggen oudere niveaus van het plaggendek (Aa-horizonten), die meestal wat lichter van kleur is. De oorspronkelijke bodem, waarschijnlijk een vorstvaaggrond, is vaak door verploeging/verspitting met de onderste helft van het plaggendek vermengd geraakt.

Op de bodemkaart staan de gemiddelde grondwaterstanden aangegeven door middel van zogenaamde grondwatertrappen. Afhankelijk van het bodemtype kunnen verschillende grondwaterstanden worden verwacht (tabel 2.1).

Bodemtype Grondwatertrap Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand

Gemiddeld Laagste Grondwaterstand

Beekeerdgronden IV 40 – 70 cm 100 – 120 cm

Kalkhoudende enkeerdgronden

II 40 – 65 cm 60 – 80 cm

Hoge zwarte enkeerdgronden

IV 40 – 80 cm 80 – 120 cm

Tabel 2.1: De gemiddelde grondwaterstanden per bodemtype, die rond het plangebied voorkomen.

26 Staring Centrum 1992, 81.

27 Spek 2004.

28 Staring Centrum 1992, 80.

(13)

LEGENDA

Zd20A : Duinvaaggronden

Zn50A/Zd20A: Associatie van vlakvaaggronden en duinvaaggronden pZg21 : Beekeerdgronden

Zb21 : Vorstvaaggronden

zEZ21 : Hoge zwarte enkeerdgronden EZ50A : Kalkhoudende enkeerdgronden pMn82C : Kalkarme leek- en woudeerdgronden Mn86C : Kalkarme poldervaaggronden Mv41C : Kalkarme drechtvaaggronden kVk : Waardveengronden op zavel of klei

kVc : Waarveengronden op zeggeveen, rietzeggeveen of mesotroof broekveen

Afbeelding 2.4: Ligging van het plangebied op de Bodemkaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: Staring Centrum, blad 24-25 Zandvoort-Amsterdam).

(14)

2.3 Archeologische waarden in en rondom het plangebied

In deze paragraaf is gekeken of binnen en rond het plangebied archeologische waarden bekend zijn. Hiervoor zijn de volgende bronnen binnen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, de voormalige RACM) geraadpleegd:

• Centraal Archeologisch Archief (CAA)

• Centraal Monumenten Archief (CMA)

• Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II)

Daarnaast zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

• Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland

• Historische Kring Velsen, afdeling Archeologische Werkgroep Velsen, dhr. J. Morren

Volgens de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) van de RCE geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting (bijlage 2). Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland is aan het plangebied geen archeologische waarde toegekend.29

Deze kaarten zijn indicatief en zullen voor het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel worden genuanceerd en gepreciseerd, aangezien uit deze kaarten niet blijkt wat de aard en ouderdom is van de te verwachten archeologische resten.

Uit de archieven en ARCHIS II van de RCE blijkt dat het plangebied binnen een omvangrijk monument van archeologische waarde ligt (monumentnummer 14.909). In het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich één waarneming (bijlage 2, waarnemingsnummer 30.985). Uit de directe omgeving (binnen een straal van 200 m) zijn twee waarnemingen bekend en in de wijde omgeving (binnen een straal van 500 m) zijn vijf waarnemingen bekend.

Monumenten en waarnemingen binnen het plangebied:

Monumentnummer 14.909

Binnen deze zone bevinden zich sporen en resten van complete cultuurlandschappen uit de prehistorie, de Romeinse tijd en latere perioden. Het betreft een uitzonderlijk omvangrijke stapeling van voormalige cultuurlandschappen, genetisch nauw verweven met de geologische en landschappelijke evolutie. Het bodemarchief, dat is opgebouwd uit oud en jong duinzand, veen, zandige klei en klei (Oer-IJ-estuarium), is kenmerkend en representatief voor de bewoningsgeschiedenis van het West-Nederlandse kustgebied. De veelal hoge kwaliteit (gaafheid) van objecten en structuren is het gevolg van de frequente bedekking en de gestegen grondwaterstand.

Waarnemingsnummer 30.985

De gemeentelijk archeoloog heeft een adviesnotitie voor het plangebied geschreven, waarin naar de vondsten van deze waarneming wordt verwezen. Er staat dat ter plaatse van het plangebied het zogenaamde Spanjaardsbergje heeft gelegen. Dit circa 3 m hoge oude duin is in het midden van de vorige eeuw afgegraven tot het gemiddelde maaiveld. Voorafgaand aan de afgraving is in de jaren vijftig van de 20e eeuw een beperkte archeologische opgraving uitgevoerd om de grote hoeveelheid archeologische sporen te documenteren. Dit onderzoek is in ARCHIS gemeld onder waarnemingsnummer 30.985. Het gaat om meerdere nederzettingssporen uit de periode midden- tot late ijzertijd. Het betreft onder meer ploegsporen/eergetouwkrassen, slakken, huttenleem, een cilinder, een (onderdeel van een) (blaas)balg en een aantal dierlijke botresten (hond, paard, runderen, varken, schaap en geit). Ook heeft men een

29 www.chw.noord-holland.nl

(15)

huisplattegrond, een weefgewicht, een onderdeel van een ploeg en handgevormd aardewerk uit de periode vroege tot midden-Romeinse tijd gevonden. De Spanjaardsberg ligt in het zuidoostelijke deel van het plangebied (afbeelding 2.5). Ter plaatse van de zwarte stippellijnen zijn tijdens het onderzoek sleuven gegraven. Dit zijn de indertijd aangelegde straten/riolering. De sleuven zijn aan de zuid-, west- en noordzijde van het plangebied gegraven. Daarnaast is een opgravingsput aangelegd op de top van de Spanjaardsberg.

Het noordelijke deel van deze opgraving heeft binnen het zuidelijke deel van het plangebied gelegen. Ten behoeve van geo- en bioarcheologisch onderzoek is nog een kleine opgravingsput ter plaatse van de noordhelling van de Spanjaardsberg aangelegd van 4 x 5 m. Dit betreft het zuidelijke deel van het plangebied.

Op het terrein zijn zes archeologische niveaus aangetroffen, die bewoningsfasen representeren tussen 400 voor Chr. en de derde eeuw na Chr.30 De eerste bewoners van de Spanjaardsberg hebben zich gevestigd in een duinzandlandschap dat ter plaatse op circa 3,7 – 4,2 m +NAP heeft gelegen.31 Diep in de ondergrond bevinden zich venige afzettingen. Onder de berg ligt een venig zandlaagje, waarvan de hoogteligging varieert tussen ruim 2,0 – 2,6 m +NAP. Aan de noordzijde van de berg daalt de onderkant van deze laag tot 1,75 m +NAP en is sprake van een echte veenlaag. Voor de bewoners van de Spanjaardberg zijn deze veenafzettingen van belang geweest. De veenafzettingen hebben voor een waterstagnerende invloed gezorgd, waardoor de omgeving vochtig bleef. De vochtige, kalkrijke zandgronden waren geschikt voor akkerbouw. Deze oudste bewoningslaag bestaat hoofdzakelijk uit een akkerlaag met ploegsporen. Er zijn geen nederzettingssporen gevonden. De akkerlaag is vervolgens overstoven met enkele centimeters tot decimeters stuifzand.

Afbeelding 2.5: De ligging van de opgraving op de Spanjaardsberg geprojecteerd op de huidige topografische kaart, waarbij het plangebied is aangegeven het rode kader (Bron: Modderman 1960).

Vervolgens is het terrein opnieuw als akker in gebruik genomen. Daarna is een aanzienlijk zandpakket afgezet. Op dit tweede niveau zijn nederzettingssporen gevonden in de vorm van huisplattegronden en

30 Modderman 1960.

31 Modderman 1960, 212.

(16)

greppels. Ook zijn ploegsporen aangetroffen. Na het einde van deze bewoning is opnieuw stuifzand afgezet.

Daarna is terrein weer als bouwland in gebruik geweest. Nadat de akker is verlaten, is het opnieuw overstoven. Hier zijn diverse nederzettingssporen aangetroffen, waaronder een huisplattegrond. In het vijfde niveau zijn de meeste sporen verdwenen door recent diepploegen en andere verstoringen. Een groot aantal paalkuilen bewijst dat hier een nederzetting heeft gelegen. Het laatste en jongst aangetroffen niveau is nog fragmentarischer. In de profielen zijn alleen losse vondsten aangetroffen, die wijzen op bewoning.

Waarnemingen binnen een straal van 200 m van het plangebied:

Waarnemingsnummer 31.714

Op een locatie in het zuiden aan het plangebied grenzend, is in 1997 gedraaid aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen. Nadere toelichting ontbreekt.

Waarnemingsnummer 43.003

Circa 55 m ten noordwesten van het plangebied is in 1989 een greppel of sloot uit de periode late ijzertijd - Romeinse tijd aangetroffen. Circa 150 m ten zuidoosten hiervan heeft in 1960-1961 een opgraving plaatsgevonden. Volgens de gegevens in Archis zijn op of rond deze locatie enkele Romeinse villa's gebouwd. Men heeft toestemming gekregen om in de bouwput waarnemingen te doen. Zo zijn een aantal sloten en greppels ingemeten, die haaks op de westzuidwest - oostnoordoost georiënteerde hoogtelijnen van het voormalige landschap staan. Ze liggen zowel aan de onder- als bovenzijde van een in de richting van de voormalige strandvlakte wegduikende veenlaag. Bij gebrek aan dateerbaar aardewerk is de ouderdom op basis van de diepteligging en de aangetroffen stratigrafie geschat op de periode late ijzertijd - Romeinse tijd.

De locale amateurarcheoloog (de heer A.J. Spekking van de Historische Kring Velsen) heeft in tegenstelling tot de genoemde archiswaarneming 43.003 aangegeven dat in de directe omgeving van de Spanjaardsberg geen resten van een Romeinse villa zijn aangetroffen.

Waarnemingen binnen een straal van 500 m van het plangebied:

Waarnemingsnummers 42.944 en 30.982

In 1994 zijn (resten van) laatmiddeleeuwse kloostermoppen aangetroffen op een locatie die circa 210 m ten noordwesten van het plangebied ligt. Mogelijk houden deze verband met het voormalige Huis te Velsen (waarnemingsnummer 42.944). Ten noorden daarvan, op 375 m ten noorden van het plangebied, zijn in 1949 proefsleuven gegraven ter plaatse van het oude Huis te Velsen. Volgens de gegevens uit het CAA: "men krijgt de indruk, dat het Huis te Velsen maar een klein gebouw is geweest, misschien slechts een toren". Na de bewoning is het terrein geëgaliseerd. In de grachtvulling is 17e eeuws materiaal gevonden (waarnemingsnummer 30.982).

Waarnemingsnummers 37.811 en 37.812

Medio jaren zestig van de 20e eeuw zijn fragmenten vroegmiddeleeuws aardewerk aangetroffen op 420 m ten noordwesten van het plangebied. Waarschijnlijk gaat het om Karolingisch aardewerk (waarnemingsnummer 37.811). Sporen van vroegmiddeleeuwse bebouwing heeft men op circa 495 m ten westen van het plangebied gevonden (waarnemingsnummer 37.812). De locatie ligt direct ten zuiden van waarnemingsnummer 37.811.

Waarnemingsnummer 38.059

Op 385 m ten noordoosten van het plangebied heeft men sporen van ploegsporen (keerploeg?) aangetroffen.

Ook heeft men een fragment van een stortbeker en resten van pollen/stuifmeel gevonden. De vondsten zijn in de vroege middeleeuwen gedateerd.

(17)

De locale amateurarcheoloog (de heer Jan Morren) van de Archeologische Werkgroep Velsen is via email benaderd en heeft op de vraag of bij hem nog aanvullende gegevens uit het plangebied bekend zijn (die niet bij de RCE is gemeld) geantwoord dat hem geen informatie bekend is binnen het plangebied. Hij heeft verder nog aanvullende informatie aangeleverd met betrekking tot het Huis Velsen.

(18)

2.4 Historische ontwikkeling

Voor de historische ontwikkeling is historisch kaartmateriaal en relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd, dat in onderstaande paragraaf is weergegeven.

Santpoort (het huidige Santpoort-Noord) ontstond in de late middeleeuwen bij het van oorsprong 13e eeuwse kasteel Brederode. De ruïne van kasteel Brederode bevindt zich op circa 1 km ten zuidwesten van het plangebied. Santpoort ontstond in het binnenduingebied van de Kennemerduinen, daar waar de Slaperdijk samenkomt met het verlengde van de Wüstelaan. De huidige rijksweg ten oosten van het plangebied vormde een belangrijke noord-zuid verbinding die tot aan de Slaperdijk liep.32 De eerste schriftelijke vermelding stamt uit 1388. De naam is mogelijk te interpreteren als poort als ‘doorgang’ door het zandgebied.33 In de 18e en 19e eeuw bestond Santpoort en de directe omgeving met name uit blekerijen en buitenplaatsen.

In 1898 werd het station Santpoort-Meerenberg (het huidige Santpoort-Zuid) gebouwd, ten zuiden van het huidige Santpoort-Noord. Sinds 1876 ontstonden ten westen van het spoor villa’s en sinds de jaren dertig van de 20e eeuw werd ook aan de oostelijke zijde, nabij het plangebied, bebouwing gerealiseerd. Hieruit ontstond Santpoort-Zuid.

Op circa 300 m ten noorden van het plangebied ligt het voormalige Huis Velsen (zie ook paragraaf 2.3, waarnemingsnummers 42.944 en 30.982). Dit middeleeuwse huis is in de 15e eeuw al tot ruïne vervallen en aan het einde van de 19e eeuw gerestaureerd (afbeelding 2.6).34

Afbeelding 2.6: Het Huis te Velsen, getekend door H.J. Tavenier omstreeks 1750. De afbeelding is gemaakt aan de hand van een oudere afbeelding uit de middeleeuwen (Bron: www.historischekringvelsen.nl).

Op de kaart uit 1839-1859 (afbeelding 2.7) wordt duidelijk dat het plangebied nog onbebouwd is en onderdeel uitmaakt van een brede bosstrook die aan weerszijden van een nu niet meer bestaande doorgaande weg ligt.

Het plangebied ligt grotendeels in een bouwlandperceel dat binnen deze bosstrook ligt. Het noordelijke deel is in gebruik als weiland. Er is geen bebouwing aanwezig in de directe omgeving. De historische bewoningskern van Santpoort (het huidige Santpoort-Noord) ligt ten zuidoosten van het plangebied. Het Huis te Velsen ligt ten noorden van het plangebied.

Op de kaart uit circa 1903 (afbeelding 2.8) is een nagenoeg gelijke situatie te zien. Er is nog geen bebouwing aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.

32 Stenvert e.a. 2006, 481.

33 Van Berkel en Samplonius 2005, 391.

34 www.historischekringvelsen.nl

(19)

Afbeelding 2.7: Ligging van het plangebied op de kaart uit circa 1839-1859, aangegeven met het rode kader (Bron: Wolters Noordhoff Atlasproducties 1990, West-Nederland, blad 30).

Afbeelding 2.8: Ligging van het plangebied op de kaart uit 1903, aangegeven met het rode kader (Bron:

Uitgeverij Nieuwland 2005, Noord-Holland, blad 328).

(20)

In de loop van de 20e eeuw is het plangebied niet meer in gebruik als landbouwgrond. Op de kaart uit 1952 is het plangebied bijna geheel beplant met bomen.35 In de jaren ’50 wordt de huidige woonwijk rond het plangebied aangelegd. In het kader daarvan zijn plaatselijk gedeeltes opgegraven (zie paragraaf 2.3). Het plangebied is in die periode nog onbebouwd en is in gebruik als park. Pas later wordt het huidige schoolgebouw neergezet. Deze staat voor het eerst aangegeven op de topografische kaart uit 1981.36

Bodemverstoring

Binnen het plangebied zijn geen bodemverontreinigingen, saneringen of ondergrondse olietanks, benzinepompinstallaties en dergelijke bekend waardoor archeologische resten mogelijk verloren zijn gegaan.37

Volgens de gegevens van dhr. Bosman van de gemeente Velsen is het bodemarchief ter plaatse van het plangebied flink aangetast tijdens het midden van de 20e eeuw bij de aanleg van de woonwijk. Het toen aanwezige Spanjaardsbergje, bestaande uit een oud duinlichaam dat circa 3,0 m hoog in het landschap heeft gelegen, is tot het gemiddelde maaiveld afgegraven.

35 www.watwaswaar.nl

36 www.watwaswaar.nl

37 www.bodemloket.nl

(21)

2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting

Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.2.

Volgens de IKAW geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting (bijlage 2).

In het Holoceen is in de regio van het plangebied achtereenvolgens een kust- en duinlandschap ontstaan, waarin afwisselend zand-, klei- en veenlagen zijn gevormd. In dit gebied heeft het steeds veranderende landschap een grote invloed gehad op de bewoning. Daarom zal aan de hand van het landschap voor de verschillende periodes een verwachting aan het plangebied worden toegekend.

Het pleistocene zand, dat tijdens het laat-paleolithicum aan het oppervlak heeft gelegen en het veen dat in de loop van het mesolithicum is gevormd, is geërodeerd. De erosie heeft plaatsgevonden vanaf het laat- mesolithicum tot in het neolithicum. In deze periode heeft ter plaatse van het plangebied een zeegat gelegen.

Op basis van deze gegevens worden in het plangebied geen archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum verwacht.

Vanaf het neolithicum heeft de kust zich weer naar het westen richting de huidige kustlijn verplaatst, waarbij een brede strandwalzone werd gevormd. Op deze strandwallen zijn duinen (oude duinen) ontstaan. Deze strandwallen en duinen zijn geschikte bewoningsplaatsen, want ze liggen hoog, zijn beschermd tegen de zee en er is zoet water beschikbaar in de duinvalleien en het omringende en achterliggende veengebied ten oosten van het plangebied. In het oude duinzand zijn dan ook cultuurlagen gevonden uit de midden-ijzertijd tot en met de Romeinse tijd. Het duinzand is in verschillende fasen afgezet, waardoor een meters dik pakket zand is ontstaan, waarin diverse oude bewoningslagen/oppervlakken zich ontwikkeld hebben. Oudere bewoningssporen uit de bronstijd kunnen aanwezig zijn, maar zijn niet in de omgeving aangetroffen. In de diepere ondergrond van het plangebied bevinden zich venige afzettingen. Onder de berg is het een venig zandlaagje, waarvan de hoogteligging varieert tussen ruim 2,0 – 2,6 m +NAP. Aan de noordzijde van de berg daalt de onderkant van deze laag tot 1,75 m +NAP en is sprake van een echte veenlaag. Veenlagen representateren een oud oppervlak dat is ontstaan onder zeer natte omstandigheden. In de top van het veen kunnen echter wel sporen van bewoning en menselijk gebruik worden aangetroffen, in het bijzonder waar de veenlaag oploopt tegen een hoger deel van het toenmalige landschap.38 Hierdoor is het aannemelijk dat het gebied zich gedurende (een deel van) de bronstijd op de overgangszone heeft bevonden tussen een moeilijk betreedbare moeraszone in het noorden en het hoger gelegen gebied in het zuiden. Daarom is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor bewoningssporen uit de bronstijd. Vanwege het afdekkende duinzandpakket en de hoge grondwaterstand zijn eventuele archeologische resten goed geconserveerd.

In het plangebied heeft in de ijzertijd en Romeinse tijd bewoning en bijbehorende akkerbouw plaatsgevonden op de toenmalige Spanjaardsberg (zie paragraaf 2.3), die inmiddels is afgegraven tot aan het huidige maaiveld. Tijdens het onderzoek zijn zes bewoningsniveaus aangetroffen. Het oudste en diepst liggende bewoningsniveau is op de Spanjaardsberg aangetroffen tussen 3,7 – 4,2 m +NAP. In de zuidelijke rand van het plangebied waar de opgraving is uitgevoerd is tot aan dit niveau alles afgegraven (het huidige maaiveld ligt op circa 3,8 m +NAP), en is de verwachting voor nederzettingsresten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd zeer laag. Op basis van het noordprofiel dat tijdens de opgraving is beschreven, blijkt dat het oudste bewoningsniveau richting het noorden op de flank van de Spanjaardsberg naar beneden duikt tot ongeveer 3,0 – 3,3 m +NAP (afbeelding 2.9). Dit betekent dat de vindplaats van de Spanjaardsberg zich, wat betreft de oudste bewoningsperiode uit de late ijzertijd, tot in het plangebied kan uitstrekken. Het zal hoofdzakelijk sporen van agrarische activiteit en off-site sporen betreffen, maar huisplattegronden van boerderijen kunnen

38 Adviesnotitie van de gemeente.

(22)

hier ook aanwezig zijn. De kans op sporen uit de Romeinse tijd is klein, aangezien tijdens de opgraving is aangetoond dat op de Spanjaardsberg de restanten al fragmentarisch zijn en dat richting het noorden dat hele niveau recent is verstoord. Er geldt een hoge verwachting voor sporen uit de ijzertijd en een lage verwachting voor sporen uit de Romeinse tijd.

Afbeelding 2.9: Noord-zuidprofiel door de Spanjaardsberg (schaal 1:100). De bewoningsniveau’s die in het plangebied aanwezig kunnen zijn, zijn aangegeven met een rode pijl (Bron: Modderman 1960).

Ten noordoosten van het plangebied zijn nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen gevonden (zie paragraaf 2.3). Waarschijnlijk is het duingebied toen dun bevolkt geweest. Tijdens de opgraving in en rond het plangebied zijn echter geen archeologische resten uit deze periode aangetroffen. De verwachting voor het aantreffen van bewoningssporen uit de vroege middeleeuwen is daarom laag.

Geleidelijk verandert het bewoningspatroon. In de late middeleeuwen concentreert de bewoning zich in dorpen en bewoningsclusters, die zich niet langer alleen maar op de hogere terreinen ontwikkelen. Rondom deze dorpen ligt het landbouwareaal dat instaat voor de voedselvoorziening van de inwoners. Het plangebied heeft tot in de tweede helft van de 20e eeuw in een agrarische zone ten noordwesten van de historische bewoningskern van Santpoort gelegen. Er is geen oude bebouwing of historische nederzettingsstructuren bekend uit bestudering van historisch kaartmateriaal vanaf het begin van de 19e eeuw. Op basis van deze gegevens geldt voor het plangebied een lage verwachting voor nederzettingsresten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Wel kunnen ontginningsstructuren zoals greppels verwacht worden en losse vondsten in het opgebrachte dek, dat is opgebracht ten behoeve van de akkerbouw.

(23)

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 23 van 30

Landschap Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen

Pleistocene zandondergrond

laat-paleolithicum zeer laag Bewoningssporen, tijdelijke kampementen:

vuursteen artefacten, haardkuilen

nvt, geërodeerd

Veen- en kleivlakte mesolithicum – neolithicum

zeer laag

Strandwallen met

tussenliggende valleien en vorming van oude duinen

bronstijd middelhoog Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

1,75 – 2,6 m +NAP (ongeveer 1,3 – 2,0 m beneden maaiveld)

ijzertijd hoog (met uitzondering van het gedeelte van de Spanjaardsberg waar de opgraving heeft plaatsgevonden)

Off-site sporen en sporen van agrarische activiteit:

akkerlaag, paalsporen

Huisplattegrond, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

Vanaf circa 3,0 – 3,3 m +NAP (ongeveer 0,5 – 1,0 m beneden maaiveld)

Romeinse tijd laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

Nvt, is verloren gegaan door recente verstoring

Oude duinen vroege

middeleeuwen

laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

late middeleeuwen laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

nieuwe tijd laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

Sporen van landbouw, zoals (ontginnings)greppels

Vanaf het maaiveld

Tabel 2.2: Archeologische verwachting per periode.

(24)

3 Inventariserend Veldonderzoek

3.1 Methode

Op basis van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek en het advies van de gemeente is een verkennend booronderzoek uitgevoerd met een minimale boordichtheid van 6 boringen per hectare. Hiermee is het onderzoek verkennend voor alle archeologische perioden. Aangezien het plangebied circa 1,2 hectare groot is, zijn in totaal 8 boringen gezet. Vanwege de terreinomstandigheden (bebouwing, verhardingen, begroeiing etc.) zijn de boringen zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verdeeld. De exacte boorlocaties zijn ingemeten met een meetlint.

Er is geboord met een guts met een diameter van 3 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot minimaal 2,0 m beneden maaiveld. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de NEN 510439 en bodemkundig40 geïnterpreteerd.

3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens

De locaties van de boringen staan in bijlage 3 en de boorprofielen in bijlage 4. In het terrein zijn geen hoogteverschillen waargenomen. Het terrein is dus relatief vlak. Om de boorresultaten met bekende gegevens te vergelijken, zijn de boordieptes soms omgerekend naar meters ten opzichte van NAP. In dit geval is gerekend met een gemiddelde maaiveldhoogte van circa 3,8 m +NAP.41

De natuurlijke ondergrond bestaat in het algemeen uit zwak siltige, matig fijn duinzand. In de boringen zijn diverse lagen onderscheiden, die verschillende verstuivingsfases representateren.

In een groot deel van het plangebied is de verwachte veenlaag aangetroffen. Tijdens eerder onderzoek is vastgesteld dat onder de Spanjaardsberg, die zich in het zuidelijke deel van het plangebied heeft bevonden, een venig zandlaagje bevond, waarvan de hoogteligging varieert tussen ruim 2,0 – 2,6 m +NAP. Aan de noordzijde van de berg daalt de onderkant van deze laag tot 1,75 m +NAP en is sprake van een echte veenlaag. Ter plaatse van boring 1, 3, 4 en 6 is de veenlaag aangetroffen vanaf respectievelijk circa 2,3 m +NAP (de boringen 1, 3 en 4) en 2,6 m +NAP (boring 6). De veenlaag varieert in dikte van 4 tot 20 cm. In boring 3 is de veenlaag gescheiden door een dun zandbandje en is het veen amorf. Mogelijk is het antropogeen beïnvloed. Ter plaatse van boring 5, 7 en 8 is de veenlaag niet aangetroffen. Tijdens eerder onderzoek is al vastgesteld dat de veenlaag zich aan de noordzijde van de Spanjaardsberg op circa 1,75 m +NAP bevindt. Boring 7 en 8 zijn diep doorgezet tot respectievelijk 3,0 m en 2,5 m beneden maaiveld. Hierbij is het niveau van 0,8 m +NAP en 1,3 m +NAP bereikt. Gezien deze boordiepte is de kans klein dat de veenlaag zich nog dieper bevindt. Mogelijk wigt de veenlaag richting het noorden uit en verdwijnt daar.

De bovenste 40-70 cm van de bodem bestaat uit humeus, (donker) bruingrijs, matig fijn zand. Het is vaak gevlekt en duidelijk geroerd. Het betreft recente ophogingslagen dan wel verstoorde lagen. Onder het recente pakket is een intacte stratigrafie aangetroffen. In de boringen 5-8 is onder het recente ophogingspakket een bruine, zwak humeuze laag aangetroffen. De ondergrens van deze laag met de natuurlijke ondergrond is meestal scherp, maar soms meer geleidelijk. Het betreft vermoedelijk een antropogene laag, mogelijk een akkerlaag. In de boringen 1-3 is een wat lichter gekleurde akkerlaag aangetroffen, die duidelijker begrensd is.

Als de diepteligging van de akkerlaag in de boringen 5-8 wordt vergeleken met de diepte in de boringen 1-3 dan verschilt dat weinig. Het gaat dus vermoedelijk om dezelfde akkerlaag. Wanneer deze stratigrafie wordt vergeleken met het noord-zuidprofiel, dat tijdens de opgraving van de Spanjaardsberg is gedocumenteerd, is de overeenkomst groot (afbeelding 2.9). Het plangebied ligt grotendeels in het verlengde van het noordprofiel.

39 Nederlands Normalisatie-instituut 1989.

40 De Bakker en Schelling 1989.

41 www.ahn.nl

(25)

Het huidige maaiveld ligt een stuk lager op circa 3,8 m +NAP dan de 5 m +NAP in de jaren ‘50, maar daardoor is alleen het pakket recente verstoringen dunner geworden. In het profiel is te zien dat het oudste bewoningsniveau (uit de late ijzertijd) direct onder de recente verstoring ligt. Dit zou kunnen betekenen dat de akkerlaag die in het plangebied onder de recente verstoring ligt, een oude akkerlaag uit de ijzertijd betreft. De diepteligging van de aangetroffen akkerlaag in de boringen op circa 2,9 – 3,0 m +NAP komt ook overeen met het profiel. In een aantal boringen zijn duidelijk twee niveau’s aangetroffen (boring 1, 4, 5) net zoals tijdens de opgraving. In boring 8 is op grotere diepte tussen 1,3 – 1,45 cm beneden maaiveld (circa 2,5 m +NAP) een grijze laag aangetroffen, die mogelijk antropogeen is beïnvloed. Dit kan een grondspoor zijn.

3.3 Archeologische indicatoren

Een verkennend booronderzoek heeft niet tot doel om archeologische indicatoren op te sporen. Daarvoor is de boormethode te extensief en de boordiameter van de boor te klein. Bij de controle van het opgeboorde bodemmateriaal zijn dan ook geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.

3.4 Archeologische interpretatie

Onder een recent (verstoord) antropogeen pakket van 40-70 cm is een intacte stratigrafie aangetroffen.

De zeer lage verwachting voor archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum uit het bureauonderzoek is niet getoetst door middel van het booronderzoek, aangezien deze afzettingen dieper liggen dan het bereik van dit onderzoek. De zeer lage verwachting blijft daarom gehandhaafd.

De verwachte veenlaag is in het zuidelijke deel van het plangebied aangetroffen. In het noordelijke deel ontbreekt de veenlaag. Waarschijnlijk wigt de veenlaag richting het noorden uit en verdwijnt. In dat geval bevindt zich in het plangebied een overgangszone van het natte veengebied naar een hoger gelegen duingebied in het noorden. Dit betekent dat de middelhoge verwachting voor de bronstijd blijft gehandhaafd.

Onder de recente bovengrond is in het grootste deel van het plangebied een akkerlaag aangetroffen.

Wanneer de stratigrafie en de diepteligging van de lagen in meters ten opzichte van NAP wordt vergeleken met de gegevens uit de opgraving, is de kans groot dat het een prehistorische akkerlaag uit de late ijzertijd betreft, die onderdeel is van de vindplaats, die in de jaren ’50 op de Spanjaardsberg is opgegraven. De hoge verwachting voor een vindplaats uit de ijzertijd blijft daarom gehandhaafd.

Boven het ijzertijdniveau zijn alleen recente verstoringen aangetroffen. De lage verwachting voor de jongere periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd blijft op basis hiervan gehandhaafd.

(26)

4 Conclusies en aanbevelingen

4.1 Inleiding

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold op basis van het bureauonderzoek een zeer lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum. Voor nederzettingsresten uit de bronstijd gold een middelhoge verwacht. Voor nederzettingsresten en sporen van agrarische activiteit uit de ijzertijd gold een hoge verwachting en voor nederzettingsresten uit de periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd gold een lage verwachting. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen.

4.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen

Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

Onder een recent (verstoord) antropogeen pakket van 40-70 cm is een intacte stratigrafie aangetroffen. De stratigrafie bestaat uit diverse stuifzandlagen met daarin mogelijk een of meerdere akkerlagen en een veenlaag.

Is in de ondergrond een veenlaag aanwezig? Zo ja, wat is hiervan de verticale en horizontale verspreiding en wat betekent dit voor de verwachting van archeologische resten.

De veenlaag is in het zuidelijke deel van het plangebied aangetroffen op een diepte van ongeveer 1,2-1,5 m beneden maaiveld (tussen 2,2– 2,6 m +NAP). In het noordelijke deel van het plangebied is de veenlaag niet aangetroffen. Waarschijnlijk loopt de veenlaag hier tegen een hoger gelegen duingebied aan. Dit betekent dat zich in het plangebied een overgangszone bevindt van het natte veengebied naar een hoger gelegen duingebied in het noorden. In dat geval is het plangebied een aantrekkelijke bewoningslocatie.

Zijn in de ondergrond andere archeologisch interessante niveaus aanwezig? Zo ja, wat is de diepteligging en (mogelijke) datering hiervan?

In het grootste deel van het plangebied is onder het recente antropogene pakket een akkerlaag waargenomen tussen circa 0,7-1,0 m beneden maaiveld. Dit betreft vermoedelijk een of meerdere akkerlagen uit de late ijzertijd. Ter plaatse van de huidige bebouwing zal dit niveau grotendeels verloren zijn gegaan, aangezien de funderingsdiepte van de huidige bebouwing circa 1,0 m beneden maaiveld bedraagt. Diepere grondsporen kunnen echter nog intact aanwezig zijn. Mogelijk is in boring 8 een dergelijk diepe grondspoor geraakt, die tot circa 1,3 m beneden maaiveld reikt.

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

Onder het recente antropogene pakket van 40-70 cm is een intacte stratigrafie aangetroffen.

Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan. De huidige bebouwing is niet onderkelderd. Wel is een kruipruimte aanwezig van circa 1,0 m beneden maaiveld. De mogelijke akkerlaag bevindt zich rond de 1,0 m beneden maaiveld. Oudere archeologische niveaus en diepere grondsporen kunnen onder de bebouwing nog intact aanwezig zijn.

De zeer lage verwachting voor bewoningssporen uit het laat-paleolithicum – neolithicum uit het bureauonderzoek blijft gehandhaafd. De middelhoge archeologische verwachting voor nederzettingssporen uit de bronstijd blijft gehandhaafd. De hoge verwachting voor nederzettingssporen en sporen van agrarische activiteit voor de ijzertijd blijft gehandhaafd. Ook de lage verwachting voor de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd blijft gehandhaafd.

(27)

4.3 Aanbevelingen

Vanaf 40-70 cm beneden maaiveld is een intacte stratigrafie aangetroffen. Waarschijnlijk zijn in het plangebied een of meerdere akkerlagen aanwezig, die agrarische activiteit aantonen uit de late ijzertijd. Ook kunnen off-site sporen aanwezig zijn en mogelijk nog een boerderijplattegrond. Deze locatie is waarschijnlijk onderdeel van de vindplaats op de Spanjaardsberg. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk. Ter plaatse van de huidige bebouwing is dit niveau waarschijnlijk al grotendeels verstoord, maar diepere grondsporen kunnen nog intact zijn.

Daarnaast is aangetoond dat zich in het plangebied waarschijnlijk de overgangszone bevindt van een vochtig veengebied in het zuiden naar hogere gronden in het noorden. Dit is een potentieel archeologisch niveau voor de bronstijd. De veenlaag is aangetroffen vanaf 1,2 – 1,5 m beneden maaiveld. Wanneer de graafwerkzaamheden dieper reiken dan 1,0 m kunnen eventueel aanwezige archeologische resten uit deze periode verloren gaan.

Wij adviseren een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden.

Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Velsen), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

(28)

5 Samenvatting

5.1 Inleiding

Synthegra heeft in opdracht van BK Ruimte & Milieu een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de Roos en Beeklaan in Santpoort-Noord (afbeelding 1.1). De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen sloop van de huidige bebouwing en ontwikkeling van nieuwbouw. De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar er zal geen onderkeldering plaatsvinden. Uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord.

5.2 Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek

In het plangebied is een stratigrafie van stuifzandlagen aanwezig. Daarin wordt een veenlaag verwacht, die in de bronstijd is gevormd. Voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum – neolithicum is een zeer lage verwachting aan het plangebied toegekend. Voor nederzettingsresten uit de bronstijd geldt een middelhoge verwachting en voor de ijzertijd een hoge verwacht. Voor nederzettingsresten uit de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd geldt een lage verwachting.

5.3 Archeologische interpretatie veldonderzoek

Onder een recent (verstoord) antropogeen pakket van 40-70 cm is een intacte stratigrafie aangetroffen.

De zeer lage verwachting voor archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum uit het bureauonderzoek is niet getoetst door middel van het booronderzoek, aangezien deze afzettingen dieper liggen dan het bereik van dit onderzoek. De zeer lage verwachting blijft daarom gehandhaafd.

De verwachte veenlaag is in het zuidelijke deel van het plangebied aangetroffen. In het noordelijke deel ontbreekt de veenlaag. Waarschijnlijk wigt de veenlaag richting het noorden uit en verdwijnt. In dat geval bevindt zich in het plangebied een overgangszone van het natte veengebied naar een hoger gelegen duingebied in het noorden. Dit betekent dat de middelhoge verwachting voor de bronstijd blijft gehandhaafd.

Onder de recente bovengrond is in het grootste deel van het plangebied een akkerlaag aangetroffen.

Wanneer de stratigrafie en de diepteligging van de lagen in meters ten opzichte van NAP wordt vergeleken met de gegevens uit de opgraving, is de kans groot dat het een prehistorische akkerlaag uit de late ijzertijd betreft, die onderdeel is van de vindplaats, die in de jaren ’50 op de Spanjaardsberg is opgegraven. De hoge verwachting voor een vindplaats uit de ijzertijd blijft daarom gehandhaafd.

Boven het ijzertijdniveau zijn alleen recente verstoringen aangetroffen. De lage verwachting voor de jongere periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd blijft op basis hiervan gehandhaafd.

5.4 Aanbeveling

Wanneer de graafwerkzaamheden dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan en is archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een PvE noodzakelijk.

(29)

Literatuur en kaarten

Literatuur

Bakker, H. de en J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, de hogere niveaus.

Staring Centrum, Wageningen.

Berendsen, H.J.A., 2004: De vorming van het land. Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A., 2005: Landschappelijk Nederland. Van Gorcum, Assen.

Berkel, G. van, en K. Samplonius, 2006: Nederlandse plaatsnamen. Herkomst en Historie. Prisma, Utrecht.

Modderman, P.J.R., 1960: De Spanjaardsberg; voor- en vroeghistorische boerenbedrijven te Santpoort. In:

Berichten R.O.B. Jaargang 10-11, 1960-1961. Amersfoort.

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten

Nederlands Normalisatie-instituut, 1989: NEN 5104 Geotechniek - Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft.

Spek, T., 2004: Het Drentse esdorpenlandschap, een historisch geografische studie, Utrecht.

Staring Centrum, 1992: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, toelichting bij de kaartbladen 24-25 West Zandvoort – Amsterdam. Wageningen.

Stenvert, R., C. Kolman, S. van Ginkel-Meester, E. Stades-Vischer, S. Broekhoven en R. Rommes, 2006:

Monumenten in Nederland. Noord-Holland, Zwolle en Zeist.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer , 2006a: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1. SIKB, Gouda.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, 2006b: Leidraad inventariserend veldonderzoek;

Deel: karterend booronderzoek (aanvulling op de KNA 3.1). SIKB, Gouda.

Vroon, H.R.J., 2000: De bodemgesteldheid van het land Winterle-Oerle. Wageningen, Alterra. Rapport 71.

Kaarten

Staring Centrum, 1992: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 24 Oost (gedeeltelijk) – 25 West Zandvoort – Amsterdam. Wageningen.

Staring Centrum, 1993: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 24-25 Zandvoort – Amsterdam. .Wageningen/Haarlem.

TNO Bouw en Ondergrond, 2008: Geologische overzichtskaart van Nederland 1:600.000 (www.dinoloket.nl)

Uitgeverij Nieuwland, 2005: Grote Historische Atlas van Noord-Holland, circa 1905, schaal 1:25.000. Tilburg.

(30)

Wolters Noordhoff Atlasproducties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland; 1. West Nederland 1839–

1859, schaal 1:50.000. Groningen.

Internet (geraadpleegd september 2010) archis2.archis.nl

www.ahn.nl www.bodemloket.nl www.chw.noord-holland.nl www.dinoloket.nl

www.historischekringvelsen.nl www.watwaswaar.nl

(31)

Bijlagen:

(32)

Bijlage 1: Overzicht van relevante geologische en archeologische

tijdvakken

(33)

Ouderdom

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

Holoceen 1

Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) Late Dryas

(koud) Allerød (warm) Vroege Dryas

(koud) Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling (warm)

2

Laat- Pleniglaciaal

Midden- Pleniglaciaal Midden- 3

Weichselien (Pleniglaciaal)

Vroeg-

Pleniglaciaal 4 5a 5b 5c Vroeg-

Weichselien (Vroeg- Glaciaal)

5d Eemien

(warme periode) 5e Eem

Formatie Formatie

van Kreftenheye

Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6

Holsteinien (warme periode) Elsterien (ijstijd)

Formatie van

Urk Formatie

van Peelo

Formatie van Boxtel

Cromerien (warme periode)

Pre-Cromerien

Formatie van Sterksel

Formatie van Beegden

11.755 12.745 13.675 14.025 15.700

29.000

50.000

75.000

115.000 130.000

370.000 410.000

475.000

850.000

2.600.000

(34)

Middeleeuwen

Vb1 Romeinse tijd

IJzertijd Subatlanticum

koeler vochtiger

Va

eik en hazelaar overheersen

haagbeuk veel cultuurplanten

rogge, boekweit, korenbloem

IVb Bronstijd

Subboreaal koeler

droger IVa

Loofbos eik en hazelaar

overheersen beuk>1% invloed

landbouw

(granen) Neolithicum

Atlanticum warm vochtig

III

Loofbos eik, els en hazelaar

overheersen in zuiden speelt linde een grote rol

Boreaal

warmer II

den overheerst hazelaar, eik, iep,

linde, es

Mesolithicum

Preboreaal

warmer I

eerst berk en later den overheersend

Late Dryas LW III parklandschap

Allerød LW II dennen- en

berkenbossen

Vroege Dryas open

parklandschap Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling

LW I open vegetatie met kruiden en berkenbomen

Laat-Paleolithicum

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

perioden met een poolwoestijn en perioden met een

toendra

Vroeg- Weichselien

(Vroeg- Glaciaal)

perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap Eemien

(warme periode) loofbos

Midden-Paleolithicum

Saalien (ijstijd)

Vroeg-Paleolithicum

2650

5000

8000

9000

10.150 10.800 11.800 12.000

13.000 815

3755

7020

8240

11.755 12.745 13.675 14.025

15.700

75.000

115.000 130.000

300.000 35.000 8800 5300 4900 2000 800 12 0 450 1500

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder . (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder . (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot . (1994). Atmosferische data volgens Stuiver . (1998).

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

et al

et al et al et al

(35)

Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en Archis waarnemingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd wordt daarom naar laag bijgesteld... 4 Conclusies

Daarom kan de hoge verwachting om archeologische waarden uit de perioden neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen aan te treffen en de middelhoge verwachting

Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden die deze hoge verwachting bevestigen, maar evenmin kan op basis van het veldonderzoek de aanwezigheid van

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen

Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donker bruinbeige, Edelmanboor. Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, licht

Zand, matig fijn, sterk siltig, zwak humeus, zwak puinhoudend, neutraalbruin,

matig kleine spreiding;basis scherp 55 80 zand zwak siltig;zwak humeus matig fijn grijskalkloosA-horizontmatig kleine spreiding;basis scherp 80 110 zand zwak siltig; matig

Daarnaast is in de groenstrook (boring 13, 14 en 15) achter de supermarkt, in het zuidoosten van het plangebied, de bodem tot in de C-horizont verstoord. Dit geldt ook voor de