• No results found

7

2 Bureauonderzoek

2.1 Methode

Ten behoeve van het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over bekende of verwachte archeologische waarden, alsmede over geologische, bodemkundige en historisch-geografische kenmerken van (de omgeving van) het plangebied.

In het kader van het bureauonderzoek zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

 Recente topografische kaarten (kadaster) en luchtfoto’s (BingMaps via ArcMap)

 Actuele Hoogtebestand van Nederland (bron: AHN.nl)

 Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000 (geraadpleegd via Archis2)

 Geomorfologische Kaart Nederland (geraadpleegd via Archis2)

Paleogeografische kaart van de Rijn-Maas delta (Cohen et al. 2012)

 Diverse historische kaarten (Kadastrale Kaart 1832, Topografische Militaire Kaarten serie 1830-1850 (nettekeningen), serie 1850-1945 (Bonnebladen), Top25 serie 1935-1995, geraadpleegd via watwaswaar.nl)

 Archeologische Monumentenkaart (AMK, geraadpleegd via Archis2)

 Archeologische waarnemingen, onderzoek- en vondstmeldingen (geraadpleegd via Archis2)

 Gemeentelijke archeologische beleidskaart (Past2Present 2009)

 Gemeentelijke archeologische verwachtingskaart (Verhoeven en Ellenkamp 2007)

 Bodemloket

 Rijksmonumenten vanuit de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl) 2.2 Fysische geografie

2.2.1 Geomorfologie en geologie

Het plangebied ligt in het rivierengebied in het stroomgebied van de Rijn en de Maas. Gedurende het Midden-Pleistoceen (700.000 – 130.000 jaar geleden) behoorde het gebied tot een brede stroomvlakte van deze rivieren. De rivieren hebben in deze periode voornamelijk een vlechtend patroon gehad, gekenmerkt door meerdere geulen en een onregelmatige afvoer (Berendsen 2004) en hebben in een brede vlakte een dik pakket zand en grind afgezet, dat wordt gerekend tot de Formatie van Urk, Laagpakket van Lingsfort (De Mulder e.a. 2003). De Rijn verplaatste haar loop geleidelijk richting het oosten, waarbij de rivier zich insneed, zodat de oudere afzettingen als terrassen in het landschap kwamen liggen. De zijtak van de Rijn zette in de loop van het Midden- en Laat-Pleistoceen nieuwe sedimenten af, die worden gerekend tot de Formatie van Kreften-heye. De restanten van dit oude rivierenlandschap liggen ten zuidoosten van het plangebied ter hoogte van Nieuw-Bergen en Well (Fig. 2.1, donkergroene kleur). In het Saalien (ca. 370.000 – 130.000 jaar geleden) heeft de Maas hier ook sedimenten afgezet, maar door latere erosieproces-sen zijn in de terraserosieproces-sen echter geen fluviatiele terreinvormen meer te herkennen (Verhoeven en Ellenkamp 2007).

In de daarop volgende warmere periode, het Eemien (ca. 130.000 – 110.000 jaar geleden) ver-plaatste de Rijnloop zich richting het noorden en was ook actief ter plaatse van het plangebied.

Ook in de ijstijd die daarna kwam, het Weichselien (ca. 110.000 – 10.000 jaar geleden), bleef de Rijn door dit dal stromen (Fig. 2.1). In het Laat-Glaciaal trok de Rijn zich uit het gebied terug.

De voormalige stroomgeulen van het vlechtende systeem werden verlaten en alleen bij hoogwater waren ze nog watervoerend. In het rustige milieu van de overstromingsvlakte werden voorname-lijk kleien afgezet. De Rijnafzettingen kenmerken zich dan ook door een kleiig oppervlak dat op geringe diepte overgaat in de grove zand en grinden van de Formatie van Kreftenheye. Door het geleidelijk terugtrekken van de Rijn kreeg met name in het gebied ten zuiden van Milsbeek de Maas de overhand (Verhoeven en Ellenkamp 2007). De Maas heeft grote delen van de Rijnafzet-tingen geërodeerd. Ter plaatse van het plangebied zijn de terrasafzetRijnafzet-tingen van de Rijn intact ge-bleven (Fig. 2.1). Deze afzettingen dateren uit het einde van het Midden-Weichselien, ca. 20.000 – 12.900 BP (Cohen et al. 2012).

8 Fig. 2.1: Schematisch overzicht van de landschappelijke onderverdeling op basis van de geologische kaart (Weerts. e.a.

2006 in Verhoeven en Ellenkamp 2007).

Delen van het laatglaciale Maasdal en ook het oudere Rijnterrassenlandschap, waarbinnen het plangebied ligt, zijn afgedekt door vroegholocene afzettingen (rivierduinen) (Verhoeven en Ellen-kamp 2007). De eerste fase van het Holoceen (het Preboreaal en Boreaal) was droog en koel, waardoor vanuit de vaak geheel of gedeeltelijk droogliggende, brede en ondiepe laatglaciale rivier-bedding verstuiving kon optreden, waardoor langs de rivieren zogenaamde rivierduinen werden gevormd (Berendsen 2004). Langs de oostzijde van de Maas is zo een uitstrekt rivierduinenge-bied ontstaan.

Later in het Holoceen werd het klimaat warmer en vochtiger en is het zand door de toenemende vegetatie vastgelegd. De Maas heeft zich ten westen van het plangebied ingesneden. De afzetting van de sediment vindt vooral plaats in de hoofdgeul, maar bij overstromingen is ook klei in de lagere delen van het dal afgezet. Het plangebied heeft in het Holoceen buiten de invloed van de

9 rivier gelegen. Ook zijn beeklopen ontstaan die de natuurlijke laagtes in het landschap volgen zoals de oude riviergeulen. Ca. 250 m ten oosten van het plangebied loopt de Kroonbeek.

In het rivierduinengebied heeft verstuiving plaatsgevonden. De verstuiving is als gevolg van de bevolkingstoename en de daarmee gepaard gaande ontbossing in de Late-Middeleeuwen. Plaat-selijk zijn aanwijzingen gevonden dat de verstuiving eerder is begonnen in de prehistorie als ge-volg van het (intensieve) gebruik als landbouwgrond. De stuifzandafzettingen bestaan uit versto-ven (rivierduin)zand en zijn alleen te onderscheiden als de stuifzanden door een bodem (een pod-zolbodem of vorstvaaggrond) zijn gescheiden van de onderliggende (rivierduin)zanden. Het stuif-zand wordt tot het Laagpakket van Kootwijk van de Formatie van Boxtel gerekend. De rivier-(stuif)duinen zijn duidelijk te zien op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) (Fig.

2.2). Op de geomorfologische kaart zijn ze aangegeven als land-/stuifduinen (Bijlage 4, code 4L8). Hoewel het plangebied vanwege de ligging binnen bebouwd gebied niet is gekarteerd op de geomorfologische kaart is op het AHN duidelijk te zien dat het plangebied binnen het reliëfrijke rivierduinengebied ligt.

Fig. 2.2: Het plangebied op het Actueel Hoogtebestand van Nederland (bron: www.ahn.nl).

2.2.2 Bodem

Op basis van de bodemkaart worden in het plangebied hoge bruine enkeerdgronden in grof zand verwacht (Bijlage 5, code bEZ30).

De enkeerdgronden worden gekenmerkt door een humeuze bovengrond die dikker is dan 50 cm en de oorspronkelijke bodem afdekt (De Bakker/ Schelling 1989). De humeuze bovengrond be-treft op de hogere zandgronden vaak een plaggendek, ook wel esdek genoemd. Plaggendekken zijn ontstaan, doordat in Zuid-Nederland vanaf ca. de 14e en 15e eeuw op grote schaal het sys-teem van potstalbemesting is toegepast (Spek 2004). Plaggen worden met mest van het vee ver-mengd en op de akkers uitgespreid om de bodem vruchtbaarder te maken. De oorspronkelijke bodem onder het plaggendek is waarschijnlijk een vorstvaaggrond is ontwikkeld. Dit bodemtype is kenmerkend voor rivierduincomplexen. Als verstuiving van het rivierduincomplex heeft

10 gevonden, kunnen er ook duinvaaggronden voorkomen (code Zd30), zoals die ten westen van het plangebied zijn gekarteerd.

In zandgronden vindt vaak van nature het proces podzolering plaats. Bij podzolering worden kleine deeltjes, zoals ijzer, aluminium en humus uitgespoeld door infiltrerend regenwater. Dit proces wordt ook wel uitloging genoemd (De Bakker/ Schelling 1989). In dit gebied zijn echter vorstvaaggronden ontwikkeld, omdat het zand hier waarschijnlijk uit mineralogisch rijker zand bestaat. Door deze rijkere bodem is er meer bodemleven, waardoor vorstvaaggronden kunnen ontstaan. Vorstvaaggronden hebben een ‘vage’ humushoudende bouwvoor (Ap-horizont). Door de voortdurende omwerking als gevolg van een hoge biologische activiteit is onder de bovengrond een min of meer homogene verbruiningslaag ontstaan (Vroon 2000). Deze verbruiningslaag wordt als een Bw-horizont geclassificeerd. Door de voortdurende omwerking behoort deze bo-dem tot de vaaggronden, maar dat is dus niet het gevolg van een beperkte periode van bobo-dem- bodem-vorming.

De duinvaaggronden worden gekenmerkt door een dunne bouwvoor, een micropodzol of humeu-ze bandjes met daaronder de natuurlijke ondergrond die uit stuifzand bestaat (De Bakker/ Schel-ling 1989). De stuifzandlaag is vaak dikker dan 80 cm en bestaat uit grijsgeel tot bruingeel, leem-arm zand. Het zand heeft een losse pakking en is vaak duidelijk gelaagd met donkere bandjes in-gestoven humus (Stichting voor Bodemkartering 1976). Op grotere diepte kan een begraven pod-zolbodem worden aangetroffen, die oorspronkelijk aan het maaiveld lag. Op andere plaatsen is de podzolbodem juist afgestoven.

Op de bodemkaart staan de gemiddelde grondwaterstanden aangegeven door middel van zoge-naamde grondwatertrappen (I t/m VII). Het plangebied wordt naar verwachting gekenmerkt door een diepe grondwaterstand (grondwatertrap VII*). Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grond-waterstand dieper dan 140 cm en de gemiddeld laagste grondgrond-waterstand dieper dan 160 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen.

2.3 Archeologie

Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten, waarnemingen of onderzoeks-meldingen aanwezig. In een straal van 1 km rondom het plangebied liggen drie archeologische monumentterreinen en zijn drieënveertig waarnemingen bekend (Bijlage 6 en 7).

Ca. 380 m ten zuidwesten van het plangebied ligt een beschermd terrein van zeer hoge archeolo-gische waarde (AMK-terrein 11184). Hier zijn restanten aanwezig van een kasteel uit de Late-Middeleeuwen (Genneperhuis) omgeven door versterkingen (wallen en grachten) van latere ves-tingwerken uit de Nieuwe tijd (zie ook paragraaf 2.4). De oudste vermelding van het Genneper-huis dateert uit het begin van de 11e eeuw.

Ca. 420 m ten noorden van het plangebied ligt een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-terrein 16754). Dit betreft de oude bewoningszone van Milsbeek langs de weg Onderkant waar archeologische resten uit de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd worden verwacht. Ca.

470 m ten westen van het plangebied langs de Bloemenstraat ligt een vergelijkbaar terrein, de oude dorpskern van Smelenberg (AMK-terrein 16260). Ook hier worden sporen uit de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd verwacht. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e eeuwse en vroeg-20e eeuwse kaarten. Ook kunnen sporen van oudere bewoning aanwezig zijn.

Bedacht dient echter te worden dat de bewoning in de Vroege en Volle-Middeleeuwen (tot ca.

1300 na Chr.) een meer dynamisch karakter gehad kan hebben en dat de plaats en grens ervan niet perse hoeft samen te vallen met die van de latere bewoning.

De oudste vondsten in het gebied dateren uit de steentijd. Tot op heden zijn nog geen vuursteen-vindplaatsen aangetoond met uitgebreid (gravend) archeologisch onderzoek, maar zijn wel veel vondsten gedaan die wijzen op de aanwezig van vuursteenvindplaatsen. De dichtstbijzijnde frag-menten bewerkt vuursteen zijn tijdens veldkarteringen aangetroffen in het Nierdal op ca. 310 - 390 m ten zuiden van het plangebied (waarneming 292058, 292059) en op het aangrenzende Rijnterras op ca. 180 – 310 m ten zuidoosten van het plangebied (waarneming 15651, 15869,

11 292054 t/m 292056, 292316). Het betreft voornamelijk fragmenten vuurstenen afval dat ruim is gedateerd in de periode Laat-Paleolithicum - Bronstijd. Een goed dateerbaar artefact betrof een spitskling uit het Midden-Neolithicum A en een vuurstenen bladspits uit de periode Vroeg-Neoli-thicum B – Laat-NeoliVroeg-Neoli-thicum B. Ook zijn fragmenten vuursteen gevonden die in het Mesolithi-cum zijn geplaatst (waarneming 15651). Bij een latere inspectie is geconstateerd dat deze vuur-steenvindplaats langs de Kroonbeek sterk is verstoord (waarneming 121300). Ook ten zuidwesten van het plangebied direct langs het Niersdal zijn vuurstenen afslagen en werktuigen gevonden uit het Mesolithicum (waarnemingen 27161, 27170, 292062). Ca. 890 - 940 m ten zuidoosten van het plangebied zijn op het Rijnterras langs de Maas bij veldkarteringen nog meer fragmenten be-werkt vuursteen gevonden, waaronder afslagen, afval, een klopsteen en een schrabber die ruim zijn gedateerd in de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd (waarnemingen 292057, 292065, 292060). Tijdens de veldkarteringen zijn ook fragmenten middeleeuws aardewerk gevonden en veel aardewerk uit de Nieuwe tijd. Vermoedelijk wijzen deze vondsten niet op een vindplaats, maar zijn ze gedurende de honderden jaren door bemesting op het land terecht gekomen.

Langs de Maas en in het Niersdal zijn enkele vondsten gedaan uit de IJzertijd (keramiek) en de Romeinse tijd (onder andere bouwmateriaal, munten en keramiek) maar een daadwerkelijke vindplaats is nog niet aangetroffen. Ca. 640 m ten noordwesten van het plangebied zijn op het rivierduincomplex twee fragmenten handgevormd aardewerk gevonden, die zijn gedateerd in de Bronstijd (waarneming 15923).

De onderzoeken die binnen een straal van 500 m rondom het plangebied zijn uitgevoerd, leveren geen aanvullende informatie op over bewoning in de prehistorie (Bijlage 6, Tab. 2.1). Op het rivierduincomplex heeft tot op heden nog weinig archeologisch onderzoek plaatsgevonden.

Onderzoeks

melding Ligging Aard melding Conclusies/advies

3079 390 m ten ZW

(Genneperhuis) Booronderzoek door RAAP in 1999

Zowel de ruïne van het Genneperhuis als de verdedigingsweren zijn in het landschap nog duidelijk zichtbaar. In het rapport worden aanbevelingen gedaan m.b.t. de toeristisch-recreatieve ontsluiting van het gebied.

28633 490 m ten W (Genneperhuis)

Proefsleuvenonderzoek door BAAC in 2008

Zie waarneming 436610  vervolgonderzoek noodzakelijk bij herstellen van de grachten 36841 440 m ten ZW

(Genneperhuis)

Proefsleuvenonderzoek door BAAC

in 2009 N.v.t.

25887 0 m ten ZW Gemeentelijke verwachtingskaart N.v.t.

27072 200 m ten NO Veldkartering door RCE in 2008 Geen resultaten gemeld

51575

210 m ten ZW (Genneperhuis-Niersmonding)

Booronderzoek door ADC in 2012 Geen resultaten gemeld

53538

20 m ten O (Rondweg Milsbeek)

Bureau- en verkennend booronderzoek door Vestigia in 2014

Vervolg d.m.v. karterende boringen

56219 160 m ten ZW (Dijkversterking)

Bureauonderzoek door RAAP in 2013

Vervolg in delen met een hoge verwachting waar ingrepen leiden tot verstoring van het archeologisch niveau Tab. 2.1: Onderzoeksmeldingen binnen een straal van 500 m rondom het plangebied.

Op de gemeentelijke beleidskaart ligt het plangebied in de zone Waarde-Archeologie 4 (middel-hoge en (middel-hoge archeologische verwachting) (Fig. 2.3). Op de gemeentelijke verwachtingskaart is dit gespecificeerd in een lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars en een hoge verwachting voor bewoningssporen van de latere landbouwende samenlevingen (Ver-hoeven en Ellenkamp 2007).

12 Fig. 2.3: Het plangebied op de beleidsadvieskaart van de gemeente Gennep (Past2Present 2009).

2.4 Historische geografie

Het historisch landschap kan worden verdeeld in cultuurgronden en de zogenaamde ‘woeste gronden’. De cultuurgronden zijn de oude bouwlanden en de woeste gronden omvatten de niet-ontgonnen landschapsdelen, zoals bossen, heide, beekdalen, vennen en moerassen. De woeste gronden werden vanaf de Late-Middeleeuwen gebruikt als graas- en hooiland. Ook werd bos-strooisel verzameld en plaggen gestoken (heide- en/of grasplaggen) voor zogenaamde plaggenbe-mesting voor de landbouw.

Volgens de informatie behorende bij het minuutplan (OAT’s) zijn de percelen waar het plange-bied onderdeel vanuit maakt in gebruik als bouwland (Fig. 2.4). Volgens de studie naar het cul-tuurlandschap van Noord- en Midden-Limburg (Renes 1999) wordt het plangebied daarom tot de bouwlanden gerekend. Het betreft een zogenaamd ‘veld’. Dit is een aaneengesloten en visueel open stuk bouwland dat verdeels is verschillende kavels en door verschillende boeren werd ge-bruikt. Dit is vergelijkbaar met de essen in Drenthe, de enken in Overijssel, de engen in Gelder-land en akkers in Noord-Brabant. Fig. 2.5 laat een ruimer beeld van de omgeving zien, waarbij ter plaatse van het plangebied de toponiem ‘de Heuvel’ staat aangegeven. Dit geeft aan dat het plangebied op een hoge rivierduin ligt.

Er zijn een aantal bewoningskernen die vermoedelijk zijn ontstaan in de Vroege-Middeleeuwen.

Waarschijnlijk is Milsbeek een paar eeuwen jonger. Milsbeek dat ca. 420 m ten noorden van het plangebied ligt, wordt voor het eerst genoemd in 1336: unum mansum in Milsbeke (een huis in Milsbeek) (Renes 1999).

13 Fig. 2.4: Het plangebied op de kaart uit het begin van de 19e eeuw, kadastrale minuut (bron: www.watwaswaar.nl).

Fig. 2.5: Het plangebied op de kaart uit 1868, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl).

14 De Driekronenstraat is genoemd naar de voormalige herbergboerderij met die naam vlakbij de monding van de Kroonbeek in de Niers. De herkomst van de naam is niet duidelijk. In 1731 woont in de nabijheid de Erben Peter Krohn. Mogelijk is er verband tussen de familienaam en het daar liggende kroonwerk van het Genneperhuis of waren er drie ongetrouwde broers die bij de stenenbrug een bierhuis begonnen? De naam kan ook samenhangen met de drie punten van het kroonwerk van het bastion van het Genneperhuis. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de boerderij verwoest en na de oorlog aan de overkant van de rijksweg (oostzijde) opnieuw gebouwd (www.milsbeek.info).

In de Tachtigjarige Oorlog is de burcht (Genneperhuis), die ca. 380 m ten zuidwesten van het plangebied ligt, uitgebouwd tot een versterking met ravelijnen en een kroonwerk zodat een bas-tion ontstond. In juni 1641 toen de burcht in handen was van de Spanjaarden begon prins Fre-derik Hendrik met een grootschalig beleg van het Genneperhuis. Hij liet een zogenaamde circum-vallatielinie aanleggen met een lengte van ruim 12 km. Een circumcircum-vallatielinie is een door een belegeraar rondom een vesting aangelegd buitenwaarts gericht stelsel of linieketen van loopgra-ven, schansen, grachten etc. met het doel de bevoorrading en pogingen tot onzet van de vesting tegen te gaan. Langs de circumvallatielinie lagen de kwartieren van de verschillende legerleiders.

Uiteindelijk hebben de Spanjaarden zich op 29 juli 1641 overgegeven (Verhoeven en Ellenkamp 2007). Op basis van historisch kaartmateriaal zijn de verdedigingswerken op de huidige topogra-fische kaart weergegeven. Hieruit blijkt dat ca. 170 m ten noorden van het plangebied het kwar-tier van de graaf van Hoorne heeft gelegen en direct ten noorden daarvan de linie wordt verwacht.

Op grond van deze informatie hebben ter plaatse van het plangebied geen verdedingswerken gele-gen.

Fig. 2.6: Het plangebied op de kaart van Het Genneperhuis en omgeving anno 1641 (Verhoeven en Ellenkamp 2007, kaartbijlage 2).

Aan het einde van de 19e eeuw is in het oostelijke deel van het plangebied een bosstrook aange-legd (Fig. 2.7). De rest van het plangebied is nog steeds in gebruik als bouwland. In de tweede helft van de 20e eeuw is binnen het plangebied een compostbedrijf gevestigd (Fig. 2.8).

15 Fig. 2.7: Het plangebied op de kaart uit 1897, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl).

Fig. 2.8: Het plangebied op de topografische kaart uit 1978 (www.watwaswaar.nl).

16 2.5 Bodemverstoring

Binnen het plangebied zijn geen bodemverontreinigingen, saneringen of ondergrondse olietanks, benzinepompinstallaties en dergelijke bekend waardoor archeologische resten mogelijk verloren zijn gegaan (www.bodemloket.nl). Wel kan de bodem bij de aanleg van het bedrijventerrein tot op enige diepte zijn verstoord.

2.6 Specifieke archeologische verwachting

Op basis van de gegevens uit het bovenstaande bureauonderzoek is voor het plangebied een ge-specificeerde archeologische verwachting opgesteld (Tab. 2.2). Het landschap heeft met name voor de prehistorische mens een belangrijke rol gespeeld in de keuze voor een bewoningslocatie.

Het plangebied ligt op een rivierterras direct ten noordoosten van het Niersdal en is afgedekt met rivierduinzand. Vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum worden onder het rivierduin in de top van de terrasafzettingen verwacht. Jongere vindplaatsen worden in de top van het rivierduin ver-wacht eventueel afgedekt door jongere verstuivingsfases.

Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen

Laat-Paleolithicum Middelhoog

Bewoningssporen, tijdelijke kampementen, vuursteen artefacten, haardkuilen

Onder het rivierduinzand in de top van het rivierterras (vanaf ca. 2,0

m beneden maaiveld) Mesolithicum -

Neolithicum Laag

Onder het plaggendek in de top van de vorstvaaggrond Neolithicum –

Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw)

Hoog

Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen,

gebruiksvoorwerpen, (paal)kuilen, greppels Begravingsresten: grafheuvel, kringgreppel, fragmenten aardewerk (urn), verbrande botresten

Onder het plaggendek in de top van de vorstvaaggrond tot in de

C-horizont Late-Middeleeuwen –

Nieuwe tijd Hoog Vanaf maaiveld tot diep

in de C-horizont Tab. 2.2 Archeologische verwachting per periode voor het plangebied.

Jager-verzamelaars kozen als woon- en verblijfplaats vaak voor de (flanken van) hoger liggende terreingedeelten in het landschap, bij voorkeur in de buurt van open water. Water was een be-langrijk gegeven, niet alleen voor het lessen van de dorst. Nabij water heerst er ook een grotere biodiversiteit wat de jacht en het verzamelen van plantaardig voedsel vergemakkelijkt. Archeolo-gische vindplaatsen uit deze periode komen dus met name voor op overgangen van nat naar droog (de zogenaamde gradiëntzones). Uit het Laat-Paleolithicum zijn uit (Zuid-)Nederland maar weinig archeologische gegevens bekend. Het vrijwel ontbreken van laat-paleolithische spo-ren is een fenomeen dat zich in een groot deel van Noord-Limburg afspeelt, in ieder geval van Venlo tot aan de noordgrens. Zo is uit het onderzoeksgebied slechts één laat-paleolitische vind-plaats bekend (tussen Plasmolen en Milsbeek) (Verhoeven en Ellenkamp 2007). Gezien de land-schappelijke ligging en de verwachte afzettingen wordt het potentiële archeologische niveau uit het Laat-Paleolithicum ter plaatse van het plangebied onder het rivierduinzand in de top van de oudere terrasafzettingen verwacht. Mogelijk is de afdekking met rivierduinzand en de relatief grote diepteligging van het archeologische niveau één van de oorzaken van de kleine hoeveelheid vondsten uit deze periode. Gedurende een deel van het Laat-Paleolithicum vormde het plange-bied de actieve riviervlakte van de Rijn en zal waarschijnlijk geen aantrekkelijke bewoningslocatie zijn geweest. In het laatste deel van het Laat-Paleolithicum verplaatste de Rijn zich echter en werden de Niers en de Maas actief in de buurt van het plangebied. Het plangebied lag in die periode relatief hoog op het oude rivierterras van de Rijn vlakbij de Niers en de Maas waardoor het aantrekkelijke bewoningslocatie vormde. Op basis van deze gegevens is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum.

Er zijn in de omgeving 21 vindplaatsen aangetroffen die ruim zijn geplaatst in de periode Laat- Paleolithicum – Mesolithicum. Gezien het vrijwel ontbreken van - duidelijke – laatpaleolitische

Er zijn in de omgeving 21 vindplaatsen aangetroffen die ruim zijn geplaatst in de periode Laat- Paleolithicum – Mesolithicum. Gezien het vrijwel ontbreken van - duidelijke – laatpaleolitische