• No results found

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder · dbnl"

Copied!
197
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C. Michaël

Vertaald door: H.A. Ackerlin-Gregoor en Eliza Laurillard

bron

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder (vert. H.A. Ackerlin-Gregoor en Eliza Laurillard).

D.B. Centen, Amsterdam 1882

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/mich092less01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Toewijding.

(Aan mijne Moeder.)

Wat ik in 't diepst der ziel gevoelde, Wat mij verkwikt heeft of gedrukt, Wat zorg en vrees mijn hart doorwoelde, Wat vreugd en hoop mij heeft verrukt;

Mijn denken, doen, geheel mijn leven, Heb 'k aan deez' blaadjes toevertrouwd;

Ze spreken van mijn geest en leven, En zijn met tranen soms bedauwd.

'k Leg, moeder! in uw handen neder Wat 'k heb gedacht, wat 'k heb gedicht, En 't is me nu, of nog eens weder Mijn hoofd aan uwen boezem ligt.

En is het u misschien bij 't lezen, Als voelt ge iets, u van ouds bekend, Denk dan: de kussen zullen 't wezen, Die, met dit boek, mijn kind mij zendt.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(3)

Voorrede.

Gij, mijn moedertje, aan wie ik ze opgedragen heb, gij weet, hoe deze ‘Lessen en Liederen’ ontstaan zijn, maar voor mijne overige lieve lezeressen zou ik toch gaarne een paar woorden ter inlichting doen voorafgaan.

In stille afzondering en landelijke werkzaamheid levende, den geheelen dag druk bezig door de plichten voor eene talrijke kinderschaar en eene groote huishouding, had ik toch nu en dan een rustig avonduurtje, waarin ik te vermoeid was, om mij in ernstige lectuur te verdiepen.

't Brieven schrijven aan mijne verwijderde betrekkingen was afgeloopen; de voorhanden zijnde tijdschriften had ik doorbladerd, en toch was het nog te vroeg, om mijn echtgenoot van een uitstapje voor zaken of uit een vroolijk jachtgezelschap terug te kunnen verwachten. In zulke uren, wanneer al mijne kinderen sliepen, en ik met één blik in 't ronde hunne bedden kon overzien, zijn deze opstellen ontstaan. Zij omvatten in waarheid, gelijk dit in de opdracht is uitgedrukt, ‘een geheel leven’, een tijdsverloop van meer dan twintig jaren, en 't zal niet moeielijk zijn, de gedichten der zeventienjarige vrouw van die der weduwe en grootmoeder te onderscheiden.

Voor mij zelve is dit onderscheid bijna onmerkbaar. Als ik deze bladen beschouw, moet ik, met dank aan den Hemel, erkennen, dat mijne levensbeschouwingen, mijne beginselen en mijn onwrikbaar vertrouwen op God dezelfde, volkomen dezelfde zijn, als voor vijf-en-twintig jaren. Het leven, dat toenmaals nog in de

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(4)

nevelige toekomst voor mij lag, heeft mij niets beloofd, wat het ook niet gehouden heeft, in volle, rijke mate. Wel hebben buitengewoon zware lotgevallen mij getroffen;

nooit echter werd mij meer opgelegd, dan ik dragen kon, en in de herinnering wordt het leed, dat mijn deel was, door het geluk mijns levens zeer verre overtroffen; ik moet aan den avond mijner dagen met innige voldoening zeggen:

‘De Heer heeft alles welgemaakt!’

Mocht dezelfde gewaarwording ook in de harten van eenige mijner medezusters worden verlevendigd, door deze eenvoudige aanteekeningen; mocht het menig eene onder haar daardoor blijken, hoe wij het leven moeten opvatten, om ons voor heel onze taak dezelfde frischheid van geest en volharding eigen te maken, - - o! dan zou de innige wensch, met welken ik dit boekje in de woningen van vele huismoeders zend, op hoogst verblijdende wijze vervuld zijn.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(5)

Nog eene voorrede.

Ja, nog eene. En nu van mij, om te zeggen, dat ik ‘Lessen en Liederen’ een lief boekje vond, rijk aan opmerkingen, zoo waar, als eenvoudig, zoo nuttig, als juist. Hier en daar doet het denken aan ‘D e k l e i n e v o s s e n ’, en dat het daaraan denken doet, dat strekt zonder twijfel dit werkje tot lof.

Geen wonder, alzoo, dat ik terstond mijn ja gereed had, toen mijne geachte vriendin, Mevrouw Ackerlin-Gregoor, te Dusseldorp woonachtig, mij vroeg: ‘als ik de lessen vertaal, wilt gij dan de liederen nemen?’

Dat de vertaalster der ‘G e d r o o g d e k r u i d e n ’ van Frits Reuter de lessen goed zou vertolken, dat wist ik. Dat het mij gelukken zou, de liederen niet al te gebrekkig over te brengen, daarop hoopte ik.

En ziehier nu het boekje. Neem en lees, en overdenk; - allicht heeft het ook voor u eene les der wijsheid, waarvan de betrachting u brengen kan tot het lied der tevredenheid.

E.LAURILLARD.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(6)

Proza.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(7)

De trap van het moederleven.

Onlangs hoorde ik eene jonge vrouw, die sedert weinige weken eene gelukkige moeder was, uitroepen: ‘'t Is toch verwonderlijk, hoe geheel en al zulk een klein schepseltje onze gansche wereld verandert! Veel, veel meer, dan het trouwen heeft gedaan. De overgang van de vrouw tot de moeder is nog veel belàngrijker, dan die van het meisje tot de echtgenoote!’

Hoezeer heeft die jonge moeder gelijk! In haar geheele leven heeft een vrouw nooit zóóveel nieuws op éénmaal te leeren, als in de eerste weken harer moederlijke waardigheid. Iedereen, die bij haar komt, spreekt slechts van kleine kinderen, zoodat zij binnen veertien dagen het lief en leed van misschien een halfhonderd

kraamvrouwen hoort opsommen. Van ieder standpunt wordt de verzorging en de voeding van den jonggeborene behandeld, en van de oude waschvrouw af tot aan de elegante vriendin in haar zijden sleepjapon brengt iedere vrouw andere ondervindingen en voorbeelden aan het bed der jonge moeder.

Wanneer zij voor de eerste maal weder een tijdschrift in de hand neemt, roept stellig de een of ander in de kamer haar toe: ‘zeg eens, daar achterin staat een interessant artikel over minnen.’ Wordt de courant gebracht, zoo kan men er wel om wedden, dat het jonge moedertje aanstonds de berichten van bevallingen

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(8)

naziet; en zij stelt een levendig belang in alle deze, haar volkomen vreemde vrouwen, - of ze jongens of meisjes hebben gekregen, en hoevelen der ouders door die gebeurtenis ‘ten hoogste verheugd’ zijn; hoevele anderen enkel ‘de eer hebben’ die te berichten. Dit alles is van 't grootste belang. Is dat gelezen, dan wordt de courant dichtgevouwen en weggelegd. Wat zou er toch anders nog kunnen instaan? De wereld is immers toch maar geschapen, opdat er ‘babies’ in geboren worden. Wat later van al die zuigelingen wordt, of zij zich verloven, trouwen en sterven, of zij oorlog voeren tegen elkaâr of vrede sluiten - hoe onverschillig is dit alles voor eene moeder, die haar eerste kindje in den arm houdt! - Maar langzaam, geheel ongemerkt komt een andere tijd.

't Komt ons thans voor, dat de geheele wereld naar school gaat en opgevoed wordt.

Er bestaat een tijdvak van tien of twaalf jaren in ons leven, waarin eene der eerste vragen, die men tot nieuwe bekenden richt, zonder eenigen twijfel deze is: ‘Waar gaan uwe jongens school?’ of ‘Hebt gìj eene gouvernante bij uwe meisjes?’ Het jaar wordt slechts naar de geregeld wederkeerende examens en vacanties berekend.

‘Wanneer heeft die of die ook bij u gelogeerd?’ vraagt gij, en gij krijgt ten antwoord:

‘Dadelijk na de paaschvacantie.’

‘Wanneer hebben dan uwe kinderen de mazelen gehad?’

‘Kort voor de najaarsvacantie.’

't Is zonderling. In dien tijd hebben ook alle menschen, met wie men omgaat, kinderen die schoolgaan. Of, is het omgekeerd? Verkeert men slechts met lieden, die zulke kinderen hebben?

Ik weet het niet; ik weet alleen, dat dezelfde spanning over de eerstkomende getuigschriften, hetzelfde getob over het bleeker en magerder worden der kinderen, hetzelfde aarzelen in de keus tusschen kostscholen en huisonderwijzers bij ons zoowel als in ieder huisgezin gevonden wordt. De geheele wereld is ééne groote leerschool, in

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(9)

welke alle menschen enkel in onderwijzers en leerlingen verdeeld zijn. En dit tijdvak is misschien de kroon in 't leven der moeder.

Nòg houden wij het lot onzer geliefde kinderen, voor 't grootste deel, in onze eigene hand. Moge het al veel zorg en moeite kosten, men ziet toch elken dag, ja elk uur, de vruchten dier bemoeiingen. Men kan alles anders inrichten, wat ons gebrekkig toeschijnt, en welk eene voldoening, wanneer zulk eene verandering door een goeden uitslag wordt bekroond!

Van dag tot dag ontwikkelen de kinderen zich meer; zij zijn reeds in staat om vrienden en vriendinnen voor ons te wezen; en toch denken zij nog altijd slechts met onze gedachten, en onze eigene aandoeningen werken na in het onbedorven kinderhart.

Geene hoop werd nog verijdeld, geen droombeeld verwoest; nog staart de moeder met vast vertrouwen in de toekomst. Zij heeft immers de kinderen naar hare heiligste overtuiging, zooveel zij wist en vermocht, opgevoed; zij heeft daaraan hare beste krachten besteed, dag en nacht nooit een offer te zwaar geacht, om voor hare geliefde panden dat bereikbaar te maken, wat haar het beste toescheen; - hoe zou 't hun ooit in 't leven kunnen tegenloopen? Zij zijn braaf en goed; natuurlijk moeten zij ook gelukkig worden.

Daar heeft de moeder op zekeren dag weêr eens een rustig uurtje om na te denken en wordt plotseling gewaar, hoezeer toch van lieverlede alles rondom haar anders geworden is. Ook in hare woning is de tijd genaderd, waarin men geen lust meer heeft om een roman of eene novelle te lezen, omdat alles, wat men levend voor oogen heeft, veel belangwekkender is, dan alle boeken.

Dat is het tweede groote rustpunt in het leven der vrouw; een rustpunt, waarbij de moeder al hare kracht, al haar onwankelbaar geloof behoeft, om het waardig te doorleven. Thans is verstand en goede wil, thans is de onmetelijk rijke moederliefde alleen niet meer voldoende. Het kind verlangt, wat gij

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(10)

hem of haar niet geven kunt, en nieuwe, menschelijke machten treden in zijn leven.

Gij zijt niet meer de eenige bemiddelaarster tusschen uw kind en zijn lot: - dat is het groote, het ontroerende van het tweede gedeelte in het leven. Hoevele ouders willen 't niet begrijpen, en meenen, dat zij ook dan nog de lotsbeschikkers hunner kinderen kunnen blijven, wanneer deze door den overouden gang der natuur bestemd worden, voortaan hun eigen weg te kiezen. 't Is toch zoo natuurlijk, 't is zoo begrijpelijk, dat trouwe ouders ook voor hunne volwassen kinderen willen blijven wat zij van hunne geboorte af geweest zijn; maar dit is eene groote, vaak zeer noodlottige dwaling.

Onze oprecht gemeende, best overlegde plannen lijden schipbreuk, en wij kunnen verder niets doen, dan het geliefde kind aan eene hoogere macht opdragen, die zijn lot, naar haar wil en niet naar den onzen bestuurt. Berust daarin, zorgend moederhart!

en verzet u niet tegen 't geen nooit anders geweest is en nooit anders zijn zal!

En wanneer alles beter uitgekomen is, dan gij durfdet hopen, wanneer zonen en dochters hunnen werkkring gekozen en een eigen huishouden ingericht hebben, dan begint de grootmoeder weder van voren af aan bij de - kleinen en doorleeft nogmaals bij de kleinkinderen denzelfden kringloop van vreugde en zorgen, slechts vergroot door het leedgevoel, dat men dikwerf aan hare ondervinding geen geloof wil slaan, en dat zij, tegenover de kleinkinderen, wel nog raad mag geven, maar niets meer te beslissen heeft.

Ten laatste groeien ook de kleinkinderen op, en treden de wereld in; het getal der lieve betrekkingen, waarover men zich verblijdt en voor wie men zorgt, neemt van jaar tot jaar toe. Waarin stelt dan eindelijk de overgrootmoeder uitsluitend belang, zij, die kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van allen mogelijken leeftijd bezit? Ja, ziet gij? dan komt er een tijd, waarin wel honderd dingen ons volkomen even lief en belangrijk zijn; en gelijk men, bij een verpletterend zware smart menig-

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(11)

maal voor 't oogenblik niets opmerkt, dan eene vlieg, die langs den muur klimt, of de spelingen van de zon op den vloer, zoo kan ook eene oude vrouw, die meer dan vijfentwintig menschen even innig en hartelijk lief heeft en volkomen opgaat in al hunne verschillende genoegens en zorgen, door eene soort van uitputting hare gedachten op de eene of andere beuzeling richten; b.v. of de timmerman de spijkers recht of scheef inslaat; of de glazen vandaag of liever eerst morgen moeten

gewasschen worden, of de pas gekochte stof bij 't wasschen wel goed zal blijven?

Men verdiept zich werkelijk in zulk eene nietige zorg, kan daardoor niet in slaap komen en krijgt er hartklopping van, en dit komt slechts daarvan, dat geene onzer groote zorgen de anderen zoozeer te boven gaat, als dit in vroegere jaren het geval was, met de voeding van ons eerste kind, het eerste examen van onzen zoon, het ontkiemen der liefde in 't hart van onze oudste dochter, haar bruiloft en hare eerste bevalling.

Doch, hoeveel onrecht wordt dan vaak zulk een oud moedertje aangedaan! Dan zegt men: ‘Och, die is al wat suf; voor haar is een breikous van meer belang dan al het overige.’

En wie van u allen, jonge menschen, kan het weten, wat in dit oude hart nog leeft, zóó bont, zóó rijk, zóó in de diepte verborgen, dat misschien slechts de snippers daarvan, gelijk schuim op de oppervlakte aan 't licht gebracht worden? Wie van u kan de gedachten tellen, die zij geduldig en met liefde, steek voor steek, zit te breien in 't kousje van haar jongsten achterkleinzoon? Wie zou in staat zijn, al de beelden af te malen, die haar voor den geest zweven, onder haar eentonige bezigheid?

Maar gij glimlacht, wanneer zij van het oppervlakkige, alledaagsche gepraat om haar heen geen woordje verstaan of gehoord heeft.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(12)

Doet slechts uwe oogen open.

Er bestaat eene oude anekdote van een professor, die, met een ontevreden gelaat de schare zijner toehoorders overziende, uitriep:

‘Mijne heeren, ik zie er al weêr drie van u, die niet hier zijn!’

Wat die professor uitsprak, is juist niet zoo belachelijk, want ons allen gaat het dikwijls genoeg, gelijk 't hem ging; wij zien slechts dat, wat er niet is, dat wil zeggen:

wij zien alles over 't hoofd en vergeten alles, wat wij bezitten, om juist bestendig te verlangen naar het eenige, wat ons ontzegd is; wij verzuimen, om ons over honderd schoone, aangename dingen te verblijden, en gaan ons, bij voorkeur, over eene enkele ontbering verdrietig maken; - in waarheid, wij gelijken allen te zamen op den knorrigen professor, die geen der aanwezige vlijtige studenten opmerkte en enkel de drie zag, die er niet waren.

En bijna nog meer dan wij, vrouwen, maken velen onzer gestrenge mannen zich aan die verkeerdheid schuldig, waardoor zij niet alleen hunne omgeving, neen! 't meest zich zelve plagen.

Alles, wat goed, fraai, practisch en aangenaam is, komt zulken lieden voor, als iets, dat van zelf spreekt, zij verheugen er zich niet over, ja zelfs bemerken zij 't nauwelijks, om al hunne oplettendheid op het ontbrekende of mislukte te vestigen, en er nog een bijzonderen roem in te stellen, dit overal te ontdekken.

Komt zulk een echtgenoot van een reis tehuis, zoo heeft zijn liefhebbend vrouwtje misschien vele uren of dagen voor zijne

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(13)

aankomst er voor gezorgd, hem eene echt pleizierige ontvangst te bereiden. De gansche woning blinkt als een spiegel; schoone gordijnen, door hare eigene hand gestreken en opgehangen, prijken voor de ramen; hier en daar is eene kleine versiering aangebracht; de kinderen zijn netjes gekleed en worden met veel voorzichtigheid in de kamer naast het woonvertrek zoo bezig gehouden, dat zij geen wanorde

veroorzaken en hunne witte schortjes niet vuil worden; het lievelingsgerecht van den vader, vaak met veel moeite verkregen, staat in de keuken te vuur; de tafel is keurig gedekt; de huisjas en de pantoffels liggen goed doorwarmd bij de kachel. Ten laatste werpt de jonge huismoeder nog een onderzoekenden blik in den spiegel en moet blozende bekennen, dat ook zij zelve er niet kwaad uitziet; zij heeft immers ook het kleed aangetrokken, waarin haar man haar 't liefste ziet, den blauwen strik met een heel klein beetje coquetterie in hare blonde vlechten gestoken, zoo als hij 't altijd mooi vindt, en eindelijk, wat zal hij een pleizier hebben over haar nieuwen boezelaar, zijn laatste present, dien zij nog 's avonds heel laat heeft afgenaaid, om er van daag meê te kunnen prijken! In blijde opgetogenheid, overziet de vrouw nog eenmaal haar gebied, blaast hier een stofje weg, dat volstrekt niet te zien is en strijkt daar eene plooi glad, - maar nu, ontbreekt er werkelijk ook niets meer.

Daar wordt gescheld; zij ijlt de kamer uit en de met zoo vurig verlangen verwachte ligt in hare armen. In 't voorhuis trekt hij onder de eerste blijde welkomstgroeten zijn warmen pels uit; daarop treedt hij, zijne handen wrijvend, de kamer binnen. De lieve, trouwe oogen zijner gade zijn vol spanning op zijn gelaat gevestigd, want nu zal hij zeker al hare kleine verrassingen opmerken.

Zijn blik zweeft zoekend over zijne schrijftafel, en de eerste vraag luidt: ‘Waar is toch de courant? 'k Heb straks in den spoorwagen een zonderling nieuws gehoord;

dat moet ik toch aanstonds eens nakijken.’

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(14)

‘De courant?’ stamelt het vrouwtje. ‘Och ja, waar is ze toch? Ik dacht, dat ik ze hier neêrgelegd had - - de meid moet ze weêr weggenomen hebben.’

‘Maar kindlief,’ hervat de man, op min of meer ongeduldigen toon, ‘ge weet toch, dat de couranten altijd hier op mijne schrijftafel gelegd moeten worden; hoe dikwijls heb ik je dat al verzocht!’

‘Ik begrijp ook volstrekt niet, dat ze er niet zijn; wacht maar een oogenblik! 'k Zal ze dadelijk wel vinden.’

‘O! er is geen haast bij; maar, 't zou goed wezen, als je een weinig van orde hieldt.

Waar zijn de kinderen?’

Dit zeggende gaat de man de kinderkamer binnen, om zijne lievelingen te omhelzen.

De vrouw kan hem niet dadelijk volgen; zij moet eerst heimelijk een wederspannigen traan afdrogen, die zich volstrekt niet laat terugdringen.

‘Als je een weinig van orde hieldt!’ Dat was dus het eenige genoegen van 't geen zij gedaan had; zijne gansche erkentenis, voor al hare moeite en zorg; niets, niets heeft hij gezien, behalve de courant, die er niet was.

Van zulk een man kan men verzekerd zijn, dat hij, van een pleiziertochtje van acht dagen terugkomende, op het vragen zijner vrienden ongeveer zal zeggen: ‘'t Was erg jammer, dat de zon Donderdag den heelen middag zich schuil hield, 't licht was dien dag miserabel!’

‘Nu; en de andere dagen?’

‘Toen is 't, geloof ik, helder geweest, maar Donderdag vond ik het doodelijk naar.’

Of hij komt van een feest terug, met zijne vrouw aan den arm, die nog geheel opgetogen is van het gesmaakte genoegen.

‘Was 't niet prachtig, manlief?’ vraagt zij; ‘die heerlijke muziek, dat vroolijke gezelschap, dat fijne souper, die smaakvolle toiletten, - heeft het je niet bevallen?’

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(15)

‘De sigaren waren slecht,’ zegt de man; ‘hoe kan iemand toch zijne gasten zulk gemeen bocht aanbieden?’ -

Laat onze held door zijn beroep naar eene stad verplaatst worden, die eene schoone en gezonde ligging heeft, aangename maatschappelijke betrekkingen,

spoorwegverbindingen naar alle streken der wereld, fraaie wandelingen, vriendelijke woningen, en vraag hem, hoe zijne nieuwe woonplaats hem behaagt; hij zal dan misschien zeggen:

‘'t Nest is maar voor de helft behoorlijk bestraat.’

Ja waarlijk; hij heeft niets opgemerkt, dan den éénigen somberen middag, de slechte sigaren en de gebrekkige bestrating. O! die arme, beklagenswaardige man!

- -

Is hij nu toevallig oeconoom, zoo gaat hij zonder op te zien langs zijne golvende korenvelden, over de malsche groene weilanden en blijft slechts, 't hoofd schuddend voor eene kleine, kale plek staan, die midden in het bloeiende klaverveld ligt.

Dáár is, door een verzuim van den opzichter, een hoop kalk te lang blijven liggen, en heeft de klaver vernield. De eigenaar van het landgoed blijft er geruimen tijd bij staan en staart op de kale plek, totdat hij met een vloek op de lippen weêr omkeert.

Heeft hij zich dan niet verblijd over den rijken zegen Gods op zijne akkers? O neen! hij heeft immers alléén het dozijn klaverstengels gezien, die er niet waren.

Wie kent niet officieren, die bij een geheel legerkorps niets zien dan den

ongepoetsten knoop van een enkelen ruiter, en recensenten, die in een lang en geestvol opstel niets opmerken dan eene ontbrekende komma?

Zij allen gelijken naar den professor, door wien slechts de drie studenten werden gezien, die niet aanwezig waren.

Doch, hoewel ik gezegd heb, dat dit pijnlijke opzoeken van gebreken en misslagen hoofdzakelijk eene fout van het mannelijk geslacht is, wil ik ons, vrouwen, daarvan volstrekt niet vrijspreken. In 't kleine, zoowel als in 't groote, zijn wij maar al te dikwijls geneigd, daarin onze mannen na te volgen.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(16)

Eigenaardig is het dan, wanneer ons toevallig eerst door anderen de oogen worden geopend voor de schatten, die wij onbewust bezitten. Anderen zien namelijk, wat ons eigen is, terwijl wij zelven slechts bemerken, wat ons ontbreekt.

Daar gaat, bijvoorbeeld een meisje, dat niet jong meer is, stil en zwaarmoedig haren weg. Zij heeft hare oogen naar den grond gericht en zucht over haar treurig lot.

‘Hoeveel moet ik ontberen,’ denkt zij, ‘ik heb geen lieven man, geene vriendelijke kinderen; alles, alles, moet ik missen, wat eene vrouw gelukkig maakt.’

Een vroolijke groet komt haar in hare overdenkingen storen. 't Is eene lieve schoolkennis, die, in behoeftige omstandigheden getrouwd en moeder eener talrijke kinderschare, haar recht blijmoedig aanspreekt:

‘Hoe goed, dat ik u hier aantref! 'k Wilde juist naar u toe gaan. Mijne zuster en haar man,’ zoo vertelt zij dan haastig en op gejaagden toon, ‘zijn in groote

bekommernis. Gij kent de ongelukken, die hen getroffen hebben. Nu is het tot het uiterste gekomen. Zij moeten te gronde gaan, zoo niet eene milde hand gevonden wordt, om de som voor te schieten, die mijn zwager schuldig is. En och! wij kunnen hen niet helpen! Hoe bitter, hoe verschrikkelijk is dat voor mij! Nu heb ik aan u gedacht; gij zijt zoo goed en door het lot zoo rijk gezegend - - -.’

‘Rijk gezegend, ik?’ zegt het meisje, met een bitteren lach. Daarop vraagt zij, hoe groot de som is, en zij belooft te zullen helpen. Onder heete tranen betuigt de ontroerde vriendin haren dank. ‘Wat moet het toch een geluk zijn,’ roept zij vol geestdrift uit,

‘om zoo vrij over een vermogen te kunnen beschikken als gij! Zonder noodig te hebben, op dringender plichten te achten, geheel en al de ingeving van ons hart te mogen volgen, wat moet dat heerlijk wezen!’

De beide vriendinnen gaan nog een eindweegs pratende naast elkander, totdat de ongetrouwde blijft staan en van de andere afscheid neemt.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(17)

‘Hier moeten wij scheiden,’ spreekt zij; ‘ik ga naar de zangvereeniging; wij hebben van daag eene uitvoering van den Elias, en ik heb eene solopartij op mij genomen.’

‘Och! dus zingt gij nog altijd veel?’ roept hare bekende, ‘hoe heerlijk, hoe genotvol schijnt mij dat! - Als ik toch maar eens één concert van dien aard kon bijwonen!

Sedert acht jaren heb ik geen noot muziek gehoord, ik, die als meisje zoo

hartstochtelijk veel daarvan hield. - Komt ge dezer dagen niet eens bij ons?’ voegt zij er bij, de hand der scheidende vriendin nog vasthoudende.

‘Later stellig,’ antwoordt het meisje, ‘maar heel gauw zal 't niet mogelijk zijn. Ik ga overmorgen op reis, naar Zwitserland. Mijne betrekkingen hebben mij dringend uitgenoodigd, om het overige gedeelte van den zomer daar bij hen door te brengen.’

‘En in 't voorjaar zijt ge in Parijs, naar de tentoonstelling, geweest! Wat doet gij heerlijke reizen! Ja, ja, wij zeggen 't altijd, gij zijt toch een waar gelukskind.’

Nog eene omarming, en onze zangeres stapt weder alléén voort.

't Is zonderling, denkt zij glimlachend, hoe onjuist de menschen ons dikwijls beoordeelen! Heeft zij mij niet in éénen adem ‘rijk gezegend,’ ‘benijdenswaardig’

en ‘een waar gelukskind’ genoemd? 't Is opmerkelijk, dat ik zelve nog nooit op het denkbeeld gekomen ben, dat te erkennen!

Peinzend blijft zij staan: wèl bezien, denkt zij, heeft het vrouwtje niet geheel ongelijk; 't zijn werkelijk zeer aangename en rijke gaven, waarmede het lot mij bedeeld heeft - ik moet toch eens de proef nemen, om zelve ook te zien, wat anderen opmerken, ik moet trachten mijn geluk te zien. - - -

't Is echter zeer mogelijk, dat de jonge door vele zorgen gekwelde vrouw, eene dergelijke ondervinding vermelden kan. Dat ook haar, - die van den vroegen morgen tot in den laten avond niet gereed kómt, om de kleedingstukken voor hare wilde kleine schare in orde te houden en al die hongerige mondjes tevreden te stellen, - dat ook haar een andere moeder, die bleek en vol

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(18)

kommer aan 't bedje van haar kwijnend, ziekelijk, eenig kind zit, toeroept:

‘Wat zijt ge toch rijk gezegend, wat zijt gij toch benijdenswaardig gelukkig!’

En diep ontroerd ziet de arme vrouw voor de eerste maal met geopende oogen haar geluk; het schoone vers van 't oude kerkgezang klinkt misschien zachtkens in haar binnenste:

Gij deedt mijne oogen op, o Heer!

'k Zag mijn geluk; 'k viel dankend neêr.

Ja, de almachtige, genadige God heeft velerlei middelen, om zulke blinden de oogen te openen. Wanneer zij volstrekt niet zien willen, dan leidt Hij hen somtijds dicht aan de grens van een onherstelbaar verlies en schenkt hun een dierbaren schat weder, in het oogenblik, als zij dien reeds verloren achtten. Of, Hij onthoudt hun de kleine, gering schijnende weldaden des dagelijkschen levens voor korten tijd, en leert hun eerst door ontbering het vroeger genotene op prijs stellen.

Nooit zal ik vergeten, met welk een genot ik mij eens, na weken lang vermoeiende nachten aan 't ziekbed van een geliefden zoon doorwaakt te hebben, weder behoorlijk kon ontkleeden en mij rustig in mijn gewoon bed nederlegde, nadat ik zóóvele nachten op een stoel of canapé had doorgebracht. Toen vouwde ik met innigen, vurigen dank mijne handen, en dacht: hoe kan men zich toch elken avond kalm en onbezorgd op zijn zacht leger uitstrekken, zonder ooit God voor die groote weldaad te danken!

Ja, ja, de Heer weet ons de oogen recht helder te maken voor al Zijne groote en kleine gaven. Mochten toch alle menschen er naar trachten, die op te merken, in plaats van altijd d a t g e n e slechts te zien, wat er niet is!

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(19)

De familietafel.

Sprakeloos en toch als met duidelijke woorden verhaalt ons de familietafel de geschiedenis des huizes.

Eerst is 't slechts een tafeltje vóór de canapé. Tegenover elkander zitten de jeugdige echtelingen daaraan, in 't stille, zalige, ongestoorde genot van een eigen, dierbaar tehuis; en welk gehuwd paar zou ooit den eersten maaltijd in de eigene huishouding kunnen vergeten? Het duurt echter niet lang, of een derde, kleine, gast komt er bij;

komt de vierde dan is het canapé-tafeltje reeds niet groot genoeg meer; voortaan wordt aan de groote ronde tafel gegeten, die midden in de kamer staat.

Eenige jaren later is ook die niet meer voldoende; de tafel wordt uitgehaald, en 't éene blad na het andere er in geschoven. De opgroeiende kinderen moeten een huisonderwijzer of eene gouvernante hebben; de zonen, die reeds op kostscholen zijn, brengen in de vacanties vroolijke kameraden mede naar huis, en - - - uit liefde tot de haast volwassene, liefelijk ontluikende dochters, laat deze en gene gast zich steeds meer en meer zien. Eindelijk wordt ook nog het laatste blad ingeschoven, en toch moet daarnaast nog een klein tafeltje voor de jongste kinderen gedekt worden, wanneer in den prettigen vacantietijd de familie eens geheel voltallig is.

O! gij rijkgezegende moeder, die dan zulk eene groote tafel langs ziet, en bij elk lief gelaat, dat uwen blik treft, uw hart hooger voelt kloppen met innigen,

Godgewijden dank

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(20)

O! gij trotsche, gelukkige gade, die, na zulk een blik in 't ronde uwe hand met een heimelijken druk der liefde, in die van uwen echtgenoot legt, die sedert langen tijd u heeft leeren verstaan, ook zonder woorden; die al uwe blijde gewaarwordingen deelt, evenals hij alle smartelijke ervaringen met u heeft verdragen, in trouwe oprechte liefde veréénigd! - - -

Doch ziet! Gelijk de familietafel grooter is geworden van jaar tot jaar, zoo wordt die ook heel langzaam aan weder kleiner en kleiner; het ééne blad na het andere kan, als overbodig, weêr verwijderd worden, en, wanneer de Hemel het goed, recht goed met de echtgenooten gemeend heeft, zoo zitten zij ten laatste wederom alléén, aan 't kleine tafeltje tegenover elkander.

Opstanding in alles.

Wie heeft het niet vernomen, het groote opstandingswoord, dat zonder ophouden door de gansche natuur weergalmt? Ons allen is 't immers bekend, dat niets op aarde verloren gaat; ieder graankorreltje, elke grashalm, ieder stofdeeltje moet sterven, om weder op te staan in eene andere gedaante; zóó wil het de eeuwige orde van 't heelal.

Maar ook van het eigendom onzer ziel gaat nooit iets verloren, en 't komt mij voor, dat deze zoo gelukkige waarheid niet algemeen genoeg bekend is.

Wat wij éénmaal in onzen geest bezitten, blijft levenslang ons eigendom; wij moeten slechts dikwijls ook deze goederen zien sterven en weder zien opstaan in eene nieuwe, schoonere gedaante.

Wie van ons op den levensweg het standpunt overschreden heeft, waarvan men zegt: ‘nu gaat het pad naar beneden,’ - wie op den

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(21)

tijd zijner jeugd kan terugblikken, als op een afgesloten tafereel, die zal wel altijd daarin een aantal graven bemerken, in welke hij zoo menige stille verwachting, zoo menig vurig verlangen en streven ter rust heeft gebracht. Wie echter nauwkeuriger toeziet, zal ook bespeuren, dat vele dezer lieve graven - - ledig zijn, en wat in de overigen nog slaapt, verbeidt even zeker de blijde opstanding. Geduld maar: er komt voor ieder van deze grafheuvels, een tijd, om open te gaan, want: ‘niets van 't geen geschapen is, kan verloren gaan, even zoo min wat den geest, als wat het stof toebehoort.’

Ziet hier een meisje, dat met heiligen ijver aan hare studien gaat. Door vurig verlangen naar kennis bezield, vol geestdrift voor al het schoone en belangwekkende, dat kunst en wetenschap ons kunnen aanbieden, maakt zij met onvermoeide vlijt gebruik van elke gelegenheid om te leeren en voorwaarts te streven.

Nu trouwt dit meisje. Als moeder van vele kinderen, leeft zij thans in omstandigheden, die haar niet vergunnen, vele dienstboden te houden en zij is genoodzaakt al hare krachten aan de huishoudelijke werkzaamheden te besteden.

Ach, dan wordt daar zachtkens en in stilte het een na het ander begraven, van alle dingen, die zij tot dusverre met lust en ijver heeft beoefend.

't Eerst moeten de wetenschappelijke studiën ophouden; vervolgens worden palet en penseel weggesloten; eindelijk wordt ook nog de geliefde piano dichtgemaakt, en in de teekenportefeuille heeft een heimelijk geweend traantje zijn zegel gedrukt op de laatste, onvoltooid gebleven schets. De schoone, liefelijke stem der vroeger zoo gevierde zangeres klinkt alleen nog in zachte wiegeliederen; dood en begraven zijn de vruchten van veel, waarnaar zij jaren lang streefde, - voor eeuwig, zooals de jonge moeder meent.

Een nieuw leven is voor haar begonnen, waarin zij zich weldra met een blijmoedig hart leert schikken. Zij heeft haar echtgenoot en hare kinderen hartelijk lief; zij leert behagen vinden in de

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(22)

prozaïsche bezigheden, die al haar tijd en hare gedachten vereischen, en stelt zich gaarne hiermede tevreden, dat ze 's avonds, als de kinderen slapen, een paar tijdschriften kan doorbladeren, of, op groote, zeldzame feestdagen in haar leven, eens naar de opera kan gaan. Zelve doet zij natuurlijk volstrekt niets meer aan muziek, gelijk zij met een vroolijken lach aan de vriendinnen harer jeugd vertelt, - hoe zou zij ook daartoe den tijd kunnen vinden? Neen, neen, dat alles is begraven. Wanneer zij daaraan terugdenkt, geschiedt het slechts met de smartelijke verzuchting: ‘hoe jammer, dat zooveel tijd en moeite verloren is!’

Toch is die klacht ongegrond; dat leedwezen onbillijk; want de tijd, dien men tot leeren heeft besteed, is nooit verloren. Zelfs in de eerste tien jaren van het huwelijk, waarin 't werkelijk schijnt, dat men nooit in 't geval zal komen, om van het geleerde gebruik te kunnen maken, zelfs dan reeds kan het ons zegen aanbrengen, en nadeel brengt het nooit. Denkt er slechts over na; welke vrouw draagt met meer moed en geduld die bezwarende, zoogenaamde kleine lasten van het menschelijke leven, de beschaafde of de onwetende? Welke van beiden zal er eerder in slagen, ook met beperkte middelen, haar tehuis steeds vriendelijk en gezellig in te richten; zelfs de eenvoudigste kleeding smaakvol te schikken en eindelijk - dat is de hoofdzaak - voor haar echtgenoot niet alleen in de keuken en het huishouden werkzaam te zijn, neen!

zijne ware levensgezellin, zijne trouwe vriendin, de belangstellende deelgenoote van zijn streven te worden?

‘Daartoe behoeft zij echter geen wis- of natuurkunde te beoefenen; daarvoor is 't niet noodig, dat zij eene zangeres of schilderes is,’ werpt misschien de een of ander hiertegen in.

O! ja, mijn waarde vriend; dat alles heeft zij daartoe noodig, wanneer zij namelijk gelegenheid gehad heeft, zich daarop toe te leggen. Zij heeft een geopenden zin noodig voor alles, wat schoon, groot en wetenswaardig is, en, wie dien zin bezit, die zal juist altijd alles leeren, wat onder zijn bereik is.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(23)

jong meisje dus tijd, geld en gelegenheid gehad, om al die zaken te kunnen leeren en heeft ze het niet gedaan, dan is zij, naar mijne overtuiging, armer van geest en gevoel, dan het dagloonerskind, dat zich 's avonds laat, als het werk gedaan is, met hare moede kleine handen in 't schrijven oefent. Wien nooit gelegenheid tot leeren werd gegeven, dien moet ik diep beklagen; wie echter - 't zij een jongen of een meisje, - de bereikbare of zelfs aangebodene gelegenheid daartoe ongebruikt liet, is

bekrompen of - - verachtelijk; slechts éen van beiden kan een meisje uit onze betere standen zijn, als zij niet veel, veel meer geleerd heeft, dan zij in de huishouding behoeft te weten. En eene verachtelijke of domme vrouw is geene goede moeder, geene geschikte levensgezellin voor een beschaafd man, geen steun voor hem in die moeielijke uren, waarin zoo vaak de sterke man zou bezwijken en vrouwelijke volharding, berusting en geloofskracht hem staande moet houden.

Ja, gelooft mij, gij trotsche mannen, uwe vrouwen moeten veel leeren, om het dan weder te - vergeten; zij moeten een plaatsje in haar binnenste hebben, waar al die begravene kundigheden rusten, zelfs zoo het uur der opstanding nimmer voor haar slaan zou.

Maar dat oogenblik komt in de meeste gevallen heel zachtkens en ongemerkt nader, en eer wij er aan denken, is 't eensklaps daar. - - -

De kinderen zijn grooter geworden en nu moeielijk bezig te houden in de lange, sombere winteravonden. Dan bestaat er geen grooter genoegen voor hen, dan wanneer mama aan de piano gaat zitten, hun een vroolijken dans voorspeelt en zij dan met blij gejuich rondom de tafel mogen springen. Om wat te bekoelen moet mama dan ook eens een liedje zingen; of het geliefkoosde spel: ‘naar de muziek raden’ wordt gespeeld. Aldus wordt bijna elken dag de piano gebruikt. Men bestelt den

pianostemmer, en nu wilde mama gaarne met een flink stuk beproeven, of

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(24)

het instrument naar behooren gestemd is. - ‘Zeg eens, waar is de muziek?’ Uit de eene of andere kast worden de boeken beneden gebracht en afgestoft, de sierlijk ingebonden muziekboeken met het nette monogram van mama's naam, als meisje.

Wat al herinneringen verrijzen dan bij den aanblik der eenmaal zoo geduldig en onvermoeid beoefende studies? En heeft niet ieder dezer sonates hare eigene geschiedenis? eene geschiedenis uit den frisschen, bekoorlijken jeugdigen leeftijd, zoo vol schoone verwachtingen!

De moeder bladert hier en daar in de groote zware banden; zachtkens eenige maten bij zich zelve neuriënd speelt zij met de vingers stomme melodiën op de tafel, totdat het oudste dochtertje heimelijk aan haar japon trekt en een jongere krullebol zich lang uitrekt, om boven den rand der tafel uit te kijken en vraagt: ‘Mama, dat zijn zeker prentenboeken? laat ze ons als 't u blieft eens kijken!’ - ‘Mij ook!’ - ‘Mij ook!’

valt het gansche koor in.

‘Neen, kinderen, prentenboeken zijn 't niet, 't zijn maar muziekstukken, maar ik wil jelui er wat van voorspelen.’

Zij neemt voor den vleugel plaats, slaat eene sonate van Beethoven op en legt, half verlegen, half nieuwsgierig haar vingers op de toetsen.

Doch, o! wonder! zij heeft het spelen niet geheel, ja, zij heeft het bijna in 't geheel niet vergeten. Hoe is dat mogelijk, in tien jaren? - -

Steeds machtiger zwellen de heerlijke accoorden, steeds vrijer rollen de schitterende passages als 't ware van zelve onder hare vingers voort; weldra heeft zij geheel vergeten, dat zij zelve de speelster is; zij luistert slechts vol verrukking naar de oude geliefde harmonien, alsof die onmiddellijk haar kwamen omzweven, uit de zonnige, dweepachtige dagen van 't rijkste geluk der liefde, toen zij die heerlijke klanken haar bruidegom, haar jeugdigen echtgenoot, in de eerste weken van haar huwelijk, voorspeelde.

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(25)

Behalve hare kinderen, die zoo stil als muisjes hadden geluisterd, heeft zij onbewust nog een ander publiek gehad; hare beschroomdheid zou voorzeker grooter zijn geweest, indien zij 't had kunnen vermoeden. Terwijl zij, diep ademhalende, het slotaccoord laat wegsterven, klinkt luid handengeklap uit de naaste kamer, en met een vroolijk gelaat vertoont zich de huisvader op den drempel. ‘Kijk eens! kijk eens!

Wat speelt ge nog mooi, oudje!’ zegt hij. ‘'t Is toch waarlijk erg jammer, dat ge de muziek zoo veronachtzaamd hebt. Willen we ons weêr bij den muziekhandelaar abonneeren? Je moet er den tijd voor nemen!’

Dat was de dag, toen de muziek hare opstanding vierde. Sinds dien dag leeft ze voort, in andere, maar zeker nog schooner gedaante. Geen muziekmeester plaagt ons met de zenuwen overspannende studies; geene deftige theevisite verlangt schitterende uitvoeringen van ons; en vallen soms een paar tonen onder de piano of wordt eens een accoord valsch aangeslagen, dan is 't ook geen ongeluk en wij behoeven daarover niet uren lang hartzeer te hebben. Daarentegen hebben wij aan man en kinderen een steeds voldaan en dankbaar publiek; wij spelen slechts datgeen, wat ons genoegen geeft, zonder bestudeeren, van 't blad weg, en al spoedig met de oudere kinderen voor vier handen; dan is 't plezier en de bewondering dubbel groot, en met trots ziet papa op de knappe lieve onderwijzeres zijner kinderen. Zóó wordt voortaan de muziek beoefend, de opgestane muziek.

Met het opgroeien der kinderen, met het vooruitgaande onderricht, komen zeer vele nieuwe elementen in 't huisgezin. 't Is opmerkelijk, hoe de moeder dan ieder jaar gedurig weêr iets anders van hare vroeger verkregene talenten en kundigheden voor den dag moet halen, om zelve te onderwijzen, of bij het leeren behulpzaam te wezen en behoorlijk toezicht te houden.

Hoe verbaasd ziet de gouvernante op, wanneer de moeder, die men gewoon is, van 's morgens tot 's avonds slechts bij de kookkachel, aan de strijkplank of aan de naaimachine te zien, op

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(26)

vriendelijken toon tot haar zegt: ‘Gij vergist u zeker, lieve juffrouw, ik geloof, dat deze geschiedenis anders is; - dit rekenkunstig vraagstuk kan op eene andere wijze gemakkelijker opgelost worden; - dit Engelsche woord moet immers zóó worden uitgesproken? enz.’

Of, wanneer zij de grootere zoons bij eene natuurkundige proefneming, die volstrekt niet gelukken wil, aantreft en na een kort onderzoek, zegt: ‘Ja, jongens! dit en dat, hebt gij verkeerd gedaan; ziet eens hier - - zóó moet het zijn, ik zal er je wel een beetje aan helpen.’

Verwonderd roept dan de slanke gymnasiast uit: ‘Maar, mama! hebt gij dan ook natuur- en scheikunde geleerd?’

Van dat oogenblik af staat zij in de oogen van haar zoon veel hooger; ja, zeer dicht bij den latijnschen professor, dien hij met al zijn scholiers-eerbied als de allerhoogste autoriteit vereert. En die hoogachting is niet onverschillig, zij wortelt diep in 't harte van den knaap, en de jongeling behoudt ze in die jaren, waarin veel daarvan afhangt, dat hij den raad en de meening zijner moeder hoogschat. - Is het nu verloren tijd en moeite geweest, dat zij zich eertijds op natuurkunde heeft toegelegd, in plaats van eenige strooken meer te borduren? - - -

Haar echtgenoot wordt ziekelijk, hij ligt geruimen tijd op het krankbed; wellicht heeft zij zelfs het ongeluk hem vroeg te verliezen, en zij is genoodzaakt, het bestuur der huiselijke aangegenheden, het beheer van 't vermogen, gedurende eenigen tijd, of voor immer, alleen op zich te nemen.

Dan komen zij weder te voorschijn, al de berekeningen, die in haar oude

schoolschriften staan, alle handelsbrieven en opstellen, in hare jeugd tot oefening in 't schrijven en stellen vervaardigd; o! hoe goed komt het haar nu te stade, geen nieuwelinge te zijn in 't boekhouden en de schriftelijke werkzaamheden! Welk eene weldaad voor 't geheele gezin, dat zij in staat is, den echtgenoot daarin te

ondersteunen, zelfs in 't ergste geval hem te kunnen

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(27)

vervangen, in plaats van de gewichtigste aangelegenheden weerloos in vreemde handen te moeten geven!

En thans zijn de kinderen volwassen. Uit zooveel kleine plaaggeesten zijn even zooveel trouwe, vlijtige en bekwame menschen geworden, die der moeder tot steun zijn. Tegenwoordig heeft zij 't inderdaad goed, want hare brave dochters verdeelen onder elkander de huiselijke bezigheden zóó, dat voor moederlief bijna niets meer overblijft dan het beschikken en besturen.

Wat van hare vroegere geliefkoosde studies, tot dusverre nog geene gelegenheid mocht gevonden hebben tot nuttig gebruik, thans staat het ook nog op; de laatste graven worden geopend en geven aan de bejaarde vrouw veel, wat hare stille uren kan opvroolijken en gelukkig maken.

Het is voor mij steeds een treffende aanblik, zulk een oud moedertje te zien, van wie ik weet, hoe trouw zij alle verschillende plichten haars levens volbracht heeft;

die nu in de jaren wanneer het lichaam begint af te nemen, behaaglijk in haar gemakkelijken leuningstoel zit, en, nog opgewekt en helder van geest, de nieuwste nasporingen in kunst en wetenschap vol belangstelling weet gade te slaan; terwijl honderd andere vrouwen van haren leeftijd den levensavond met nietige, vinnige praatjes, met kaartspel of in gedachtelooze ledigheid doorbrengen. Zulke vrouwen hebben in de dagen harer jeugd niets begraven, en alzoo bestaat in haren geest ook geen opstanding.

Tot nu toe zijn het de schatten van den geest geweest, van welke wij gesproken hebben; maar, ook het hart en het gemoed der vrouw moet dikwijls zooveel met heete, bittere tranen begraven.

Voor eeuwig?

‘Voor eeuwig?’ O, neen, ook voor zulke dooden komt meestal reeds hier op aarde een blijmoedige, zonnige paaschmorgen.

Neen, ween ook gij niet! mijn arm meisje, gij die door een gewetenloozen man, die een snood spel met uwe liefde speelde, in

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(28)

uwe heiligste gevoelens gekrenkt werdt! Wat die ellendige niet verdiende, wat gij aan hem hebt verspild en nu met doodelijke smart ten grave brengt, dat verrijst eenmaal weder, schoon en heerlijk, gelouterd en bekrachtigd voor een, die het waardiger is, want ondoorgrondelijk is des harten diepte en onsterfelijk zijne kracht om te beminnen!

Mocht echter ook het geluk van gehuwd te zijn en de zegen van eigene kinderen te hebben zulk een arm slachtoffer voor altijd ontzegd blijven, - de liefde herleeft toch weder en vindt bij moederlooze kleinen of in opofferend werken voor inrichtingen van weldadigheid, hare volkomene, rijke voldoening.

Niet wie zijne liefde begraven heeft, slechts wie nooit bemind heeft, gaat doodarm door 't leven.

Ziet ginds naar die troostelooze weduwe, die verbrijzeld aan 't graf van haar geheele levensgeluk meent te staan, - vermoedt zij het wel, dat dit levensgeluk binnen weinige jaren zal verrijzen in hare bloeiende kinderen? Wel is 't niet hetzelfde, wat zij verloren heeft; maar het is zulk een rijk, volkomen geluk, dat in 't harte, waarin het zich ontwikkeld heeft, de oude, grievende wonden, zacht en onmerkbaar genezen.

Zoo klinkt het groote eeuwige woord der verrijzenis over den ganschen aardbol heen. Hebt gij dien klank verstaan, gaat dan naar buiten in Gods schepping, als in 't voorjaar de heerlijkste geuren zich verspreiden, en luistert hoe van verre de klokken het Paaschfeest inluiden!

De kinderen als opvoeders der ouders.

Meent gij wellicht, dat onze kinderen slechts onze leerlingen zijn? Neen, zij zijn evenzeer onze leermeesters, en het werk der

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(29)

opvoeding tusschen ouders en kinderen heeft van weerszijden veel méér plaats, dan men gewoonlijk aanneemt. Hebt gij niet reeds dikwijls van eene vrouw, die eertijds eene verwende, slechts het vermaak najagende, ijdele baldame was. hooren zeggen:

‘wie zou ooit gedacht hebben, dat die eene zoo goede moeder kon worden?’ Of, van iemand, die tevoren als een erg egoïst bekend stond: ‘Welk wonder heeft dien man in den teeder liefhebbenden, alles opofferenden vader veranderd?’ Geen wonder was het; hunne kinderen hebben hen eenvoudig daartoe opgevoed, hoewel ook van weerszijden onbewust.

't Is waar, de liefde, de sedert onheuglijke tijden voortreffelijkste leermeesteres der menschen, moet aanwezig zijn, wanneer zulke wonderen bewerkt zullen worden;

maar - Gode zij dank! - de liefde tot de eigene kinderen is immers dat gevoel, wat wel het allerlaatste in 't menschelijke hart verstikt wordt, en zoolang dit nog levend is, voeden ook de kinderen hunne ouders op, zacht en onmerkbaar, van jaar tot jaar.

Denkt daarover slechts na, gij vaders en moeders, of het niet zoo is! Ziehier een voorbeeld: uw jachthond heeft een klein vergrijp begaan en wordt daarvoor

onbarmhartig met de zweep gestraft. Daar valt uw blik, jeugdige vader! ginds op uw zoontje, dat, aan alle leden bevende, daar staat te turen op het kermende dier en met zijn groote betraande kinderoogen bijna meer nog, dan met de lippen smeekt:

‘Papa, lieve papa, sla toch den goeden Hector niet! Och, het doet hem zoo'n pijn;

sla hem als 't u blieft toch niet meer!’

De zweep vliegt in den hoek, en het kind wordt op den arm genomen - daarop zou 'k durven wedden.

Wel zegt gij om hem te bedaren: ‘Weet je, Hector is ondeugend geweest; hij heeft de straf verdiend;’ - maar, gij zult toch nooit weêr den hond, in de tegenwoordigheid van het kind zoo slaan, en indien gij het buitenaf doet, misschien mijlen ver van uw huis: bij den eersten slag staan de zachte, vrome kinderoogen u weder voor den geest;

en de volstrekt noodzakelijke straf

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(30)

ontaardt nooit meer in eene daad van ruwe wraakzucht tegen het weerlooze schepsel.

Hebt gij een uwer geliefkoosde, wel wat al te krachtige woorden, die zelfs uwe vrouw u niet vermocht af te wennen, slechts één enkelen keer door de lippen van uw kind hooren naspreken, zoo zal het nauwelijks weer over de uwen komen. Hoe zoudt gij uw kind kunnen verbieden iets uit te spreken, wat het zijn vader hoort zeggen?

Uw zoon komt nu op de school. Dan komt hij thuis met allerlei vragen, waarop hij antwoord wenscht te hebben. Nu eens betreffen ze geschied- of aardrijkskunde, dan weder natuurkunde of kunst. In 't begin wordt dan gezegd: ‘dat heeft papa weêr vergeten,’ of: ‘ik kan 't mij op 't oogenblik niet herinneren,’ of ook somtijds: ‘papa heeft vandaag geen tijd, om je dat te verklaren,’ enz. maar, als zulke antwoorden al te dikwijls terugkomen, is op het verstandige aangezicht van den knaap een trek van ongeloovige verbazing te lezen, dat papa zoo heel veel dingen weêr vergeten heeft.

En nu zit die vergeetachtige papa hoe langer zoo meer in 't geheim te studeeren bij een geschiedkundig werk of een ‘Conversationslexikon,’ en ziedaar! - plotseling heeft hij tijd, om de vragen van zijn zoon te beantwoorden en de twijfelingen op te lossen.

De hartstochtelijke leeslust, die zich bij elk opgewekt kind van het twaalfde tot het veertiende jaar openbaart, zoekt naar alle zijden bevrediging. Ten einde nu het kind niet in onbewaakte oogenblikken schadelijke en ongepaste lectuur in handen moge krijgen, worden de uit het Fransch vertaalde romans zorgvuldig weggesloten:

zóó zorgvuldig, dat de vader op zekeren dag een daarvan ongelezen terugbrengt en den eigenaar der leesbibliotheek bij die gelegenheid tegelijkertijd, als in 't voorbijgaan, vraagt:

‘Hebt gij niet iets interessants, wat voor jonge luî geschikt is?’

‘O, zeker!’ luidt het antwoord; de catalogus wordt gekregen

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(31)

en doorgelezen, en...de vader brengt ditmaal boeken mede naar huis, die hij niet behoeft weg te sluiten; neen! - die hij zelfs met genoegen door de kinderen hoort voorlezen, wanneer de winteravond het gezin om de groote ronde tafel vereenigt. In plaats van naar 't bierhuis of naar de kegelbaan te gaan, zit nu de vader tehuis in zijn gemakkelijken leuningstoel, met de sigaar in de hand; hij slaat zijne blikken in 't rond, van de vlijtig werkende moeder naar de rustig spelende kleine kinderen, totdat zijn oog ten laatste gevestigd blijft op den bloeienden, frisschen, jongen voorlezer.

Hij denkt terug aan den dag, waarop dit kind hem toeriep: ‘O! sla toch den goeden Hector niet!’ en hij bemerkt met verbazing, wat hij dòor zijn kind geworden is.

Die vader is slechts een voorbeeld van velen. Zou het den stroeven geldman, den afgetrokken geleerde, den lichtzinnigen jongen wereldling niet desgelijks gaan? Laat hen allen slechts goede vaders worden, dan zullen zij ook goede, brave en gelukkige menschen zijn.

Doch vooral de moeder wordt door hare kinderen opgevoed. Met den eersten kreet des zuigelings begint die opvoeding tot geduld, zelfverloochening, vlijt, lust tot orde, volharding, in één woord: tot al de eigenschappen die voor eene brave huisvrouw en moeder onontbeerlijk zijn. In 't ouderlijke huis, in de school of het instituut wordt slechts de grond gelegd tot al de genoemde deugden, maar nader geoefend, en volkomen gevormd kunnen zij enkel door den invloed van geliefde kinderen worden.

Daarom ontbreken ook zoo dikwijls deze echt vrouwelijke deugden aan ongehuwde of kinderlooze vrouwen. Deze gevoelen ook meestal zelve dat zij iets missen, wat zij uitsluitend van kinderen ontvangen kunnen, en zoeken derhalve daarvoor vergoeding bij aangenomene kinderen, of onder kleine kinderen harer bloedverwanten, die zij als eigene aan zich zoeken te verbinden. Waar dit gelukt, wordt zulk een meisje geene ‘oude vrijster,’ al zou ze ook zeventig jaren tellen. Zij, die zich moederweelde

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(32)

en blijdschap onder bezwarende omstandigheden, met volkomen bewustzijn en een heiligen, vasten wil heeft weten te verwerven, verdient voorzeker het genot daarvan nog veel meer, dan de werkelijke moeder, aan wie de natuur al die vreugde van zelve schonk. Nooit heb ik voor eenig vrouwelijk wezen hoogere achting gekoesterd, dan voor eene vrijwillige pleegmoeder.

Voorbeelden spreken ook hier, bij het behandelen van de opvoeding der moeder door de kinderen, de levendigste taal.

Stelt u eene jeugdige moeder voor in smaakvolle, luchtige balkleeding, zooals zij haar kind, dat zich met vriendelijke teederheid tegen haar aandrukken wil, angstig moet afweren en uitroept: ‘Raak me niet aan! je kreukt mijn japon, je maakt mijn haar in de war - ga wat uit den weg!’

Wanneer dan het arme, kleine schepseltje, beschroomd in een hoek gevloden, naar de ‘mooie mama’ kijkt, die ze niet mag kussen en omarmen - dan begint het hart der moeder eensklaps zóó hevig te kloppen, alsof het zijden kleed losbarsten zou, en midden in al de genoegens van het bal, kan zij den droevigen afscheidsblik van haar kind niet vergeten. Zij overlegt het tweemaal, eer zij de volgende uitnoodiging aanneemt; zij overlegt het telkens ernstiger, totdat het haar duidelijk geworden is, waar voortaan haar genoegens te zoeken en te vinden zijn.

De keukenmeid in eene jeugdige huishouding wordt voor zeer braaf en trouw gehouden, doch slechts zoo lang, totdat het eerste kindje voor de eerste maal ziek wordt. Maar dan, wanneer zooveel, vaak dood en leven van den lieveling van de nauwkeurige en zorgvuldige toebereiding van zijn voedsel afhangt, - dan gaat de moeder zelve toch naar de keuken en doet haar best, om 't ziekensoepje juist zóó gereed te maken, als het kind dit het liefst eet, of zóó, als de dokter het voorgeschreven heeft.

En bij deze gelegenheid ziet zij ook wel in de andere potten en pannen en bemerkt allerlei dingen, die wel beter en spaarzamer

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(33)

konden ingericht worden. Op 't laatst leert zij, dat, hier gelijk overal, ‘berispen’

alleen, niet voldoende is - ‘Beter maken’ - dat moet gij kunnen, vrouwtjelief. Dan eerst zijt gij de gebiedster in uw huis en niet de slavin uwer dienstboden.

Op de wandeling vertelt de moeder somtijds aan hare kinderen eene geschiedenis, of keuvelt met hen, en leent geduldig het oor aan de duizenden vragen der kleinen.

Somtijds doet zij dat; maar, vandaag is zij slecht gehumeurd. Nu valt haar niets in om te vertellen; de kinderen moeten haar niet zoo voor de voeten trippelen, op 't laatst roept zij hun, op knorrigen toon toe: ‘Laat me met rust!’

Stil, de oogen naar den grond gericht, stappen de kinderen een poos naast haar voort. Maar de vroolijke, vierjarige krullebol, de oudste, kan 't niet langer uithouden.

‘Mama, heb u hoofdpijn?’ vraagt hij op bedeesden toon, ‘of ben u bedroefd?’

‘Neen, mijn kind; waarom dan?’ hervat de moeder.

‘U ziet er zóó boos uit, heel anders als anders.’

‘Neen, lieve jongen!’ herhaalt de moeder, even vriendelijk als zij gewoon is, en zij denkt daarbij: ik ben niet in mijn humeur en laat dit mijn arme kinderen ontgelden, die er geen schuld aan hebben. Doch nu roept zij overluid: ‘Weet je wat? Krijgt mij eens! Wie kan mama vangen?’

En daar ijlt zij heen over 't grasperk, de kinderen loopen haar juichend achterna;

't is of zij van een zwaren last bevrijd is; naar omhoog in de wolken vliegt de kwade luim; weg is ze! -

Ten slotte nog iets op het punt van orde en regel! Moge ook in de eerste huwlijksjaren de zin voor stipte orde nog niet zoo geheel gevormd geweest zijn, zoodra de kinderen opgroeien, tracht men hun daarin het beste voorbeeld te geven.

Hoe beschamend is 't, als gij uw dochtertje toeroept: ‘ruim toch je goed op!’ - en zij u ten antwoord geeft: ‘Maar deze doek, die handschoenen, dit boek is van u waar moet ik dat dan neerleggen?’

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(34)

Of, hoe ongelukkig voelt men zich, als men in de tegenwoordigheid der kinderen het een of ander ding, dat men verlegd heeft, moet zoeken.

Ook op de verhouding der echtgenooten tot elkander kunnen de opgroeiende kinderen vaak een zeer gunstigen invloed uitoefenen. Scherpe uitdrukkingen, driftige tegenspraak wordt in 't bijzijn van een kind door beide ouders vermeden. En, daar het kind, naarmate het ouder wordt, zich des te meer in het gezelschap der ouders pleegt op te houden, moet ook twist en strijd steeds meer onderdrukt en weldra geheel afgeschaft worden.

En hoe zacht, hoe toegevend, hoe bescheiden worden wij, moeders, door onze kinderen! Dat is hun laatste opvoedingswerk aan ons; want dit volbrengen zij, wanneer zij zelven reeds bijna volwassen zijn. Hoort gij in een talrijk gezelschap een

onbarmhartig oordeel over een jeugdigen misstap, en is eene der vrouwen daarbij, die zwijgend toehoort, of zelfs waagt, een verlegen woord tot verontschuldiging uit te spreken, wees dan overtuigd, dat die vrouw eene moeder is, die ook een volwassen zoon heeft en die met heimelijk beven denkt: God behoede hem, mijn geliefden zoon!

Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle!

Hoe luid en driftig laat men zich uit over de gebreken in de opvoeding van anderen, hoe trotsch en hoe vol zelfvertrouwen meent men, spelend de klippen te kunnen ontwijken waar anderen op gestrand zijn; hoe stellig houdt men zich overtuigd, de kinderen geheel naar het ons voor den geest zwevende ideaal te kunnen vormen!

Maar, wacht het slechts af, trotsche, jonge moeder, die meent, dat uw kind reeds alle zwarigheden te boven is, omdat het op driejarigen leeftijd geen suiker meer snoept en zonder schreien alleen in de kamer blijft! Ja, wacht het slechts af; ook gij wordt nog recht nederig en bescheiden; ook gij leert, door vele, vele verijdelde

verwachtingen, over andere ouders zachtmoedig oordeelen.

Had ik geen recht, in het opschrift van dit stukje onze kinderen onze krachtigste opvoeders en verbeteraars te noemen?

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

(35)

Van twee kwaden 't beste kiezen.

Bij die keuze moet men het zoo spoedig mogelijk met zich zelven eens worden, - dat is eene groote kunst in 't leven, eene der gewichtigste en onontbeerlijkste; dat is eene bekwaamheid, die wij onze kinderen niet vroeg genoeg kunnen inprenten. Het eenvoudige geval, waarin wij tusschen tweeèrlei handelwijze te kiezen hebben, van welke de ééne blijkbaar voordeel aanbrengt, de andere evenzeer onloochenbaar nadeel ten gevolge heeft, is helaas, zeer zeldzaam. 't Spreekt van zelf, dat hier ook voor het meest beperkte verstand, de keus gemakkelijk vallen zal. Doch, meer verstand behoort er toe, en vaak groote tegenwoordigheid van geest, eene scherpzinnige en juiste oordeelskracht, om, wanneer aan beide zijden nadeelige gevolgen bestaan, aanstonds te beslissen, welke van de twee de minste zijn. 't Is opmerkelijk, dat men deze juiste onderscheiding, dit vrijwillig op ons nemen van een kleinen last, om daardoor een grooteren te vermijden, bijna ieder uur noodig heeft; ja, ik zou gerust durven beweren, dat het een voorname taak in ons leven is: van twee kwade dingen het minste te kiezen. Ik wil met de kleine, geheel onbelangrijke voorvallen van 't huiselijke leven beginnen.

Reeds vroeg open ik mijne oogen, en mijne eerste, bijna instinctmatige keus is, tusschen den nog voorhanden zijnden lust tot slapen, en het verzuimen van de eene of andere bezigheid, door te laat opstaan. De beslissing wordt genomen, de slaap onderdrukt, en ik sta op. Ik kan bijna met zekerheid dien mor-

C. Michaël, Lessen en liederen eener moeder

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Laat dan voor ons uw harte slaan, Daar ge onze borst in vreugd doet gloeijen:.. En kweekt met zorg de roosjes

5 NOch hopic al si haer bedinct Si sal mijn noet bedinken Die dat leuen mijn dus crinct Daer siel ende lijf af crinken.. Haer bluyende gluyende oghen vlinken 10 Dat soe

Riep moeder ontzind Naar 't front is hij henen Ik moet daarom weenen Met moordend geweer Schoot men hem terneer Wie geeft aan een moeder Haar kostwinner weer. Zij leefde met haar

Daar buiten loopt een schaap, Daar buiten loopt een bonte koe, Het kindje doet zijn oogjens toe, Slaap kindjen slaap. Slaap, kindjen slaap

Het groote

Ze zij mijn lief zoo morgen als vandaag, Zie, dat is al wat ik den hemel vraag.. Frans de

Mij ging het volgens deze natuurwet: allengs verzwakte in mij deze pijnlijke herinnering, en kwam het beeld mijner moeder nog veeltijds voor mijne oogen zweven, ik zag haar niet in

Verleden Zondag zijn wij buiten, Mijn vrouw en ik en zeven spruiten En bovendien nog tante Trui Toen ons verraste een donderbui Een rijtuig was niet te bekomen, Dus fluks den weg