• No results found

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling · dbnl"

Copied!
340
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans

bron

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling. Wed. D.R. van Wermeskerken, Tiel 1868

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/cour006nico01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

‘Schenk mij Uwe hand uit vriendschap anders kan ik die niet aannemen. -’ ‘Heer van Eijlar, ik bemin U niet. -’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(3)

Den WelEdelen Heer M

R

. J. VA N L E N N E P ,

SCHRIJVER DER LOTGEVALLEN

VAN

KLAASJE ZEVENSTER,

Commandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(4)

U I T A L L E N E E R B I E D OPGEDRAGEN

DOOR

de Schrijfster.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(5)

Inleiding.

Ik herinner mij niet dat ooit een roman in de Nederlanden zoo veel roem heeft verworven, als het uitgebreide werk van den dichterlijken Mr. J.

VAN

L

ENNEP

, de Lotgevallen van Klaasje Zevenster. Bij de verschijning der nieuwe schepping van den genialen romandichter, is een algemeene kreet van bewondering opgegaan. Ik zeg algemeene, want ook kwaadaardige recensenten hebben door hunne kleingeestige vitterijen dit heerlijk gewrocht niet beneveld, maar den bewonderingskreet

duizendmaal doen weerklinken in de harten der kunstlievende bevolking van Zuid- en Noord-Nederland.

Hopende dat het de bewonderaars van Klaasje Zevenster niet zal verwonderen, dat, na al wat er in Holland over het jongste werk van den schrijver der Roos van Dekama is verschenen, ook in België de pen wordt opgevat, om het ideaal te huldigen van eenen grooten geest, hebben wij beproefd een roman te schrijven, onder den titel: ‘N i c o l e t t e ’, naar aanleiding van Mr. J.

VAN

L

ENNEP

's werk de Lotgevallen van Klaasje Zevenster.

Onze roman, hoewel samengesteld uit nieuwe tafereelen en gebeurtenissen, die door hunne ontknooping veel verschillen van de Lotgevallen van Klaasje Zevenster, is als ware het eene weêrspiegeling van het werk, dat de kroon zet op het litterarisch leven van den grooten Meester. Ons werk is inderdaad de geschiedenis der vondeling, die op St. Nikolaasavond van het jaar 183., in de

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(6)

Breestraat te Leiden, aan de deur van den student Gerlof Bol, in eene doos, als suikergebak, werd afgegeven, die door de heeren studenten, welke met hem het Sint-Nikolaasfeest vierden, werd aangenomen, bij eene voedster besteed, en aan wie later eene opvoeding ten deele viel, waardoor zij in betrekking kwam met familiën uit hooge standen.

De bedillers van Mr.

VAN

L

ENNEP

's werk hebben verklaard, dat zij te vergeefs naar de hoofdgedachte in de Lotgevallen van Klaasje Zevenster zochten. Wij hebben hooren beweren, dat die is, de verheerlijking van het Patriciaat, anderen zeiden, dat het de liefde van Maurits van Eylar voor de vondeling was, die het werk bezielde.

Hoe dat zij, de schrijfster van ‘Nicolette’ beschouwt het uit een geheel ander oogpunt.

Zij begrijpt, gelijk het Nederlands dichterlijken Romanschrijver vóór haar begrepen heeft, dat een verdichtsel, waarvan de heldin eene vondeling is, geene andere hoofdgedachte kan bezitten, dan de bestrijding van het vooroordeel, dat aan dien naam kleeft; dat de tafereelen, die in zulk een werk voorkomen, de aaneenschakeling moeten zijn der rampenketen, die de verworpeling boeit, een keten, die harder knelt, naarmate de ongelukkige in aanraking komt met den hoogeren stand; tot dat eindelijk het slachtoffer van het maatschappelijk vooroordeel, hoe groot het ook zij door zedelijke waarde, stoffelijkerwijze bezwijken moet onder de geeselroede van het lot.

Hebben wij ons onderwerp genoegzaam geïdealiseerd, onze heldin duidelijk genoeg afgeteekend, om, al ware het slechts in geringe mate den indruk te verwekken, dien de menschlievendheid najaagt, dan hebben wij niet alleen ons doel bereikt, maar onze verwachting overtroffen.

Maldeghem, Augustus 1867.

Vrouwe COURTMANS geb. B

ERCHMANS

.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(7)

Eerste hoofdstuk.

Met een gelaat waarop innige tevredenheid te lezen stond, beschouwde mevrouw de weduwe Zilverman, kostschoolhouderes te H., de zalen en kamers van haar gesticht.

‘Alles in orde,’ sprak zij zich zelve bij tusschenpoozen toe. ‘Schilders en behangers hebben zich voortreffelijk van hunnen plicht gekweten, en de meiden hebben ditmaal getoond, dat in geen land der wereld de weêrga der Hollandsche schoonmaaksters te vinden is.’

De schooldame mocht inderdaad fier zijn op het verblijf waarin zij hare roeping, de roeping als opvoedster van jonge freules, wellicht eene der belangrijkste op aarde, vervulde. Het gebouw stond eventjes buiten de stad, te midden van eenen uitgestrekten tuin, waarachter een frissche vijver, die eene grensscheiding was tusschen de adellijke jonkvrouwen en de min beschaafde wereld daar buiten. De huizing was luchtig; in den tuin prijkten vreemdsoortige bloemen en planten; in het kleine boschagie schaterde het gevogelte; talrijke zwanen spiegelden de blanke vacht in den zilveren waterstroom, en nergens was er een voorwerp te ontdekken,

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(8)

dat den goeden indruk verminderde der alom heerschende orde en zindelijkheid.

Het was een belangrijke dag, de dag op welken wij de vijftigjarige dame, gekleed met een donkergroen zijden japon, eene frissche roos in de kanten muts, twee verwelkte rozen op de wangen en een gestadigen glimlach om den mond, langs dortoir en eetzaal, langs receptiekamer en pronksalet, hare ronde zien doen: het was de rentrée-dag der kostscholieren.

Reeds vóor het middaguur hielden talrijke rijtuigen vóor het traliënhek stil. Sierlijk uitgedoschte mama's brachten hare lievelingen terug bij mevrouw Zilverman, en menige voogd vertrouwde de voortreffelijke geleidster der jeugd eene grillige pupil, die hij zelf niet kon kortvleugelen.

Bij al die bezoeken kon men echter niet zeggen, dat er eene al te groote drukte in het gesticht der bevallige dame heerschte. Neen, daartoe was alles te wel ingericht, en waren de rollen te goed verdeeld.

Terwijl mevrouw de heeren, en voornamelijk de heeren die met eigen rijtuig en gegalonneerde knechts derwaarts waren gekomen, te woord stond, maakten de onderwijzeressen de dames opmerkzaam op de liefelijkheid der ligging en andere bijzonderheden des huizes: op de gemakkelijke inrichting der slaapzalen, de luchtigheid der hagelwitte bedbehangsels, die door eenen enkelen ruk aan het kwispelkoord, met behulp van vergulde ringen, open en toeschoven, als door een tooverslag. Zoo werd alles, onder een bijna gestadig neigen en buigen, bezichtigd en bewonderd, terwijl, onder het heen en weêr wandelen, de bekoorlijke mama's van het schoolpersoneel menig compliment over hare lieve dochtertjes ontvingen.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(9)

Onder al de heeren van rang, die mevrouw Zilverman met hun vertrouwen vereerden, was er niemand, die door de schrandere vrouw met zooveel onderscheiding ontvangen werd als de baron van Tilbury; en nogtans was hij nog ongetrouwd. [Eig]en' kinderen had de man dus niet te verzorgen; maar zijne bloedverwanten schenen er op gesteld te zijn, om telkens als er een getrouwde neef of nicht in de familie overleed, hem, den ouden rijken edelman tot voogd aan te stellen. Vandaar, dat er aan het gesticht Zilverman, bijna elk jaar eene schier volwassen pensionnaire werd vertrouwd.

Mevrouw was nog bezig met naar de flauwigheden van den ouden baron te luisteren; naar de woorden van dien akeligen grijsaard, met verwijfde manieren, die haar alweêr eene pupil had gebracht, toen haar het bezoek werd aangemeld van twee heeren en een allerliefst meisje van omtrent elf jaar. De bezoekers waren in eene reiskoets aangekomen, die te oordeelen naar het stof dat er op kleefde, eene verre reis had afgelegd.

‘O! dat zal Klaasje Zevenster zijn,’ riep mevrouw Zilverman, die zich nu eens van de Engelsche en dan van de Fransche taal had bediend, om met den voornamen heer te redeneeren, in zuiver Hollandsch.

‘Klaasje Zevenster!’ herhaalde de oude wellusteling: ‘Klaasje Zevenster! dat is het pleegkind der zeven studenten, die ik allen gekend heb.’

‘Pardon,’ zoo onderbrak de oude dame den ouden heer; ‘daar begon ik eene onbescheidenheid; iets wat mij sedert ik kostschoolhouderes ben, geen tweemaal is gebeurd. Klaasje Zevenster wordt hier gebracht, om herdoopt en herkneed te worden.

Voortaan zal zij Nicolette heeten, en eerst dan, wanneer de herinnering

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(10)

aan het gebeurde is weggestorven, verlaat zij weder dit huis.’

‘Weldadige pleegvaders!’ riep de baron met eenen spotlach. ‘Ik zou....’ maar vóor dat mijnheer van Tilbury den volzin, die zeker niet veel goeds inhield, had

uitgesproken, opende de kamenier, die de heeren had aangemeld, voor de tweede maal zeer bescheiden de deur, en zeî:

‘Mevrouw, die heeren wachten in de blauwe zaal.’

‘Is 't Hoogenberg en Bleek?’ vroeg de dame.

‘Pardon,’ sprak het dienstmeisje, ‘'t is de Graaf Louis van Eylar en Dominé Bol.’

‘Ik bid u om verschooning, mijnheer de baron,’ zeî mevrouw Zilverman; en zij lichtte zich vlug als een twintigjarige uit haren gemakkelijken leuningstoel. ‘Ik kan die heeren niet langer laten wachten, zonder onbeleefd te zijn.’

‘Adieu,’ zeî de baron, en hij wierp de oude dame, als een kind, een handkus toe.

Indien de heer van Tilbury de samenspraak der schooldame met de heeren in de blauwe zaal had bijgewoond, dan hadde hij ongetwijfeld menigmaal den spotlach herhaald, dien hij zich wegens de weldadigheid der pleegvaders had veroorloofd; en ditmaal ten opzichte der oude dame. Hoe ernstig was hier de toon, welken zij, die met zooveel welbehagen naar zijne flauwigheden luisterde, aansloeg. Hoe bescheiden waren haar groet en hare manieren. Met hoeveel voorzichtigheid polste zij de pleegvaders, wegens hunne inzichten met het kind; en met welke lieftalligheid beloofde zij aan van Eylar en Bol, dat zij, gedurende Nicolette's verblijf in haar gesticht, voor de arme vondeling eene liefderijke moeder zou wezen.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(11)

Dominé Bol was ontroerd bij de woorden der achtbare schoolbestuurster; en hij bezag den graaf met oogen, die door de opwellende tranen heen schenen te zeggen:

‘Wat is het hart, wat is de liefde van den man, in tegenoverstelling van het hart en de liefde der vrouw!’

Daar er dien dag geene bezoekers meer verwacht werden, vond mevrouw Zilverman er geen bezwaar in, zelve met de twee pleegvaders het établissement eens rond te wandelen, en van die gelegenheid gebruik te maken, om haar eigen persoon, en al wat daarmede in verband stond, hemelhoog te verheffen.

‘Al de jonge dames die mijn huis verlaten,’ sprak ze onder andere, ‘zijn engelen in den huiselijken kring, en pronkstukken in de maatschappij.’

Dominé Bol en graaf Louis van Eylar vonden dit gezegde wel wat overdreven;

maar toen zij de mevrouw, die inderdaad de kleine Nicolette met al de teederheid eener moeder, met de hand had geleid, het meisje op de speelplaats aan hare toekomstige vriendinnen zagen voorstellen; en zoo ooggetuigen waren van een tooneel, waarbij de hoffelijke houding, en de lieftallige manieren, gepaard gingen aan zoete ingetogenheid, moesten zij toch bekennen, dat mevrouw Zilverman, als opvoedster van het jeugdige schoone geslacht, hunne verwachting overtrof.

Wanneer de twee pleegvaders met eenen zucht en eenen kus van de kleine Nicolette afscheid hadden genomen, en ieder in eenen hoek der koets eene gemakkelijke plaats had gezocht, zeî de graaf:

‘Zeg mij eens met de hand op het hart, Gerlof, of gij nog van gevoelen zijt, dat wij door zulk eene voorname opvoeding als die welke in dit gesticht gegeven

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(12)

wordt, het geluk van ons kind kunnen bevorderen. Levert eene dergelijke vorming geen gevaar op, bij een meisje zonder fortuin? Is ons besluit geen uitvloeisel van onzen hoogmoed, en bewerken wij, inplaats van Klaasje's geluk, haar verderf niet?

Neen, het heeft onzen pleegvaderlijken trots niet kunnen bevredigen, eenmaal dankbetuigingen te ontvangen van een nederig meisje, dat door handenarbeid een eerlijk bestaan vindt. Wij eischten meer: de hulde en de liefdebetuigingen eener welopgevoede jonkvrouw.’

‘Dat is overdrijving, beste vriend,’ zeî Bol. ‘De vraag, die gij mij daareven hebt gedaan, heb ik mij zelven wel honderdmaal gesteld, eer ik mij aan het voorstel van onzen medevader Galjart, die het opvoedingsgesticht aanbeval, heb gesloten; en met de hand op het geweten, Louis, mag ik verklaren, dat ik gehandeld heb na rijp overleg en met de overtuiging, dat ik medewerkte, tot het geluk van ons kind. Zeker zullen de twee eerste jaren die de vondeling, nadat zij de school verlaten heeft, in de samenleving doorbrengt, jaren zijn van kwelling en beproeving; maar bij die beproeving zal haar ontwikkelde geest haar schutsengel zijn; en het besef van zelfwaarde, de kostelijkste vrucht der goede opvoeding, zal haar laven en sterken, en haar behoeden voor den val. Graaf van Eylar, hebben wij geene vrouwen van rang en adellijke geboorte, van het hoogste standpunt zien nederploffen in den afgrond des verderfs, en vinden wij onder het grauw der maatschappij geene maagden, wier deugden grootscher uitblinken, dan de vergankelijke glans des diadeems om een koninginnehoofd. Hooge boomen worden ontworteld door den rukwind, en viooltjes en madeliefjes worden vertrapt door den voet van den onvoorzichtigen wan-

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(13)

delaar. Wie kan weten waartoe ons kind geboren is, om te gebieden, of om te kruipen.

Niemand, dan Hij alleen die in de hemelen troont.’

‘En toch,’ ging de predikant voort, en hij verhief het hoofd door het openstaande portier naar den sterrenhemel, terwijl de koets bij het avondduister zachtjes over den zandweg rolde: ‘En toch, is zij geboren tot slavin, dan zal zij, door hare opvoeding in staat zijn, hare waarde als mensch te beseffen, trots dwangjuk en slavernij.’

‘Gerlof,’ sprak de graaf met ontroerde stem, ‘menigmaal hebben de woorden, die gij van der kansel der gemeente toespraakt, uwe woorden van liefde, broederlijkheid en menschenmin, mij ontroerd, maar nimmer hebben zij mij getroffen, als thans, in het stille avonduur, met geene andere getuigen dan ons geweten en de heldere starren in het firmament.’

‘Dat ligt aan het onderwerp,’ zeî de Dominé: ‘Nu het meisje groot wordt, ontwaakt op nieuw onze belangstelling, maar wij moeten bekennen, dat alle zeven de

pleegvaders hun kind meedoogenloos hebben behandeld, hoewel wij getrouw onze geldelijke bijdragen hebben gestort.’

‘Dat is het geval niet met alle zeven,’ zeî Bol, ‘vermits Bleek en van Zirik die bijdragen hebben geweigerd, en van alle gezag afgezien.’

‘Dat is waar,’ antwoordde de graaf, ‘maar des te beter; die twee hadden ons immer in den weg gestaan; maar wat ik meer betreur, is, dat Donia naar Batavia is getrokken;

hij was toch de man die ons kon bijstaan.’

‘Wij zullen er met Godes hulp wel doorkomen,’ was het wederwoord. ‘Wij zijn toch nog met ons vijven.’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(14)

Onder het afleggen der verre reis verhelderden de twee pleegvaders nog eens hun geheugen, aangaande dien regenachtigen St. Nicolaasavond, op welken men hun op de kamer van Bol, in de plaats van gesuikerde letters, het nieuwgeboren kind had gebracht.

‘Herinnert gij u nog,’ sprak Bol, ‘de verslagenheid van Galjart, toen hij het deksel van de doos hief, en hoe wij allen de armen in de hoogte staken en den Hemel om redding schenen te smeeken, alsof de bliksem in onze kamer sloeg. Herinnert gij u nog, hoe Zevenaar het kind eene suikerprop in den mond stak, om het schreeuwen te beletten.’

‘En hoe gij er in de alkoof bij veel ledige en weinig volle wijnflesschen meê vluchttet, toen de meid van beneden ditmaal met wezenlijk gesuikerde letteren naar uwe kamer kwam,’ zeî van Eylar.

‘En hoe Zevenaar het onder zijnen mantel wegdroeg en het bij Mie Lammertz achterliet,’ hernam de predikant, ‘eene jeugdige onbezonnenheid, waarover wij tot heden niet kunnen bepalen, of wij goed of slecht hebben gehandeld.’

‘Wij moeten den uitslag afwachten; alles hangt af van tijd en omstandigheden,’

viel de graaf in, om te toonen, dat hij zijnen vriend maar al te wel begreep.

Onder dergelijke gesprekken werd de reis voortgezet naar Hardestein, waar Dominé Bol de pastorie, en graaf Louis van Eylar eene trotsche villa bewoonde.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(15)

Tweede hoofdstuk.

Bij de voorstelling van Nicolette aan de speelmaatjes, hadden de pleegvaders meer op het ensemble der eenigszins theâtrale vertooning, dan op de jeugdige individuen gelet; maar wat wonderlijk, of misschien niet wonderlijk was, is dat de jongejuffers, die de Dominé had opgemerkt, ook van den graaf eene onderscheiding hadden bekomen.

Drie jonge meisjes hadden de aandacht der heeren tot zich getrokken. De eerste was eene brunette van iets min dan zestien jaar, met zware, donkere haarvlechten, die haar als eene kroon om de kruin waren gelegd, en oogen, zoo zwart als git; oogen, die niettegenstaande haren jeugdigen ouderdom een groot vermogen schenen uit te oefenen, niet alleen op de medeleerlingen, maar zelfs op het onderwijzend personeel.

Zij was rank opgewassen, en hare bewegingen waren veêrkrachtig als die eener tooneeldanseres, en daarbij waren de afwisselingen in hare wezenstrekken zoo sprekend, dat zij met behulp van haren gebiedenden oogslag veeltijds hare wenschen uitdrukte, zonder de lippen te bewegen. Die jeugdige schoone was jonkvrouw Gabriella Léontina Maria Stanislas de Rattines, de pupil

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(16)

van den weledelen hooggeboren heer baron Rudolf van Tilbury, die door den beruchten man, nadat zij gedurende de vacantiedagen bij hem had gelogeerd, zoo even in de kostschool was teruggebracht.

De tweede jonkvrouw waarop de pleegvaders hunne blikken hadden gevestigd, was eene liefelijke bloem, ontsproten aan eenen zwakken stengel: eene vader- en moederlooze wees, die bij haar eigen oom van moeders zijde in een schoon huis op den Heerengracht, te Amsterdam woonde.

Beide heeren beschouwden het vriendelijke kind, voor zooveel men in

vijftienjarigen ouderdom nog een kind is, als hadden zij het vroeger ontmoet; en inderdaad, jonkvrouw Elisabeth Maria van Doertoghe, had, toen ze op het kasteel van mevrouw de douarière van Doertoghe, hare tante, logeerde, menige preêk van Dominé Bol, in het kleine kerkje van Hardestein, bijgewoond. Beiden herinnerden zich die helderblauwe dwalende oogen, die altijd vochtig schenen, als dreven zij onder een hulsel van diamant. Zij herinnerden zich dat blank gezichtje, die

lichtblozende wangen, dat edel voorhoofd, of liever dat engelenhoofdje, vanwaar de blonde lokken zoo bevallig om den zwanenhals zweefden.

Jonkvrouw van Doertoghe herkende den graaf van Eylar en den predikant van Hardestein. Met het hart snelde zij, die weinig bezoek ontving, die heeren te gemoet.

Maar hoe zou zij zulk eenen stap wagen, in het bijzijn der school-koningin van mevrouw Zilverman, die van 's morgens tot 's avonds van bescheidenheid predikte, zonder ooit te denken, dat hare kweekelingen misschien later al te bescheiden zouden zijn, om eenmaal een openhartig figuur in de wereld te toonen; zonder

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(17)

te denken dat zij wellicht door dergelijke leiding geene dwaasheid, maar toch menige onvoorzichtigheid zouden begaan, door overdreven bescheidenheden en misplaatste voorzichtigheid. Het meisje onderdrukte dus de loffelijke uitspraak haars harten, en bleef als hare gezellinnen in het gelid staan.

De derde leerling, welke door de pleegvaders opgemerkt werd, ofschoon zij geen ander recht bezat op die onderscheiding, dan dat de bestuurder de kleine Nicolette met de woorden: ‘Heb er zorg voor’, half op verzoekenden, half op bevelenden toon uitgesproken, aan hare zijde bracht, was Augusta Bleeker, die, tot loon harer gedienstigheid, bij het afscheid nemen een dankbaren groet van de menschlievende pleegvaders ontving.

In het begin scheen Nicolette beschaamd. Zij durfde zich bij Augusta niet aansluiten; uit vrees, gelijk zij later bekende, van haar neteldoekschen japon te kreuken. Allengs verdween echter die verlegenheid. Haar krachtige en vroolijke natuur overwon weldra de indrukken, die de vreemde kostschool, de voor haar buitengewone pracht en de berekende manieren der scholieren bij haar hadden verwekt. Zij begon met, als ter sluiks, nu eens rechts, dan eens links en dan voor zich heen te lonken; om de jonge juffertjes te monsteren; en dan liep zij plots en vlug als een hinde naar een meisje van haren ouderdom, dat geheel alleen in eenen hoek der speelplaats tegen eenen acacia stond te leunen; en zonder den minsten omslag vroeg zij de onbekende, of zij speelmaatjes wilden zijn.

De pruilster, dien naam had de aangesprokene voor hare koppigheid gekregen, was dien morgen door de kamenier van hare stiefmoeder, tegen wil en dank terug

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(18)

naar de kostschool gebracht. De van de andere scholieren afgezonderde pruilster keerde Nicolette met een gebaar van minachting den rug toe, en zei:

‘Gij zijt mij door niemand voorgesteld.’

Nicolette schaterlachte: ‘Dat is niet vriendelijk,’ antwoordde zij, zonder te begrijpen, waar de hooghartige meid met die voorstelling heen wilde. ‘De kinderen uit onze buurt zijn beter opgebracht.’ En daarop vloog zij naar eene groep meisjes, die elkander in de fransche taal poogden te beduiden, wat haar in de vacantietijd wedervaren was; mededeelingen, die uithoofde der vreemde spraak niet wilden vlotten.

‘Die booze meid’, zoo bejegende Nicolette hare medeleerlingen, ‘die booze meid ginds - zij keert mij den rug toe, in plaats van...’ Het overige der aanhaling werd uitgedoofd door een hoongelach in koor.

‘Die meid,’ fluisterde een juffertje met krulhaar haar, die een Javaan tot vader en eene française voor moeder had, ‘die meid is zeker te Amsterdam in eene achterbuurt groot gebracht.’ En alweêr werd er luidruchtig gelachen.

De arme Nicolette begreep reeds ten halve dat zij in dien hoogen kring een voorwerp van verachting was. Zij troostte zich zoo goed mogelijk in haren toestand, die toch het voordeel der nieuwigheid bevatte. Het kind bewoog zich als in eene andere wereld; nog nooit had zij zoo veel zuivere lucht ingeademd; nog nooit had zij zoo veel bloemen, zoo veel boomen, noch zulke zonderlinge meisjes gezien.

‘Moet ik dan geheel alleen spelen,’ zeide zij, zonder eenig verwijt, zonder eenige bitterheid in hare stem; en daarop naderde zij langzaam een der bloemperken in de nabijheid van den acacia, waar zij vroeger

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(19)

de pruilster had aangesproken, met de gedachte van zich een kolossalen bloemruiker af te plukken.

Juist had het kind de eerste bloem afgerukt, wanneer zij eene hand op hare schouders voelde, en eene schorre stem hoorde, de stem der surveillante, die haar toeriep: ‘halt! dat is verboden; morgen zal men u wel tot orde roepen, lompe meid.’

‘Wel, wist ik dat?’ zeî Nicolette, en zij hief de blanke lelie omhoog, die de berisping had veroorzaakt.

‘Coquine!’ zei de kinderwachtster, eene overgeloopen gouvernante uit het Walenland.

‘Coquine!’ herhaalde de kweekeling van Mie Lammertsz verscheidene malen, in de meening dat het vreemd woord haar later zou te pas komen; en terwijl het kind de nieuwe taaloefening beproefde, dreef de surveillante haar voort naar het schoolgezelschap.

‘Wat scheelt er aan mij?’ vroeg Nicolette zich zelve af, en zij wierp eenen blik op hare kleederen: ‘men zou zeggen dat ik die nufjes verschrik. Wat denken ze wel!

De welopgevoede juffertjes dachten wellicht, dat de aanraking met een meisje, dat zij reeds menig onwelvoegelijk woord hadden hooren spreken, haar zou bezoedelen; want dadelijk werd er eene grens tusschen haar en Nicolette gevormd.

‘Vanwaar is dat kind? of liever, wie is dat kind?’ vroeg eene der onderwijzeressen, die na een poosje afwezigheid knorrend terug in den tuin kwam.

De surveillante haalde de schouders op.

‘Wie weet,’ zeide zij, ‘wellicht eene vondeling, of ten minste een weggemoffelde bastaard. Zulk een goedje hebben wij hier immers nog meer gezien.’

Nu werd de ongelukkige Nicolette bedroefd. Zij

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(20)

had altijd gemeend, dat, zij zeven ooms in Eylar, Hoogenberg, Zevenaar, Van Zirik en Donia bezat; en dat nog zonder dien anderen heer, oom Bleek, te rekenen, van wien zij zoo dikwijls had hooren spreken en hoewel zij nu wist, dat Mie Lammertz hare moeder niet was, had zij deze daar toch altijd voor gehouden. Nu echter had men haar den dag vóór het vertrek naar de kostschool, om haar tot leerzucht aan te sporen, gezegd, dat zij eene vondeling was, en ook nog andere omstandigheden verklaard, die haar kinderlijk gemoed verontrustten. Nu had het woord vondeling haar als een verwijt getroffen, en in haar binnenste klonk het:

‘Men heeft mij in een kistje als suikergebak naar oom Bol's kamer gedragen. Ware het niet beter geweest, dat men mij in eene doodkist naar het kerkhof hadde gebracht.’

Arm kind! die stem der ziele deed eene omwenteling in haar gemoed ontstaan. Zij boog het hoofd en weende.

Terwijl zij daar stond, zonder te vermoeden wat er om haar heen gebeurde, voelde zij een zachten ruk aan haar kleed; en omziende stond zij tegenover een bleek gebocheld meisje, met lange magere vingeren, dat haar zeer minzaam toesprak:

‘Wilt gij mijn speelmaat zijn, lief meisje?’

Nicolette keek verwonderd op. ‘Haar speelmaat zijn,’ dacht zij; en zonder verder den loop harer gepeinzen te volgen vroeg ze:

‘Zijt gij ook eene vondeling?’

‘God beware mij!’ was het antwoord der misvormde Aleide, en als werd zij het ongepaste van dien uitroep gewaar, voegde zij er met haar zoet stemmetje bij:

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(21)

‘Neen, geene vondeling, maar eene verstooteling; en dat is bijna gelijk.’

Uit dit gezegde begreep Nicolette dat zij twee martelaressen waren in de

kindermaatschappij. Uit de woorden van Aleide hadde zij, indien zij zelf ouder ware geweest, geleerd, dat het vriendelijk juffertje zoo jong niet was als zij meende. Zij hield haar voor een meisje van haren ouderdom, en was niet weinig verwonderd te vernemen, dat het kind op het punt was haar dertiende jaar te bereiken.

‘Al zoo oud,’ riep zij in hare kinderlijke naïveteit.

‘Ik ben veel te oud geworden,’ was het antwoord. ‘Sedert meer dan twaalf jaren lijd ik al de kwellingen van een zwak gestel; en dan wenscht men nog mijnen dood.

Na den dood mijner moeder gaf mijn vader mij, zijn eenig kind, eene booze

stiefmoeder; en nog gisteren zeide de gouvernante mijner jonge zusjes, dat men naar mijnen dood verlangt, omdat de anderen in het bezit zouden komen van mijnen rijkdom.’

‘Die gouvernante zal wel gelogen hebben,’ zeî Nicolette plomp weg, om hare nieuwe vriendin te troosten; en verder begreep zij, al kon zij er zich niet over uitdrukken, dat er nog ongelukkiger wezens waren dan zij, al was zij eene vondeling;

want niemand reikhalsde voor zooveel ze wist, naar haren dood.

Kommerloos huppelt de vogel van den groenen twijg naar den dorren tak; en zonder dat de kinderen het schijnen te bemerken, gaan zij van een treurig tot een vroolijk onderwerp over. Kindertranen zijn spoedig opgedroogd.

Plots vroeg het meisje met de lange vingers:

‘Hoe heet gij?

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(22)

Nicolette. En gij?

Aleide, naar mijne moeder. Mama heette ook Aleide: Aleide van Leycester, en men beweert dat zij van koninklijk bloed was, maar, wat geeft dit? Kunt gij japonnetjes maken voor de pop, Nicolette?’

De vondeling schudde treurig het hoofd.

‘Niet,’ zeî Aleide; en zij trok haar gelaat in de vriendelijkste plooi. ‘Kunt gij poppenkraagjes borduren?’

Alweêr een ontkennend hoofdschudden.

‘Dan kunt gij toch kleine kousjes breien?’

‘Ook niet,’ zuchtte Nicolette.

‘Wees daar niet droevig om,’ troostte Aleide, ‘ik zal u dat allemaal leeren. Ik vraag u dat alleen, omdat de gouvernante van mijne zusjes mij gisteren, toen men mijne koffers in orde bracht, zulke schoone zijden en neteldoeken lappen heeft geschonken, die nog voortkomen van mijne mama, en waarvan wij het schoonste poppengoed kunnen maken dat gij bedenken kunt.’

Onder dit gesprek hadden de nieuwe kennissen zich een weinig van de andere scholieren afgezonderd en een zijpad ingeslagen.

‘Hier wil ik het jaartal en den dag mijner komst in de school opteekenen,’ sprak Nicolette tot hare vriendin; zij haalde een klein knipmes te voorschijn en teekende in de schors van eenen jeugdigen olm:

1

sten

8

ber

184...

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(23)

Derde hoofdstuk.

Nicolette lag in slaapstede N

o

. 7 en Augusta in N

o

. 8, onder hetzelfde behangsel, zoodat deze laatste, tot wie mevrouw Zilverman had gezegd: ‘Heb er zorg voor,’ al Nicolette's bewegingen kon hooren - doch in plaats van de zachte ademhaling der kinderrust, vernam de oudere kostscholier een droevig snikken.

Zonder het minste gedruisch te maken trad Augusta tot het kleine meisje, en fluisterde met schier moederlijke teederheid:

‘Wat let u, lieve? Waarom weent gij?’

‘Ik ween om Mie Lammertz,’ luidde het nokkend wedergefluister. ‘Ik heb geene moeder gehad en ken niemand dan haar.’

Geene moeder, dat vond Augusta zonderling, en zij herhaalde:

‘Geene moeder!’

‘Ik ben eene vondeling, en die hebben ook geenen vader.’

‘Arm kind!’ troostte de meer bejaarde leerling, die het meisje begon te begrijpen.

‘Toen ik hier kwam vond ik mij ook eenzaam en verlaten, hoewel ik nog vader en moeder bezit; maar dat zal overgaan, als gij in betrekking met andere meisjes komt.’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(24)

Die troostwoorden moesten Nicolette nog meer ontroeren, want zij snikte nog geweldiger dan te voren.

Augusta greep de kleine kinderhand, die buiten het dek stak, en zeî:

‘Alle menschen hebben eenen vader in den Hemel. Hem moeten wij ons levenslot vertrouwen. Zeg in stilte uw avondgebed nog eens op, en intusschen zult gij gerust insluimeren. Ik zou u nog wel wat gezelschap houden, om u te troosten, vriendje, doch het mag niet zijn: het is tegen het reglement.’

Onder het uitspreken dezer woorden schikte Augusta de beddékens der arme vondeling, drukte haar eenen kus op het voorhoofd en wenschte haar eenen goeden nacht.

Die kus en die goede woorden hadden Nicolette eenigszins opgebeurd. Augusta's woorden hadden haar bemoedigd. Zij vouwde de kleine handen te zamen, sloot de oogen dicht en begon eene inwendige samenspraak met haren Vader in den Hemel.

Een weinig later waren de beide meisjes biddend ingesluimerd, en zoo als zij elkander 's morgens verhaalden, werden zij beiden in den slaap verkwikt door eenen schoonen droom.

's Anderdaags toonde Nicolette dat zij, die nu en dan zulke grove woorden bezigde, in andere dingen zeer bedreven was. Zij kleedde zich smaakvol zonder iemands behulp aan, en schikte zelve hare schoone blonde lokken, die zij den avond te voren op papiertjes had gerold, rond haar liefelijk gezichtje. Mie Lammertz had het kind, gelijk het bij werklieden het geval is, van jongs af aan zelfoefening gewend; en dit kwam haar in deze omstandigheden zeer goed te pas.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(25)

Op de schoolbanken gaf de vondeling alwêer blijken van bekwaamheid. Men had haar tusschen de nieuwelingen van haren ouderdom geplaatst, om nog wat

Nederduitsch te leeren, eer men met de Fransche taal begon. Doch nauwelijks had zij haar eerste studeerwerk afgemaakt, of de onderwijzeressen bemerkten, dat die plompe meid, gelijk zij haar genoemd hadden, ergens de lessen in eene bijschool moest bijgewoond hebben; die, wat de wijze van voordragen betrof, voor geen kostschoolonderwijs moest onderdoen.

Tengevolge van een nader onderzoek kreeg de vondeling eene plaats in de Fransche afdeeling, nevens die zachtzinnige Aleide, die haar op den rentréedag met zooveel vriendschap had bejegend, terwijl de andere haar met minachting afwezen.

Jufvrouw Elisabeth Marie van Doertoghe maakte van de eerste gelegenheid gebruik, om Nicolette te vragen, of zij van Hardestein was, en in welke verhouding zij stond met den graaf van Eylar en Dominé Bol.

Hadde de vondeling te voren eenige lessen over bescheidenheid ontvangen, gelijk men die in het gesticht van mevrouw Zilverman gaf, dan had het kind waarschijnlijk, na op de eerste vraag ontkennend te hebben geantwoord, op de tweede een ontwijkend antwoord gegeven. Maar Nicolette was onder de kinderen des volks grootgebracht.

Zij droeg, gelijk men zegt, het hart op de tong, en vertelde met kinderlijke oprechtheid alles wat zij van hare treurige geschiedenis wist. Het eenvoudige kind scheen in 't geheel niet te begrijpen, dat iemand ter wereld haar kon tot schande rekenen, dat zij wellicht een man zonder eer of plichtgevoel tot vader had gehad, en eene vrouw zonder ziel

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(26)

tot moeder. Het was immers hare schuld niet, dat men haar in eene doos bij Mie Lammertz had gebracht; dat zij geene plaats aan het hart eener liefderijke moeder had gevonden, en niet alleen het brood der liefdadigheid had moeten eten, maar ook met door vreemden betaalde moedermelk, die een ander kind toebehoorde, was gevoed.

Gelukkig was de jonkvrouw van Doertoghe een van die uitverkoren zielen, die de Voorzienigheid dankbaar zijn, omdat zij in een oasis zijn geboren; die rang en rijkdom niet beschouwen als een voorrecht, dat hun toekomt als eene welverdiende hulde voor.... ja, waarvoor, dat weten ze zelven niet. Nicolette's vertrouwelijk verhaal verwekte bij haar geen afschuw, maar diep medelijden.

‘Ik ben een eenig kind, eene vader- en moederlooze wees,’ zoo beantwoordde Elisabeth Marie, die men bij verkorting Bettemie noemde, 's meisjes mededeeling,

‘en bijgevolg heb ik ook niemand, die mij liefde toedraagt volgens de wetten der natuur. Zij, die mij schijnen te beminnen, hebben misschien vooruitzichten op mijne fortuin, of op den invloed, die mij later in hoogen rang moet te beurt vallen. Wilt gij mijne zuster zijn, Nicolette?’ en de ontroerde Bettemie drukte in de opwelling van haar edel vrouwelijk gemoed een kus op 's meisjes bleeke wang, en zoo vermengden zich de tranen der adellijke jonkvrouw met de tranen van de verworpeling der maatschappij, ter bezegeling van eenen eeuwigen liefdebond.

Door Nicolette's openhartigheid waren hare omstandigheden dadelijk in de kostschool algemeen bekend, en juist uithoofde van dien toestand, werd zij ook de beschermeling van de schoone pleegdochter des barons

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(27)

van Tilbury. Gabrielle, die de kiemen in zich droeg om eenmaal eene geémancipeerde vrouw te worden, in den volsten zin des woords, en reeds in jeugdigen leeftijd menig blijk had gegeven van opgewondenheid en al te ver gedreven excentriciteit, betuigde het belang dat zij in Nicolette stelde, door het geven van kleine geschenken, en door bij elke gelegenheid voor haar in de bres te springen, wanneer eene der leerlingen het arme kind beleedigde. Die beleedigingen verminderden echter met elken dag, en na een paar weken scheen de banvloek, die op de vondeling kleefde, opgeheven.

Waaraan was die verandering toe te schrijven? Was het omdat Nicolette een meisje was van vroolijken aard, eene speelgenoot die, door snedige gezegden, die het kenmerk harer vroegere ruwheid niet meer droegen, hare medeleerlingen somtijds tranen deed lachen. Dat is mogelijk. Doch ik meen, dat die verandering ontsproot uit de zielegrootheid, die dagelijks meer en meer in de vondeling uitblonk, door dat zeker iets, dat ons eerbied afdwingt, zonder dat wij ons zelven rekening kunnen geven, door welke hoedanigheid het geëerbiedigde wezen onze hulde verdient.

De vondeling met de zeven pleegvaders was weldra overtuigd, dat zij onder de leerlingen van hare jaren eene hartsvriendin zou mogen kiezen naar begeeren; dat zoowel de trotschte als de geringste met haar hand in hand zou willen gaan, haar kleine geheimen willen toevertrouwen, en met haar het zure en het zoete van het kostschoolleven deelen; maar Nicolette had reeds gekozen. De vriendschap van haar kinderlijk hart was op Aleide gevallen; op dat bleek, zwak, misvormd schepseltje, dat haar den eersten dag, toen iedereen

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(28)

haar bespotte en verachtte, was te gemoet gekomen als hare gelijke.

Van de kleine Aleide ontving Nicolette de eerste lessen in het vrouwelijk handwerk.

Het eerste kleedingstuk, dat zij vervaardigde, was een boezelaar voor de pop; haar eerste borduurwerk een poppekraag, en weldra kon zij ook kleine kapsels en hoeden maken, zoo goed als hare dertienjarige leermeesteres.

In al de vakken van onderwijs maakte de vondeling verbazenden voortgang, maar volgens de bewering der onderwijzeressen was Nicolette wel wat stout. Zonder acht te geven op de hooge personages die zij aansprak, durfde ze nu en dan wel eens het verschrikkelijk ‘waarom is dit zoo?’ uitspreken. Zij had toch moeten weten, dat hare meesteressen, om op dergelijke vragen een bepaald antwoord te kunnen geven, wel eens hare boeken zouden mogen raadplegen. Maar neen, die meid zonder afkomst of fatsoen, polste dadelijk iemand, en dat nog wel in het bijzijn der leerlingen..

Zoo verliep het eerste jaar van Nicolette's verblijf op de kostschool, zonder bijzondere toevallen, en bijna zonder kommer. Den eersten dag had zij geweend, en op den laatsten dag van het schooljaar zou zij ook tranen storten; doch dit geeft geene bezwaren. Kinderen worden schreiende groot.

De uitroeping der plaatsen was gedaan, en Nicolette had zich niet te beklagen.

Men had bepaald, dat zij door buitengewonen ijver en aanleg op mocht klimmen tot de tweede afdeeling der Fransche klasse. Zoo luidde het bulletin, dat men per post aan Dominé Bol had gezonden. Nicolette was zeer verheugd over hare bevordering;

echter was hare blijdschap met bitterheid gemengd; Aleide was achteruit gebleven, tengevolge van

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(29)

ziekelijkheid, en het lijdende kind betuigde hierover aan hare speelgenoot de bitterste droefheid.

Zij die van natuur edelmoedig zijn, zijn vindingrijk en bedreven in het zoeken van troostmiddelen. Nicolette wendde zich, met gevaar van eene berisping op te loopen, tot mevrouw Zilverman, en verzocht, dat men haar, even als jonkvrouw Aleide achteruit zou laten, of deze met haar bevorderen.

Zulk een verzoek had de schoolvorstin nog nooit ontvangen. De edelmoedigheid der vondeling, die wilde achterblijven, uit belangstelling voor de rijke wees,

verwonderde haar. Zou zij dit gedrag goed- of afkeuren? Zij had immers van niemand lessen te ontvangen, zelfs niet op het gebied der edelmoedigheid.

‘Gij belooft,’ zoo luidde eindelijk mevrouw Zilverman's antwoord: ‘gij belooft, dat gij de jonkvrouw behulpzaam zult zijn, en zorgen dat zij hare lessen kent?’

‘Dat beloof ik,’ herhaalde Nicolette plechtig: ‘al moesten wij in de speeluren te zamen herhalen.’

‘'t Zij zoo,’ sprak de bestuurster, ‘doch op voorwaarde, dat gij met Aleide achteruit wordt gezet, indien zij de lessen niet kan volgen.

Nicolette weende bitter toen zij hare kinderlijke vriendinnen, die met vacantie gingen, vaarwel kuste. De woorden ‘tot wederziens’ sprak zij stotterend uit, en noch de vriendelijke woorden van Bettemie en Augusta, noch de belofte van Gabrielle, dat zij haar bij de rentrée menige kleinigheid ten geschenke zou brengen, konden haar bedaren.

‘Gij allen wordt door ouders of bloedverwanten afgehaald,’ zeide zij, ‘en ik....’

de overige woorden versmoorden in tranen.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(30)

Eén voor éen rolden de rijtuigen met levenslustige jongejuffers door de laan, en Nicolette bleef alleen met hare smart. Tegen den avond vond men haar in gedachten verslonden aan den boord des vijvers in het gras zitten. Waaraan dacht zij, de arme vondeling?...

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(31)

Vierde hoofdstuk.

De vacantie was voorbij, en al Nicolette's vriendinnen waren met geschenken voor de vondeling teruggekomen. Gabrielle bracht eene schoone pop, die men kon aankleeden en uitkleeden als een kind; Bettemie eene werkdoos, waarin een volledige zilveren nécessaire lag, en Augusta een fijngevlochten korf, gevuld met appelsina's, gebakjes en fruit.

Aleide had ook de vriendin niet vergeten. Zij had voor haar beiden lappen, lintjes en kanten medegebracht, waarbij het poppegoed van het jaar te voren maar prullegoed was, en daarbij had ze nog een gesloten doosje, dat ze Nicolette later wilde geven, op een plechtig oogenblik, zeide zij; en dat oogenblik was niet ver meer verwijderd;

maar waarom kwamen er tranen in de oogen der bleeke Aleide, wanneer zij van dat plechtig oogenblik sprak?

De vondeling scheen te begrijpen, waarop hare vriendin zinspeelde, en zij poogde het gesprek eene andere wending te geven. De rijke wees was gedurende den vacantietijd sterk vervallen. Zij hoestte, en naar de meening van mevrouw Zilverman, had zij op de terugreis naar de kostschool eene nieuwe verkoudheid opgedaan.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(32)

‘Aleide,’ zeî Nicolette, en zij poogde vroolijk te schijnen, ‘Aleide, gij hebt mij nog niet gevraagd, hoe ik in uwe afwezigheid den tijd heb doorgebracht.’

‘Treurig zeker,’ was het antwoord. ‘Gij waart geheel alleen.’

‘Ik heb wel de dagen geteld die vóór uwe terugkomst nog moesten verloopen,’

sprak de vondeling, ‘maar ik heb mij toch niet verveeld. Terwijl men het huis schoonmaakte, de groote wasch deed, en mevrouw en de onderwijzeressen op reis waren, beschikte ik zelve over mijnen tijd; hoewel ik niet verder mocht gaan dan den vijver. De tuinen, de, boomgaard en het boschage hoorden mij dus toe; daarin kon ik mij afzonderen, om aan uwe vriendschap te denken, en aan de liefde van allen, die in mijn lot belang hebben gesteld. Des morgens stond ik vroeg op, om de zou te zien opdagen. In ochtendgewaad liep ik langs de bloemperken, dwaalde door den boomgaard, en ging dan verder in de schaduw der olmen naar de taal der vogelen zitten luisteren, en hoe langer ik luisterde, hoe meer het mij toescheen dat ik iets van hunne spraak verstond. Ik meen, Aleide, dat zij onder elkander praatten als jonge meisjes.’

‘Wat zijt gij gelukkig,’ merkte Aleide op. ‘Al die dingen kunnen uwen geest boeien, en uw hart verheugen, omdat gij levenslustig en gezond zijt. Dien wellust heb ik nooit gekend.’ En weêr rolden er tranen over haar bleek gelaat.

‘Waarom zijt gij zoo bedroefd?’ zeî Nicolette, die hare droefheid niet langer kon beteugelen.

Aleide zat met nedergeslagen oogen met het doosje te spelen, dat het geschenk voor hare vriendin bevatte.

‘Waarom ik zoo bedrukt ben,’ zeide zij: ‘Ik had

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(33)

toch zoo graag mijnen vader nog eens omhelsd, eer ik sterf. Hij zal bedroefd zijn, wanneer hij van de reis terug komt, omdat hij zijne Aleide niet meer vindt; want hij bemint mij, Nicolette, gelijk een vader alleen beminnen kan. Maar het is die booze vrouw, die ik mama moet noemen, die hem misleidt over mijnen toestand, en mij van hem verwijderd houdt. Beiden zijn voor hun pleizier naar Zwitserland.’

‘Gij sterven!’ antwoordde Nicolette, ‘gij begint eerst te leven; maar gij laat den moed zinken, als wake er geene genezing mogelijk.’

‘Ik zal hem niet wederzien,’ sprak de rijke wees, zonder op de bemerking der vondeling te letten; ‘hij komt eerst binnen eene maand terug. En waarom zou ik uitstellen u het geschenk te geven,’ ging Aleide voort: ‘het akelige oogenblik is misschien zoo verwijderd niet meer.’

Bij deze woorden had zij het doosje ontsloten; en nu lachte Nicolette eenen krans echte bloedkoralen toe.

‘Die zult gij dragen tot mijne gedachtenis,’ zeide zij, en daarop vielen de twee jonge meisjes in elkanders armen.

De komst van Bettemie met Gabrielle en Augusta brak de omhelzing af. De oudere kostscholieren hadden hare koffers uitgepakt; eri nu stonden zij daar met de

geschenken, die voor de vondeling waren bestemd.

Die verrassing dwong der kranke eenen glimlach af. De vreugd van hare vriendin was haar geluk, en zij nam zelfs eenige lekkernij uit de fruitmand door Augusta geschonken.

Nicolette vond den volgenden nacht geenen gerusten slaap. Al haar eigen verdriet was vergeten; zij dacht

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(34)

alleen aan het lijden en de verlatenheid der rijke Aleide. Krank was het meisje met vacantie gegaan, in de hoop, van in het bijzijn van eenen geliefden vader, kracht te putten ter herstelling van hare gezondheid; en zij vond hem, naar wien zij reikhalsde, afwezig; niet voor één dag, maar voor achtereenvolgende maanden. Had hij zijn kind vergeten?...

‘Neen, dat is onmogelijk,’ dacht ze verder, terwijl zij rusteloos omwoelde, zich nu eens op de linker- en dan weêr op de rechter zijde keerende, om den slaap te zoeken. ‘Neen, dat is onmogelijk. Hij is haar vader; hij heeft met haar onder één dak gewoond; dat is niet gelijk het met mijne pleegvaders het geval is. Het zal, gelijk zij zegt, de schuld der stiefmoeder zijn.’

Des anderen daags bleek het, dat Nicolette zich te vergeefs moeite had gegeven, om voor hare vriendin eene plaats in de tweede afdeeling der Fransche klasse te verkrijgen. Aleide kon hare kamer niet meer verlaten, en zij smeekte mevrouw Zilverman, haar juffer Zevenster tot gezelschap te geven.

‘Is de graaf van Eylar een uwer pleegvaders?’ zoo viel de zieke hare vriendin, die dikwijls over dit onderwerp een gesprek aanknoopte, in de rede. De graaf is een neef van mijne overleden' mama. Zijn jongere broeder heet Maurits, een knaap van mijne jaren; en die heeft dikwijls bij ons gelogeerd. Wellicht ontmoet ge dien nog eens op Hardestein, bij Dominé Bol. Denkt gij niet daar te gaan inwonen, nadat uwe opvoeding geëindigd is?’

‘Ik zou niet beter verlangen.’

‘Welnu, wanneer ge daar eenmaal jonker Maurits, mocht ontmoeten, breng hem dan de groete en het eeuwig vaarwel over der arme Aleide.’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(35)

‘Wellicht doen wij nog eens te zamen eene pleizierreis naar Hardestein,’ zeî Nicolette.

‘Welk eene begoocheling,’ antwoorde de kranke, bitter glimlachend; en het was waarlijk begoocheling; weinige dagen later vlood Aleide's schoone ziel uit haar misvormd omhulsel naar beter oord. De moederlooze wees mocht haren vader op aarde niet wederzien.

Langen tijd betreurde de arme vondeling hare vriendin, die haar in zulken jeugdigen leeftijd zooveel levenslessen had geleerd; die haar getoond had, hoe veel lijden er soms achter eenen grootschen naam en eene onschatbare fortuin verborgen ligt. Maar het schoonste wat Nicolette van Aleide had geleerd, was zich te onderwerpen aan haar lot; en den Schepper dankbaar te zijn, die haar een helderen geest en een sterk lichaamsgestel geschonken had.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(36)

Vijfde hoofdstuk.

Toen Nicolette de eerste maal na het overlijden harer vriendin onder de leerlingen verscheen, werd zij vriendschappelijk begroet. Een ieder wilde iets van Aleide weten, die zij allen hadden lief gehad, en die zij slechts verwaarloosd hadden, uit hoofde harer zwakheid en lastigheid. Hadden zij kunnen vermoeden, dat haar humeur voortkwam uit eene wezenlijke krankheid, dan hadden zij het arm schepseltje zeker meer medelijden, meer liefde betoond. Nu echter kwam aan Nicolette eene eer toe, waarop geen' enkele onder haar aanspraak kon maken; en zelfs de onderwijzeressen verklaarden, dat juffer Zevenster, gelijk een Engel des Hemels aan het sterfbed van hare vriendin had gewaakt.

Van dien tijd af behandelde men Nicolette op de kostschool met zekere

onderscheiding. Gabrielle, Bettemie en Augusta betoonden haar op verscheidene wijzen nog meer hare belangstelling in haar lot; en Augusta was fier, omdat juffer Zevenster haar tot vertrouweling koos. Daarenboven ontving het edelmoedige meisje nog eenen brief van dankbetuiging vergezeld door een prachtig geschenk, van Aleide's vader; als eene herinnering

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(37)

aan de eenige spruit van zijn eerste huwelijk, die zij zulk eene belangelooze liefde had toegedragen.

Voortaan wijdde de pleegdochter van Mie Lammertz zich met hart en ziel aan de studie. De jonge meisjes, die met haar op de kostschool waren gekomen, liet zij ver achter zich en toen zij dertien jaar telde, was zij, zedelijker wijze beschouwd, geen kind meer. Ook in het volgende leerjaar ontving zij geen bezoek van hare pleegvaders, iets dat haar zeer bedroefde; want, hoewel zij de studie beminde om de studie, dacht zij toch dikwijls, dat hare zeven vaders een groot genoegen zouden vinden in hare vorderingen.

Op het einde van het tweede schooljaar werd zij alweêr pijnlijk getroffen. Gabrielle, Bettemie en Augusta verlieten alle drie het gesticht van mevrouw Zilverman. De beide eerste gingen eene plaats innemen in het schitterendste gedeelte der

samenleving, en de laatste in den stillen burgerkring.

‘Wij zullen elkander te Hardestein zien,’ zei Bettemie, ‘wanneer gij op de pastorie verblijft, en ik bij tante van Doertoghe logeer. Hier is intusschen het adres van mijnen oom van Bassen, bij wien ik inwoon; daar moet gij mij schrijven.’ Hier verraadde de stem van de door de natuur bevoorrechte Bettemie eene diepe ontroering:

‘Nicolette, vergeet nooit, dat ik u den naam van zuster heb gegeven,’ stotterde zij,

‘en in alle omstandigheden des levens....’ Hier begonnen er wederzijdsche tranen te vloeien; er klonken kussen; de jonkvrouw rukte zich uit de armen harer vriendin los, maar het was haar als of zij eenen grooten schat achterliet. Zij wierp der arme vondeling uit het rijtuig nog eenen handkus toe, en daarop verdween zij in eene stofwolk.

Gabrielle sloeg bij het afscheid nemen eenen geheel anderen toon aan:

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(38)

‘Nicolette,’ zeide zij, ‘ik weet waarlijk niet, welk adres ik moet opgeven voor onze correspondentie. Ik ga, wel is waar, bij den baron van Tilbury inwonen, maar ik hoop niet, dat ik mij daar de vleugelen zal laten korten. Die gekke baron, dien ik oom moet noemen, en die in het geheel geene familie van mij is, had in de laatste vacantie manieren die ik niet dulden kan. Ik heb eenen walg van het mannetje. Dat ik u zal wederzien, is stellig, maar waar - dat zal de tijd leeren.’ De jonkvrouw de Rattines drukte de vondeling aan haar hart, kuste ze herhaalde maal, en toen zij afscheid had genomen, hoorde Nicolette haar, terwijl ze de speelplaats overliep, om een laatste vaarwel aan mevrouw Zilverman te zeggen, een vroolijk lied neuriën.

Het afscheid nemen van Augusta was weêr van anderen aard. Deze rekende het zich ten plicht hare kinderlijke vriendin tot een bezoek uit te noodigen, zoodra de gelegenheid zich daartoe aanbood, om haar met al haar wedervaren bekend te maken.

Zij wist nogtans, dat dit wel eenige moeielijkheden in de kostschool opleverde, omdat de brieven aan de contrôle van mevrouw onderworpen waren. Jammer was het, dat hare ouders zoo verre van daar woonden, in het minst bevolkte gedeelte van Zeeland, anders had zij haar in den loop des jaars nog bezocht.

De vondeling had bij het afscheid nemen van de zusterlijke Bettemie overvloedig geweend. Bij het vaarwel zeggen aan Gabrielle was haar een enkele traan ontsprongen;

maar bij de verwijdering van Augusta, wie zij de geheimste gedachten van haar hart mededeelde, voelde zij, als het ware, een gedeelte van zich zelve losscheuren. Nog eenmaal omhelsden zij elkander, en

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(39)

toen klonk het ‘Adieu’: een pijnlijk woord, dat in hare ziel weêrklonk als de echo in de vallei.

Even als het vorig jaar was Nicolette de eenige scholier die in het gesticht bleef.

Zij begreep echter dat zij zich thans, als in de voorledene vacantie, niet uitsluitend met allerlei uitspanningen mocht onledig houden. Hoewel mevrouw Zilverman door hare pleegvaders belast was haar de benoodigde kleederen en onderhoud te

verschaffen, en deze nog al ronde sommen op hare rekening bracht, had zij geen enkel stuk van belang gekregen. Er ontbraken banden aan hare slaapmutsen, linten aan hare nachtjakken, en ook hare hemden moesten eens goed onder handen genomen worden.

Nicolette stelde zich moedig aan het werk, en ging het kousen mazen niet vlug van de hand, op haar naaiwerk viel, door de lessen die zij weleer van hare lieve Aleide gekregen had, niets af te wijzen.

Met al dat werk was de vacantie zonder verveling voor de eenzame verloopen. De arbeid, afgewisseld door wandelingen, had haar gemoed bedaard, en haar nieuwen levenslust geschonken. Met vreugde zag zij op de afgelegde taak neêr, en nu zou zij ook gaarne hare japonnen vermaakt hebben, maar daar was geen tijd meer toe.

Juist terwijl Nicolette den dag vóor de rentrée bezig was met hare kleederen te schikken, kwam de werkmeid haar boodschappen, dat mevrouw Zilverman haar wenschte te spreken.

Het meisje ging dadelijk hare schoone haarlokken herschikken, wierp toen eenen onderzoekenden blik op hare kleederen, ten einde geene berisping over slordigheid op te loopen, en naderde een met kloppend

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(40)

hart de schoolvorstin, die haar in de spreekkamer wachtte.

Mevrouw was in bekoorlijk toilet, gelijk zij altijd was wanneer zij effect wilde maken. Zij bekeek Nicolette met hare donkere oogen, op eene wijze die niet veel goeds beduidde, zoodat het arm onschuldig kind stond te sidderen gelijk een popelblad.

‘Mejuffer Zevenster,’ sprak zij op strengen toon, ‘gij hebt u in den laatsten tijd allures gepermitteerd, die u weinig passen. Gij hebt eene vriendschap met de jonkvrouwen van Doertoghe, de Rattines en Augusta Bleeker aangeknoopt, alsof gij haar gelijke waart. Dat is veel gewaagd voor eene vond..., doch van uwe geboorte wil ik u geene grief maken,’ zoo viel zij zich zelve in de rede: ‘Gij kent uwen oorsprong beter dan ik; maar hadde ik geweten, dat gij in eene achterbuurt te Amsterdam onder het grauw waart grootgebracht, dan had ik, niettegenstaande den rang dien uwe pleegvaders in de maatschappij bekleeden, geweigerd u op te nemen.

Mijn gesticht staat niet open voor gemengde leerlingen. Edelen bij edelen en volk bij volk. Doch dat is nu eenmaal zoo, en daar het niet meer te verhelpen is, zal ik trachten mijne plichten te vervullen, zoolang het nog duurt.’

Deze aanspraak had den indruk gemist, dien mevrouw Zilverman van hare woorden verwachtte. Zij meende de vondeling te doen ineenkrimpen van schaamte; maar onder het losbreken der onweêrsvlaag was het meisje tot het besef van haren toestand gekomen. Het beven had opgehouden, en met fierheid hief zij het hoofd op, om te zeggen:

‘Mevrouw, is het onderhouden van die vriendschap de eenige zonde waaraan ik mij heb schuldig gemaakt?’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(41)

‘Is het aan u, mijne berisping met eene vraag te beantwoorden? Of meent gij misschien mij ook als uwe gelijke te behandelen? Neen, juffer Zevenster, dat hebt gij mis. Om kort te gaan, ik verbied u, voortaan gelijken tred te houden met de leerlingen van goede afkomst. Ik heb tengevolge van uwe handelwijze aan Dominé Bol geschreven, en die heeft mij in naam van al uwe pleegvaders;’ (hier glimlachte mevrouw Zilverman op eene veelbeteekenende wijze); ‘in naam van al uwe pleegvaders geantwoord, dat ik u aan ondergeschiktheid moest gewennen, aangezien men u alleen die opleiding liet geven, om u tot gouvernante of kindermeid te vormen. Wilt gij den brief lezen, juffer Zevenster?’

‘Ik dank u,’ antwoordde de terneêrgedrukte, en liet het hoofd op de borst zinken.

Gabrielle, Bettemie en Augusta waren vertrokken: en aan wie kon ze thans hare smart vertrouwen, dewijl men haar verbood, eenige vriendschap te onderhouden?

Aan wie?

Haar verstand antwoordde hierop: ‘Aan niemand.’ Gelijk de waterlelie, die, ontsproten uit het slijk, na bot en bladeren gereinigd te hebben in het bronkristal, de blanke kelk ten hemel heft; had de vondeling eene poos het schoone hoofd geheven, in al den glans der maagdelijke fierheid; om als de waterbloem, getroffen door den zonneslag, de kruin mismoedig neêr te buigen, onder den schepter der schoolvorstin.

Sedert den dood van Aleide, het vertrek der twee vriendinnen en de berisping van mevrouw Zilverman had Nicolette's toestand op de kostschool al zijne

aantrekkelijkheid verloren. Voortaan zou de studie haar eenig genoegen zijn; en hieraan klampte zij zich vast

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(42)

met al de krachten van haar schitterend geestvermogen. Geen enkele leerling was in staat haar te volgen. In alle vakken streefde zij hare gezellinnen vooruit; zelfs in de vreemde talen.

Ondertusschen legde mevrouw Zilverman zich voortdurend toe, om het meisje, dat op de leerbanken allen roem te beurt viel, nog meer te vernederen. Het hinderde haar, die zooveel eerbied koesterde voor rang en geboorte, dat de verworpeling door goedheid des harten, door geestesgaven en lichaamsschoonheid uitblonk, ver boven de adellijke jonkvrouwen die haar waren toevertrouwd. Die star moest verduisterd, die heerlijke bloem vertrapt en terug gedreven worden naar het slijk waaruit zij ontsproot.

Elke week werd de onschuldige Nicolette in de spreekkamer geroepen; en hoe nederig en bescheiden zij zich ook had weten te gedragen, toch vond mevrouw nog stof om haar te berispen wegens haren trots.

‘Mag ik vragen, mevrouw,’ sprak de vondeling op zekeren dag, onder het storten van overvloedige tranen: ‘Mag ik vragen wat ik gezegd of gedaan heb, om uwe ongenade te verdienen?’

‘Gezegd of gedaan?’ riep de gekwetste schoolmajesteit.’ Moest gij dan uwe schuld nog verhoogen, door woorden en daden? Spreekt de hoogmoed niet uit uwe blikken, uit uwe gelaatstrekken, uit uwen gang en manieren? Vergeet gij niet geheel en al wie gij zijt? Vergeet gij niet, dat gij tot heden gevoed zijt met het brood der liefdadigheid?’

Zoo werd die schoone natuur, dat heerlijk schepsel zedelijker wijze ontzenuwd.

Wel kon men de vondeling hare wetenschappelijke kennissen niet ontfutselen, hare lichamelijke schoonheid niet krenken; maar men ontnam

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(43)

haar alle vertrouwen in zich zelve, alle gevoel van zelfwaarde. In twee jaren tijds had de opvoedster het zoo ver gebracht, dat de ongelukkige in den waan verkeerde, dat zij der samenleving die haar verwierp alles verschuldigd was, terwijl zij

wederkeerig van haar niets kon vorderen.

Van kinds af aan had zij van Mie Lammertz geleerd, hare pleegvaders te beminnen en hun eerbiedige dankbaarheid toe te dragen. Bij mevrouw Zilverman was dit echter niet voldoende; zij wilde dat hare kweekeling in al hare brieven eene slaafsche onderworpenheid aan hare pleegvaders betuigde. Zij wilde dat de arme vondeling afzag van hare waardigheid als vrouw en mensch.

Menigmaal werden de woorden die Nicolette op het papier bracht, in de hoop van die aan Augusta te doen geworden, uitgewischt door hare tranen; en slechts eenmaal kwamen hare klaagtoonen tot de geliefde vriendin.

Mevrouw Zilverman had haar streng verboden, aan Gabrielle, aan Bettemie of aan Augusta te schrijven. Hadden die dames in het gesticht hare schaamtelooze

gemeenzaamheid gedoogd, dat was geene reden om haar met hare onbescheidenheid te volgen, tot in den hoogen kring waartoe zij behoorden.

Ja, eenmaal was het der droevige gelukt, door tranen en gesmeek eene arme werkvrouw te bewegen, tot het aannemen van eenen brief, dien deze buiten weten van mevrouw Zilverman op de post bracht.

‘Wat voor een brief is dat, mijn kind?’ zeî Augusta's vader, terwijl hij het postmerk op Nicolette's brief bekeek: ‘Hij komt uit H. Wil mevrouw Zilverman misschien nog een toegift op hare rekening, die reeds veel hooger was dan wij verwachtten?’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(44)

‘Uit H.’ antwoordde Augusta, ‘dan is hij van juffer Zevenster.’

De brief werd opengebroken, en hij was waarlijk van de arme vondeling. Augusta besproeide het schrift met hare tranen, en gaf het in stomme smart aan haren vader over, die na het doorloopen te hebben, met de hand aan zijne oogen wreef, en uitriep:

‘Dat kind moet getroost worden. Waar is moeder?’

Moeder was in de keuken om bevelen te geven wegens het middagmaal. Op vaders geroep kwam zij, met den borstel in de hand naar de woonkamer geloopen, om zelve volgens gewoonte de meubels af te nemen, waarop geen stof te bemerken was. Maar hoe stond zij verbaasd, toen zij vader en dochter, de eerste met den brief in de hand, zag staan weenen.

‘Het is van juffer Zevenster,’ sprak Augusta, terwijl de moeder het schrift aannam.

Augusta hoorde den brief in moeders handen ritselen, zoozeer beefde de lezeres.

Zij zag tranen over hare verbleekte wangen rollen; en na de inzage, terwijl zij het schrift toevouwde, sprak de medelijdende vrouw, even als haar echtgenoot:

‘Dat kind moet getroost worden.’

‘Och moeder, wij moesten haar met de aanstaande vacantie hier te logeeren vragen,’

zeî Augusta. ‘Dat zou haar opbeuren en dat lijdend hart wat verkwikken. Sinds vijf jaar heeft zij het gesticht niet verlaten; niemand roept haar tot zich. Zeven pleegvaders bezitten te zamen zooveel liefde niet, als de liefdelooste der wettige vaders.’

‘Dat is waar,’ zeî de moeder, terwijl zij nog eens den frischgeurenden zakdoek aan hare oogen bracht.

‘Haar hier te logeeren vragen,’ dat is een goede inval, mijn kind, ‘zeî de vader.’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(45)

‘Gij kunt haar eens mede naar de zee nemen,’ zeide de moeder, die dadelijk aan het plannen maken was. Wij rijden, gelijk verleden jaar met den phaëton naar Brugge, en langs den spoorweg zijn wij dadelijk te Oostende. Wij zullen ook mede reizen, niet waar, vader?’

‘Mag ik dadelijk schrijven?’ vroeg Augusta.

‘Geene overhaasting, kind,’ zei de vader.

‘Maar dan zal moeder weêr beginnen te wikken en te wegen,’ antwoordde de dochter, ‘en dan komt er niets van.’

‘De eerste opwellingen des harten zijn inderdaad altijd de beste,’ sprak de vader, als tot zich zelven, en toch moeten wij het spreekwoord gedenken:

Haastige spoed Is zelden goed.’

‘Daar hebben wij het al,’ zeî Augusta, terwijl zij den ouden man vriendelijk toelonkte.

‘Ach vadertje,’ vleide zij verder, ‘laat ditmaal uw goed hart niet overwonnen worden door de koude rede.’

‘Maar kind,’ zoo viel de moeder in, die met den elleboog op een meubelstuk geleund, wat had staan denken, ‘maar kind, indien hier in Sluis eens iemand woonde, die de vondeling gekend heeft. Wat dan?’

‘Wat dan?’ riep Augusta, ‘wie heeft ons rekening te vragen over ons gedrag?’

‘Niemand, kind, niemand,’ zeî de moeder, ‘en voor ons zou ik daar geen bezwaar in maken, maar voor u. Zie eens hoe verschrikkelijk het zou zijn, indien mijne vrees bewaarheid werd. Zegt het spreekwoord niet:

Met wien men verkeert Wordt men geëerd?

‘Ach! met die spreekwoorden altijd,’ klaagde Augusta.

‘Ja, kind, de spreekwoorden zijn door wijze mannen

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(46)

gemaakt. Uwe vriendinnetjes zouden er zelfs niet tegen opzien te zeggen:

Soort zoekt soort.

‘En Frederik dan? Wat zou Frederik, uw aanstaande bruidegom, daarvan zeggen?’

vervolgde de moeder. ‘Hij, die zoo nauwgezet is op het punt van eer. Ware het nog vóor uw engagement, dan ware het zoo erg niet.’

‘Frederik zou inderdaad reden hebben om zich gekrenkt te gevoelen,’ merkte de vader aan. ‘Bij nader inzien komt de zaak mij zeer gewaagd voor, en eene dochter uit den burgerstand heeft geen tweemaal in het leven de keus om een huwelijk aan te gaan met eenen baron, al is zij rijk en welopgevoed. Ja, de baron zou het kwalijk nemen, dat de vrouw, die hij tot den adelstand wil verheffen, tot zulke gemeene vriendschap afdaalt. Dat zou den band kunnen verbreken.’

Augusta zuchtte. De bemerkingen van hare ouders deden haar pijn.

‘Gij zegt, dat Nicolette moet getroost worden,’ sprak zij, ‘waar kan zij dien troost vinden? overal staat de zelfzucht haar in den weg. Ja, waar vindt zij dien, dan in haar vroom gemoed en in haar rein godsdienstig gevoel?’

‘Indien wij haar met geld kunnen helpen,’ sprak de vader.

‘Daartoe zijn wij bereid,’ bevestigde de moeder.

‘Alsof het menschelijk geluk met geld te verkrijgen ware,’ bemerkte Augusta treurig.

Van dat oogenblik scheen de vriendschap van Augusta voor de vondeling verloren.

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

(47)

Zesde hoofdstuk.

Zij, die waarlijk een goed hart bezitten, laten geen middel onbeproefd om hunne vrienden ter hulp te komen. Augusta begaf zich naar hare kamer, en begon een antwoord aan Nicolette te schrijven, waarin medelijden en liefde uitblonken, als twee flonkerende sterren aan het donker luchtgewelf. Met de blikken op de toekomst gericht, poogde zij haar te bemoedigen tot volharding in de studie, omdat zij daardoor, na nog een weinig geduld, stormenderhand de plaats in de maatschappij zou kunnen innemen, die haar volgens hare opvoeding en geleerdheid toebehoorde. Zij sprak haar van God, van de vaderlijke liefde des Allerhoogsten, van de onmogelijkheid van zegepraal zonder strijd, en van veel andere dingen, die indruk konden verwekken op hare verhevene ziel. Maar plotseling schoof zij het schrift weemoedig van zich af.

‘Mevrouw Zilverman moet het eerst overzien,’ dacht zij, ‘en die werpt het in de kachel. En, nadat zij opgemerkt heeft, hoezeer ik met juffer Zevenster ingenomen ben, en hoe ik haar eigen gedrag jegens de ongelukkige afkeur, vervalt het arme meisje nog dieper in ongenade dan voorheen.’

Johanna Desideria Courtmans-Berchmans, Nicolette. Lotgevallen eener vondeling

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De deugd heeft eigen schoon en blyft zich zelve roemen, Zy wordt door eigen glans omluisterd en vereerd. 'k Stort slechts op 't kille lyk een stroom van liefdetranen, En kniel

Een nieuw lied, van een klagend jongman of tegenzang van het meisje als haar moeder.. Op

Het valt hem op dat zijn kapelaan die menschen nog altijd niet ingeprent heeft kunnen krijgen zich een beetje bescheidener in het Godshuis te gedragen en onder het bruisend

Men verdiept zich werkelijk in zulk eene nietige zorg, kan daardoor niet in slaap komen en krijgt er hartklopping van, en dit komt slechts daarvan, dat geene onzer groote zorgen

Riep moeder ontzind Naar 't front is hij henen Ik moet daarom weenen Met moordend geweer Schoot men hem terneer Wie geeft aan een moeder Haar kostwinner weer. Zij leefde met haar

de dorpsschoonen werden door den meester naar het spreekkamertje gewezen, waar zijne jonge zuster Roosje Van Dale de namen der leerlingen opschreef, terwijl de meester met

Toen was het niet meer de moeder, die haar kind verpleegde en hielp, maar toen was het de dochter, die het leven der moeder recht prettig maakte, die er voor zorgde dat hare moeder

Pauline's goede Mama wilde haren yver beloonen en verzocht daarom Pauline's vriendinnetje Agaat een geheelen dag by haar, want Pauline behoorde niet tot die kinderen, die hun