• No results found

12 Fig. 2.3: Het plangebied op de beleidsadvieskaart van de gemeente Gennep (Past2Present 2009).

2.4 Historische geografie

Het historisch landschap kan worden verdeeld in cultuurgronden en de zogenaamde ‘woeste gronden’. De cultuurgronden zijn de oude bouwlanden en de woeste gronden omvatten de niet-ontgonnen landschapsdelen, zoals bossen, heide, beekdalen, vennen en moerassen. De woeste gronden werden vanaf de Late-Middeleeuwen gebruikt als graas- en hooiland. Ook werd bos-strooisel verzameld en plaggen gestoken (heide- en/of grasplaggen) voor zogenaamde plaggenbe-mesting voor de landbouw.

Volgens de informatie behorende bij het minuutplan (OAT’s) zijn de percelen waar het plange-bied onderdeel vanuit maakt in gebruik als bouwland (Fig. 2.4). Volgens de studie naar het cul-tuurlandschap van Noord- en Midden-Limburg (Renes 1999) wordt het plangebied daarom tot de bouwlanden gerekend. Het betreft een zogenaamd ‘veld’. Dit is een aaneengesloten en visueel open stuk bouwland dat verdeels is verschillende kavels en door verschillende boeren werd ge-bruikt. Dit is vergelijkbaar met de essen in Drenthe, de enken in Overijssel, de engen in Gelder-land en akkers in Noord-Brabant. Fig. 2.5 laat een ruimer beeld van de omgeving zien, waarbij ter plaatse van het plangebied de toponiem ‘de Heuvel’ staat aangegeven. Dit geeft aan dat het plangebied op een hoge rivierduin ligt.

Er zijn een aantal bewoningskernen die vermoedelijk zijn ontstaan in de Vroege-Middeleeuwen.

Waarschijnlijk is Milsbeek een paar eeuwen jonger. Milsbeek dat ca. 420 m ten noorden van het plangebied ligt, wordt voor het eerst genoemd in 1336: unum mansum in Milsbeke (een huis in Milsbeek) (Renes 1999).

13 Fig. 2.4: Het plangebied op de kaart uit het begin van de 19e eeuw, kadastrale minuut (bron: www.watwaswaar.nl).

Fig. 2.5: Het plangebied op de kaart uit 1868, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl).

14 De Driekronenstraat is genoemd naar de voormalige herbergboerderij met die naam vlakbij de monding van de Kroonbeek in de Niers. De herkomst van de naam is niet duidelijk. In 1731 woont in de nabijheid de Erben Peter Krohn. Mogelijk is er verband tussen de familienaam en het daar liggende kroonwerk van het Genneperhuis of waren er drie ongetrouwde broers die bij de stenenbrug een bierhuis begonnen? De naam kan ook samenhangen met de drie punten van het kroonwerk van het bastion van het Genneperhuis. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de boerderij verwoest en na de oorlog aan de overkant van de rijksweg (oostzijde) opnieuw gebouwd (www.milsbeek.info).

In de Tachtigjarige Oorlog is de burcht (Genneperhuis), die ca. 380 m ten zuidwesten van het plangebied ligt, uitgebouwd tot een versterking met ravelijnen en een kroonwerk zodat een bas-tion ontstond. In juni 1641 toen de burcht in handen was van de Spanjaarden begon prins Fre-derik Hendrik met een grootschalig beleg van het Genneperhuis. Hij liet een zogenaamde circum-vallatielinie aanleggen met een lengte van ruim 12 km. Een circumcircum-vallatielinie is een door een belegeraar rondom een vesting aangelegd buitenwaarts gericht stelsel of linieketen van loopgra-ven, schansen, grachten etc. met het doel de bevoorrading en pogingen tot onzet van de vesting tegen te gaan. Langs de circumvallatielinie lagen de kwartieren van de verschillende legerleiders.

Uiteindelijk hebben de Spanjaarden zich op 29 juli 1641 overgegeven (Verhoeven en Ellenkamp 2007). Op basis van historisch kaartmateriaal zijn de verdedigingswerken op de huidige topogra-fische kaart weergegeven. Hieruit blijkt dat ca. 170 m ten noorden van het plangebied het kwar-tier van de graaf van Hoorne heeft gelegen en direct ten noorden daarvan de linie wordt verwacht.

Op grond van deze informatie hebben ter plaatse van het plangebied geen verdedingswerken gele-gen.

Fig. 2.6: Het plangebied op de kaart van Het Genneperhuis en omgeving anno 1641 (Verhoeven en Ellenkamp 2007, kaartbijlage 2).

Aan het einde van de 19e eeuw is in het oostelijke deel van het plangebied een bosstrook aange-legd (Fig. 2.7). De rest van het plangebied is nog steeds in gebruik als bouwland. In de tweede helft van de 20e eeuw is binnen het plangebied een compostbedrijf gevestigd (Fig. 2.8).

15 Fig. 2.7: Het plangebied op de kaart uit 1897, Bonneblad (bron: www.watwaswaar.nl).

Fig. 2.8: Het plangebied op de topografische kaart uit 1978 (www.watwaswaar.nl).

16 2.5 Bodemverstoring

Binnen het plangebied zijn geen bodemverontreinigingen, saneringen of ondergrondse olietanks, benzinepompinstallaties en dergelijke bekend waardoor archeologische resten mogelijk verloren zijn gegaan (www.bodemloket.nl). Wel kan de bodem bij de aanleg van het bedrijventerrein tot op enige diepte zijn verstoord.

2.6 Specifieke archeologische verwachting

Op basis van de gegevens uit het bovenstaande bureauonderzoek is voor het plangebied een ge-specificeerde archeologische verwachting opgesteld (Tab. 2.2). Het landschap heeft met name voor de prehistorische mens een belangrijke rol gespeeld in de keuze voor een bewoningslocatie.

Het plangebied ligt op een rivierterras direct ten noordoosten van het Niersdal en is afgedekt met rivierduinzand. Vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum worden onder het rivierduin in de top van de terrasafzettingen verwacht. Jongere vindplaatsen worden in de top van het rivierduin ver-wacht eventueel afgedekt door jongere verstuivingsfases.

Periode Verwachting Verwachte kenmerken vindplaats Diepteligging sporen

Laat-Paleolithicum Middelhoog

Bewoningssporen, tijdelijke kampementen, vuursteen artefacten, haardkuilen

Onder het rivierduinzand in de top van het rivierterras (vanaf ca. 2,0

m beneden maaiveld) Mesolithicum -

Neolithicum Laag

Onder het plaggendek in de top van de vorstvaaggrond Neolithicum –

Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw)

Hoog

Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen,

gebruiksvoorwerpen, (paal)kuilen, greppels Begravingsresten: grafheuvel, kringgreppel, fragmenten aardewerk (urn), verbrande botresten

Onder het plaggendek in de top van de vorstvaaggrond tot in de

C-horizont Late-Middeleeuwen –

Nieuwe tijd Hoog Vanaf maaiveld tot diep

in de C-horizont Tab. 2.2 Archeologische verwachting per periode voor het plangebied.

Jager-verzamelaars kozen als woon- en verblijfplaats vaak voor de (flanken van) hoger liggende terreingedeelten in het landschap, bij voorkeur in de buurt van open water. Water was een be-langrijk gegeven, niet alleen voor het lessen van de dorst. Nabij water heerst er ook een grotere biodiversiteit wat de jacht en het verzamelen van plantaardig voedsel vergemakkelijkt. Archeolo-gische vindplaatsen uit deze periode komen dus met name voor op overgangen van nat naar droog (de zogenaamde gradiëntzones). Uit het Laat-Paleolithicum zijn uit (Zuid-)Nederland maar weinig archeologische gegevens bekend. Het vrijwel ontbreken van laat-paleolithische spo-ren is een fenomeen dat zich in een groot deel van Noord-Limburg afspeelt, in ieder geval van Venlo tot aan de noordgrens. Zo is uit het onderzoeksgebied slechts één laat-paleolitische vind-plaats bekend (tussen Plasmolen en Milsbeek) (Verhoeven en Ellenkamp 2007). Gezien de land-schappelijke ligging en de verwachte afzettingen wordt het potentiële archeologische niveau uit het Laat-Paleolithicum ter plaatse van het plangebied onder het rivierduinzand in de top van de oudere terrasafzettingen verwacht. Mogelijk is de afdekking met rivierduinzand en de relatief grote diepteligging van het archeologische niveau één van de oorzaken van de kleine hoeveelheid vondsten uit deze periode. Gedurende een deel van het Laat-Paleolithicum vormde het plange-bied de actieve riviervlakte van de Rijn en zal waarschijnlijk geen aantrekkelijke bewoningslocatie zijn geweest. In het laatste deel van het Laat-Paleolithicum verplaatste de Rijn zich echter en werden de Niers en de Maas actief in de buurt van het plangebied. Het plangebied lag in die periode relatief hoog op het oude rivierterras van de Rijn vlakbij de Niers en de Maas waardoor het aantrekkelijke bewoningslocatie vormde. Op basis van deze gegevens is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum.

Er zijn in de omgeving 21 vindplaatsen aangetroffen die ruim zijn geplaatst in de periode Laat- Paleolithicum – Mesolithicum. Gezien het vrijwel ontbreken van - duidelijke – laatpaleolitische vindplaatsen aan de ene kant en de 43 mesolithische vindplaatsen aan de andere kant, is het zeer waarschijnlijk dat de genoemde 21 vindplaatsen van mesolithische origine zijn (Verhoeven en

17 Ellenkamp 2007). Op de verwachtingskaart van de gemeente Gennep zijn met name de zones di-rect langs de Maas, de Niers, beeklopen en/of oude rivierlopen aangegeven als hoge verwachtings-zones voor vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars. De vuursteenvondsten die in de directe omgeving van het plangebied zijn gedaan, liggen ook grotendeels in de hoge verwachtingszone langs de Niers en de Kroonbeek. Aan het plangebied is op deze kaart een lage verwachting toege-kend voor deze periode omdat het net te ver ligt van het Niersdal en de Kroonbeek. Op het rivier-duincomplex waar het plangebied op ligt, zijn ook geen vondsten gedaan uit deze periode. Het ligt wel voor de hand dat ook hier in de jaren tachtig en begin jaren negentig net als langs de Niers en de Kroonbeek akkers zijn afgelopen maar er zijn geen vondsten van fragmenten vuur-steen gemeld. Op basis de landschappelijke ligging en de vondsten in de omgeving is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Mesolithicum en Neolithicum.

Vanaf het Neolithicum ontstaan in onze streken de eerste landbouwculturen die gekenmerkt wor-den door sewor-dentaire nederzettingen. In de beginperiode combineert men akkerbouw met het ja-gen en verzamelen, maar geleidelijk stapt men over naar akkerbouw en veeteelt. De nederzettin-gen worden gekenmerkt door permanente woninnederzettin-gen die vaak diep in de grond gefundeerd waren.

Waterputten werden gegraven voor de watervoorziening terwijl in en nabij de nederzetting afval-kuilen werden gegraven om afval te begraven. Naast nederzettingsresten kunnen ook begravingen worden verwacht. Restanten hiervan kunnen bestaan uit kringgreppels, fragmenten aardewerk (urnen), crematieresten, inhumaties e.d. Deze sporen kunnen diep in de bodem reiken. De vond-sten kunnen vanaf het maaiveld en in het plaggendek worden verwacht als deze zijn opgeploegd.

Het sporenniveau wordt onder het plaggendek verwacht in de top van de oorspronkelijke vorst-vaaggrond dan wel C-horizont, voor zover deze niet is verploegd/verstoord. De neolithische vind-plaatsen liggen vooral tussen Milsbeek en Gennep. Het plangebied ligt binnen deze zone maar in de directe omgeving zijn afgezien van vuurstenenvondsten uit het Neolithicum nog geen duidelij-ke vindplaatsen van een (laatneolithisch) nederzetting gevonden. De enige aanwijzing is een frag-ment handgevormd aardewerk dat in het Neolithicum is geplaatst dat is gevonden op het rivier-duincomplex ca. 860 m ten westen van het plangebied (waarneming 292276). In Zuid-Nederland is de Bronstijd slecht vertegenwoordigd. Dat tot op heden weinig materiaal uit de Bronstijd in de-ze regio is aangetroffen, wil niet de-zeggen dat er geen bewoning heeft plaatsgevonden. Waarschijn-lijk worden de vindplaatsen niet herkend of zijn ze niet meer herkenbaar. Met name het aarde-werk uit de Bronstijd is erg bros en verweert snel als het aan het oppervlak ligt. Vuurstenen arte-acten die specifiek uit de Bronstijd komen, zijn niet bekend, dus het is goed mogelijk dat enkele vindplaatsen met vuurstenen artefacten eigenlijk vindplaatsen uit de Bronstijd betreffen. Grafheu-vels uit deze periode zijn vooral bewaard op plaatsen waar ze niet zijn geëgaliseerd door bijvoor-beeld landbouwwerkzaamheden. Dat er bewoning was, wordt in ieder geval duidelijk uit de aan-wezigheid van de grafheuvels. De vindplaatsen uit de Bronstijd liggen vooral op de terrasrand langs de Maas tussen Molenhoek in het noorden en Heijen in het zuiden (Verhoeven en Ellen-kamp 2007). Milsbeek valt binnen deze zone. Ca. 640 m ten noordwesten van het plangebied zijn twee fragmenten handgevormd aardewerk gevonden, die mogelijk wijzen op bewoning in de Bronstijd. Van jongere perioden zijn in de omgeving van het plangebied langs de Maas en in het Niersdal ook enkele vondsten gedaan zoals uit de IJzertijd (keramiek) en de Romeinse tijd (onder andere bouwmateriaal, munten en keramiek) maar een daadwerkelijke vindplaats is nog niet aan-getoond. Overigens heeft op het rivierduincomplex waar het plangebied op ligt tot op heden nog relatief weinig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de landschappelijke ligging op een oud bouwland op een rivierterrras langs het Niersdal en de Maas is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor nederzettings- en begravingsresten van landbouwende samenle-vingen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).

Vanaf de Late-Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) verandert het bewoningspatroon. Bewoning concentreert zich in dorpen, steden en bewoningsclusters. Rondom deze dorpen ligt het bouwareaal dat instaat voor de voedselvoorziening van de inwoners. In deze periode is de land-schappelijke ligging van het gebied niet meer doorslaggevend voor de locatiekeuze. Uit het histo-risch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied onderdeel heeft uitgemaakt van de oude bouwlan-den. Op historisch kaartmateriaal is geen bebouwing binnen het plangebied aangegeven. De boerderij De Kroon heeft oorspronkelijk bij de splitsing gelegen van de huidige Rijksweg en de Driekronenweg ten zuiden van het plangebied. Restanten van deze boerderij en eventuele directe

18 voorgangers worden in deze zone verwacht. Aan het plangebied is daarom een lage verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit de Late-Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) en de Nieuwe tijd. Mogelijk dat in de Volle-Middeleeuwen (zie vorige paragraaf) de boerderij(en) hoger op het rivierduin hebben gelegen ter plaatse van het plangebied.

19

3 Booronderzoek

3.1 Werkwijze

Om de bodemopbouw binnen het plangebied in kaart te brengen is een verkennend booronder-zoek uitgevoerd met een boordichtheid van minimaal 6 boringen per hectare. Aangezien het plan-gebied een oppervlakte heeft van ca. 1,4 ha zijn in totaal 9 boringen gezet. De bovenste betonlaag is verwijderd met een mechanische betonboor met een diameter van 120 mm. Vervolgens zijn de boringen uitgevoerd met een Edelmanboor met een boordiameter van 7 cm en doorgezet tot mi-nimaal 30 cm in de C-horizont. Voor zover de terreinomstandigheden (bebouwing, verhardingen, begroeiing etc.) het toelieten, is een boorgrid van 40 x 50 m gebruikt, waarbij de afstand tussen de raaien 40 m en de afstand tussen de boringen 50 m bedraagt. Voor een optimale verdeling van de boringen verspringt het beginpunt van een raai 25 m ten opzichte van de naastgelegen raai. De exacte boorlocaties zijn uitgezet met een handheld GPS toestel. Het opgeboorde sediment is verbrokkeld en versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals houtskool, vuursteen en aardewerk. De boringen zijn beschreven conform de NEN 5104 en de bodemclassificatie volgens De Bakker en Schelling (1989).

3.2 Beschrijving en interpretatie van de boorgegevens

Voor de ligging van de boorpunten wordt verwezen naar Bijlage 8, de boorbeschrijvingen zijn te vinden in Bijlage 9.

3.2.1 Sediment

De natuurlijke ondergrond bestaat in het algemeen uit zwak siltig, matig grof zand dat matig ge-sorteerd is en vrij scherp aanvoelt. Op basis van deze kenmerken is het sediment geïnterpreteerd als rivierduinzand (Laagpakket van Delwijnen, Formatie van Boxtel). In de zuidoostelijke punt van het plangebied (boring 1) is vanaf 150 cm beneden maaiveld zeer grof zand aangetroffen dat matig roesthoudend was. Daaronder is vanaf 175 cm beneden maaiveld een sterk zandige leem-laag aangetroffen met een dikte van 15 cm. Deze leemleem-laag is geïnterpreteerd als een overstro-mingsafzetting en vormt de top van het oude rivierterras (Laagpakket van Wijchen, Formatie van Kreftenheye). Daaronder is matig grof beddingzand aangetroffen.

3.2.2 Bodem

In vijf van de negen boringen is in het rivierduinzand een vrijwel intact bodemprofiel aangetroffen (boring 2, 3, 5, 8 en 9). Onder een betonlaag en een laag bouwzand is vanaf ca. 45 - 90 cm bene-den maaiveld een bruine enkeerdgrond aangetroffen. Het bovenste deel van de enkeerdgrond be-staat uit humeus, donkerbruingrijs zand dat is geïnterpreteerd als de voormalige bouwvoor (Aap-horizont). Daaronder is een lichtere, grijsbruine horizont aanwezig die is geïnterpreteerd als een plaggenlaag (Aa-horizont). Deze laag gaat geleidelijk via een lichtoranjebruine horizont over in de natuurlijke ondergrond (Fig. 3.1, linker foto). Deze overgangshorizont wordt hier AC-horizont genoemd maar mogelijk is de classificatie als BC-horizont beter. De indruk is namelijk dat onder het plaggendek plaatselijk nog een restant van de oorspronkelijke vorstvaaggrond aanwezig is in de vorm van een bruin(oranje) Bw-horizont. In de boringen is het soms moeilijk om onderscheid te maken tussen het plaggendek en de natuurlijke bodem omdat het bruine plaggendek weinig van kleur verschilt van de oorspronkelijke vorstvaaggrond zoals bijvoorbeeld in boring 9 (Fig. 3.1, rechter foto). Het plaggendek heeft (inclusief de voormalige bouwvoor) een dikte van 55-75 cm.

De overgangslaag naar de C-horizont bevindt zich op een diepte vanaf 120 – 145 cm beneden maaiveld.

Ter plaatse van de boringen 1, 4, 6 en 7 is het bovenbeschreven bodemprofiel afgetopt. De voor-malige bouwvoor ontbreekt of is vermengd met de opgebrachte laag bouwzand. Wel is nog een restant van het plaggendek (Aa-horizont) aangetroffen en een intacte overgang naar de natuurlijke ondergrond.

20 Ter plaatse van boring 8 is de bodem verkleurd (blauwig), mogelijk door (olie)vervuiling waar-door de bodemhorizonten minder goed zijn te onderscheiden.

Fig. 3.1: Het opgeboorde sediment van boring 2 (links) en boring 9 (rechts).

3.3 Archeologische interpretatie

In een groot deel van het plangebied is onder een betonlaag en bouwzand vanaf ca. 45 - 90 cm beneden maaiveld een intacte bruine enkeerdgrond aangetroffen. Op een aantal plaatsen is de bodem afgetopt maar is nog wel een restant van het plaggendek met een intacte overgang naar de C-horizont aanwezig.

Op basis van de ligging op een rivierduincomplex langs het Niersdal en de Maas is in het bureau-onderzoek een hoge verwachting toegekend voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) aan het plangebied. Het archeologische sporen-niveau voor deze periode wordt onder het plaggendek verwacht in de top van de natuurlijke on-dergrond. Archeologische vondsten kunnen al in het plaggendek worden aangetroffen omdat bij de aanleg van het plaggendek vermoedelijke de top van het potentiële archeologische niveau is verploegd/omgezet. Aangezien de top van de natuurlijke ondergrond (archeologische sporenni-veau) intact is en overal het afdekkende plaggendek of een restant daarvan nog aanwezig is, blijft de hoge verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) gehandhaafd. In het grootste deel van het plaggendek is de top van het

21 gendek aangetroffen vanaf 80 – 120 cm beneden maaiveld. De overgangslaag naar de C-horizont bevindt zich op een diepte vanaf 120 – 145 cm beneden maaiveld. Ter plaatse van de boringen 1 en 4 ligt het potentiële archeologische niveau dichter aan het oppervlak. In deze zones is het res-tant van het plaggendek aangetroffen vanaf 35 – 45 cm beneden maaiveld en begint de natuurlijke ondergrond vanaf 45 – 50 cm beneden maaiveld. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor ver-stuivingsfases binnen het rivierduincomplex.

Verder is in het bureauonderzoek een middelhoge verwachting toegekend voor vuursteenvind-plaatsen uit het Laat-Paleolithicum op een dieperliggend niveau onder het rivierduinzand in de top van de oudere terrasafzettingen. In het zuidoostelijke deel van het plangebied is de top van het oude rivierterras intact aangetroffen vanaf 175 cm beneden maaiveld. In de rest van het plangebied ligt het oude rivierterras dieper en is niet binnen de maximale boordiepte van 200 – 220 cm aangetroffen.

Fig. 3.2: Het opgeboorde sediment van boring 4.

22

4 Conclusie

4.1 Inleiding

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde arche-ologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen. In paragraaf 4.2 wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvra-gen zoals die voorafgaand aan het onderzoek zijn geformuleerd. In paragraaf 0 wordt een advies gegeven ten aanzien van archeologisch vervolgonderzoek.

4.2 Conclusies / beantwoording van de onderzoeksvragen

Op grond van de resultaten van het onderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Archeologische vondsten kunnen in het plaggendek worden aangetroffen dat in het grootste deel van het plangebied vanaf 80 – 120 cm beneden maaiveld aanwezig is. De overgangs-laag naar de C-horizont waarin de eventueel aanwezige archeologische sporen zichtbaar zullen worden, bevindt zich op een diepte vanaf 120 – 145 cm beneden maaiveld. Dit betekent dat

Op grond van de resultaten van het onderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Volle-Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Archeologische vondsten kunnen in het plaggendek worden aangetroffen dat in het grootste deel van het plangebied vanaf 80 – 120 cm beneden maaiveld aanwezig is. De overgangs-laag naar de C-horizont waarin de eventueel aanwezige archeologische sporen zichtbaar zullen worden, bevindt zich op een diepte vanaf 120 – 145 cm beneden maaiveld. Dit betekent dat