Slaap, kindjen slaap en anderen
Hollansche kinderdeuntjes. No. 3
bron
Slaap, kindjen slaap en anderen. Hollansche kinderdeuntjes. No. 3. I. de Haan, Haarlem 1881
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_sla001slaa01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
[Hollandsche kinderdeuntjes. No. 3.]
Ben je boos?
Pluk een roos, Zet 'er op je hoed,
Dan ben je morgen weêr goed.
Slaap, kindjen slaap en anderen
2
Daar was eens een vrouw, Die koeken bakken zou, En het meel dat wou niet rijzen;
En de pan viel om, En de koeken waren krom, En de man hiette Jan van Gijzen.
Slaap, kindjen slaap en anderen
3
Hier is de sleutel
van de Bibelabontsche berg;
Op de Bibelabontsche berg, staat een Bibelabontsch huis, En in dat Bibelabontsche huis,
wonen Bibelabontsche menschen, En die Bibelabontsche menschen,
hebben Bibelabontsche kinderen, En die Bibelabontsche kinderen,
eten Bibelabontsche pap, Met een Bibelabontsche lepel,
uit een Bibelabontsche nap.
Slaap, kindjen slaap en anderen
4
Vijf harten, vijf starten, En een prik in 't gat:
Râ: râ, wat is dat?
Slaap, kindjen slaap en anderen
5
Ik zou laatst door een boomgaard gaan, Daar ontmoette mij een een kikvorsch;
Ik meende hem te grijpen, Ik meende hem te knijpen, Met zoo sprong zijn broekjen los, Wip! zei de kikvorsch.
Slaap, kindjen slaap en anderen
6
Suja, suja, kindjen!
Moeder is je minn'tjen, Vader is je winnebrood;
Over een jaar is it kindje groot.
Slaap, kindjen slaap en anderen
7
Och, Jantje, wil niet huilen, Daar heb je mijn beste muilen;
Daar heb je mijn mooie beugeltas, Daar al mijn goeie geld in was
Slaap, kindjen slaap en anderen
8
Moeder, als je me kousen koopt, Koop me kousen met kuiten;
De jongens roepen me spillebeen na, Zijn dat geen looze guiten?
Slaap, kindjen slaap en anderen
9
Ik kwam laatst in een poppekraam, Daar zag ik al die poppen staan;
Ik vroeg: wat doen die poppen hier?
Die poppen drinken poppebier, Die poppen drinken poppewijn;
Kom laat ons samen vrolijk zijn.
Slaap, kindjen slaap en anderen
10
Torentje, torentje bussekruit, Wat hangt er uit?
Een gouden fluit,
Een gouden fluit met knoopen, Laatje torentje loopen.
Slaap, kindjen slaap en anderen
11
ik heb mijn geld op hoopen gesteld, Gestapeld op zijn kanten, Ik heb mijn liefjen trouw beloofd,
Een trouw van diamanten, Ziedaar, schoone jonkvrouw!
Heb jij der mijn hand op trouw, En daarop zoo zoen ik jou.
Slaap, kindjen slaap en anderen
12
Ik zei der van Jaap, ik zei der van Jaap, Ik zei der van Jaapje sta stil,
En waarom zoû ik stille staan?
Ik heb van mijn leven geen kwaad gedaan!
Ik zei der van Jaap, ik zei der van Jaap, Ik zei der van Jaap sta stil.
Slaap, kindjen slaap en anderen
13
Twee mannetjes waterhalen, Twee mannetjes pompen, Hoog op de klompen, Laag op de muilen:
't Kindjen begint te huilen, Dek toe, dek toe,
Dominee op den preêkstoel.
Slaap, kindjen slaap en anderen
14
Paardjen, paardjen, rij naar steê, Breng voor 't kindjen koekjens meê, Koekjens met vier hoekjens Aan alle kanten even smal;
Raadt eens, wie die hebben zal?
't Kindjen krijgt die koekjens al;
Als het stout is niemendal.
Slaap, kindjen slaap en anderen
15
Slaap kindjen slaap,
Daar buiten loopt een schaap, Daar buiten loopt een bonte koe, Het kindje doet zijn oogjens toe, Slaap kindjen slaap.
Slaap, kindjen slaap en anderen
16
Klaas Vaak, die komt, Klaas Vaak, die komt, Hij komt den schoorsteen in;
Hij komt op kindjens oogen, Is dat geen goed begin?
Slaap, kindjen slaap en anderen