• No results found

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen · dbnl"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans

bron

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen. J.J. Romen, Roermond 1857

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/cour006hand01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Voorwoord.

Lieve kinderen.

Van Alphen, mijn liefjes, dien kent gij van buiten, Van Duijse, dien kent ge ook van woordje tot woord, En toen ge uit Van Hasselt zoo lief declameerdet, Heb ik u met vreugde en met liefde gehoord.

En toen ik daarna u den meester zag plagen, Om nieuwere stukjes, gelijk op wat toon, Toen heb ik dit handvol gedichtjes vervaardigd, Die krijgt gij van mij nu, al zijn zij niet schoon.

Ik weet het, het nieuwe kan altijd behagen, Al komt het bij 't oude te kort in waardij, Ik weet het, dees versjes, hoe luttel in waarde, Die maken u vrolijk, die maken u blij.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(3)

Doorleest hen eens allen, mijn leerzame vriendjes, En als gij er de schoonste van buiten uit kent, Zal ik er wel tienmaal zooveel voor u schrijven, En 'k doe ze u dan allen op nieuwjaar present.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(4)

1. Nieuwjaarwenschen.

Weder is het nieuwjaaravond, Weder wordt het nieuwjaardag, 'k Wensch u, waarde landgenooten, Al wat 't hart behagen mag.

'k Wensch dat liefde en heil en vrede 't Land gelijk een bloemkrans tooit, Dat er nijverheid en handel Als een lenterooze bloeit.

'k Wensch dat zorg en armoê tevens Als het najaarsblad verdwijnt, En dat steeds de zon der weelde Op den grond van Neêrland schijnt.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(5)

'k Wensch, ja 'k wensch uit heel mijn harte Dat al 't aardsche zielsverdriet,

Als het oude jaar verdwijne En van Neêrland henen vliedt.

'k Wensch aan u, o aardsche grooten!

Die den last der schatten draagt, En die, met die vracht geladen, Nog naar grooter rijkdom vraagt.

Dat uit medelij de Algoede Op uw daden nederziet,

Dat een zucht van menschenliefde Aan uw dorre borst ontschiet.

'k Wensch aan al wat leeft en ademt, Stroomen heil en zielsgenot;

Want de schaamlen en de rijken Zijn al kindren van één God.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(6)

2. Een St. Nicolaas feest in een arm huisgezin.

‘Broertjes, gaan wij rustig slapen:

Maakt toch heden geen geraas, En zoent moeder eer wij bidden:

Dezen nacht komt sint Niklaas.

Over jaar bragt hij een paardje En een lieve prentenboek Voor Adolf, en onz' Mathilde Kreeg een pop, een wiegje en koek.

Zeker krijgen wij op morgen Honderd fraaije dingen meer.

Sint Niklaas ziet uit den Hemel, Dat wij braaf zijn, dat ik leer.’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(7)

En de moeder hoorde in stilte Deze rede af van het kind, En zij stortte een vloed van tranen Om haar afgestorven vrind.

- Ja, wanneer nog vader leefde Lieve kindren, had ik geld:

Toen werd uw onnoozel hartje Met wat goeds te vrêe gesteld.

‘Morgen wacht gij 't loon der braafheid, Morgen vindt gij vuur noch brood!

Hemel, red een' arme weduw Met haar kindren van den dood!’

Zachtjes werd de deur ontsloten, En een juffer, lief en teer, Trad 't ellendig huisje binnen:

‘Moeder, sprak zij, ween niet meer!

Kom, ontvang het loon der braafheid Uwer kindren: hier is goud;

Nooit verlaat de Heer een weduw, Die op 's Heeren hulp betrouwt.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(8)

Koop nu speelgoed voor uw kleinen;

'k Heb uw moederzucht gehoord.’

Zachtjes werd de deur ontsloten, Zachtjes ging de juffer voort.

Als de lagchende ochtend gloorde, Zat de weduw schier ontzield, Van erkent'nis, van verrukking, Voor een kruisbeeld nog geknield.

En de wellust, die het speelgoed Voor de brave weesjes schiep, Zond tot haar een kreet van blijdschap Die haar tot haar zelve riep.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(9)

3. Moeders feestdag.

LIZA.

Hoor toch eens, mijn lieve zuster, Daar komt moeders feestdag aan, En wij hebben nog geen centjen Zeg mij eens wat nu gedaan?

Waarom moesten wij zoo snoepen?

Ieder cent was seffens op, En nu zitten wij hier beide Treurig met den harteklop.

MIETJE.

Weet gij nergens wat te leenen?

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(10)

LIZA.

Dat ons God daarvoor behoed'!

Vader leerde ons zoo te leven, Dat men nimmer leenen moet.

Hoe zou een geschenk behagen, Als 't op zoo een wijs geschiedt;

Moeder zou er droef om wezen, Leenen, Mietje, doen wij niet.

MIETJE.

Maar het spaargeld van ons Lotje, Waar zij sinds een jaar aan gaart, Zal zij nu voor moeder geven, Ligt is 't daarom dat zij spaart.

- En zie, daar is 't brave meisje, Met den spaarpot in de hand, Slaat hem wel in duizend stukken, En haar geld rolt in het zand.

En nu raapten al de zusters, En nog naauw had men geteld, Of zij stapten zaam de stad in En 't geschenkje werd besteld.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(11)

Kindren, leert van 't lieve Lotje, Hoe een cent bij tijd bewaard, Soms een mensch in droeve dagen Voor gebrek en onheil spaart.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(12)

4. Witte-donderdag.

Ach 't is witte-donderdag, Trekt uw zondagkleeren aan;

Want uwe ouders gaan ter kerke;

Kindren, gij moogt medegaan.

Gansch de kerk is opgeschikt, Niet in plegtig pronksieraad;

Neen, zij treurt gelijk een weduw In een somber rouwgewaad.

Ja, de Kerke leert vandaag Hoe in den Olijven hof Jezus, Koning van 't heelal, Angstig nederknielde in 't stof.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(13)

O! laat vrij uw tranen stroomen Aan de nagedachtenis

Van het lijden van uw Schepper, Die voor u gestorven is.

Weent en bidt, mijn lieve kindren, Bidt den Heer van medelij, Dat gij eeuwig zoo moogt leven Dat uw hart zijn tempel zij.

Ja, laat vrij uw tranen stroomen, 't Bloed vloeit van zijn doornen kroon;

Weent met Jesus in het Hofken, En de hemel zij uw loon.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(14)

5. Mathilde aan hare speelgenooten bij het afsterven van Celina.

Maagdekens, mijn speelgenooten, Bloemen in den lenteglans, Door den Heere zaâmgevlochten, Als een witten roozenkrans;

Waarom rollen van uw wangjes Traantjes van verdriet en rouw?

't Zijn als paarlen die de Hemel Neerstrooit met den morgendauw;

Waarom buigt gij thans den schedel Moedeloos en droef ter neer?

Waarom vouwt ge uw handjes zamen, In gebeden tot den Heer?...

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(15)

Ach! een lieve lentebloem, Prijkend in den maagdenglans, Kwijnde, en viel ontkleurd ter neder Uit den frisschen maagdenkrans.

Zuiver als een witte lelie, 't Kelkje naar den grond gebukt, Lag zij als haar schuttende Engel Haar van de aard heeft weggerukt.

En de reine leliebloem

Geurt en bloeit voor 's Almagts troon, En Celina, ons geliefde,

Praalt er met haar maagdenkroon.

Weent, niet meer, o speelgenooten!

Staakt dat smartelijk geluid, Wenkend steekt uw hartsvriendinne Naar u al de handjes uit.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(16)

6. Het brave kind bij zijn ontwaken.

In den grauwen morgen Vóór der zonneglans, Gaart een lieflijk kindje Eenen bloemen krans.

Lagchend schenkt het 't kransje Aan de Moeder-Maagd, Wie het elken morgen Haren zegen vraagt.

En dan knielt het neder, In het slaapsalet, Met zijn handjes zamen Zegt het zijn gebed.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(17)

De engel, zijn Bewaarder Wemelt aan zijn zij, Staat het in zijn lijden, In zijn vreugde bij.

Zalig is dat kindje, Waar 't zijn schreden leidt, Daar zijn heilige Engel Het altoos geleidt.

Is het eenmaal droevig, 't Spreekt Gods Moeder aan, Daarom zal het zeker Naar den Hemel gaan.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(18)

7. Kinder-morgen-zang.

De morgen rijst weder Verkwikkend op de aard' En weer heeft de Heere Mij 't leven gespaard, En weer rijst mijn harte Tot U, o mijn God!

Weer voedt gij mijn boezem Met levensgenot.

Uw oogslag meer glinstrend Dan 't licht van de zon, Wier voorbôo de glanzen Der sterren verwon.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(19)

Doordringt al de plooijen Der schuldige ziel, Die zwak als het riet, aan Uw handen ontviel.

Gij ziet wat ons hart van Uw liefde begeert, O Koning, die hemel En aarde regeert.

O, Schepper, Verlosser, Ons leven en licht!

O, geef dat een straal van Uw godlijk gezicht.

Het pad, dat ik heden Bewandelen moet, Beschijne, o mijn Vader, Mijn opperste goed!

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(20)

Maak dat ik geen morgen Op aarde meer leef, Waarop ik mijn lot in Uw handen niet geef;

En vliedt zoo de dag van Mijn leven voorbij, Dan wordt gij geen strenge Geregter voor mij!

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(21)

8. Kinderlied.

't Kindje, dat zoo zedig bidt, In de kerk zoo stille zit, Zal geen ramp bejegenen;

't Kindje, dat zoo vlijtig leert, 't Huis zijn deugdzame ouders eert, Zal de Heere zeegnen.

't Kindje, dat zijn werk bemint, En zijn werk met God begint, Zal gelukkig wezen;

't Kindje, dat, van de eerste jeugd, Wandelt op den weg der deugd, Moet geen onheil vreezen.

Kindjes, die zoo ligtjes schreit, Zelden zult gij zaligheid Hier op aarde ontmoeten.

Treurt niet om uw deerenis, Denkt dat de aarde een kruisweg is, 't Eind zal 't al verzoeten.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(22)

9. Een liedje der behoeftige leerlingen op den dag der prijsdeeling.

Feest, feest, feestdag is 't Voor al de lieve jeugd, Die vlijtig leerden in de school Zijn dezen dag verheugd.

Want zij die vlijtig leerden Ontvangen nu hun loon, En deugd en wijsheid Spant nu vandaag de kroon.

Feest, feest, feestdag is 't Bij 't dommlend klokgeluid;

De vrienden van de schaamle jeugd Die deelen prijzen uit;

Want zij die vlijtig leerden Ontvangen nu hun loon, En deugd en wijsheid Spant nu vandaag de kroon.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(23)

Feest, feest, feestdag is 't Vandaag voor 't brave kind, Dat meer vermaak bij pen en boek Dan bij het spelen vindt.

Want voor zijn zoo vlijtig leeren Ontvang het nu zijn loon En deugd en wijsheid Spant nu vandaag de kroon.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(24)

10. Een liedje op moeders feest gezongen.

't Is feest, 't is feest, de dag is daar, De langgewenschte dag, De schoonste dien ik in dit jaar

Voor ons verschijnen zag.

Hef aan! hef aan! wees blij van geest!

Het is ons lieve moeders feest.

O! zie daar boven voor Gods troon Wordt ook haar feest gevierd, Haar Patrones wordt met de kroon

Des Hemels opgesierd.

En wij, wij zingen blij van geest:

't Is hier en in den Hemel feest.

O, lieve moeder! om uw schoot Is ons het leven zoet,

Gij zijt de lust, de hoop, de troost Van 't kinderlijk gemoed.

Hef aan! hef aan dan! blij van geest:

In moeders woon is 't altijd feest.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(25)

Leeflang, o moeder, voor ons al, Bevrijd van zorg en pijn, Zoo lang een onzer leven zal

Zult gij gelukkig zijn;

En ieder jaar verheugd van geest, Viert men, het nu, het moeder feest.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(26)

11. De kleine Maria viert ook moeders feestdag.

De eerste maal is 't dat Maria, Moeder lief, uw feestdag viert,

Daarom schenkt ze u 't schoonste roosje.

Dat den bloemtuin heeft gesierd, Daarom biedt zij u dees versjes, Ter herdenking aan dit feest, Schooner verzen zult gij krijgen, Als Maria schrijft en leest.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(27)

12. Avondzang.

Weder is een dag voorbij Van mijn kinderleven, 'k Leefde blij en vergenoeg, Zoo als kindren leven.

'k Plukte bloemkens in het groen, Rustte soms in 't lommer, Huppelde aan mijn moeders zij, Zonder leed of kommer.

God! ik dank U voor het heil, Mij dees dag gegeven, Spaar mij tot morgen weer Om voor U te leven.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(28)

Al uw goedheid, groote God!

Kan geen kind beseffen;

Maar mijn dankbaar harte kan, Zich tot U verheffen.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(29)

13. Emile aan zijne viool.

O, ik min u, mijn viooltje, Want uw stemme is zoo zoet;

Mogte ik, 'k droeg u mêe ter schole Zoo als onze meester doet;

En bij 't zingen van de koren Speelde meester nooit alleen, Ook uw stemme zou men hooren Want wij speelden ons getween.

Vedel, 'k zal u goed bewaren, Rust daar zachtjes in uw zak, Want brak een van uwe snaren 't Waar mij of mijn hartje brak.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(30)

14. Het blijde kind.

Ach! wat is een kind gelukkig, Dat naar deze school mag gaan, Want het leert er lezen, schrijven, En daarbij het fransch verstaan.

Zeg mij toch, mijn lieve moeder, Mag ik ook er henen gaan?

Vroeg ik dikwijls, en och armen!

't Was altijd:

Als gij zeven jaren zijt.

Door mijn janken en mijn klagen Kreeg mijn moeder medelij, En zij sprak aan al de heeren

Toch zoo schoon, zoo schoon voor mij.

En mijn janken en mijn klagen Was gedaan,

Ik mogt ook naar schole gaan.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(31)

15. Het kind en de resida-plant.

Eens strooide ik een zaadje In den bloemtuin van mama, En dit zaadje werd een plantje, Vader zegt: 't is een resida;

Gisteren had het maar zes blaadjes, En vandaag heeft het er acht;

Moeder, zeg eens wie die blaadjes Daar zoo vroeg heeft aangebragt.

Is 't misschien Onz' Lieve Heere?

Is 't misschien Onz' Lieve Vrouw, Die het deed, opdat ik altoos,

Stil, als gistren, bidden zou?

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(32)

Zie, als 't plantje groot kon worden, En er stonden bloemen aan, Dan zou ik met al die bloemen

Regt naar Jezus Moeder gaan.

'K zou haar schoone tuiltjes maken, Vastgeknoopt met zijden lint, Want zij krijgt zoo gaarne bloemen

Van een klein, onnoozel kind.

Maar, daar valt mij iets te binnen:

God is 't die dit alles schenkt, God is 't, en die heeft zoo gaarne,

Dat men aan zijn Moeder denkt.

Lieve God! laat 't plantje groeijen, Breng er spoedig bloemkens aan, Om in porceleinen vaaskens

Bij Maria's beeld te staan.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(33)

16. Levensgenot.

Daar daalt weer de avond langzaam neer, En ik ben moe gespeeld.

O God! waar 't altijd dag geweest Ik had mij ligt verveeld.

Ik min den glans der middagzon, Als ze in mijn hofken straalt;

Maar 'k min het lieve maanlicht ook, Als 't op mijn venster daalt.

Heb ik den dag voor God besteed Dan vind ik vrede en rust, Dan is voor mij het slapen gaan Een stapje naar mijn lust.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(34)

Ja, 'k min de zon, ik min de maan, Ik min den donkren nacht, Want als ik 's avonds God bedank Dan is mijn rust zoo zacht!

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(35)

17. De les van den hond geleerd.

Als ik 't hondje beetjes geef Lekt het aan mijn handje, En het huppelt op mijn wenk Weder in zijn mandje.

Ja, gelijk mijn hondje doet, Moet ik, als mij moeder voedt,

Ook erkentlijk wezen;

En als vader iets gebiedt, Moet ik, gaarne doen of niet,

Toch gehoorzaam wezen.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(36)

18. De meesteres aan Lina.

Foei! stoute Lina! Adeltjen verwijten:

Uw kleed is niet fraai, en uw hoed is niet frisch, Adeltjen is reiner en netter dan Lina,

Al is 't dat haar kleedsel zoo rijk niet en is.

Adeltjen is rein, en haar schoentjes die blinken, Haar kleed is gestreken, haar kousen zijn wit, Terwijl gij, in kleedsel van kant en borduursel, Zoo dikwijls in stof en in vuiligheid zit.

Adeltjen is leerzaam en braaf en goedaardig, En gij, stoute Lina! zijt boos en zijt kwaad;

Ik weet, dat gij somtijds wel eens in 't naar huis gaan, Dat zoetaardig meisje uit nijdigheid slaat.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(37)

Neen, Lina! zoo mag het niet langer meer duren;

Ga regt naar Adeltjen, en kus haar eens schoon, Beloof haar dan van haar voortaan niet te plagen, En ga dan te zamen bevriend naar uw woon.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(38)

19. Men mag de jeugd haar eigen zin niet laten volgen.

Ik had eens eenen vogel, Met vleugelen lang en breed, Zijn veertjes waren schooner Dan moeders zijden kleed.

En, o wat kon hij vliegen, Zoo hoog, hoog in de lucht!

Maar 'k liet zijn kooi eens open, En 't beestje nam de vlugt.

Toen zei mijn lieve vader:

Dit is een les, mijn zoon!

Het dier met gouden veêrtjes, En vleugelen lang en schoon,

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(39)

Is voor altijd verdwenen, En 't doet mij zulk een spijt, Ik moest zijn vleuglen korten Met d'eersten lentetijd.

Doch 'k had met 't lieve diertje Zulk een ware deernis,

En 'k liet zijn vleugels groeijen, Tot het verdwenen is.

Zoo is 't ook met de kindren:

Zoo ik u vrijheid liet, Waar 't gij welligt verloren, Tot vaders groot verdriet.

Misschien ook zoudt ge eens wagen, Al waar 't u eeuwig leed,

Voor altijd te gaan dolen, Gelijk uw vogel deed.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(40)

20. De kiekens.

G'hebt de kiekens opgesloten, Vader lief! dat is niet goed;

Waarom zitten ze in dat kotje, Zijn zij dan vandaag niet zoet?

- Ja, mijn kind, zij zijn gevangen, En dit doet mij ook wel pijn, Maar zoo ik ze nu liet loopen Zouden zij niet zoet meer zijn:

Al die erwten, die ik plantte, Krabden zij met eenen uit, En wat we altijd zamen eten Werd dan vast der kiekens buit.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(41)

Zoo ik altijd u liet loopen, Jongen, waar gij gaarne zijt, Gij ook zoudt zoo zoet niet blijven 'k Waar' mijn braafste zoontje kwijt.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(42)

21. De bedroefde leerling.

Ach! wat ben ik toch verdrietig!

Weder is het schooljaar heen, Morgen zal men prijzen deelen, En helaas! ik krijg er geen.

Hippoliet, mijn jongste broertje, Heeft er toch voor 't minste drie;

Polidoor die heeft er zeven En een lauwerkroon er bij.

En ik, de oudste van ons allen, (Ach! het doet mij zulk een pijn), 'k Zal daar als een uil staan kijken;

Wat zal vader droevig zijn?

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(43)

Zie, ik moet het toch bekennen, 'k Heb niet slechts den prijs gemist, Maar heb ook aan beuzelingen Al mijn schoonen tijd verkwist.

Ja, wat zult gij treurig wezen, Vader, die mij zoo bemint!

't Loon van al uw liefde en zorgen Is de schande van uw kind.

Maar voor u, mijn lieve moeder, 'k Voel het, is geen zaligheid, Wijl de liefling van uw harte Van berouw en schaamte schreit;

Doch niet altoos zult gij treuren, Droog vandaag uw tranen af, Eens zal ik u wellust schenken, Die u al die droefheid gaf:

Nog eer 't schooljaar loopt ten einde Zal de schuld van al uw pijn

Reeds de troost zijns moeders wezen, En de roem zijns vaders zijn.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(44)

22. De mistroostige jongen

Ach, moedertje lief! ik ben toch zoo mistroostig:

Wat handelt Christoffel kwaadaardig met mij!

'k Vertelde hem iets en het was zoo onschuldig, Hij gaf mij een oorveeg, 'k verdroeg het geduldig, Uw woorden zijn altemaal schimpen, sprak hij.

Ja moedertje lief, ik ben toch zoo mistroostig:

Ik speel met Christoffel mijn leven niet meer,

Hij zal 't op zijn schoonste aan den meester weer zeggen, Hij weet alle dingen verkeerd uit te leggen,

Neen, ik speel met Christoffel mijn leven niet meer.

Mijn lieve Vincent, 't is een les, zeide de moeder, Het gaat met de menschen zoo net als met u, Mijn vriendje en wil u daarom niet bedroeven, Dit zult ge, als ge groot zijt, nog beter beproeven, Wees braaf, en zijt nooit voor boosaardigheid schuw.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(45)

Zie daar in den bloemtuin die bijtjes eens weemlen, Zij azen op bloemen en planten en fruit,

Daar uit weet het bijtje den honing te zuigen, En 't ongediert zuigt er de bitterheid uit.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(46)

23. Het doode kind.

EDMOND.

Ach! ons zusterken is dood, En het lachte nog zoo zoetjes Eer 't zijne oogjes sloot.

GEORGE.

Lieve broeder, 't is niet dood, 't Is met Jezus wat gaan spelen

Op Maria 's schoot.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(47)

24. Eene moeder bij 't ziekbed van haar kind.

Daal neder, o sluimring, Wier koestrende magt, Des stervelings kommer Zoo zoetjes verzacht.

Daal neder op 't wiegje Van 't schuldeloos wicht, Dat, bleek en gemarteld, Als levenloos ligt.

O, als het bij wijlen Zijne oogjes ontsluit, Dan rollen er traantjes Als pareljes uit

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(48)

Zijn tongje en lipjes Zijn brandend van dorst, En 't weigert, ontmoedigd, De lavende borst.

En hoestend en snikkend En lijdend en moê, Sluit 't smartvolle schaapje Zijne oogjes weer toe.

Daal neder, o sluimring, Wier koestrende magt Des stervelings kommer Zoo zoetjes verzacht.

Daal neder op 't wiegje Van 't schuldeloos wicht, Dat, bleek en gemarteld, Als levenloos ligt.

Verlos mij van 't akelig Denkbeeld der dood, Dat 't kindje weer dartel' En stoeije op mijn schoot.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(49)

Dat nogmaals zijn vader De matheid verpooz', De rampen vergete In 's lieflings gekoos.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(50)

25. De spaarpot.

Eens had ik een cent gekregen, Daar kocht ik een spaarpot voor, Met een opening in 't midden, Juist één centje kon er door.

En ik stak er elken zondag Trouw mijn zondagoortje in,

Dit schonk aan mijne ouders blijdschap, Maar 't was slechts een goed begin.

Als des zondags de andere zusters Snoepten, werd ik, ach zoo droef, En dan schudde ik 't aarden potje, Maar geen duit kwam door de groef.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(51)

Eens, maar 'k durf het schier niet zeggen, Eens zou ik, o stout bestaan!

Mijn zoo lang geliefkoosd potje Op den grond aan stukken slaan;

Maar nu juist kwam onze moeder, En mijn Meter, haar vriendin, Die bezag het aardig potje, En zij stak er wit-geld in.

Nu had ik een schat gekregen, En geen kind scheen mij zoo rijk, Ook sinds toen was in ons dorpje Schier geen spaarster mij gelijk.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(52)

26. De waaghals.

Daar poogt de waaghals Piet Weer op zijn hoofd te staan, En over zeven weken En kon hij nog niet gaan;

Hij zal zich weer de beenen breken Gelijk hij nogmaals heeft gedaan.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(53)

27. Het Nederlandsche kind.

Ik ben een knaapje van zes jaar, En woon digt aan het strand, Ik ben een knaapje van zes jaar Een kind van Nederland!

Daar pluk ik bloempjes in het groen, Daar speel ik in het zand;

Maar zou dit elders ook zoo zijn Als in ons Vaderland?

Soms wandel ik met vader rond, Ginds langs den waterkant;

Dan spreekt hij mij van 't Neêrlandsch volk En van ons Vaderland.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(54)

Dan spreekt hij van den Koning ook, En neemt mij bij de hand,

En vraagt: mijn zoon bemint gij reeds Den Koning van uw land?

En schoon ik nog geen Koning ken, Is hij me een liefdepand;

Want vader zegt: hij schenkt de rust Aan 't lieve Vaderland.

Dan wensch ik groot te zijn om eens, Den sabel in de hand,

Te vechten als het wezen moet Voor 't heil van Nederland!

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(55)

28. Het gebrekkige kind.

Neen, ongelukkig ben ik niet,

Schoon soms een traan mijn oog ontschiet, Al moet ik steeds een krukje dragen;

Al zucht mijn moeder menig keer:

Mijn zoon geneest toch nimmermeer, O, wil mij daarom niet beklagen!

'T Is lente; zie hoe 't bloeijend veld De goedheid van den Schepper meldt;

Maar hoe toch meenge plant moet kwijnen;

Ach! zouden ze al daarom vergaan?

Neen, de Almagt ziet haar troostend aan, Voor haar ook zal de zonne schijnen.

Zie hoe het moedig brieschend paard, Met fieren kop en flinkschen staart, De zwaarste wagens voort doet rollen;

Maar zie hoe 't bijtje gonzend zweeft, Hoe 't bij de zoetste bloemen leeft, En toch den honigkorf mag vollen.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(56)

Zie hoe de vogels op den boom, En hoe de visschen in den stroom Van eeuwge vadermin getuigen;

Zie hoe een teedre plant 't orkaan, Als reuzenstammen door kan staan Wanneer zij leidzaam neêr wil buigen.

En zou een kind, met lust en magt, Al heeft het nog geen reuzenkracht, Geen levensvoedsel mogen rapen, Hier in ons land van overvloed?

O ja! want God is mild en goed;

Hij heeft ons naar zijn beeld geschapen.

Mij schiep Hij zwak en krank van leest, Maar schenkt mij voedsel voor den geest;

Zijn vaderland leidt mij ter schole:

Daar leer ik deugd en wijsheid aan, Opdat ik ook op 's werelds baan Door al mijn zwakheid niet verdole.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(57)

Aan U, oneindig goeden God, Vertrouw ik gansch mijn levenslot;

U offer ik mijn werk en wille;

U offer ik mijn levensjeugd,

Geleid mij langs het spoor der deugd, En 'k houd aan 't graf met wellust stille.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(58)

29. De wees.

't Was nacht, een schoone lentenacht, Verlicht door star en maan;

Er ruischte een zoele zuiderwind Verkwikkend door de blâan.

Het helderblauwend luchtgewelf Gaf vreugde aan heel natuur, En plegtig heerschte stilte alom

Op 't middernachtlijk uur.

Dit uur gewijd aan stille rust, Dit heiligste uur der nacht, Werd door een schuldelooze wees

In weedom doorgebragt.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(59)

Zij vouwt de blanke handen zaam, En knielt op 't nedrig graf.

Dat 't lijk der dierbre vrouw besluit, Die haar het leven gaf.

Lang zat zij dáár in stil gebed Voor 't beeld des Zoons van God, En smeekte Hem om troost en hulp,

Om lening in haar lot.

Met kracht verhief zij nu de stem, En riep haar moeder aan:

‘Met u is al mijn zielsgeluk Mijn zaligheid vergaan.

Ellendig dool ik hier op aard, Terwijl ge in eeuwgen gloor Leeft met uw zaalgen echtgenoot

Bij 't juichend Englenkoor.

Geen zuster is mijn rampgenoot, Geen broeder deelt mijn smart;

Geen hoop, geen troost, geen toekomst niets Verligt mijn lijdend hart.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(60)

O moeder, die zoo teederlijk Uw Clara hebt bemind, Bid God dat Hij 't gebed verhoor'

Van uw rampzalig kind.

Bid God, dat Hij mij heden roep' Waar Hij u gisteren riep;

Dat Hij mij de eeuwige ruste schenk' Waarvoor Hij de onschuld schiep!’

Haar stem kreeg in dit oogenblik Een zachten englentoon,

Een lieflijk windje voerd' haar klagt Tot voor der almagt troon.

Verrukkend zong het vooglenkoor, De maan verloor haar glans;

In schitterende ochtenpracht verscheen De zon aan 's Hemels trans.

Het klokje riep, met hellen klank, Ten heilgen tempelbouw,

't Eenvoudig volk van 't vreedzaam dorp, Aan deugd en Godsdienst trouw.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(61)

En roerloos lag daar nog de maagd Geknield op 't bloeijend gras;

Maar frisscher was haar aangezigt Dan 't liefste bloemgewas;

En de Engel die haar had bewaakt Daalde af uit hooger sfeer:

‘O teurt niet, sprak de Godsgezant, 'k Bragt heur haar oorsprong weer.

Te zuiver was haar ziel voor de aard'.

't Heil hier vergeefs betracht, Geniet zij met haar oudren nu Bij de eeuwge Oppermagt.’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(62)

30. De medelijdende knaap.

Ons gebuurvrouw heeft een jongen, Hemel, wat rampzalig lot!

Gansch gebogcheld, en dan wordt hij Nog door menig kind bespot.

En dan gaat het arme knaapje Weenend naar zijn moeder heen, En dan werpt er soms een jongen Naar zijn rug nog met een steen.

Ach! wat heb ik medelijden Met dat zwak gebogcheld kind, Daar hem schier geen mensch op aarde Dan zijne brave moeder mint.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(63)

God 'k ben U zooveel verschuldigd, 'k Ben gezond en sterk en frisch, Wijl het knaapje van ons buurvrouw Zoo misvormd en lijdend is;

Maar ik wil U dankbaar wezen, En gezondheid, kracht en moed Voor den zwakken knaap besteden Als hij onheil lijden moet.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(64)

31. God heeft de arme kinderen niet vergeten.

Wat is hij toch vriendlijk, die arme Rudolphus?

Wat neemt hij zijn petje beleefdelijk af!

Maar zou dat misschien niet uit dankbaarheid wezen, Omdat ik hem eens een stuk boterham gaf?

De brave Rudolph is getrouw en gehoorzaam, Hij leert, zegt de meester, het best uit zijn klas, Hij weet zich zoo kiesch, zoo fatsoenlijk te dragen, Als of hij de zoon van een edelman was.

Wel arme Rudolphus, wij moeten 't ons schamen, 't Is schand' voor een kind in de weelde gevoed, Zoo dikwijls van ouders en meesters te hooren:

Doe juist als Rudolphus de bedelaar doet.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(65)

Wel arme Rudolphus, gij strekt ons ten voorbeeld, Al hebt gij geen rijkdom; uw ziel is een schat, En God heeft u zeker die deugden gegeven, Omdat gij op aarde niets anders en hadt.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(66)

32. De cent van de kleine Adèle.

Zie zuster daar komt Peken;

Ach! zie eens hoe hij beeft, Hij krijgt van mij het centje, Dat Peet gegeven heeft.

Ik ging het juist versnoepen Maar op denzelfden stond Zie ik ons arme Peken, En 'k spaar het uit mijn mond.

Leert van deez' kleine, o rijken!

Die gaarne brast en smult, En nimmer arme menschen Aan uwe deuren duldt,

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(67)

Ook uit uw mond wat sparen, Opdat gij vroeg of laat, Ook aan de deur des Hemels Niet achteruit en staat.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(68)

33. Het ondankbare meisje.

Er was eens een klein meisje, Het bedelde zijn brood, Zijn vader en zijn moeder Die waren beide dood.

Half naakt en schier bevroren, Zat het op nieuwjaarsdag Eens aan een juffers deure, Die gaarne kinders zag.

Die juffer nam haar binnen, En zette haar bij 't vuur, En gaf haar melk en koeken, En vroeg toen op den duur:

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(69)

Hoe is uw naam, mijn vriendje?

Het kind zei: Celia.

- Zoudt gij hier willen blijven?

Vroeg juffer, 't kind zei: ja.

Toen kreeg zij mooije kleeren En fijne schoentjes aan, En mogt, als andre kindren, In 't klooster schole gaan.

Zij kreeg ook lekker eten, En koek van massapijn, Er kon geen eêlmans kindje Op aarde beter zijn.

En zie, na weinig dagen Was 't meisje 't zoo gewend, En met die lekkre dingen Was 't zelf niet meer kontent.

Als 't meisje moest gaan bidden, Dan werd zij somtijds boos, Eens klaagde zij aan der juffer:

Men bidt hier schier altoos.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(70)

De juffer was geduldig, Zij gaf haar les en moed, En toch, toch, werd dit meisje Niet leerzaam en niet goed.

Zij was al ras vergeten, Hoe arm zij vroeger was, Met al die schoone kleedjes En speelgoed in haar kas.

Eens durfde 't booze meisje, Ik beef van zulk bestaan, De juffer, die haar op nam Regt in het aanzigt slaan.

Toen werd de juffer droevig, En zie, op nieuwjaarsdag, Ofschoon zij als voordezen Nog gaarne kind'ren zag, Nam zij des meisjes lompen, En trok ze op nieuw haar aan, En weer moest die ondankbre Als vroeger beedlen gaan.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(71)

34. Sint Nicolaas-dag.

I.

Klop, klop, klop! wie klopt zoo spoedig?

O 't is zeker St-Niklaas!

Kind'ren laat u ras ontkleeden, En vooral maakt geen geraas.

Hoort ge in 't bedje nog iets ritselen, Weest toch daarom niet vervaard, 't Zal de Sant zijn knecht dan wezen Of 't getrappel van zijn paard.

Is er eten in uw korfjes? - Ja, in 't mijn is lekker hooi. - Moeder lief! in 't mijn is haver. - En in 't mijn is brood en strooi.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(72)

II.

JOZEF.

Lieve zuster! zijt gij wakker!

MATHILDE.

Stil mijn vriendje, 't is nog nacht.

JOZEF.

Is 't nog nacht! ei! ei Mathilde, En 'k heb reeds zoo lang gewacht.

MATHILDE.

Liefste broertje, slaap weer zacht.

III.

DE MOEDER.

Kindren op! 't is halver zeven.

EMILE.

Moedertje, 'k ben al gekleed, En mijn zusjes en mijn broertjes Zijn al overlang gereed.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(73)

ADÈLE.

'k Dank u, lieve Sint Niklaas Voor de schoone groote pop;

Hoor, ik zal die lang besparen, Maar mijn suiker eet ik op.

JOZEF.

Kind'ren ik heb een paard gekregen, En dan nog een zweep daarbij;

Kom, en ziet maar eens, mijn zusjes!

Maar Emiltje! wat hebt gij?

EMILE.

Jozef 'k heb een wereldkaart, Ook een pak met lekkre dingen, Een viool, gereed gesnaard;

En muziek om op te zingen.

JULIA.

'k Heb een doos in accajou En een zilvren vingerhoed, Nu kan ik mijn naaigoed schikken Zoo als ons Mathilde doet.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(74)

EMMA.

Ik heb ook een doos gekregen;

Maar in plaats van vingerhoed, Een pak zijde om meê te teeknen, Zusterken is dat niet goed?

Maar hoe is 't met ons Mathilde?

JULIA.

'k Dacht dat zij er overschoot, Maar zij heeft een hoed gekregen, Want die Juffer wordt al groot.

EMMA. En maria?...

o haar korfje Is met suiker opgevuld, Ook een popje van zes centen, Met wat lintjes rond gepruld.

En onze Anna, 't lieve kind?....

Die kreeg suiker voor haar papje, En een beenen kloterspaan, En daarbij een kanten kapje?

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(75)

DE MOEDER.

Kindren! spoedig naar de school!....

Hoort, daar slaat het halver negen, Maar gaat eerst nog in de kerk God bedanken voor den zegen, Dien Hij ieder kindje schenkt, Dat met dankbaarheid en liefde Aan zijn vader-goedheid denkt;

Hebt ook zorg voor uw geschenken 't Is het loon van liefde en vlijt, Eens kent gij den waren gever, Als gij nog wat grooter zijt.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(76)

35. De deugd beloond, de boosheid gestraft.

Eene vertelling.

I.

Voorheen was er een heere In Belgies handelstad, Die juist denzelfden morgen Twee nieuwe knechten had.

Zoo haast als de een den andren Aanzag was hij herkend, Want alle beiden dachten:

Hij woonde als ik in Gent.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(77)

De jongste van die knechten Was Jan, een jongeling, Die nooit eene duimken verre Zijn pligt te buiten ging;

Maar de andere was een snoodaard, Een man van slechte faam,

Die Jan sinds jaren kende, Lambertus was zijn naam.

Zoohaast hij Jan ontmoette Beraamde hij een plan, Om hem uit dienst te krijgen, Maar sprak er niemand van;

Of anders vlieg ik zelf wel, Zoo dacht hij, bij 't besluit, Door Jan zijn overleggen, In 't eind' mijn dienst nog uit.

Nu klaagt de booswicht daaglijks Den braven jongling aan, En trachtte met zijn heere Alleen maar wel te staan.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(78)

Nu leed de jongling bitter:

Mijnheer was wreed en stuur:

Mevrouw, voorheen zoo vriendlijk, Werd ook zoo op den duur.

Jan dacht: gewis is Lambert De schuld van al dit kwaad, Maar 't is welligt uit vreeze, Ik voel voor hem geen haat.

Ik zal naar huis toe keeren, Maar 't doet mij groot verdriet, Dat mij voor 't eerst een meester Gelijk een schurk aanziet;

Dit zal ik toch verklaren, Maar 'k blijf bij mijn besluit, Al woû hij mij weerhouden, Ik ging zijn dienst toch uit.

II.

Nog pas had Jan dit vast besloten;

Wanneer er in de keukenkist, Die Jan moest sluiten en bewaren, Een zilvren lepel werd gemist.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(79)

Nu was het huis in rep en roer, Wie waagde er zulk een stout bestaan?

En Lambert sprak weer tot zijn meester:

Dit heeft de huisknecht zelf gedaan.

Nu sprak Mijnheer van regt en regters;

Maar zijn mevrouw sprak: tijd geeft raad;

Zijt gij wel zeker van uw aanklagt, Eer gij zoo plots tot regters gaat?

Er werd gewaakt, er werd geluisterd, Tot eens in 't stilste van den nacht Mijnheer gerucht hoort in de keuken, Hij stapt er heen op 't onverwacht.

En daar stond Lambert voor het kistje;

Hij nam een zilvren vork er uit, Sloot het weer zachtjes met een sleutel, En ging dan henen met zijn buit.

Hij zal het in den kerker boeten, Zoo zwoer de lang misleide heer, Hij, die d'onschuldige deed lijden, Vindt zeker geen genade meer.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(80)

III.

Wijl Lambert in den kerker zucht, Wordt Jan, als eigen kind,

Van d'achtbren meester en mevrouw Geliefkoosd en bemind.

Nog lange jaren bleef hij daar, Tot dat in 't eind' de dood In een gezegend' ouderdom Zijns meesters oogen sloot.

De jongling weende droef en luid, Maar stond in 't testament, En ging met eene zware som In vrede weer naar Gent.

De brave Jan had geld en goed;

Hij werd geen huisknecht meer, Maar leefde van zijn inkomgeld Gerust gelijk een heer.

Zoo ziet gij, kindren, hoe dat God De opregte deugd beloont, En hoe Hij zijn regtvaardigheid Ook aan den booswicht toont.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(81)

Geen slechte daad blijft ongestraft, Hoe heimelijk geschied,

Want, kinderen, er is een God, Een God die alles ziet.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(82)

36. De engel en de roos.

Een meisje, zoo zuiver als 't leliënblad, Verkwijnde bij 't geeslen van 't lot, De wereld verstoot ze: haar eenige troost

Is 't blanke geweten en God.

't Was najaar, zij plukte in d'ontgroenenden tuin De bloempjes met stervenden blos,

En sprak: Als de lente de velden herkleurt, Dan breken uw kelken weer los.’

‘Ik, arme, verslens, en verslens voor altoos, Nooit zal ik de lente herzien.

Het jeugdige loof, dat mijne ziele verkwikt, Zal haar geen verrukking meer biên.’

‘Ach, nimmer herzie ik het dartele veld, Beschilderd door 't godlijk penseel’

En moedeloos zijgt ze op een bankje van mos, Bij 't dorrende roozenpriëel.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

(83)

Nu sloeg zij ten hemel een weenenden blik:

‘Ach, bragt mij een zalige geest

Voor 'k inslaap ten minste een bevallige roos, Tot voorbôo van 't eeuwige feest.’

't Werd winter, en vreeselijk woedde het lot, En bulderend woedde het weer;

Het meisje verbleekte met fletsenden blik, En de aard' had geen bloemetjes meer.

Zij kwijnde, als de zonne met wolken bedekt, Als vroeger het loof in den tuin.

Een Engel kwam neder en strengelde een roos In 't haar der gebogene kruin.

En 't arme kind lag verslensd voor altoos Zij had niet de lente herzien,

Maar 't bloempje, ten voorbôo van 't eeuwige feest, Dat had zij, de zaalge! gezien.

E I N D E .

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Een handvol gedichtjes voor brave kinderen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De deugd heeft eigen schoon en blyft zich zelve roemen, Zy wordt door eigen glans omluisterd en vereerd. 'k Stort slechts op 't kille lyk een stroom van liefdetranen, En kniel

Klara begon nu haar best te doen om Heidi duidelijk te maken, dat het niet de grootmoeder op den berg, maar eene geheel andere grootmoeder was, waarover deze geschiedenis handelde;

de dorpsschoonen werden door den meester naar het spreekkamertje gewezen, waar zijne jonge zuster Roosje Van Dale de namen der leerlingen opschreef, terwijl de meester met

Alexander Cranendoncq, Een boekje met prentjes, waarbij wat te lezen staat, voor brave kinderen..

Alexander Cranendoncq, Een boekje met prentjes, waarbij wat te lezen staat, voor brave kinderen..

Met een Vogel zich vermaken Daar steekt toch geen zonden in, En na 't leeren mag men spelen, Elk kiest in het spel zijn zin;!. Maar het kind zou zich verlagen Zoo het dieren

Maar daar komt de Stalknecht weder En mist rasch het wilde paard;!. Angst en schrik doen't hart hem beven, Als hy in de

Quia nisi à rea- tu culpae, quo nos liga uimus, misericorditer dimittemur, perfectè flere nō possumus, hoc quod in nobis ipsis, contra nosmetipsos do- lemus: sed tunc veraciter