• No results found

Gespecificeerde archeologische verwachting

Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in tabel 2.2.

Volgens de IKAW geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting (bijlage 2).

In het Holoceen is in de regio van het plangebied achtereenvolgens een kust- en duinlandschap ontstaan, waarin afwisselend zand-, klei- en veenlagen zijn gevormd. In dit gebied heeft het steeds veranderende landschap een grote invloed gehad op de bewoning. Daarom zal aan de hand van het landschap voor de verschillende periodes een verwachting aan het plangebied worden toegekend.

Het pleistocene zand, dat tijdens het laat-paleolithicum aan het oppervlak heeft gelegen en het veen dat in de loop van het mesolithicum is gevormd, is geërodeerd. De erosie heeft plaatsgevonden vanaf het laat-mesolithicum tot in het neolithicum. In deze periode heeft ter plaatse van het plangebied een zeegat gelegen.

Op basis van deze gegevens worden in het plangebied geen archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum verwacht.

Vanaf het neolithicum heeft de kust zich weer naar het westen richting de huidige kustlijn verplaatst, waarbij een brede strandwalzone werd gevormd. Op deze strandwallen zijn duinen (oude duinen) ontstaan. Deze strandwallen en duinen zijn geschikte bewoningsplaatsen, want ze liggen hoog, zijn beschermd tegen de zee en er is zoet water beschikbaar in de duinvalleien en het omringende en achterliggende veengebied ten oosten van het plangebied. In het oude duinzand zijn dan ook cultuurlagen gevonden uit de midden-ijzertijd tot en met de Romeinse tijd. Het duinzand is in verschillende fasen afgezet, waardoor een meters dik pakket zand is ontstaan, waarin diverse oude bewoningslagen/oppervlakken zich ontwikkeld hebben. Oudere bewoningssporen uit de bronstijd kunnen aanwezig zijn, maar zijn niet in de omgeving aangetroffen. In de diepere ondergrond van het plangebied bevinden zich venige afzettingen. Onder de berg is het een venig zandlaagje, waarvan de hoogteligging varieert tussen ruim 2,0 – 2,6 m +NAP. Aan de noordzijde van de berg daalt de onderkant van deze laag tot 1,75 m +NAP en is sprake van een echte veenlaag. Veenlagen representateren een oud oppervlak dat is ontstaan onder zeer natte omstandigheden. In de top van het veen kunnen echter wel sporen van bewoning en menselijk gebruik worden aangetroffen, in het bijzonder waar de veenlaag oploopt tegen een hoger deel van het toenmalige landschap.38 Hierdoor is het aannemelijk dat het gebied zich gedurende (een deel van) de bronstijd op de overgangszone heeft bevonden tussen een moeilijk betreedbare moeraszone in het noorden en het hoger gelegen gebied in het zuiden. Daarom is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor bewoningssporen uit de bronstijd. Vanwege het afdekkende duinzandpakket en de hoge grondwaterstand zijn eventuele archeologische resten goed geconserveerd.

In het plangebied heeft in de ijzertijd en Romeinse tijd bewoning en bijbehorende akkerbouw plaatsgevonden op de toenmalige Spanjaardsberg (zie paragraaf 2.3), die inmiddels is afgegraven tot aan het huidige maaiveld. Tijdens het onderzoek zijn zes bewoningsniveaus aangetroffen. Het oudste en diepst liggende bewoningsniveau is op de Spanjaardsberg aangetroffen tussen 3,7 – 4,2 m +NAP. In de zuidelijke rand van het plangebied waar de opgraving is uitgevoerd is tot aan dit niveau alles afgegraven (het huidige maaiveld ligt op circa 3,8 m +NAP), en is de verwachting voor nederzettingsresten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd zeer laag. Op basis van het noordprofiel dat tijdens de opgraving is beschreven, blijkt dat het oudste bewoningsniveau richting het noorden op de flank van de Spanjaardsberg naar beneden duikt tot ongeveer 3,0 – 3,3 m +NAP (afbeelding 2.9). Dit betekent dat de vindplaats van de Spanjaardsberg zich, wat betreft de oudste bewoningsperiode uit de late ijzertijd, tot in het plangebied kan uitstrekken. Het zal hoofdzakelijk sporen van agrarische activiteit en off-site sporen betreffen, maar huisplattegronden van boerderijen kunnen

38 Adviesnotitie van de gemeente.

hier ook aanwezig zijn. De kans op sporen uit de Romeinse tijd is klein, aangezien tijdens de opgraving is aangetoond dat op de Spanjaardsberg de restanten al fragmentarisch zijn en dat richting het noorden dat hele niveau recent is verstoord. Er geldt een hoge verwachting voor sporen uit de ijzertijd en een lage verwachting voor sporen uit de Romeinse tijd.

Afbeelding 2.9: Noord-zuidprofiel door de Spanjaardsberg (schaal 1:100). De bewoningsniveau’s die in het plangebied aanwezig kunnen zijn, zijn aangegeven met een rode pijl (Bron: Modderman 1960).

Ten noordoosten van het plangebied zijn nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen gevonden (zie paragraaf 2.3). Waarschijnlijk is het duingebied toen dun bevolkt geweest. Tijdens de opgraving in en rond het plangebied zijn echter geen archeologische resten uit deze periode aangetroffen. De verwachting voor het aantreffen van bewoningssporen uit de vroege middeleeuwen is daarom laag.

Geleidelijk verandert het bewoningspatroon. In de late middeleeuwen concentreert de bewoning zich in dorpen en bewoningsclusters, die zich niet langer alleen maar op de hogere terreinen ontwikkelen. Rondom deze dorpen ligt het landbouwareaal dat instaat voor de voedselvoorziening van de inwoners. Het plangebied heeft tot in de tweede helft van de 20e eeuw in een agrarische zone ten noordwesten van de historische bewoningskern van Santpoort gelegen. Er is geen oude bebouwing of historische nederzettingsstructuren bekend uit bestudering van historisch kaartmateriaal vanaf het begin van de 19e eeuw. Op basis van deze gegevens geldt voor het plangebied een lage verwachting voor nederzettingsresten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Wel kunnen ontginningsstructuren zoals greppels verwacht worden en losse vondsten in het opgebrachte dek, dat is opgebracht ten behoeve van de akkerbouw.

© Synthegra bv, Doetinchemseweg 61a, NL-7007 CB Doetinchem 23 van 30

Landschap Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen

Pleistocene zandondergrond

laat-paleolithicum zeer laag Bewoningssporen, tijdelijke kampementen:

vuursteen artefacten, haardkuilen

nvt, geërodeerd

Veen- en kleivlakte mesolithicum – neolithicum

zeer laag

Strandwallen met

tussenliggende valleien en vorming van oude duinen

bronstijd middelhoog Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

1,75 – 2,6 m +NAP (ongeveer 1,3 – 2,0 m beneden maaiveld)

ijzertijd hoog (met uitzondering van het gedeelte van de Spanjaardsberg waar de opgraving heeft plaatsgevonden)

Off-site sporen en sporen van agrarische activiteit:

akkerlaag, paalsporen

Huisplattegrond, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

Vanaf circa 3,0 – 3,3 m +NAP (ongeveer 0,5 – 1,0 m beneden maaiveld)

Romeinse tijd laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

Nvt, is verloren gegaan door recente verstoring

Oude duinen vroege

middeleeuwen

laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

late middeleeuwen laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

nieuwe tijd laag Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen

Sporen van landbouw, zoals (ontginnings)greppels

Vanaf het maaiveld

Tabel 2.2: Archeologische verwachting per periode.