• No results found

naar den tuin gaan, gij met uw breiwerk en ik met dit kraagje voor mevrouw.’ ‘Het is niet noodig, dat de keukenmeid ons door het venster in vertrouwelijk

gesprek zie,’ zei de kamenier. ‘Kom hier achter de seringen, jufvrouw Zevenster.’

‘Zoo als ik zeide, het is een verschrikkelijk ongeluk,’ zoo ving Carolien het gesprek

aan. ‘De baron van Tilbury is door die schoone amazone, die gij kent, zoo goed als

vermoord.’

Nicolette's oogen begonnen te schemeren. Zij hoorde niet meer; en ware zij elders

dan in de open lucht geweest, zij ware in bezwijming gevallen. Zij was echter spoedig

in staat om naar de verdere mededeeling van Carolien te luisteren.

‘En is het te verwonderen?’ hernam de kamenier, ‘sedert hare terugkomst van de

kostschool heeft de schoone jonkvrouw zich onafgebroken tegen de walgelijke

vervolgingen van den ouden boef moeten stellen. Nu was hij, zonder dat iemand kon

vermoeden op welke wijze, bij nacht in hare slaapkamer gedrongen. Opgeschrikt in

den eersten slaap, en nog half in bedwelming, heeft zij hem bij de keel gevat, op den

grond geworpen, onder hare voeten getrapt, en eerst toen zij hem als een stervende

hoorde reutelen, is zij weggevlucht. Weet gij, wat men nu doen moest, jufvrouw

Zevenster? men moest die jonkvrouw eene lauwerkroon schenken, als eene heldin;

want zij heeft al de slachtoffers van den wellusteling gewroken.’

Ongelukkige Gabrielle!’ sprak Nicolette met bevende lippen. Wat is het rampzalig

vader- en moederloos te zijn! Men zal haar aanhouden en vonnissen.’

‘Waarachtig niet!’ zei Carolien: ‘indien zoo iets in

eene achterbuurt geschiedde, dat ware iets anders. De baron is tot bewustzijn gekomen,

en heeft met bijna stervenden mond gezegd, dat er niets van mocht uitkomen. De eer

der familie moest gered worden, en voor de jonkvrouw zou hij zorgen. Er is een

notaris geroepen, maar geene politie.’

Dit veranderde de zaak in de oogen van Nicolette. De baron was een rijke

wellusteling, die overal onheil stichte, waar hij den voet zette. ‘In deze

verschrikkelijke gebeurtenis herken ik Gabrielle,’ sprak de gouvernante. ‘Zij was

oploopend en vol moed, ter verdediging van een grondbeginsel, laat staan ter

verdediging van hare eer; daarvoor is zij in staat het uiterste te wagen. Maar bij groote

gebreken bezit zij groote deugden. Wat is zij edelmoedig en goed! Maar hoe komt

gij aan die bijzonderheden, jufvrouw Carolien?’

‘Ge weet immers, dat ik met Maurits, den huisbestuurder van den baron,

geëngageerd ben. Maurits heeft mij dat alles toevertrouwd op een eeuwig zwijgen.’

‘Maurits!’ herhaalde Nicolette met een zucht. Zij dacht aan Maurits van Eylar.

‘Wanneer de baron op het kerkhof ligt, zit mevrouw van Zirik zonder kamenier.

Maurits staat in van Tilbury's testament - en dan gaat ons huwelijk door.’

‘Wat is die Carolien een zonderling schepsel!’ dacht Nicolette; ‘zij praat alles

dooreen; van moord, dood en huwelijk; juist alsof dat allemaal dingen waren zonder

beteekenis.’

‘Weet gij niets van Gabrielle?’ sprak zij. ‘Waar mag zij zich verscholen hebben,

de ongelukkige! Ach! ware zij, in plaats van schoon en bekoorlijk, leelijk en

gebrekkelijk geweest, die ramp ware haar niet overkomen!’

‘De jonkvrouw is ergens in een huis in de X straat verborgen. Het nummer heb ik

vergeten: ik zal het aan Maurits vragen. Ik zal hem van avond bij den coiffeur van

mevrouw van Zirik ontmoeten.’

‘Zoodra ik het adres heb, vraag ik verlof aan mevrouw om eenige boodschappen

te doen. Ik heb hier nog geen vrij oogenblik gehad. Wanneer ik uitga, dan is het met

mijne leerlingen. Ik moet haar zien, ik moet haar troosten, die ongelukkige Gabrielle!

Ach! jufvrouw Carolien, wist gij hoe die ramp mij treft!’

Nicolette was onder de leesles, die op hare samenspraak met de kamenier volgde,

zeer verstrooid. Nu dacht zij, dat het verhaal van het meisje wel overdreven kon zijn.

De kamenier had haar immers op den dag harer aankomst bij van Zirik wijs gemaakt,

dat Mientje zich met soldaten ophield, en toen zij de bonne van nader bij leerde

kennen, was het een meisje dat zekere opvoeding had genoten, die haar ver boven

zulk een vermoeden verhief: Carolien kon nu ook de dingen door een vergrootglas

beschouwd, en alles op hare manier uitgelegd hebben.

Des avonds bracht Carolien haar inderdaad het adres, en ook de tijding, dat de

baron den nacht niet zou doorleven. Het huis waar de jonkvrouw zich verscholen

hield, was nummer VII.

‘Om het even waar zij zich bevindt, ik zal haar toch opzoeken,’ zei Nicolette, die

niets raadpleegde dan haar goed, vrienschappelijk hart.

‘Indien zij vertrouwen in u stelt,’ zei Carolien, ‘kunt gij die jonkvrouw eene groote

dienst bewijzen. Maurits heeft mij gezegd, dat jonkvrouw Gabrielle gerust zich overal

mag vertoonen. Op zeker gerucht heeft de geheime politie inlichtingen bij den baron

genomen;

en men heeft de gerechtsdienaars met een getuigschrift, onderteekend door twee

geneesheeren, gepaaid. Hierin werd bevestigd, dat de baron voortdurend lijdende

bleef, door de gevolgen eener geraaktheid, die tot een noodlottig einde moest leiden

in eenen zoo hoogen ouderdom, en daardoor is de jonkvrouw gered.

Nicolette viel den volgenden nacht eerst in sluimering, toen de dageraad zijn eerste

licht door haar raam schoot; zij werd beklemd door phantastieke droomen. Nu eens

vloog Gabrielle haar als amazone met den zwierigen vederbos op het hoofd voorbij;

dan zag zij haar met eene bloedige kroon omkranst tegen den ouden Tilbury worstelen.

Dan weer moest zij, de arme vondeling voortvluchten, voor eene euveldaad, waaraan

anderen zich hadden schuldig gemaakt - en eindelijk ontwaakte zij met een gil.

Arme gevoelige maagd! wat had zij bitter geleden! Haar nachtgewaad was

doorzweet, hare armen schenen verlamd; en zij had dorst. De vernederingen, die zij

bij van Zirik had ondergaan; de meening, dat zij verlaten was van hare pleegvaders

en het natuurlijk lijden dat uit de opoffering, die zij haar hart had opgelegd, door de

hand van Maurits van Eylar af te wijzen, die opeenstapeling van zedelijk lijden had

hare lichaamskracht ondermijnd. Zij had de koorts.

Door inspanning van krachten en op de bedsponde geleund, strompelde zij tot aan

de waschtafel, en toen werd zij huiverig koud. Weêr zonk zij neder op de sponde en

dook haar lijdend hoofd in de peluw. Hoe diep gevoelde zij weêr hare eenzaamheid,

hare verlatenheid! ‘Moeder! moeder!’ kreet zij, en verloor haar bewijstzijn.