• No results found

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem

Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Fax +31 (0)88 81 81 989, Internet: www.synthegra.nl

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek

De Stegge 19 te Lievelde gemeente Oost Gelre

Opdrachtgever Status: DEFINITIEF

LTO Noord Advies

Postbus 67 Projectleider

7000 AB Doetinchem drs. S.M. Koeman

Projectnummer Autorisatie Paraaf Datum

Synthegra Rapport S100283 drs. E.A. Schorn (senior prospector) 10-12-2010

(2)

Colofon

Opdrachtgever: LTO Noord Advies Project: De Stegge 19 te Lievelde Projectnummer: S100283

Titel: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, De Stegge 19 te Lievelde

Datum: 10-12-2010 Projectleider: drs. S.M. Koeman

Auteurs: drs. R. Nillesen (historicus), drs. S.M. Koeman (prospector, fysisch geograaf) Tekenaar: dhr. J. Heersink (GIS/CAD-specialist)

Autorisatie: drs. E.A. Schorn (senior prospector) Druk: Synthegra bv, Doetinchem ISSN: 1874-9771

Synthegra bv

Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem

Telefoon +31 (0)88 81 81 981, Fax +31 (0)88 81 81 989, Internet: www.synthegra.nl Bankrelatie Friesland Bank, nr. 295191155, BTW nr. NL819631288B01, HR 01115557

© Synthegra bv, 2010

(3)

INHOUD

Administratieve gegevens 4

 

1

 

Inleiding 5

 

1.1

 

Onderzoekskader 5

 

1.2

 

Onderzoeksdoel en vraagstellingen 5

 

1.3

 

Ligging en huidige situatie plangebied 6

 

2

 

Bureauonderzoek 8

 

2.1

 

Methode 8

 

2.2

 

Landschapsgenese 8

 

2.3

 

Archeologische waarden in en rondom het plangebied 13

 

2.4

 

Historische ontwikkeling 15

 

2.5

 

Gespecificeerde archeologische verwachting 19

 

3

 

Inventariserend Veldonderzoek 21

 

3.1

 

Methode 21

 

3.2

 

Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens 21

 

3.3

 

Archeologische indicatoren 21

 

3.4

 

Archeologische interpretatie 22

 

4

 

Conclusies en aanbevelingen 23

 

4.1

 

Inleiding 23

 

4.2

 

Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen 23

 

4.3

 

Aanbevelingen 24

 

5

 

Samenvatting 25

 

5.1

 

Inleiding 25

 

5.2

 

Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek 25

 

5.3

 

Archeologische interpretatie veldonderzoek 25

 

5.4

 

Aanbeveling 25

 

Literatuur en kaarten 26

 

Bijlagen:

Bijlage 1: Overzicht van de relevante geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en ARCHIS waarnemingen

Bijlage 3: Boorpuntenkaart Bijlage 4: Boorprofielen

Afbeelding voorblad: Het zuidoostelijke deel van het plangebied, gezien vanuit het zuidoosten.

(4)

Administratieve gegevens

Toponiem : De Stegge 19

Plaats : Lievelde

Gemeente : Oost Gelre

Provincie : Gelderland

Projectnummer : S100283

Bevoegde overheid : Gemeente Oost Gelre Opdrachtgever : LTO Noord Advies Uitvoerende instantie : Synthegra bv Datum uitvoering veldwerk : 15-10-2010

Uitvoerders veldwerk : drs. S.M. Koeman (prospector, fysisch geograaf), dhr. G. Kleijn Winkel (veldmedewerker)

Onderzoeksmelding (ARCHIS) : 43.288 Datum onderzoeksmelding : 04-10-2010 Onderzoeksnummer (ARCHIS) : 33.867

Kaartblad : 41B

Periode : Laat-paleolithicum – mesolithicum en late middeleeuwen – nieuwe tijd

Oppervlakte : Circa 5.400 m2

Grondgebruik : Grotendeels erf met boerderij, de noordwestelijke hoek is grasland Geologie : Dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel)

Geomorfologie : Dekzandwelving

Bodem : Beekeerdgrond

Depot : Documentatie en vondsten zullen worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Gelderland, te Nijmegen

De onderzoekslocatie wordt omsloten door de volgende vier coördinaten:

Noordwest X: 237021 Y: 447764 Noordoost X: 237118 Y: 447764 Zuidoost X: 237118 Y: 447678 Zuidwest X: 237021 Y: 447678

(5)

1 Inleiding

1.1 Onderzoekskader

Synthegra heeft in opdracht van LTO Noord Advies een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de De Stegge 19 in Lievelde (afbeelding 1.1). De aanleiding voor het onderzoek zijn de nieuwbouwplannen. De bestaande varkensstallen worden gesloopt en er worden twee gebouwen met elk twee appartementen gerealiseerd (afbeelding 1.2).

De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 30 cm beneden maaiveld wordt verwacht.

Door de graafwerkzaamheden die zullen gaan plaatsvinden, kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is op basis van het Verdrag van Malta, waaruit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 is voortgevloeid, voorafgaand aan de graafwerkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is ook verplicht op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Oost Gelre. Het plangebied ligt in een hoge verwachtingszone waarvoor een inventariserend onderzoek verplicht is, wanneer de bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en het plangebied groter is dan 100 m2.1 Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.12 en de Leidraad Inventariserend Veldonderzoek.3 Het veldwerk is uitgevoerd op 15 oktober 2010.

De bevoegde overheid, de gemeente Oost Gelre, heeft de resultaten van het onderzoek getoetst en zal een selectiebesluit nemen.

1.2 Onderzoeksdoel en vraagstellingen

Het doel van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden.

Het doel van het karterend booronderzoek is het toetsen van het opgestelde verwachtingsmodel door de intactheid van de bodemopbouw vast te stellen en de eventueel aanwezige archeologische resten en/of vindplaatsen te inventariseren.

De volgende onderzoeksvragen zullen worden beantwoord:

Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?

Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden?

Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

1 De Roode en Van den Berghe 2008. RAAP-rapport 1757, kaartbijlage 2.

2 SIKB 2006a.

3 SIKB 2006b.

(6)

1.3 Ligging en huidige situatie plangebied

Het plangebied is circa 5.400 m2 groot en ligt aan De Stegge 19 in het buitengebied ten westen van Lievelde (afbeelding 1.1). Het terrein wordt in het oosten begrensd door de weg De Stegge, in het noorden door de Landmeter Wittweg, in het westen door grasland en in het zuiden door een erf met bebouwing en een paardenwei. Het plangebied zelf is grotendeels bebouwd en verhard. De noordwestelijke hoek van het plangebied is in gebruik als grasland. Het maaiveld ligt op circa 19,9 m +NAP (Normaal Amsterdams Peil).4

Afbeelding 1.1: Het plangebied op de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000 aangegeven met het rode kader (Bron: TOP25raster 1998. Topografische Dienst Nederland, Emmen).

4 Hoogteligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) in m NAP geraadpleegd op www.ahn.nl

(7)

Afbeelding 1.2: Ontwerptekening waarbij de bebouwing, die blijft staan en de nieuwbouw is aangegeven.

(8)

2 Bureauonderzoek

2.1 Methode

Tijdens het bureauonderzoek is met behulp van bestaande bronnen een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Dit is gedaan door het raadplegen van voor de archeologie relevante (schriftelijke) bronnen. Voor het bureauonderzoek zijn met name gegevens over bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied verzameld. Dit is aangevuld met historisch en fysisch- geografisch onderzoek, waarbij informatie over vroeger grondgebruik is verkregen door de analyse van historische kaarten en tevens gegevens over de geologie, geomorfologie en bodem zijn bestudeerd.

2.2 Landschapsgenese

Voor het bepalen of, waar en uit welke periode archeologische resten kunnen worden verwacht, zijn de volgende bronnen met betrekking tot de landschapsgenese geraadpleegd:

• Geologische Kaart, schaal 1:600.000

• Geomorfologische Kaart, schaal 1:50.000

• Bodemkaart, schaal 1:50.000

• Relevante achtergrondliteratuur

Voor de geologische beschrijving is gebruik gemaakt van de Lithostratigrafische Indeling van de Ondiepe Ondergrond.5 Zie voor een overzicht van de geologische en archeologische perioden bijlage 1.

Geologie en geomorfologie

Het plangebied ligt in het oostelijk zandgebied van Nederland, waar het landschap zijn huidige vorm vooral tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (circa 300.000 – 115.000 jaar geleden), en de laatste ijstijd, het Weichselien (circa 115.000 – 11.755 jaar geleden), heeft gekregen. Volgens de Geologische overzichtskaart van Nederland komen in het plangebied dan ook afzettingen voor die in deze periode zijn afgezet, namelijk fluvioperiglaciale afzettingen bedekt met dekzand.6

Enkele honderden meters ten oosten van het plangebied ligt het zogenaamde Oost-Nederlandse plateau (afbeelding 2.1, code 5F4). Dit is een relatief hooggelegen plateaulandschap, waarin oude afzettingen door tektonische bewegingen dicht aan het oppervlak zijn komen te liggen.7 In de ijstijd, het Saalien is het Oost- Nederlandse plateau door het schuivende landijs geërodeerd en afgevlakt.

In het Weichselien heeft het landijs Nederland niet bereikt, maar is het klimaat wel koud en droog. Gedurende een zeer koude periode, het Pleniglaciaal (circa 75.000 – 15.700 jaar geleden), is de ondergrond periodiek permanent bevroren geweest en heeft het regen- en sneeuwsmeltwater over het oppervlak afgestroomd.

Hierdoor zijn fluvioperiglaciale afzettingen gevormd en dalen uitgesleten. Vanuit de dalen die op het plateau zijn ontstaan (afbeelding 2.1, code 2R3), is sediment geërodeerd en aan de rand van het plateau afgezet.

Deze fluvioperiglaciale afzettingen zijn zeer divers en bestaan uit fijn en grof zand, soms met grind, leemlagen en plantenresten en worden tot de Formatie van Boxtel gerekend.8 Deze afzettingen bevinden zich in de diepere ondergrond van het plangebied.

5 De Mulder e.a. 2003 en via www.dinoloket.nl: Dinoloket, Standaarden, Lithostratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond.

6 TNO Bouw en Ondergrond 2008.

7 Stiboka 1983, 14.

8 Berendsen 2004, 189.

(9)

LEGENDA

3/4K16 : Gordeldekzandrug, eventueel met oud bouwlanddek 3L6 : Gordeldekzandwelvingen, eventueel met oud bouwlanddek 3L5 : Golvende dekzandvlakte, eventueel met oud bouwlanddek 2M9 : Vlakte van ten dele verspoelde dekzanden

5F4 : Plateau-achtige terrasrest door het landijs beïnvloed, eventueel bedekt met dekzand 3/4H3 : Glooiing van hellingafzettingen, eventueel bedekt met dekzand

3G5 : Daluitspoelingswaaier, eventueel bedekt met dekzand en lös 2R3 : Droog dal, eventueel bedekt met dekzand en löss

3N8 : Laagte ontstaan door afgraving

3N5 : Laagte zonder randwal (incl. uitblazingsbekken), niet moerassig

Afbeelding 2.1: Ligging van het plangebied op de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: Stiboka en RGD 1982, blad 41 Aalten).

De fluvioperiglaciale afzettingen zijn later grotendeels bedekt met dekzand. In de koudste en droogste perioden van het Weichselien, met name tijdens het Laat Pleniglaciaal (circa 26.000 – 15.700 jaar geleden) en in sommige perioden van het Laat-Glaciaal (circa 15.700 – 11.755 jaar geleden) is de vegetatie vrijwel verdwenen geweest. Hierdoor heeft op grote schaal verstuiving opgetreden en is dekzand afgezet.9 Dit (vaak lemige) zand is kalkloos, fijnkorrelig (150 – 210 μm), goed afgerond, goed gesorteerd en arm aan grind en wordt tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel gerekend.10 Het reliëf, dat hierbij in het landschap is ontstaan, wordt gekenmerkt door vlaktes, depressies en dekzandkopjes, afgewisseld met langgerekte ruggen. De dekzanden, die langs het plateau zijn afgezet, worden op de geomorfologische kaart11

9 Berendsen 2004, 113.

10 Berendsen 2004, 190.

11 Stiboka en RGD 1982, blad 41 Aalten.

(10)

aangegeven met de term gordeldekzanden. Het plangebied ligt volgens deze kaart in een zone met gordeldekzandwelvingen (afbeelding 2.1, code 3L6) net ten noorden van een dekzandrug (code 3/4K6). Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland12 (AHN) is goed te zien dat het plangebied op de overgangszone ligt van het hogere plateau in het oosten en het lagere dekzandgebied in het westen (afbeelding 2.2).

In het Holoceen (circa 11.755 jaar geleden tot heden) is het klimaat warmer en vochtiger geworden en is het landschap door geologische processen weinig veranderd. Het dekzand is door de toenemende vegetatie vastgelegd en de beken hebben zich ingesneden. De beken volgen de natuurlijke laagten in het landschap, zoals de eerder gevormde pleistocene dalen. Een goed voorbeeld hiervan is de Lievelder Beek, die vanuit het dal op het plateau ten noordoosten van het plangebied in westelijke richting langs de noordgrens van het plangebied loopt. Oorspronkelijk heeft de beek waarschijnlijk langs de oostkant van het plangebied gelopen (afbeelding 2.5).

LEGENDA

Oranje : 21,3 – 24,7 m +NAP Geel : 21,0 – 21,3 m +NAP Groen : 19,5 – 21,0 m +NAP Lichtblauw: 19,2 – 19,5 m +NAP Donkerblauw: 18,0 – 19,2 m +NAP

Afbeelding 2.2: Ligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN), aangegeven met het rode kader (Bron: www.ahn.nl).

12 www.ahn.nl

(11)

Bodem

Volgens de bodemkaart13 zijn in het grootste deel van het plangebied beekeerdgronden ontwikkeld (afbeelding 2.3, code pZg23). Beekeerdgronden zijn kenmerkend voor relatief laaggelegen gronden, waar de grondwaterstand hoog staat. In de zuidoostelijke punt van het plangebied worden hoge zwarte enkeerdgronden in lemig fijn zand verwacht.

De beekeerdgronden hebben een donkere, zwarte, humusrijke bovengrond, die dunner is dan 50 cm.14 Deze eerdlaag is onder natuurlijke omstandigheden ontstaan. Op de laaggelegen gronden wordt veel organisch materiaal geproduceerd, maar is de afbraak laag, vanwege de hoge grondwaterstand. Dit leidt tot het ontstaan van een eerdlaag.15 Hieronder ligt direct de C-horizont.

Enkeerdgronden bestaan meestal uit een plaggendek, dat dikker dan 50 cm is.16 Het plaggendek is ontstaan, doordat vanaf de late middeleeuwen op grote schaal het systeem van potstalbemesting is toegepast.17 Plaggen zijn met mest van het vee vermengd en op de akkers uitgespreid om de bodem vruchtbaarder te maken. In de loop der tijd is hierdoor een plaggendek op de oorspronkelijke bodem ontstaan.De bouwvoor van de enkeerdgronden (Aap-horizont) is grijsbruin tot zwart van kleur en circa 25-30 cm dik. Hieronder liggen oudere niveaus/lagen van het plaggendek (Aa-horizont), die meestal wat lichter van kleur zijn. Onder het plaggendek ligt de oorspronkelijke bodem, waarschijnlijk een podzolgrond, zoals die in de omgeving van het plangebied veel voorkomt (afbeelding 2.3, code Hn21). De podzolgrond bestaat uit een A-horizont, waaronder een E-horizont (uitspoelingshorizont) aanwezig is. Hieronder ligt de bruine B-horizont (inspoelingshorizont), die geleidelijk overgaat in de C-horizont.18 Afhankelijk van de vroegere bodembewerking is de oorspronkelijke A-, E- en/of B-horizont al dan niet intact. Vaak zijn deze door verploeging/verspitting met de onderste helft van het plaggendek vermengd geraakt.

Op de bodemkaart staan de gemiddelde grondwaterstanden aangegeven met zogenaamde grondwatertrappen. Ter plaatse van de beekeerdgronden is sprake van een hoge grondwaterstand (grondwatertrap III) en ter plaatse van de enkeerdgronden een lage grondwaterstand (grondwatertrap VII). Dit betekent dat in het grootste deel van het plangebied de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 10-20 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 90-110 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen (III).19 In de zuidoostelijke punt van het plangebied ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 100-130 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 200 cm beneden maaiveld (VII).

13 Stiboka 1982, blad 41 West Aalten.

14 De Bakker en Schelling 1989, 147.

15 De Bakker en Schelling 1989, 147

16 De Bakker en Schelling 1989, 141.

17 Spek 2004.

18 De Bakker en Schelling 1989, 127.

19 Stiboka 1983, 99.

(12)

LEGENDA

Hn21 : veldpodzolgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand Hn30 : veldpodzolgronden in grof zand

zEZ23 : hoge zwarte enkeerdgronden in lemig fijn zand pZg23 : beekeerdgronden

pZn23 : gooreerdgronden

g… : grind binnen 40 cm beneden maaiveld

…x : keileem tussen 40-120 cm en ten minste 20 cm dik

Afbeelding 2.3: Ligging van het plangebied op de Bodemkaart van Nederland 1:50.000, aangegeven met het rode kader (Bron: Stiboka 1982, blad 41 West Aalten).

(13)

2.3 Archeologische waarden in en rondom het plangebied

In deze paragraaf is gekeken of binnen en rond het plangebied archeologische waarden bekend zijn. Hiervoor zijn de volgende bronnen binnen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, de voormalige RACM) geraadpleegd:

• Centraal Archeologisch Archief (CAA)

• Centraal Monumenten Archief (CMA)

• Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II)

Daarnaast zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

• Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland

• Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Oost Gelre, schaal 1:10.000

• gegevens van de Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde

Volgens zowel de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) van de RCE (bijlage 2) als de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting. Deze kaarten zijn indicatief en zullen voor het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel worden genuanceerd en gepreciseerd, aangezien uit deze kaarten niet blijkt wat de aard en ouderdom is van de te verwachten archeologische resten.

Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Oost Gelre is aan het plangebied een hoge archeologische waarde toegekend (afbeelding 2.4, oranje kleur).20 Er is volgens deze kaart geen esdek aanwezig. Vanwege het gedetailleerde schaalniveau en het beleid van de gemeente wordt deze kaart als leidinggevend beschouwd.

Uit de archieven en ARCHIS II van de RCE blijkt dat binnen het plangebied geen archeologische monumenten, waarnemingen en onderzoeksmeldingen aanwezig zijn (bijlage 2). Uit de directe omgeving (binnen een straal van 250 m) is één waarneming en één onderzoeksmelding bekend.

Monumenten, waarnemingen en onderzoeksmeldingen binnen een straal van 250 m van het plangebied:

Waarnemingsnummer 3.448

Circa 250 m ten noorden van het plangebied is een middeleeuws erf aanwezig geweest. De waarneming is administratief in Archis geplaatst. Dit betekent dat de precieze locatie niet bekend is en dat ook nadere informatie met betrekking tot de soort vondsten (bijvoorbeeld aardewerk, grondsporen en dergelijke) ontbreekt.

Onderzoekmelding 42.641

Circa 90 m ten zuidwesten van het plangebied heeft Archeodienst Gelderland in augustus van dit jaar een terrein onderzocht door middel van boringen. De resultaten van dit onderzoek zijn (nog) niet in archis opgenomen.

De Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde is via email benaderd. De heer G. Nijs geeft aan dat hem geen aanvullende informatie bekend is (die niet bij de RCE is gemeld).

20 De Roode en Van den Berghe 2008. RAAP-rapport 1757, kaartbijlage 2.

(14)

Afbeelding 2.4: Ligging van het plangebied op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Oost Gelre, aangegeven met het rode kader (Bron: De Roode en Van den Berghe 2008).

(15)

2.4 Historische ontwikkeling

Voor de historische ontwikkeling is historisch kaartmateriaal en relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd, dat in onderstaande paragraaf is weergegeven.

De oudst bekende vermelding van Lievelde, in oorsprong een klein buurtschap ten noorden van Lichtenvoorde, vinden we in een stuk uit 1371, waarin gesproken wordt over ‘dat guet tho Besselink’ gelegen in het kerspel Groenlo ‘inder burscap tho Livelo’.21 De betekenis van lo, het tweede deel van de oorspronkelijke naam, is een verwijzing naar ‘bos’. Het feit dat de naam in de periode daarna is gewijzigd in Lievelde is een aanwijzing voor het veranderende landschap in de late middeleeuwen. Het bos werd gekapt en maakte plaats voor open velden die benut werden voor de landbouw en het houden van vee. De betekenis van ‘Lie’ of ‘Live’ is niet precies bekend, maar mogelijk betreft het een persoonsnaam (en is het dus in oorsprong een bezitsaanduiding).22

Lichtenvoorde en de bijbehorende buurtschappen, waaronder Lievelde, waren tot het begin van de 20e eeuw voornamelijk agrarische nederzettingen. In de 19e eeuw ontstond naast de agrarische sector een leerindustrie, en kwam de (dennen)houthandel op. Deze ontwikkelingen waren voornamelijk het gevolg van een verbeterde ontsluiting van de regio, die zich door de aanleg van nieuwe wegen en een spoorverbinding ook op de interregionale markt kon gaan richten.23

Het plangebied bevindt zich ten zuidwesten van de bewoningskern van Lievelde. Het plangebied is niet goed te plaatsen op de kaart uit circa 1773-1794.24 Het gebied bestaat in deze periode uit bouwlanden met verspreid liggende boerderijen. Het is niet duidelijk of ter plaatse van het plangebied een boerderij ligt.

Op het minuutplan uit het begin van de 19e eeuw is in de zuidoosthoek van het plangebied wel een boerderij zichtbaar (afbeelding 2.5). Deze ligt op dezelfde locatie als de huidige boerderij en heeft ook dezelfde oriëntatie. Uit de gegevens van de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT)25 behorende bij het minuutplan blijkt dat de boerderij eigendom was van dhr. Jan Berend Frank met bijbehorende percelen bouwland en boomgaard. Het noordelijke perceel was ook in gebruik als bouwland, maar was eigendom van dhr. Antoon Eeftink, die in de boerderij ten noorden van het plangebied woonde. De Lievelder Beek liep in deze periode aan de oostkant van het plangebied langs en niet de noordkant zoals tegenwoordig. Vermoedelijk is de beekloop zoals die op het minuutplan is aangegeven, de meest oorspronkelijke loop en is de beek later verlegd naar de noordkant van het plangebied.

De boerderij is volgens de informatie op de voorgevel in ieder geval uitgebreid dan wel vervangen in 1901, want ook is te zien op de kaart uit 1903 (afbeelding 2.6 en afbeelding 2.8). In deze periode is de rest van het plangebied in gebruik als weiland. Later is hier nog een woonhuis aan toegevoegd (afbeelding 2.8).

21 www.achterhoek-en-liemers.nl

22 Van Berkel en Samplonius 2006, 269.

23 www.achterhoek-en-liemers.nl

24 Heveskes Uitgevers, 2003.

25 OAT = Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel. Dit is een register uit 1832 waarin diverse gegevens in vermeld staan die betrekking hebben op de betreffende percelen, zoals de eigenaar, beroep en woonplaats, alsmede het grondgebruik en de oppervlakte.

(16)

Afbeelding 2.5: Ligging van het plangebied op het minuutplan uit het begin van de 19e eeuw, aangegeven met het rode kader (Bron: www.watwaswaar.nl).

(17)

Afbeelding 2.6: De huidige boerderij aan De Stegge 19 te Lievelde (Foto: S. Koeman).

Afbeelding 2.7: Het woonhuis achter het gebouw op afbeelding 2.6 (Foto: S. Koeman).

(18)

Afbeelding 2.8: Ligging van het plangebied op de kaart uit 1903, aangegeven met het rode kader (Bron:

Uitgeverij Nieuwland 2005, Gelderland, blad 399).

Bodemverstoring

Binnen het plangebied bevinden zich twee dieselpompinstallaties.26 Deze installaties bevinden zich voor zover bekend onder het maaiveld en hebben in dat geval voor een locale bodemverstoring gezorgd. Afgaand op het indicatieve formaat van de installaties zoals op de bodematlas te zien zijn, wordt de kans klein geacht dat deze voor verstoring van archeologische vindplaatsen hebben gezorgd. Ter plaatse van de aanwezige bebouwing wordt de kans op verstoring derhalve groter geacht.

26 bodematlas geraadpleegd via www.gelderland.nl

(19)

2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting

Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.1.

Op de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Oost Gelre geldt voor het plangebied een hoge archeologische waarde. Deze hoge verwachting geldt echter niet voor alle perioden. In de onderstaande tekst wordt de verwachting toegelicht.

Het plangebied ligt op een relatief laaggelegen dekzandwelving langs een dal, waar tegenwoordig de Lievelder Beek doorheen stroomt. Gezien de ouderdom van de te verwachte afzettingen kunnen in het plangebied vindplaatsen aanwezig zijn vanaf het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd.

Jager-verzamelaars uit het laat-paleolithicum en mesolithicum hebben als woon- en verblijfplaats vaak voor de flanken van hoger liggende terreingedeelten in het landschap gekozen, bij voorkeur in de buurt van open water. Water was een belangrijk gegeven, niet alleen voor het lessen van de dorst, nabij water heerst er ook een grotere biodiversiteit, wat de jacht en het verzamelen van plantaardig voedsel vergemakkelijkt. Het plangebied ligt op een gordeldekzandwelving langs een dal. Tegenwoordig stroomt de Lievelder Beek door dit dal, maar waarschijnlijk heeft het in het verleden ook water gevoerd. Tegenwoordig loopt de beek langs de noordgrens van het plangebied, maar de oorspronkelijke beek loopt waarschijnlijk langs de oostgrens. Het plangebied heeft dus een geschikte bewoningsplaats gevormd. Daarom is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum.

Vuursteenvindplaatsen worden gekenmerkt door een vuursteenspreiding aan het toenmalige oppervlak en eventueel sporen in de vorm van ondiepe haardkuilen. De vuursteenartefacten kunnen vanaf het maaiveld worden verwacht als deze zijn aangeploegd. In situ vondsten en sporen worden onder de eerdlaag van de beekeerdgrond verwacht of onder het plaggendek in de top van de podzolgrond.

In de loop van het mesolithicum heeft door een stijgende grondwaterspiegel vernatting plaatsgevonden. Het bodemtype in het plangebied wijst erop dat de grondwaterspiegel in het grootste deel van het plangebied hoger is komen te staan. Vanaf deze periode is een beekeerdgrond ontstaan. Vanaf het neolithicum ontstaan in onze streken de eerste landbouwculturen die gekenmerkt worden door sedentaire nederzettingen. In de beginperiode combineert men de eigen teelt met het jagen en verzamelen, maar geleidelijk stapt men over naar landbouw en veeteelt en worden jagen en verzamelen steeds minder belangrijk. De nederzettingen worden gekenmerkt door permanente woningen die soms diep in de grond gefundeerd waren. Voor de watervoorziening worden waterputten gegraven en in en nabij de nederzetting worden afvalkuilen gegraven.

Deze sporen kunnen diep in de bodem reiken, waardoor een oppervlakkige verstoring enkel impact heeft op de bovenste delen van de sporen. Ondiepe sporen kunnen echter wel zijn verdwenen. Sporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kunnen onder de eerdlaag van de beekeerdgrond tot in de C- horizont worden aangetroffen of onder het plaggendek vanaf de B-horizont van de podzolgrond. In de periode vanaf het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen heeft men nog steeds een voorkeur voor hoger en droger gelegen gebieden. Met name grotere en hogere dekzandruggen hebben in deze periode een aantrekkelijke bewoningsplaats gevormd. De dekzandwelving waar het plangebied op ligt, ligt relatief laag, waardoor het een vrij vochtige locatie is geweest. De hogere dekzandruggen in de omgeving van het plangebied zullen een aantrekkelijker bewoningslocatie hebben gevormd. Daarom is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen.

In de late middeleeuwen verandert het bewoningspatroon. Bewoning concentreert zich in dorpen en bewoningsclusters, die zich niet langer alleen maar op de hogere terreinen ontwikkelen. Rondom deze dorpen ligt het landbouwareaal dat instaat voor de voedselvoorziening van de inwoners. Het plangebied ligt ten (noord)westen van het bewoningscluster Lievelde. Uit bestudering van historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied in ieder geval vanaf de nieuwe tijd in gebruik is geweest voor agrarische doeleinden en dat vanaf

(20)

minimaal vanaf het begin van de 19e eeuw bebouwing in het plangebied heeft gestaan. Lievelde bestaat tot en met de 19e eeuw uit verspreid liggende bebouwing langs de rand van een escomplex (de Lievelter Nesch). De laatmiddeleeuwse bebouwing heeft naar verwachting altijd langs de rand van deze es gelegen, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs op dezelfde plaats te hebben gestaan. Het is daarom goed mogelijk dat binnen het plangebied, dat net buiten het escomplex ligt, een laatmiddeleeuwse boerderij heeft gestaan. De verwachting voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd wordt om die reden op hoog gesteld.

Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen laat-

paleolithicum – mesolithicum

hoog Bewoningssporen, tijdelijke kampementen: vuursteen artefacten, haardkuilen

Onder de bouwvoor (vanaf circa 30 cm beneden maaiveld) of onder het plaggendek

neolithicum – vroege middeleeuwen

laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen,

gebruiksvoorwerpen

Onder de bouwvoor (vanaf circa 30 cm beneden maaiveld) of onder het plaggendek tot in de C- horizont

late

middeleeuwen – nieuwe tijd

hoog Vanaf het maaiveld tot diep

in de C-horizont

Tabel 2.1: Archeologische verwachting per periode.

(21)

3 Inventariserend Veldonderzoek

3.1 Methode

Op basis van het gespecificeerde verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek is aan de hand van de Leidraad Inventariserend Veldonderzoek27 een karterend booronderzoek met een boordichtheid van ten minste 10 boringen per hectare uitgevoerd. Hiermee is het onderzoek verkennend voor vuursteenvindplaatsen uit de steentijd en karterend voor nederzettingsresten uit de latere perioden. Aangezien het plangebied circa 5.400 m2 groot is, zijn in totaal 5 boringen gezet. Vanwege het geringe oppervlak en de terreinomstandigheden (bebouwing, verhardingen, begroeiing etc.) zijn de boringen zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verdeeld. De exacte boorlocaties zijn ingemeten met een meetlint.

Er is geboord met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot minimaal 25 cm in de C-horizont. Het opgeboorde sediment is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 x 4 mm en/of verbrokkeld en versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de NEN 510428 en bodemkundig29 geïnterpreteerd.

3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens

De locaties van de boringen staan in bijlage 3 en de boorprofielen in bijlage 4. In het terrein zijn geen hoogteverschillen waargenomen. Het terrein is dus relatief vlak.

De natuurlijke ondergrond (C-horizont) bestaat uit lichtgrijs, matig fijn zand, dat goed is gesorteerd en afgerond aanvoelt. Op basis van deze kenmerken is het zand geïnterpreteerd als dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel).

Op basis van het bureauonderzoek werden in het grootste deel van het plangebied beekeerdgronden verwacht. Ter plaatse van boring 1 is onder een recent zandpakket met een dikte van 50 cm inderdaad een donkergrijze, sterk humeuze zandlaag aangetroffen, die gezien kan worden als de oorspronkelijke eerdlaag (Apb-horizont). Via een gevlekte zandlaag, waarin de A- en C-horizont met elkaar zijn vermengd, gaat de eerdlaag over in de C-horizont. De roestvlekken, die in de eerdlaag zijn aangetroffen, wijst erop dat de grondwaterstand periodiek erg hoog staat.

In de rest van het plangebied is de oorspronkelijke eerdlaag niet meer aangetroffen. Ter plaatse van boring 2 en 3 is in plaats van de eerdlaag een recente bouwvoor aangetroffen, die matig humeus en donker bruingrijs van kleur is. Onder de bouwvoor is direct de C-horizont aangetroffen. Ter plaatse van boring 5 is de bodem tot diep in de C-horizont verstoord tot 90 cm beneden maaiveld. De bodemverstoring is vrijwel vanaf het maaiveld aangetroffen en is daarom geïnterpreteerd als een recente bodemverstoring. Op deze locatie werd op basis van de bodemkaart een enkeerdgrond verwacht. Aangezien de bodem diep is verstoord, is niet meer te zien of hier inderdaad een enkeerdgrond heeft gelegen. Ter plaatse van boring 4 is de bodem vermoedelijk ook verstoord tot in de C-horizont. Dit is echter niet vastgesteld, aangezien de twee boringen die hier zijn gezet, op circa 50 cm beneden maaiveld zijn gestuit in een recente puinlaag.

3.3 Archeologische indicatoren

Bij de controle van het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.

27 SIKB 2006b.

28 Nederlands Normalisatie-instituut 1989.

29 De Bakker en Schelling 1989.

(22)

3.4 Archeologische interpretatie

De oorspronkelijke beekeerdgrond is in het grootste deel van het plangebied verstoord. Alleen ter plaatse van boring 1 is onder een recente ophogingslaag een intacte beekeerdgrond aangetroffen. De bodemverstoring is in het algemeen oppervlakkig. Alleen ter plaatse van boring 5 is een verstoring tot diep in de C-horizont aangetoond.

Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, onder de eerdlaag van de oorspronkelijke beekeerdgrond. Aangezien de bodem in het grootste deel van het plangebied is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. Ter plaatse van boring 1, waar een intacte beekeerdgrond is aangetroffen, zijn geen fragmenten vuursteen gevonden, die wijzen op een vindplaats uit deze periode. De hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen is daarom naar laag bijgesteld.

Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C- horizont reiken en zijn in het grootste deel van het plangebied (met uitzondering van de locatie bij boornummer 5) mogelijk intact. Op basis van het bureauonderzoek werden echter geen nederzettingsresten verwacht uit de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen, vanwege de relatief lage ligging en de daarmee samenhangende vochtige bodem. Tijdens het booronderzoek is aangetoond, dat het oorspronkelijke bodemtype in het plangebied inderdaad een beekeerdgrond betreft, die wijst op vochtige/natte omstandigheden. De lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen blijft daarom gehandhaafd.

Voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd gold een hoge verwachting. Tijdens het veldonderzoek zijn echter geen indicatoren of (oude) ophogingslagen aangetroffen, die wijzen op een vindplaats uit deze periode. De hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd wordt daarom naar laag bijgesteld.

(23)

4 Conclusies en aanbevelingen

4.1 Inleiding

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied gold op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum. Voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen gold een lage verwachting. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd gold een hoge verwachting in verband met de aanwezigheid van een historische boerderijlocatie. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen.

4.2 Conclusies / beantwoording onderzoeksvragen

Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

De natuurlijke ondergrond bestaat uit matig fijn dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel). De oorspronkelijke beekeerdgrond is in het grootste deel van het plangebied verstoord.

Alleen ter plaatse van boring 1 is onder een recente ophogingslaag een intacte beekeerdgrond aangetroffen. De bodemverstoring is in het algemeen oppervlakkig. Alleen ter plaatse van boring 5 is een verstoring tot diep in de C-horizont aangetoond.

Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?

In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.

Op grond van de beantwoording van de bovenstaande vraag zijn de twee onderstaande onderzoeksvragen niet meer van toepassing.

Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische waarden?

Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor vuursteenvindplaatsen uit het laat- paleolithicum en mesolithicum is op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag bijgesteld. De lage verwachting voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen blijft gehandhaafd. De hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd is naar laag bijgesteld.

(24)

4.3 Aanbevelingen

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk willen wij de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat al bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zijn beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Oost Gelre), die vervolgens een selectiebesluit neemt.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 (herzien in 2007) een meldingsplicht geldt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of bij de hem vertegenwoordigende bevoegde overheid, de gemeente Oost Gelre.

(25)

5 Samenvatting

5.1 Inleiding

Synthegra heeft in opdracht van LTO Noord Advies een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd op een terrein aan de De Stegge 19 in Lievelde (afbeelding 1.1). De aanleiding voor het onderzoek zijn de nieuwbouwplannen. De bestaande varkensstallen worden gesloopt en er worden twee gebouwen met elk twee appartementen gerealiseerd (afbeelding 1.2). De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend, maar uitgaande van de aanleg van bouwputten voor de bebouwing zal de bodem waarschijnlijk tot in het archeologische niveau worden verstoord, dat in dit gebied vanaf 30 cm beneden maaiveld wordt verwacht.

5.2 Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek

Het plangebied ligt op een relatief laaggelegen dekzandwelving langs een dal, waar tegenwoordig de Lievelder Beek doorheen stroomt. In het dekzand zijn naar verwachting beekeerdgronden ontwikkeld. Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum toegekend. Voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen geldt een lage verwachting. Voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd geldt een hoge verwachting in verband met de mogelijke aanwezigheid van een historische boerderijlocatie.

5.3 Archeologische interpretatie veldonderzoek

De oorspronkelijke beekeerdgrond is in het grootste deel van het plangebied verstoord. Alleen ter plaatse van boring 1 is onder een recente ophogingslaag een intacte beekeerdgrond aangetroffen. De bodemverstoring is in het algemeen oppervlakkig. Alleen ter plaatse van boring 5 is een verstoring tot diep in de C-horizont aangetoond.

Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, onder de eerdlaag van de oorspronkelijke beekeerdgrond. Aangezien de bodem in het grootste deel van het plangebied is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. Ter plaatse van boring 1, waar een intacte beekeerdgrond is aangetroffen, zijn geen fragmenten vuursteen gevonden, die wijzen op een vindplaats uit deze periode. De hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen is daarom naar laag bijgesteld.

Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C- horizont reiken en zijn in het grootste deel van het plangebied (met uitzondering van de locatie bij boornummer 5) mogelijk intact. Op basis van het bureauonderzoek werden echter geen nederzettingsresten verwacht uit de periode neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen, vanwege de relatief lage ligging en de daarmee samenhangende vochtige bodem. Tijdens het booronderzoek is aangetoond, dat het oorspronkelijke bodemtype in het plangebied inderdaad een beekeerdgrond betreft, die wijst op vochtige/natte omstandigheden. De lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen blijft daarom gehandhaafd.

Voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd gold een hoge verwachting. Tijdens het veldonderzoek zijn echter geen indicatoren of (oude) ophogingslagen aangetroffen, die wijzen op een vindplaats uit deze periode. De hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd wordt daarom naar laag bijgesteld.

5.4 Aanbeveling

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

(26)

Literatuur en kaarten

Literatuur

Bakker, H. de en J. Schelling, 1989: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland, de hogere niveaus.

Staring Centrum, Wageningen.

Berendsen, H.J.A., 2004: De vorming van het land. Van Gorcum, Assen.

Berkel, G. van, en K. Samplonius, 2006: Nederlandse plaatsnamen. Herkomst en Historie. Prisma, Utrecht.

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten

Nederlands Normalisatie-instituut, 1989: NEN 5104 Geotechniek - Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft.

Roode, de F., K.J. van de Berghe 2008: Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre. RAAP- rapport 1757, Weesp.

Spek, T., 2004: Het Drentse esdorpenlandschap, een historisch geografische studie, Utrecht.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer , 2006a: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1. SIKB, Gouda.

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, 2006b: Leidraad inventariserend veldonderzoek;

Deel: karterend booronderzoek (aanvulling op de KNA 3.1). SIKB, Gouda.

Stiboka (Stichting voor Bodemkartering), 1982: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, toelichting bij de kaartbladen 41 West en 41 Oost Aalten. Wageningen.

(27)

Kaarten

Heveskes Uitgevers, 2003: De Hottinger-Atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773-1794, Groningen.

Stiboka (Stichting voor bodemkartering), 1982: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 41 West Aalten. Wageningen.

Stiboka & RGD (Stichting voor Bodemkartering en de Rijks Geologische Dienst), 1983: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50.000, blad 41 Aalten. Wageningen/Haarlem.

TNO Bouw en Ondergrond, 2008: Geologische overzichtskaart van Nederland 1:600.000 (www.dinoloket.nl)

Uitgeverij Nieuwland, 2005: Grote Historische Atlas van Gelderland, circa 1905, schaal 1:25.000. Tilburg.

Internet (geraadpleegd oktober 2010) archis2.archis.nl

www.achterhoek-en-liemers.nl www.ahn.nl

www.bodemloket.nl www.dinoloket.nl www.watwaswaar.nl

(28)

Bijlagen:

(29)

Bijlage 1: Overzicht van relevante geologische en archeologische

tijdvakken

(30)

Ouderdom

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

Holoceen 1

Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) Late Dryas

(koud) Allerød (warm) Vroege Dryas

(koud) Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling (warm)

2

Laat- Pleniglaciaal

Midden- Pleniglaciaal Midden- 3

Weichselien (Pleniglaciaal)

Vroeg-

Pleniglaciaal 4 5a 5b 5c Vroeg-

Weichselien (Vroeg- Glaciaal)

5d Eemien

(warme periode) 5e Eem

Formatie Formatie

van Kreftenheye

Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6

Holsteinien (warme periode) Elsterien (ijstijd)

Formatie van

Urk Formatie

van Peelo

Formatie van Boxtel

Cromerien (warme periode)

Pre-Cromerien

Formatie van Sterksel

Formatie van Beegden

11.755 12.745 13.675 14.025 15.700

29.000

50.000

75.000

115.000 130.000

370.000 410.000

475.000

850.000

2.600.000

(31)

Vb2

Middeleeuwen

Vb1 Romeinse tijd

IJzertijd Subatlanticum

koeler vochtiger

Va

Loofbos eik en hazelaar

overheersen haagbeuk veel cultuurplanten

rogge, boekweit, korenbloem

IVb Bronstijd

Subboreaal koeler

droger IVa

Loofbos eik en hazelaar

overheersen beuk>1% invloed

landbouw

(granen) Neolithicum

Atlanticum warm vochtig

III

Loofbos eik, els en hazelaar

overheersen in zuiden speelt linde een grote rol

Boreaal

warmer II

den overheerst hazelaar, eik, iep,

linde, es

Mesolithicum

Preboreaal

warmer I

eerst berk en later den overheersend

Late Dryas LW III parklandschap

Allerød LW II dennen- en

berkenbossen

Vroege Dryas open

parklandschap Laat-

Weichselien (Laat- Glaciaal)

Bølling

LW I open vegetatie met kruiden en berkenbomen

Laat-Paleolithicum

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

perioden met een poolwoestijn en perioden met een

toendra

Vroeg- Weichselien

(Vroeg- Glaciaal)

perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap Eemien

(warme periode) loofbos

Midden-Paleolithicum

Saalien (ijstijd)

Vroeg-Paleolithicum

2650

5000

8000

9000

10.150 10.800 11.800 12.000

13.000 815

3755

7020

8240

11.755 12.745 13.675 14.025

15.700

75.000

115.000 130.000

300.000 35.000 8800 5300 4900 2000 800 12 0 450 1500

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder . (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder . (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot . (1994). Atmosferische data volgens Stuiver . (1998).

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

et al

et al et al et al

(32)

Bijlage 2: Combinatiekaart IKAW, AMK en Archis waarnemingen

(33)

Legenda

Vondsten per periode

:

IJzertijd

:

Late Middeleeuwen

:

:

::

42641

3448

42660

22833

10393 26925

15472

23193

24307

26481 35434 35736

24730

31934

21544

237000 238000

447000448000

De Stegge 19 te Lievelde

0 250 500

Meter

±

Archeologisch monument + monumentnummer Terrein van archeologische betekenis

Terrein van archeologische waarde Terrein van hoge archeologische waarde Terrein van zeer hoge archeologische waarde

Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd

plangebied

onderzoeksmeldingen archeologische verwachting trefkans

hoog (water) middelhoog (water) laag (water) water hoog middelhoog laag zeer laag niet gekarteerd onbekend

(34)

Bijlage 3: Boorpuntenkaart

(35)

!

!

!

!

!

De Stegge Landmeter Wittweg

19

5 4

3

2

1

447600447700447800

De Stegge 19 te Lievelde schaal:

S100283 BO-IVO-K_18102010_JH_1.0

0 12,5 25 50 Meter

±

1:1000

Legenda

! Boorpunt Plangebied

(36)

Bijlage 4: Boorprofielen

(37)

Projectcode: S100283

Projectnaam: De Stegge 19 te Lievelde

Datum: 15-10-2010 Boring: 1

0

50

100

erf

0

Zand, matig fijn, zwak humeus, donker grijsbruin, Ap horizont

-25

Zand, matig fijn, donker geelgrijs, gevlekt, vermengd

-50

Zand, matig fijn, sterk humeus, sporen roest, donkergrijs, Apb-horizont

-85

Zand, matig fijn, sporen roest, geelgrijs, vermengd, A/C horizont

-100

Zand, matig fijn, sporen roest, licht oranjegrijs, C horizont, dekzand

-130

Boring: 2

0

50

100

gazon

0

Zand, matig fijn, matig humeus, donker bruingrijs, Ap horizont, scherpe overgang

-50

Zand, matig fijn, matig roesthoudend, licht oranjegrijs, C horizont, dekzand

-90

Zand, matig fijn, lichtgrijs, C horizont, dekzand

-120

Boring: 3

0

50

100

gras

0

Zand, matig fijn, matig humeus, donker bruingrijs, Ap horizont, scherpe overgang

-45

Zand, matig fijn, lichtgrijs, C horizont, dekzand

-60

Zand, matig fijn, sporen roest, licht oranjegrijs, C horizont, dekzand

-100

Boring: 4

0

50

erf

0

Zand, matig fijn, matig humeus, zwak puinhoudend, donker grijsbruin, Ap horizont

-50

2x gestuit op puin

-51

Boring: 5

0

50

100

erf

0

Zand, matig fijn, zwak humeus, donker grijsbruin, Ap horizont

-15

Zand, matig fijn, lichtgrijs, gevlekt, vermengd

-55

Zand, matig fijn, zwak humeus, sporen roest, donker geelbruin, gevlekt, verstoord, scherpe overgang

-90

Zand, matig fijn, sporen roest, licht oranjegrijs, C horizont, dekzand

-120

(38)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden die deze hoge verwachting bevestigen, maar evenmin kan op basis van het veldonderzoek de aanwezigheid van

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen

Tijdens het booronderzoek zijn echter geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de

Daarnaast is in de groenstrook (boring 13, 14 en 15) achter de supermarkt, in het zuidoosten van het plangebied, de bodem tot in de C-horizont verstoord. Dit geldt ook voor de

Voor het plangebied gold een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum, een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen

Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, licht bruingrijs, Guts, Akkerlaag scherpe

Derhalve kunnen rond de boringen 1-3 nog archeologische resten intact aanwezig zijn Vanwege het aangetroffen plaggendek en deels aanwezige podzolgrond blijft voor

Hamaland Advies heeft in opdracht van Terra Agribusiness een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fase) uitgevoerd voor