• No results found

Grappig liederen-album · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Grappig liederen-album · dbnl"

Copied!
141
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

48 der nieuwste en meest geliefkoosde coupletten en comique scènes

bron

Grappig liederen-album. 48 der nieuwste en meest geliefkoosde coupletten en comique scènes. E.

& M. Cohen, Arnhem / Nijmegen na 1881

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gra001grap01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

3

I.

Majoor van altijddorst.

(De declamator verschijnt in majoorsuniform, kan ook zwarte burgerkleeding dragen, heeft een kolossalen snorbaard en buitengewoon dikken buik. De voordracht moet op barschen toon gehouden worden.)

Ik ben majoor Van Altijddorst! Tienduizend bommen en granaten! Ik ben altijd wèl!

Dat komt alleen van mijn solieden levenswandel! 'k Was ook nooit zoo laag als de tegenwoordige mannen zijn! Pas 25 jaar oud, zijn het jonge grijsaards! - Sakkerloot!

Ik kan wat verdragen! Ik drink een heel bataillon dood! Ik heb mijzelf ook opgepast als Simson! Zie je wel dezen goed doorvoeden buik! Als de groote trom van ons muziekkorps. Kost mij echter menig fleschje! - Zie je dezen grooten snorbaard! Er bestaat zoo geen tweede onder de zon. Een kavalleriepaard kan er jaloersch op zijn!

- Ben al 50 jaar! Maar nog een heele kerel bij de dames! Zij maken jacht op me, alsof ze een wild varken vervolgen! Alle hagel! ik laat ze smachten. Gisteren zat ik weer tusschen 6 schoonen! Alle duivels! Een batterij van 12 flesschen was al naar de maan - maar 'k was altijd nog nuchter. 'k Speelde den kuischen Jozef! Toen belegerden zij me en 'k werd van alle kanten omsingeld, maar 'k gaf mij niet over! Majoor Van Altijddorst is oninneembaar! Ik moet echter na deze alleenspraak eerst de keel begieten, 'k heb weer vreeselijken dorst; daarna zal ik mijn lijfstukje zingen. (Hij ledigt een wijnflesch, daarna nog eene.)

Zingt:

Ik ben ma-joor Van Al-tijd-dorst rom, bom bom bom bom bom - - - - rom bom bom, Ik drink ter ee-re

van mijn vorst rom bom - - - rom bom bom

En drin-ken kan ik na en voor, rom bom bom bom bom bom

Grappig liederen-album

(3)

bom bom bom Heb schul-den steeds als een ma-joor rom bom bom bom bom rom bom, bom bom bom!

2.

Goed drinken is steeds mijn parool, Rom bom enz.

Geen krijg met Franschman of Spanjool; Rom bom enz.

Maar redeneeren naar 't mij lust, Rom bom enz.

Dat schenkt mij pret en levenslust. Bom bom enz.

3.

Ik leef maar als een bon vivant, Rom bom enz.

Drink eer een vaatje dan een kan; Bom bom enz.

Vult gij mijn glaasje keer op keer, Rom bom enz.

Dan drink ik immer meer en meer. Rom bom enz.

4.

Ik gloei steeds voor het schoon geslacht, Rom bom enz.

En jong en oud zijn in mijn macht, Rom bom enz.

Maar hoort men naar 't commando niet, Rom bom enz.

Dan ben ik lang geen bloode Piet. Rom bom enz.

5.

Tienduizend vrouwen noem ik mijn, Rom bom enz.

Die willen gaarne bij mij zijn; Rom bom enz.

Maar ik ben een verstandig man, Rom bom enz.

Ik neem alleen de schoonste er van. Rom bom enz.

6.

Niet één soldaat uit 't regiment, Rom bom enz.

Die Altijddorst niet volop kent; Rom bom enz.

Heb ik hem soms eens stevig staan, Rom bom enz.

Dan blijft men liefst van mij vandaan. Rom bom enz.

7.

Van 's avonds tot aan 't morgenrood, Rom bom enz.

Drink ik wel twalef drinkers dood, Rom bom enz.

(4)

5

En liggen zij als lijken neer, Rom bom enz.

Mijn keel verlangt nog altijd meer. Rom bom enz.

8.

Bis-couplet.

Wat wil je toch van Altijddorst, Rom bom enz.

Is hij geen flinke serme borst? Rom bom enz.

Je hebt toch niets te drinken hier, Rom bom enz.

En zonder dat, heb 'k geen plezier. Rom bom enz.

II.

Ach, ik heb haar maar zacht op den schouder gekust.

C.A. R AIDA .

Lo-geert men in 'n ho-tel, dan hoort men wee en wel, en me-nig a-von - - tuur hoort men daar door den muur. Laatst hoor-de ik weer daar heel dui - - de-lijk en klaar, Gra- Van Spich-te - - nes las haar ge - maal de les: Zij

sprak: Ik hoor met spijt, jij zoent de ka - mer - - meid; Dit geeft u veel ple - - zier, mij maakt het woe - dend schier, toen zong de graaf het lied, daar hij ont-dekt zich ziet:

Grappig liederen-album

(5)

‘Ach, ik heb haar maar zacht op den schouder ge-kust, Ach, ik heb haar maar zacht op den schouder ge-kust.

2.

Er staat in donkren nacht Jan Zondervrees op wacht;

Daar komt, zonder gedruisch, Zijn lief in 't schilderhuis;

Het regent dat het giet, Doch nu zij hem maar ziet Is alle leed gedaan, En 't kussen vangt nu aan;

Hij drukt haar aan zijn hart;

Maar o, wat bittre smart!

Zijn eigen luitenant Passeert juist dezen kant, En roept: Wel sakkerloot, Jij zoent die meid nog dood!

Refrein: Ach, enz.

3.

Toen eens in 't Paradijs De slang lokte als een sijs, Gaf Eva dra gehoor En beet den appel door;

Nu had Eva misdaan, Toch haalde z' Adam aan:

‘Ach, beste, liefste mijn!

Gij moet de mijne zijn!’

Ze kust hem op den mond Zoodat het klinkt in 't rond;

Daarop komt bliksemsnel Aartsengel Gabriël, Die hen van daar verjaagt, Wijl zij verlegen klaagt:

Refr.: Ach, ik heb hem enz.

4.

Een dikke rentenier Ging reizen voor plezier;

Zijn vrouwtje Jeanneton Was ook in den waggon, En naast haar zit daar fier Een kersversch officier;

De dikke slaapt gerust,

Terwijl zijn vrouwtje kust

Den jongen officier,

(6)

Die uit is voor plezier;

Hij heeft haar zoo geraakt, Dat nu de man ontwaakt;

Hij vliegt den melkmuil aan:

‘Wat hebt gij daar gedaan?’

Refr.: Ach, enz.

5.

De vrouw van baas Pernis Weet zeker en gewis, Dat Teunisbaas, haar man, De meid zoent, als hij kan;

Daarom huurt zij altijd Een leelijk' plompe meid.

Dit is van geen gewicht;

Hij kijkt niet naar 't gezicht.

Nu hoorde z' onlangs weer, Hoe flink hij trok van leer;

Zij vliegt er heen, en kijk, Hij drukt een liefdeblijk Op 's meisjes rozenmond;

Zie! roept hij nu terstond:

Refr.: Ach, enz.

Grappig liederen-album

(7)

III.

Achtsteribbe en zijn Jetje.

(Duet.)

Denk eens na mijn Jet - - - je Wat ik ge-droomd heb van nacht, Ik droom-de in mijn bed - - je, gij hieldt zoo trouwde wacht Bij 't vuur waar-op gij kook-te bij hel-de-ren vlam-men- schijn, Toen dacht ik zoo, ach kondt gij toch mij-ne vlam maar

zijn, toch mij-ne vlam maar zijn. Want zoo als gij zoo glad als een aal Ik zeg het u

is mijn i-de - - aal

i-de-aal.

2.

J ETJE .

'k Zag u, Achtsteribbe, eens achter de toonbank staan, Ik haalde versche worsten, en ben toen heengegaan;

Gij lachtet o zoo guitig, toen 'k u bedeesd verliet,

Toen zuchtte ik heel zachtjes: dit is een blij verschiet!

(8)

8

Want zoo als gij, met worsten zoo sijn, Moet een gemamerde slager zijn.

A CHTSTERIBBE .

Kwamen ook veel meisjes, zwarte of blonde bij mij, Niet één die mij bekoorde, of liever was dan gij.

Een enkle mag ik lijden, die blijs ik toch altijd trouw.

Die kan me stevig helpen, die wensch ik als mijn vrouw.

Juist zoo als gij, zoo helder en net Die past bij mij, geloof mij mijn Jet.

J ETJE .

Ha, mijn lief best ventje! meen niet dat 'k u versmaad;

Je keus zal je niet rouwen, zeg ik, maak daarop staat;

Ik geefmij aan u over, o stil toch mijn lefdeijn, Niets zal ons kunnen scheiden, ik wil de uwe zijn.

En zoo met u, dat is een genot;

Geloof mij toch, zoo wensch ik mijn lot.

A CHTSTERIBBE . (tot het publiek.)

Blijde maakt zoo'n liefde, 't is toch een prettig gevoel, Al zijn de tijden treurig, ons laat de zorg toch koel;

Want wat ons ook passeere, moet ik ook over den kop, Dan eten wij elkander uit louter liefde op.

Ja met haar in liefde vergaan,

Iets schooners kan op aard niet bestaan.

B EIDEN (tot het publiek.)

Zijn wij eens verbonden, zoo tot een echtelijk paar, Dan komt gij ook als klanten, dat is toch zonneklaar, Wij zullen u goed dienen, en geven u puike waar En nooden tot de bruiloft deez' gansche vriendenschaar.

En zooals wij, een paartje zoo fijn, Zou er wel zoo op aard' nog een zijn.

IV.

Mijn oude oom.

(Pendant der oude tante.)

Ik heb een lief oud oom-pje, die houdt van veel ple-zier, Hij

Grappig liederen-album

(9)

geeft mij vol-op zak-geld, zorgt steeds voor wijn en bier, Mijn oom - - pje is mild-da-dig, ik min hem daar-om zeer; Zoo'n oom - - pje als mijn oom-pje is er ner-gens meer.

2.

Als in den laten avond mijn tante rustig staapt,

Maakt oom zich uit de voeten en heeft mij meegekaapt;

Dan gaan wij aan het zwieren, och tante slaapt zoo zoet, Wij weten pret te maken als het wezen moet.

3.

En hebben wij gedronken, den heelen lieven nacht, Dan gaan wij zalig huiswaarts, en komen binnen, zacht;

Dan ga ik oom ontkleeden, heel stil, zonder gedruisch, En leg in 't bed hem neder, zachtjes als een muis.

4.

En 's morgens wordt hij wakker, en weet van niets meer af, Dan krijgt hij van mijn tante een boetpreek tot zijn straf, En zegt hij soms wat tegen, dan spookt het in zijn huis;

Want als mijn tante uitpakt, is zij lang niet pluis.

5.

Er zijn meer goede oompjes in 't aardsche tranendal, Maar weinig' zijn zoo goedig, de meeste zijn niet mal;

Zij brengen zelf hun geld door, en denken niet om neef,

Daarom roept allen mee: die goede oom, hij leev'!

(10)

10

V.

Zoo als gij.

(Wals.)

R ICH . T HIELE .

Luis-ter goe-de lie - - den, Wat on-langs mij o-ver-kwam:

Ik was op een par-tij - - - tje Bij Vroo-lijk op den Dam.

Wij kregen veel cham-pa - - gne, Ik dronk een paar flesch-jes leeg: Maar pas was 'k thuis ge-ko-men, Of vrouw-lief keef ter- deeg'; Of vrouwlief keef ter-deeg': Foei, zoo als

gij, Zoo'n stuk in de kraag, Dat is voor mij, de las - - - -

- - tig - ste plaag!

tig-ste plaag!

Grappig liederen-album

(11)

2.

Kindren zijn gelukkig Zoo lang zij ter schole gaan;

Laatst zag ik bij het spelen Ze vroolijk samen staan;

Ze liepen en ze sprongen De bengels groot en klein, Zij zongen voor den meester Het liedje schoon en rein:

Refrein. Ach, zoo als gij, met een rietje zoo fijn,}bis.

O, weet het toch, kan geen meester zijn.}

3.

Jan houdt veel van meisjes, Loopt soms nog een straatje om Om een paar mooie oogen;

Wat is die Jan toch dom!

Laatst zag hij op een avond Een dame gesluierd gaan, Hij bood zijn arm aan 't liefje - Een besje keek hem aan!

Refr. Ei, zoo als gij, een liefje zoo schoon.}bis.

Ik zeg het u, verdient wel een kroon.}

4.

Vele kale heertjes

Zijn niet zoo heel graag getrouwd;

Maar zoet te minnekoozen Heeft hen nog nooit berouwd, En is het meisje leelijk - Zij draaien den rug haar toe;

Alleen, heeft zij veel duiten, Dan fluistren zij nooit moe:

Refr. Ach, zoo als gij, mijn liefje zoo schoon,}bis.

Ik zeg het u, zit geene ten troon.}

5.

Meestal zijn artisten

Schrik'lijk jaloersch op elkaar;

Zij vliegen onbezonnen Elkaar soms in het haar;

Maar komen z'op de planken - Verdwenen zijn haat en nijd;

Zij zingen tot elkander, Al gaat het ook vol spijt:

Refr. Ach, zoo als gij, zoo lief en mij waard,}bis.

Ik zweer het u, is niemand op aard.}

VI.

(12)

Schwamm drüber!

(De declamator verschijnt als barbier met scheermes enz.)

Ik ben tot bar-bie-ren ge - - bo-ren; Ik scheer mij-ne

klan-ten zeer goed, En scheer ik soms niet naar be-hoo-ren Wat-

Grappig liederen-album

(13)

geeft dan een druppel-tje bloed? En scheer ik soms niet naar be-hooren Wat geeft dan een drup-pel-tje bloed?

Parlando. Ziezoo, vandaag had ik weer mijn dag, - 40 man geschoren en 60 sneden toegebracht! - Dat is wel is waar onaangenaam, maar 't brengt mij niet in verlegenheid!

Dadelijk: Schwamm drüber! Schwamm drüber! en weg is de pijn! In de buurt ontmoette ik vandaag minstens 20 mijner klanten! Allen met Schwamm drüber! - Het heele ongeluk wordt vergeten, evenals: Schwamm drüber! Overal zegt men tegenwoordig als er iets bijzonders voorgevallen is en men wil er niet meer over spreken, kort en bondig: Schwamm drüber! Zoo hoorde ik onlangs de volgende kluchten:

(Zingt.)

Mijn tan - te heeft tien meis-jes, Zeer lie - ve mooi-e sijs-jes, Van

dertig, veertig ja-ren, Deels met, deels zonder ha-ren; Geen man wil er aan bij-ten, Dit doet haar dikwijls krij-ten: Be - schim'len gaanze spoedig.

Schwamm drü-ber! Schwamm drü-ber!

2.

Ik ken een jeugdig paartje, Zij zijn getrouwd een jaartje;

Zijn zij onder de menschen, Dan vliegt hij voor haar wenschen;

En zij is niets dan liefde Voor hem, haar teergeliefde;

Maar zijn z'alleen - dan gaat het:

(Hij maakt de beweging van ranselen) Refrein: Schwamm drüber!

3.

Men ziet vaak fijne nufjes

Zeer net gekleed als jufjes; -

(14)

13

Komt men des daags haar tegen, Ze schijnen heel verlegen;

Zij slaan de oogen neder, Ontmoet gij haar soms weder;

Maar wordt het 's avonds donker:

Refr. Schwamm drüber!

4.

Ook zag ik wel bij hoopen, Heel nette dames loopen;

Den hoed bedekt met veeren, Zeer fijn de bovenkleeren;

Glacé aan ieder handje, Om 't halsje een fijn kantje;

Maar zaagt g'eens onder 't jurkje:

Refr. Schwamm drüber!

5.

Een paar is aan het lieven;

Een nachtwacht meent, 't zijn dieven;

Hij neemt hen daad'lijk mede, Zij schreeuwt: laat ons met vrede, Deez' heer is mijn beminde, Hij heer Jan van der Linde, En ik ben een modiste!

Refr. Schwamm drüber!

6.

Zeer groote, rijke heeren, Die mogen vrij probeeren Een ander af te rossen, Al bloeden z'ook als ossen, - Die heertjes hebben vriendjes, En vele gonden tientjes;

En och! de groote honden ...

Refr. Schwamm drüber!

7.

Ik heb nog een paar strofen, Als gij mij wilt gelooven, 't Zijn nog een paar pikante Naar 't zeggen van mijn tante;

Als ik ze hier ging zingen, Dan zag men vreemde dingen;

Dan riepen misschien velen:

Refr. Schwamm drüber!

VII.

Het lied van pst!

Grappig liederen-album

(15)

neer een lie-ve schoo-ne mond Het iluis-ter-de bij a-vondstond: Het

(16)

14

is, het is, het is, het is, het lie-ve

Pst, Pst, Pst, het schoo-ne Pst, Pst, Pst, het smachtend tee-dre zoe-te zach-te lie-ve Pst, Pst, Pst, het is dat Pst, Pst,

Pst, dat lie-ve Pst, Pst, Pst, het smachtend, teedre, zoete, zachte, lie-ve Pst, Pst, Pst, Pst!

2.

Er zit een diepe, wijze zin, In dit zoo lief geluidje in, En wie het op zijn waarde schat, Is zeker nooit des levens zat.

Het is - - - -

3.

De macht van de philosofie, De schoonste, reinste poëzie, Al wat ge ook verheven meent, Is er harmonisch in verêend.

Het is, het is in 't lieve Pst - -

4.

Koost man en maagd bij 't rendez-vous, Dan fluistren zij 't zich zachtjes toe, En hun genot wordt dubbel zoet, Als dit geluid den kus verzoet.

Het is - - -

5.

Reeds Salomo de wijze dacht Aan zijne groote toovermacht;

Want keven zijne vrouwen zeer, Wat, denkt ge, maakte vrede weer?

Het was, het was een ernstig Pst!

Een krachtig Pst!

Een hooggebiedend, streng bevelend, heerschend Pst!

Grappig liederen-album

(17)

Het is volstrekt geen flinke man, Die niet in geestdrift raken kan, Als hij het lief geluidje hoort, Dat mij zoo zeer het hart bekoort.

Het is, het is het lieve Pst!

7.

Is nu uw adem nog niet heen, Vertel het dan aan iedereen:

‘Wat ons vertroost, als smart ons makt, Als leed ons hoofd ter neder bukt:

Het is, het is het lieve Pst!

(18)

15

VIII.

Mijn oude tante.

Ik had een ou-de tan-te, Een tang, een boo-ze vrouw; Zij

heeft mij groot ge-kre-gen Maar sloeg mij bont en blauw; Dan zei ik dikwijls zacht-jes tot Piet, mijn vriend, voor-waar! Ach, dat toch mij-ne

tan-te, u-we tan-te waar'!

2.

Mijn tante was hoogst zuinig, Hield niet van overdaad;

Ik was ook van den honger Soms bijna desperaat;

Dan zei ik tot mijn vriendje:

Ach, goede, beste maat!

Je weet niet hoe 'k die tante diep en innig haat.

3.

En toen zij was gestorven, Toen was zij muizedood;

Ik heb haar geld gekregen, Voorbij is alle nood!

Nu zuchtte dikwijls zachtjes Mijn vriend tot mij: Voorwaar!

Och, dat toch uwe tante mijne tante waar'!

4.

Wat heb ik toen gekreten, Als waar 'k haar eigen kind!

Die lieve, goede tante Had ik nooit zoo bemind.

Mijn vriend zei toen ironisch:

Zeg het nu ronduit maar,

Woudt gij dat uwe tante mijne tante waar'!

Grappig liederen-album

(19)

5.

Die neef en ook zijn vriendje Gaan beiden ook eens dood, En tante's lieve geldje Helpt u dan uit den nood;

Dan zult gij zeker allen Nog dikwijls roepen: Ja,

Het was een beste tante, hiep, hiep, hiep, hoera!

IX.

Ach, was ik toch een dier, dan had ik mijn zin.

Nog nooit heb ik het recht be-grepen waarom de mensch meer is dan dier, Ik geef de voor-keur aan de beesten Vier beenen heb-ben wat plei- zier! Vaak valt mij het ver-lan-gen in O was ik een

vier-voet dan had ik mijn zin dan had ik dan had ik dan had ik mijn zin.

2.

Wanneer 'k bedenk hoe zonder schromen,

Een haan zes, zeven vrouwen trouwt,

En hoe hij kloek en vastberaden

(20)

17

Daaronder orde en vrede houdt, Dan valt mij het verlangen in:

Ach, was ik zoo'n haantje, dan had ik mijn zin!

3.

Een dame liet haar heel vermogen Uitsluitend aan de dieren na;

Daarover had zij nooit te klagen, Van menschen had zij immer schâ, Toen viel mij het verlangen in:

Ach, was ik zoo'n dier toch, dan had ik mijn zin!

4.

Ik ken ook nog een oude dame, Die heeft wel dertig katten thuis;

Zeer prettig is dit voor de buren, In Maart is dit volstrekt geen kruis;

Toch stemt ge zeker met mij in:

Gelukkig zoo'n dier toch, dat leeft naar zijn zin!

5.

Veel dames houden van een hondje, Zij streelen 't gaarne op haar schoot;

Zij zijn verrukt, als 't lieve beestje Opzitten kan en geeft een poot Nu valt mij het verlangen in:

Ach, was ik zoo'n hond toch, dan had ik mijn zin!

6.

Laatst heb ik in de krant gelezen, Twee dames boden poesjes aan;

Als men de diertjes goed verzorgde Kon men er vrij naar huis mee gaan, Toen viel mij het verlangen in:

Ach, was ik zoo'n poesje, dan had ik mijn zin!

7.

Niet een van u zal 't tegenspreken, Een paard is toch een edel dier;

Soms heeft het wel twee, drie bedienden, Dan leeft het enkel voor plezier.

Wien valt niet het verlangen in:

Ach, was ik zoo'n paard toch, dan had ik mijn zin.

8.

Wanneer ik soms een aardig meisje Zag spelen met een jonge kat,

Grappig liederen-album

(21)

Hoe zij het diertje streeld' en kuste En 't fijnste lekkers voor haar had, Dan viel mij het verlangen in:

O, was ik zoo'n katje, dan had ik mijn zin.

9.

Laatst hoord' ik iemand eens vertellen, Een vleermuis slaapt den winter door;

Geen last van kou, geen last van honger, Zij ligt zes maanden op één oor;

Denk ik daaraan, dan valt mij in:

O, was ik een vleermuis, dan had ik mijn zin.

X.

Wie vraagt u iets, mijn waarde?

C H . P OURNY

Op reis ziet men soms ra-re din-gen Ge-beu-ren, of men wil of

niet, Laatst ging ik voor ple-zier naar Bingen, Dat was een reis van veel ver- driet, Pas ben ik uit den trein ge-stegen Of een gendarm komt op mij aan: Je naam, je staat, en waar van - - - daan? Zoo klinkt het barsch brutaal mij tegen.

(Gesproken.) Wat heeft nu zoo'n vent met mij uitstaan? Of men kan op reis zoo veel

last van brutale menschen hebben. Zoo wandel ik laatst op het perron van het

Utrechtsche station, waar ik op het vertrekken van een trein wachtte. Al heel spoedig

wandelt een heer naast me en vraagt: ‘Mijnheer, vertrekt de trein spoedig?’ - Ja

mijnheer! - ‘O, des te beter, want ik ben zeer gehaast, ik brand van verlangen om

mijn lieve vrouw, mijn Keetje te omhelzen. Zijt ge ook ge-

(22)

19

trouwd mijnheer? Niet? dat 's verkeerd van u! Het huwelijk is het flanellen vest der zedelijkheid, en zie mij eens mijnheer, ik ben 15 jaar getrouwd, mijn vrouw wacht reeds haar veertiende, allemaal jongens mijnheer.’ - Best mogelijk, antwoord ik hem, maar ik dank voor zooveel zegen en bovendien gij verveelt me want:

Wie vraagt u iets mijn waarde? Laat mij dan ook met

rust, 'k Doe niemand leed op aarde, Wees daarop maar ge-rust; Wie vraagt u iets, mijn waarde, Laat mij dan ook met rust!

2.

Het is zoo wat een week geleden, Toen had ik toch een raar geval;

Een snijder kwam naar mij getreden, Terwijl ik was op 'n kermisbal;

Hij vroeg mij, of 'k hem haast betaalde, Wat ik zoo lang verschuldigd was;

Hij was nu juist zoo slecht bij kas;

Hij hoopte dat 'k niet langer draalde.

(Gesproken.) Nu vraag ik je, of je ooit zoo'n brutalen vent gezien hebt! Dat durft mij om geld vragen, mij, die altijd als een eerste dandy gekleed ben en bovendien met de eerste lui van de stad verkeer; weet zoo'n kerel dan niet dat het tot den bon ton behoort onze crediteuren minstens vijf jaar te laten wachten? Moeten wij dan geen interest van ons geld trekken? Ik zei hem dan ook vlak weg in zijn gezicht:

Refrein: Vraag ik u iets mijn waarde?

Laat mij dan ook met rust;

Je bent, voouwaar, op aarde De grootste egoïst.

Vraag ik u iets mijn waarde Laat mij dan ook met rust!

3.

Op straat zag 'k laatst een lief tooneeltje, Juist toen ik uit den schouwburg kwam;

Mijn buurman sloeg zijn lieve Neeltje, Zijn vrouw, waarvoor ik 't toen opnam.

Dit was den man niet welgevallig;

Maar 't mooiste van de grap kwam aan, Toen z' allebei mij gingen slaan, En dit vond ik nu niet aanvallig.

(Gesproken.) Verbeeld je nu eens zoo iets! Als een man des vredes wil ik trachten de beide echtgenooten te verzoenen, en daar ik begin met de partij der zwakste op

Grappig liederen-album

(23)
(24)

20

ransel je vrouw naar hartelust, ze verdient het, die feeks. - ‘Wat,’ roept hij woedend uit, ‘wou je mijn lieve Neeltje beleedigen!’ en nu krijg ik mijn loon voor mijne bemoeiingen van dezen kant, terwijl hij mij spottend toeroept:

Refrein: Vraagd' ik u iets mijn waarde!

Laat ons maar vrij met rust Of jij krijgt het bespaarde, Wees daarop maar gerust.

Vraagd' ik u iets mijn waarde!

Laat ons dan vrij met rust!

XI

Ons van de kavallerie, ons hindert zoo iets niet!

R ICH . T HIELE .

Zoo menig jong sol-daat Die wordt haast despe-raat, Wijl hij ligt in kwar-tier Te Naarden, wat ple-zier! Hij denkt, die jonge Bram, Was 'k maar in Ams-ter-dam; En met het eerste spoor Gaat hij er stil van door. Zoo-wel de Infant'-rist Als ook de Ka-val'- rist, Hij amuseert zich dol En blijst dan aan de rol. Dat duurt een korte poos, Dan komt hij in de, doos, Nu kla-gen, jamm'ren die,

Die van de In-fant'rie. Ons van de Ka-val'rie Ons hin-dert

Grappig liederen-album

(25)

zoo iets niet! Nu kla-gen jamm'ren die, Die van de In-fant'rie, Ons van de Ka-val'rie Ons hindert zoo iets niet!

*)

2.

Een jong en flink soldaat Heeft graag een kameraad, Het vrouwelijk geslacht, Is het eerste in zijn macht;

Als hij het hof haar maakt, Is 't hartje goed geraakt, En spoedig, wat geluk!

Torst hij het huw'lijksjuk, En wat volgt achterna?

Zes kleinen roepen: pa!

En deez' of d'andre week, Komt 't zevend' in die streek;

Misschien dat d' ooievaar Hem brengt een tweelingpaar.

Refrein. Dan klagen, jamm'ren die, Die van de Infant'rie,

Ons van de Kaval'rie, Ons hindert zoo iets niet.

3.

Parade is een feest

Zoowel voor mensch als beest;

De infantrist loopt vlug, Den ransel op den rug, Met al zijn kameraads Naar de paradeplaats, En staat in zonnebrand Vier uren in het zand, Wij zitten dan te paard En lachen in den baard, En zien dan zonder leed, Hoe 't voetvolk hijgt en zweet;

Komt dan een regenbui, O wee, die arme lui;

Refrein. In 't slijk tot aan de knie Loopt dan de Infant'rie, Ons van de Kaval'rie, Ons hindert zoo iets niet!

4.

Vooraan bij het Ballet Zit jonge vrouw Brevett,

*) N.B. Het woordje niet uitspreken als nie.

(26)

Naast haar, het hoofd zeer kaa Haar oude heer gemaal, Die is zeer erg jaloersch En bovendien nog boersch;

Komt 'n militair bij haar, Dan tiert en raast hij maar;

Hij meent, dat die zijn vrouw Doet breken huw'lijkstrouw;

De slimme officier

Zingt met haar voor plezier, Eensklaps komt d' oude thuis En maakt nu veel gedruisch.

Refrein. Dat zou beangst'gen die, Die van de Infant'rie,

Ons van de Kaval'rie, Ons hindert zoo iets niet!

5.

Wie Hekkespringer kent, Die weet dat ook meerent De Infantrist te paard, Als zat het in zijn aard;

Bij 't laatste koningsfeest Zat hij op 'n vurig beest.

Net als een Kaval'rist;

Zoo'n bange Infant'rist!

Maar pas ging 't in galop, Hij valt hals over kop, De beenen in de lucht, Terwijl hij klaagt en zucht;

De arme, och heerejé, Drie ribben zijn in twee.

Refrein. Toen tierden, vloekten die, Die van de Infant'rie,

Ons van de Kaval'rie, Ons hindert zoo iets niet.

Grappig liederen-album

(27)

XII.

De roode neus.

Neemt plaats naast mij bij 't vol-le vat, Het glas om-hoog ge-

heven,Dit eed-le, kos-te- - -lij - ke nat, Heeft mij zoo'n neus, Heeft

mij Zoo'n neus, zoo'n neus zoo'n neus ge-geven Heeft mij heeft

mij zoo'n neus, zoo'n neus zoo'n neus ge - - ge - - - -

ven. 1 e couplet. En o, zoo'n neus is heel wat waard, Men

moet hem duur be-talen; En wie er een heeft naar mijn aard, Die

mag vrij daar - - mee pra - - - len. Die

(28)

23

mag, die mag, die mag vrij daarmee pra-len, die mag, die mag vrij daar-mee, ja, vrij daar-mee pra - - - len.

2.

Men heeft, geloof mij op mijn woord, Een ganschen wijnberg noodig;

Eer dat de neus is, zooals 't hoort, Is dit niet overbodig.

3.

En gaan wij 's avonds er van door, Wij vreezen geen gevaren;

De roode neus, die gaat ons voor, Die dient ons tot lantaren.

4.

Een boom, die staat in vollen groei, Vindt ieder prachtig, schoon;

Mijn neus altijd in vollen bloei, Maakt die geen prachtvertoon?

5.

Hoe angstig ziet de waard mij aan, Dit prachtstuk baart hem zorgen;

Want ach! deez' neus gaat mij niet aan, De waard moet hem mij borgen.

6.

Neemt plaats naast mij bij 't volle vat, Het glas omhoog geheven;

Dit eedle kostelijke nat

Heeft mij zoo'n neus gegeven.

XIII.

Katten-vrijage.

Duet.

Met piano-begeleiding.

B OURDON S IVALDI .

Grappig liederen-album

(29)
(30)

24

M INET . He-

laas! vergeefs blijf'k roepen Mi - - net - - je waar ben je toch?

M INETJE (achter de coulisse).

Miauw! miauw! miauw!

Wie komt zoo laat mij

Grappig liederen-album

(31)

roe-pen, Ant-woord mij - wat is 't toch?

S AMEN . (Zeer krachtig).

M INET brengt M INETJE op het tooneel.

M INET , Miauw! M INETJE , Miauw! Miauw!

M INET , Miauw! M INETJE , Miauw! Miauw!

M INET .

Lie - ve Mi-

(32)

26

net - je, Jij klein ko - - ket - je, Ant - woord toch M INETJE .

gauw! Op mijn mi - auw! Neen, neen, Mi- net - je is geen ko - ket - je, Zij ant - woordt

Grappig liederen-album

(33)

gauw Op jou mi-auw, Zij antwoordtgauw, Op jou miauw, Mi- auw Mi-auw Zij ant-woordt gauw

Mi-auw Mi-auw Zij antwoordt gauw,

Op jou mi - auw Mi - auw Mi - auw

Op mijn mi - auw Mi - auw Mi-

(34)

28

Zij antwoordtgauw, op jou mi-auw. Ant-woordt auw, Zij antwoordtgauw, op mijn mi-auw, Zij

op jou miauw mi-auw mi - auw!

gauw mi - auw miauw miauw mi - auw!

1e. Couplet. Mi-net-je, aar - dig 2e. Cuplet. En eens ge-trouwd mijn

Grappig liederen-album

(35)

snoet - - - je O! geef mij toch uw hart!

lief - - - je Dan krijg je ie - - dren dag

Jij bent mijn lief - ste peot - - - - je O, le-nig toch mijn Wel vijf - en - twin - tig mui - - - - zen Zoo vet als men ooit

M INETJE .

smart. Jij liegt, want kijk! je wordt al rood. Meen niet dat zag. Wel-nu, 't zal mij niet rou - - wen, 'k Ge-loof je 'k jou ver- trouw. Ik hoor - de in de dak - - goot

op je woord. Ik wil wel met hem trou - wen,

(36)

30

Aan-houdend jou mi-auw. Aan-hou-dend jou mi- Die zoo mijn maag be-koort. Die zoo mijn maag be-

auw Aan-hou-dend jou mi-auw. M INET . koort Die zoo mijn maag be-koort. miauw!

M INETJE

Miauw! Miauw! Miauw!

Miauw! Miauw!

Grappig liederen-album

(37)

Tyrolienne finale.

Wals. M INETJE . M INET . M INETJE .

Ti di i di a i di i di Mi-auw! Ti di i di la i la i M INET . M INETJE . M INET M INETJE .

di Mi-auw! Ti di i di la i la i di Mi-auw! Ti di i di la i la i

M INET . 1e di Mi - auw!

M INETJE . 2e

Ti di i di Mi-

(38)

32

-auw! Mi-auw! Mi-auw! Mi-auw! Mi-auw! Mi-auw!

Mi - - - auw!

XIV.

Nicolaas.

Ken je wel klein Klaas-je, Ni-co-laas ha, ha. Nu, het is een baas-je, zon-der we-der-ga; O-ver-al te kij-ken was zijn le-ven-

Grappig liederen-album

(39)

Refrein.

lot, Klaas-je, dat zal blij-ken, was een slim-me rot. Daar komt Klaas, daar komt Klaas, ha, ha, ha! Daar komt Klaas, daar komt Klaas, ha, ha, ha! Daar komt Klaas, daar komt Klaas ha, ha, ha!

Daar komt Klaas, Daar komt Klaas, ha, ha, ha!

2.

Klaasje wou gaan baden Aan het Katwijks strand, Door de zee te waden, Lokte onzen klant;

Maar een visschersdeerne Loerde op d' armen bloed, En verborg zeer handig Heel zijn pakje goed.

Refrein. Arme Klaas, arme Klaas, Ha, ha, ha!

3.

Och, wat was dat aardig Van die schalksche meid, Klaas als altijd vaardig Liep haar na om strijd.

Hij hield van verfrissching, Doch niet zoo bedoeld, En ons Katwijksch meisje Werd zoo rood als bloed.

Refr. Schuinsche Klaas, schuinsche Klaas!

Rare Klaas!

4.

Te Amsterdam gekomen Wordt hem 't leven zuur, Bij 'n negotiestandje Sleept men hem in 't vuur;

Geheel zoo zonder erg

Raakt hij meer in 't nauw,

En slaat men potdorie

Bei zijn oogen blauw.

(40)

Refrein. Arme Klaas, arme Klaas!

Ha, ha, ha!

5.

Eens was Klaasje dronken, Dat gebeurt wel meer, In zijn oogen blonken Tranen, och zoo teer!

En nu kocht hij loten Van den watersnood, Tien, om te beginnen, Prijzen? och geen nood!

Refrein. Blij was Klaas, blij was Klaas, Ha, ha, ha!

Grappig liederen-album

(41)

6.

Doch 'k heb misgeraden, Klaas kreeg wel een prijs:

't Was een heel lief boekje, Waarlijk naar den eisch;

Hij las voor zijn guldens, 't Scheen hem wel wat duur, Hoe d' afschaffingsvrienden Preekten met veel vuur.

Refr. Gefopt was Klaas, gefopt was Klaas, Ha, ha, ha!

7.

Laatst toen Klaas ging wandlen, Kwam hij in de Nes,

Waar hij werd geliefkoosd Door een dame of zes;

Klaas vond dit zeer aardig, Had hiervan geen spijt, Maar een half uur later, Is zijn beursje kwijt.

Refr. Domme Klaas, domme Klaas!

Ha, ha, ha!

8.

Klaas wou toen gaan slapen, Maar, het was wel hard, Nergens kwam hij onder...

Dan maar op 't billard;

Hier sliep hij tien uren, Tot vermaak van Jan;

Want: ‘Per uur acht stuivers Maakt vier gulden man!’

Refr. Arme Klaas, arme Klaas!

Ha, ha, ha!

9.

Al die ongelukken Maken Klaas op hol, Nog veel vreemder nukken, Slaan hem in zijn bol;

Erger steeds en bonter Maakt het onze klant, Tot de Rijkspolitie Hem zet uit het land.

Refr. Daar gaat Klaas, daar gaat Klaas!

Ha, ha, ha!

XV.

(42)

Ik ben mijn leven moede.

Chansonnette.

C HARLES HUBANS .

Mag ik u, mij-ne heeren, vra-gen Mij te ver-los-sen voor al-tijd, van 't karig beet-je le-vens-dagen: Gij maakt mij waarlijk zeer ver-blijd. Noem mij mijn-

Grappig liederen-album

(43)

heer, uit me-de-lij-den, Een mid-del dat on-feil-baar is; Ik wensch te ster-ven zon-der lij-den, Maar haast u toch, Of 't loopt weer mis.

(Gesproken). Ik heb me in het hoofd gehaald, op de eene of andere manier te willen omkomen. Waarom? Jullie bevalt het leven, niet waar? Nu, mij niet. Ik heb er genoeg van. Alle dagen hetzelfde liedje: Eten, drinken, slapen. Wat is dat prettig hé? En bovendien, het regent den heelen dag, en ik heb geen paraplu. Is dat een leven? Ik had wel lust me van een toren te werpen. Ongelukkig lijd ik aan duizelingen.

Bovendien kon ik op het hoofd van iemand terecht komen, die schadevergoeding kon eischen.

REFREIN .

Ik vind het le-ven zoo on-draaglijk; Dat 'k zucht in

nood, was ik maar dood! Een zelfmoord vind ik zeer be-haaglijk; En met plei- zier Deed ik hem hier.

2.

Eerst meende ik een vak te kiezen Waarbij de honger u maakt van kant, En 'k wilde zonder tijdverliezen Een dichter worden of muzikant, Misschien doe ik toch nog veel beter, Een kaart te nemen voor één dag Op d'een of d'andren trein. Ik weet er, Die gaan uit 't spoor, zes keer per dag.

(Gesproken). Ik zou er wel plezier in hebben mij voor de hersens te schieten, al ware

het slechts om mijn vrouw te logenstraffen, welke beweert, dat ik die in 't geheel niet

bezit. Maar ik stel geen vertrouwen in vuurwapenen. Eens heb ik het beproefd - ik

heb op mijn hart aangelegd, staande voor het spiegel, met een revolver van mijn

grootvader in de hand, ik heb den haan overgehaald, heb hetspiegel in plaats van

mijn hart getroffen en... het grapje kostte mij f 22½.

(44)

36

3.

Het ophangen zou 'k ook niet haten, De hennepband lacht mij wel toe;

Maar dikwijls zal de koord loslaten, Al is men nog zoo 't leven moe.

Was ik maar rijk, het zou niet falen, Er kwamen kooplui aan mijn huis, En als ik dan niet wou betalen, Ze worgden m'in mijn eigen kluis.

(Gesproken). Eens heb ik geprobeerd mij op te hangen en ik heb er nog berouw over.

Nauwelijks zweef ik in de lucht of ik voel me door zoo'n verschrikkelijk niezen overvallen, dat de knoop van den zakdoek er door losgaat. Ik kijk nauwkeurig toe, wat zie ik? Het is de snuifzakdoek van mijn schoonmoeder!

4.

Ik wou wel gaan naar 'n apotheker, En halen daar wat rattenkruid;

Maar ach, dit middel is ook niet zeker, Met tegengif drijft men 't weer uit.

'k Geloof, mijn dood waar' veel secuurder, En veel goedkooper bovendien

Als ik dineerde, maar niet duurder, In 'n restaurant voor 'n stuiver of tien.

(Gesproken). Sterven van honger! dat zou te lang duren; ik zal liever dadelijk de spijskaart vragen om een eind aan mijn armzalig leven te maken. Wat zou ik voor mijn maaltijd moeten nemen om mijn dood te verhaasten? - Ha! daar bedenk ik wat!

Ik zal beafsteak vragen, die is toch zoo taai, dat hij niet met een mes gesneden en nog minder met de tanden te vermalen is.

5.

Zeer graag zou ik mij gaan verdrinken, Zoo zeer verlang ik dood te zijn;

't Is laf, in water te verzinken, 'k Verdronk mij liever in den wijn.

Ik zag ook wel eens dwaze lieden Zich laten plett'ren door een trein, Maar ik wou liever, als 't kan geschieden, Verpletterd door uw bravo's zijn.

(Gesproken). Mij in een put werpen! Ik kan het niet. Eens heb ik mij in een put zonder water geworpen, die 17½ Meter diep was. Nauwelijks ben ik beneden, of ik herinner mij, dat ik het venster van mijn kamer niet gesloten heb; ik weet mijzelf weer naar boven te werken; ik loop naar mijn kamer, ik sluit de deur van binnen op 't nachtslot en ik steek het hoofd eens even in bed, om niet dan tegen half tien van den volgenden morgen te ontwaken. Gij ziet dus, dat een put mij ook al geen hulp kan verschaffen!

Grappig liederen-album

(45)

XVI.

Liefdeklacht.

(Duo.)

Er zong voor ve-le ja-ren, Ook reeds de nach-te- Er zong voor ve-le ja-ren, ook reeds de

gaal, Dat was voor mij de lief-de taal, als wij te za-men nachtegaal, Dat was voor mij de lief-de taal, Als wij te za-men wa-ren. Ik zing en kan niet wee-nen, Ik ben zoo eenzaam

wa-ren. Ik zing en kan niet wee - - - nen, Ik ben zoo een-zaam hier, eenzaam hier, Niets geeft mij nog ple-zier, Ik denk al-tijd aan

hier, Niets geeftmijnog plezier, Ik denk al-tijd aan

(46)

38

éé-nen Ik denk al-tijd aan éé-nen, Ik denk al-tijd aan éé-nen.

éé-nen, Ik denk al-tijd aan éé-nen Ik denk al-tijd aan éé-nen.

2.

Als wij te zamen waren, Dan zong de nachtegaal;

Nu zegt zijn zoete taal, Dat gij zijt weggevaren.

En zendt de maan haar stralen;

Ik denk aan u alleen;

Mijn hart hoort slechts aan één, Zoo lang 'k mag ademhalen.

3.

Sinds gij zijt weggevaren Zingt nog de nachtegaal;

Ik denk dan menigmaal Hoe wij te zamen waren.

God wil ons toch vereenen!

Ik ben hier zoo alleen, Heb reeds zooveel geleên, Ik zing en mocht wel weenen.

XVII.

Mijn levensloop is lied en lust.

Mijn le-vens-loop is lied en lust, En lief-de tot de min; Een vroo-lijk lied, waar 't past, ge-kust, Is steeds naar mij-nen zin. Het ga berg op, het ga berg af, Nu recht en mor-gen krom, De zor-gen druk-ken e-ven straf, Dus maal ik daar niet om! Hal-

Grappig liederen-album

(47)

lo, hal-lé, hal-la, hal-lo! Dus maal ik daar niet om! Hal- lo, hal-la, hal-lé, hal-lo! Dus maal ik daar niet om!

2.

De tijden zijn verbazend slecht, Bij menig zakt de moed;

Maar 't hart, dat klopt voor vreugd en recht, Vindt ook deez' tijd nog goed,

Kom in, kom in, gij lieve gast, Gij vreugde, maak ons blij!

Wij hebben van geen klagers last, Blijft gij ons steeds nabij.

Hallo, enz.

3.

Weg grillen, wat de toekomst toon', Wie ook den schepter zwaait, 't Geluk heeft toch geen vaste woon Zoolang de aarde draait.

Wij schenken Bachus graag de kroon Slechts hij moet koning zijn,

De vreugde zit naast hem ten troon Bij 't paarlen van den wijn.

Hallo, enz.

4.

Bij 't groote vat te Heidelberg Daar drinke de senaat En op het slot Johannisberg De hoogvereerde Raad;

De waanwijze Ministerbent, Moet bij Bourgognewijn, De Krijgsraad en het Parlement, Moet bij champagne zijn.

Hallo, enz.

5.

Zoo zijn de rollen uitgedeeld En alles goed besteld;

Zoo is de kranke tijd geheeld, Gelijk u is gemeld.

Het druivennat zet u in gloed;

Lang leev' het nieuwe Rijk!

Een dronken moed, een ware moed, De wijn maakt al gelijk!

Hallo, enz.

(48)

XVIII.

De candidaat-arts, drinker.

Gis-tren, vrien-den, kunt gij 't den-ken, Gis-tren wild' ik wijn in schen-ken, Toen op eens zeer on-ver-wacht, Vriend Hein een be-zoek mij bracht! -

Grappig liederen-album

(49)

Hop, hop, hop! Vi-val-le-ral-le-ra! Vi-val-le-ral-le-ra! Vi- val-le-ral-le-ral-le-ra!

2.

Dreigend zwaaide hij zijn zeisen Dreigend sprak hij, 't leek wel krijschen:

Weg van hier! gij Bachus vriend!

Weg! uw rijk heeft uitgediend!

Hop, hop, enz.

3.

Lieve dood, zei ik vol tranen, Komt gij mij zoo vroeg aanmanen?

Zie? hier heb ik wijn voor u;

Lieve dood, verschoon mij nu.

Hop, hop, enz.

4.

Lachend greep hij naar het wijnglas, En het scheen of 't naar zijn smaak was;

Want hij dronk het glaasje leeg, Dus het smaakte hem ter deeg.

Hop, hop, enz.

5.

'k Ben gered, zoo dacht ik vroolijk, Maar de dood, die sprak zeer oolijk:

Dwaas, voor éénen druppel wijn Denkt gij van mij af te zijn.

Hop, hop, enz.

6.

Dood, sprak ik, ik had gewild Treden in het doktersgild, Laat mij, dan beloof ik nu, Half mijn kranken zijn voor u.

Hop, enz.

7.

Goed, als 't zoo is moogt gij leven, Wil mij spoedig offers geven;

Leef tot gij genoeg gekust, En na 't drinken haakt naar rust.

Hop, enz.

(50)

8.

O, hoe zoet klinkt dat in d'ooren!

Dood, ik ben op nieuw geboren;

U wijd ik dit druivennat, Blijf mij van mijn levenspad.

Hop, enz.

9.

Eeuwigheid is mij gegeven;

Want zoo lang ik hoop te leven, Zullen altijd liefd' en wijn, Immer mijn gezellen zijn.

Hop, enz.

XIX.

Het liedje van kloe, kloe!

De wijn-gaard is van al - - le plan-ten-Het

Grappig liederen-album

(51)

meest be-mind, het meest ge-eerd. Door wie wordt 't heer-lijk sap der drui-ven Niet bo-ven al-les steeds be-geerd? Geen drank kan bij den wijn ook ha-len, De wijn ver-heugt des menschen hart, Hij le-nigt steeds de sel-ste smart, Doet meen-gen ze-ge ons be-ha-len. Wij zin-gen bij het

blij ge-luid Van kloe, kloe, kloe, kloe, Laï - - - - kloe - - - kloe! Zoo-als 't moet zijn, 't Lied van den wijn, En drinken sluks ons glaas-jen uit. Kloe - - - kloe!

Laï - - - toe!

2.

Ter bruiloft hebt gij u begeven Maar stijf blijft alles om u heen:

De gasten blijven deftig zitten En echt plezier heeft er niet één.

De bruigom laat champagne stroomen En ziet, gebroken is het ijs:

Nu worden eensklaps allen wijs Bij 't eerste glas door hen genomen.

Weldra vergeet men allen dwang Bij 't kloe, kloe, kloe, kloe!

Dapper gekust Vol vreugde en lust

Onder 't genot van wijn en zang!

Kloe, kloe, laï-toe!

(52)

42

3.

Jan Stijlhaar ziet zich graag herkozen Tot lid van den gemeenteraad.

Voorheen voor ieder ongenaakbaar Groet hij thans iedereen op straat, Hij drukt met vuur de hand der boeren En schenkt hun menig glaasjen in;

Zoo krijgt de slimmerd weer zijn zin:

Die wijn zal hem naar 't raadhuis voeren.

Dat dankt hij aan den blijden toon Van 't kloe, kloe, kloe, kloe!

Wie kan daaraan Ook wederstaan?

Welke muziek toch is zoo schoon?

Kloe, kloe, laï-toe!

4.

Wanneer een minnaar is bedrogen Door haar, die trouw hem had beloofd, Dan gaat hij, is 't een dwaas, aan 't kwijnen Of jaagt een kogel zich door 't hoofd.

Maar is hij wijs, hij laat haar loopen En troost zich met een lekker glas.

Hij denkt: Zooals die vrijster was Zóó kan 'k ze bij dozijnen koopen.

Gij zult mij toch niet ontrouw zijn, Mijn kloe, kloe, kloe, kloe!

De vlijmendste smart In 't minnende hart,

Alles verdwijnt bij 'n goed glas wijn!

Kloe, kloe, laï-toe.

5.

Johan studeert in beide rechten

Maar heeft veel van verstrooidheid last;

Vergeefs zit hij des nachts te blokken, Wanhopig zit hij op zijn kast.

Daar komt hem eens een vriend bezoeken, Die weet voor deze kwaal wel raad:

‘Zoolang nog Chambertin bestaat Zoek dan geen wijsheid in uw boeken!’

Ziet, hoe hij thans vol vlijt studeert Op 't kloe, kloe, kloe, kloe!

Aan 't druivenbloed Doet hij zich te goed En weldra is hij uitgeleerd!

Kloe, kloe, laï-toe.

XX.

Richard Leeuwenhart.

Grappig liederen-album

(53)

Ik ben Richard Leeu-wenhart. Wee hem, die mijn gramschap tart!

'k Doe de we-reld voor mij beven; Niemand durft mij we-der-streven.

Wee hem, die mij plaagt of sart: Ik ben Ri-chard Leeu-wen-hart!

(54)

43

Ik ben Ri-chard Leeuwen-hart!

Toen ik als zuig-ling in 't wieg-je nog lag Had ook reeds ie-der voor mij diep ont-zag. Want werd ik kwaad, dan be-gon ik te gil-len, zoo-dat er niemand was, die mij kon stil-len. Toen heb ik met mijne dap-pe-re vuist Me-ni-ge zuigflesch to-taal ook ver-gruisd.

(Gesproken). Ja, gevaarlijk was ik, en dat ben ik nog. Op school durfde haast niemand mij aanzien, uit vrees van mijn toorn op te wekken, en zelfs de onderwijzers beefden voor mijne wraakzuchtige blikken, wanneer zij de onvoorzichtigheid begingen, mij strafwerk op te leggen. En op straat bij eene vechtpartij - dan - hield ik mij op een eerbiedigen afstand; maar dat was dan puur uit naastenliefde; had ik mij ermee bemoeid, dan had ik alle vechtersbazen waarschijnlijk morsdood geslagen, want Refr. Ik ben, enz.

2 e Couplet:

'k Heb in den oorlog gediend als soldaat;

Niemand gedroeg zich als ik zoo kordaat.

Toen het gevecht eerst voor goed was begonnen Liep ik zoo hard als mijn beenen maar konnen.

'k Was voor mijn Vaderland veel te veel waard, Daarom moest 'k zorgen, dat ik bleef gespaard.

(Gesproken). In dien oorlog, 't is wel de moeite waard om het te vertellen, stond ik eens op post bij een kreupelboschje. Terwijl ik daar sta, vervuld van heldhaftige en vaderlandslievende gevoelens, zie ik op eens een dronken schutter naderen. Of 't nu zoo precies een schutter was, weet ik niet, maar 't was een vijand, dat zag ik wel, en daarom kroop ik terstond weg achter een boom, om af

Grappig liederen-album

(55)

te wachten, wat er verder gebeuren zou. Ik sidderde - niet van angst, maar van verlangen om den schurk neer te vellen. Hij naderde zwaaiend en zingend en ik kroop geheel weg achter de struiken om hem eens goed op te nemen. Toen viel het mij in, dat ik werda moest roepen, maar ik vond het beter om hem op te wachten en hem dan maar eenvoudig te verworgen. Ik ga dus op mijne hurken zitten, zoodat ik hem niet meer zien kon en wacht. Maar het was of de schelm het geroken had. Ik kon lang wachten en toen er zoo ongeveer een half uur verloopen was, stak ik voorzichtig mijn hoofd buiten het kreupelhout en zag niets meer. De spitsboef had zich uit de voeten gemaakt, zeer gelukkig voor hem; ik zou hem anders waarschijnlijk den hals omgedraaid hebben.

Refrein: Ik ben, enz.

3 e Couplet:

Hier op de wereld bestaat er geen beest, Waarvoor ik ooit nog bevreesd ben geweest.

Leeuwen en tijgers en wolven en beren Hebben mij nooit nog het minst durven deeren, Leefde ik op Java, ik moorde gewis

Al wat aan slangen en ontuig daar is.

(Gesproken). Intusschen moet gij muizen en spinnen uitzonderen. Zie ik zoo'n diertje, dan zet ik het dadelijk op een loopen. Niet, omdat ik er bang voor ben, maar uit een soort van kunstenaarsinstinet: ik vind die beestjes zoo mooi, als men ze op vijftig pas afstands beschouwt! Eenvoudig een kwestie van smaak. Maar alle overige dieren!

Wee! zoo zij me hinderen. Toen ik pas uit den krijgsdienst terug was liep ik eens op een eenzamen weg te wandelen. Daar springt op eens een monster tegen mijne beenen op, - een hond van wel een voet groot. Ik werd natuurlijk woedend, vlieg op het ondier los en zou het verscheurd hebben, als niet eensklaps de tienjarige eigenaar van het beest te voorschijn was gekomen, die mij toeriep, dat hij niet dulden zou, dat ik zijn hond kwaad deed. Ik liet mij overtuigen, natuurlijk niet uit vrees, maar door mijn gevoel voor wat recht en billijk is. Ik schonk ze dus beide, jongen en hond, genade en liet ze gaan.

Refrein: Ik ben, enz.

4 e Couplet:

'k Werd eens verliefd op een lieve maagd;

Gaarne had ik haar het jawoord gevraagd.

'k Deed het toch niet, want onder de vrouwen Zijn er zoo weinig, die men kan vertrouwen.

Had ik mij later bedrogen in haar,

Moord, ja en doodslag gebeurde er voorwaar.

(Gesproken). En bovendien, iets vragen aan een meisje, aan een wezen, dat in alle

opzichten mijn mindere is, - neen, dat strookte niet met mijn heldhaftig karakter. Ik

besloot dus te wachten, tot zij mij hare liefde bekennen en mij om wederliefde

smeeken zou. En ziet - geen jaar later of zij was getrouwd, maar niet met mij - maar

(56)

met mijn neef den kurassier, die, wat dapperheid betreft, nog niet in de schaduw van mijn pink kon staan.

Hij lachte mij uit en zei, dat ik te verlegen en te beschroomd was om een

Grappig liederen-album

(57)

meisje te vragen. Dat was een bloedige beleediging, die ook bloedig moest gewreken worden. Wat deed ik? Ik ging naar mijn kamer, nam mijn Album, haalde daaruit het portret van mijn neef, stak hem toen in effigie de oogen uit, brak hem armen en beenen, trok hem het hoofd af en wierp toen alles in het vuur. Dat was mijn wraak, want, ziet ge

Refrein: Ik ben, enz.

XXI.

't Is mij te geleerd.

Een domkop van hoo-ge ge-boor-te, Komt versch van de hoo-ge school. Ter-stond maakt hij nu car-ri - - è-re. A-vance-ment is nu het pa- Voor-uit-ko-men ech-ter is moei-lijk. Men wordt toch zoo

vaak ge-pas-seerd. Maar hij brengt het dra tot mi-nis-ter, Zie, dat is mij nu te ge-leerd. Maar hij brengt het dra tot mi-nis- ter, Zie, dat is mij nu te ge-leerd.

2.

‘Wat beleven wij slechte tijden!’

Zoo wordt alle dagen geklaagd.

Men gaat diep gebukt onder schulden, Door duizende zorgen geplaagd.

En toch wordt het geld weggesmeten In pret en plezier verteerd.

Niets verdienen en heel veel verteren - Zie - dat is mij al te geleerd.

3.

Een geldman doet groote zaken, Voor duizenden is hij goed.

Maar ziet, op een mooien morgen, Daar maakt hij een prachtig bankroet, Aan de arme crediteuren

Heeft hij vijf percent uitgekeerd,

En hij - blijft de rijkaard van vroeger -

(58)

Zie, zoo iets is mij te geleerd.

Grappig liederen-album

(59)

4.

Napoleon, keizer der Franschen, Dat was me nog eerst een held;

Hoeveel menschen hij heeft doen erepeeren, Dat heeft men maar nooit geteld.

Die groote slachtingen aanricht Wordt door heel de wereld geëerd, Hij is een genie, men aanbidt hem; - Nu hoor, dat is mij te geleerd.

5.

Men sticht een asyl voor beesten, Die stakkerts, zij hebben 't er goed:

Ze krijgen er kost en bediening En leven op grooten voet.

Maar de menschen, die laat men verhongren, Hen helpen is glad verkeerd.

Zijn dieren dan meer waard dan menschen?

Zie, dat is mij ook te geleerd.

6.

Jeannet heeft een lief gezichtje En verdient als naaister haar brood;

Maar 't schijnt, dat er op dat zaakje Een verdienste is, kolossaal groot.

Zij draagt piek fijne costumes En heeft wat haar hartje begeert, Verzuimt geen concert of comedie - Zie, dat is mij wel wat geleerd.

7.

Ik lees tegenwoordig veel kranten En houd veel van politiek.

De speeches in onze kamer Die vind ik zoo hoogst komiek.

Maar bij een begrooting, die cijfers, - Millioenen, zooveel gij begeert,

Van waar zij komen en waar zij blijven!...

Neen, dat is mij veel te geleerd.

8.

Bis-couplet.

Ik heb met mijn jammerklachten U zeker geweldig geplaagd;

En met mijne jeremiaden Gewis u het land op gejaagd.

En nu roept gij mij nog weder, Welnu, 'k ben er zeer mee vereerd...

Maar toch moet ik eerlijk bekennen:

Ook dat is mij te geleerd.

(60)

XXII.

De gondelier.

Stapt nu in Blij van zin, Va-ren is een groot ple-

Grappig liederen-album

(61)

zier. Frisch en vrij, Vroolijk, blij, Is toch steeds de gon-de-lier. Kom nu lief-je, kom, laat ik uw schipper zijn. Zie, de gon-del

danst in hel-dren zon-ne-schijn. En lus-tig zing ik zoo:

Tra-la-la-la-la-ja-ho. Tra-la-la-la-la-ja-ho.

Tra-la-la-la-la-ja-ho. Tra-la-la-la-la-ja-ho!

2.

Op den vloed Schiet met spoed

Onze boot zoo prettig voort;

De oever vliedt, Bij ons lied

Blijft de vreugde steeds aan boord.

't Frische koeltje kust den kalmen waterplas En de golfjes kussen zacht het oevergras

En des schippers lied klinkt zoo:

Tra-la-la-la-la-ja-ho! bis.

3.

Zet u blij Aan mijn zij

Liefste, die mijn hart bemint;

Op den vloed Is 't gemoed

Meer tot levenslust gezind.

Onder kussen, schertsen, onder blij gezang Duurt de vaart in 't bootjen nimmer u te lang,

En vol blijdschap zing ik zoo:

Tra-la-la-la-la-ja-ho! bis.

(62)

48

4.

Eens met moed Steekt voor goed

Onze huwlijksboot van wal;

Dan blijft gij Steeds bij mij

Onder vreugden zonder tal.

Rustig als de gondel vliet ons leven voort,

Want als stuurman blijft de liefde steeds aan boord En wij zingen lustig zoo:

Tra-la-la-la-la-ja-ho! bis.

5.

En wanneer 't Woelig meer,

Met den storm in fellen strijd, Onze boot

Brengt in nood

Lachen wij den storm ten spijt.

Want wat noodweer immer ons bedreigen moog, - Houden we op 't kompas der liefde steeds het oog;

En dan zingen we immer zoo:

Tra-la-la-la-la-ja-ho! bis.

6.

Stap dus in Blij van zin,

Liefste, laat 'k uw schipper zijn!

Zie hoe zacht 't Water lacht

In den heldren zonneschijn!

Vrij en vroolijk is altijd de gondelier, Wieglen op de golven is zijn grootst plezier,

Daarom zing ik lustig zoo:

Tra-la-la-la-la-ja-ho! bis.

XXIII.

Ruiterlied.

Hoe vroo-lijk speelt mij door het haar De fris-sclie mor-gen-

Grappig liederen-album

(63)

wind. Sol-da-ten-af-scheid weegt niet zwaar. Vaar-wel, vaar-wel, lief kind! Zet neer uw glas en stijgt te paard, Gij rui-ters niet ge-draald! Trom- pet-ter, blaas, den troep ver-gaard! De laat-ste kus ge-haald! -

2.

Wij draven lustig over dag, Wij draven in den nacht;

Het liefste draven we in den slag, Waar ons de roem verwacht.

Wij kampen met ontembren moed En vellen menig held

En verwen wellicht met ons bloed Het wijde, groene veld.

3.

De blauwe hemel is ons dak, De wereld is ons huis;

En hebben we ook geen cent op zak, Voor ons is dat geen kruis.

Want heel de wereld komt ons toe Met al haar weelde en pracht.

Een ruiter is steeds blij te moe, Daar hem Fortuna wacht.

4.

O, schetterend trompetgeschal, Gij blijft mij lief en waard, Tot eens, wie weet hoe spoedig al

Mij dekt de vochtige aard, Wie zegt hoe lang toch of hoe kort

Een ruiterleven is:

Een bloem, die onverwacht verdort, Al scheen zij nog zoo frisch.

5.

En stuit een kogel mijne baan En scheidt mij van mijn paard, Trompetter, hef uw liedjen aan,

Mijn laatste lied op aard.

Als dan de zege werd behaald, De vijand angstig vlood,

Dan blij die met mijn bloed betaald:

Er is geen schooner dood.

(64)

XXIV.

Ik vertel u van vreemde streken.

Ik wil de we-reld eens be-zien En ga mijn kof-fer pak-ken; Het

Grappig liederen-album

(65)

is en blijft een groo-te dwaas, Die al-tijd thuis blijft plak-ken. Hij ziet niet ver-der dan zijn neus, Weet ner-gens van te

spre-ken! - Neen, 'k ga op reis, en kom 'k te-rug, 'k Ver- tel u van vreem-de stre-ken. Neen 'k ga op reis, en kom 'k te-rug 'k Ver-tel u van vreem-de stre-ken.

2.

Het eerst ga ik naar Frankrijk heen, Het land der elegantie,

Waar ieder zijn gezond verstand Geeft onbepaald vacantie.

Daar is men vrij, doet wat men wil, Men spreekt daar niet van heeren:

De menschen zijn daar allen broers;

Wat zou men meer begeeren?

3.

En dan trek ik naar Spanje voort, Het land der eigaretten,

Waar iedre week een opstand is Tot steuning van 's lands wetten.

Waar elke beed'laar is een Don, Die u een lijk zou maken,

Wanneer gij hem niet senor noemt;

Wat zal 'k mij daar vermaken!

4.

Dan komt Italië aan de beurt, 't Klassieke land der dieven;

Daar maak ik een collectie dan Der fraaiste bedelbrieven.

'k Neem daar 't costuum eens roovers aan En draag een hoed met veeren

Een karabijn, een slagersmes;

Dan zal mij niemand deren

5.

(66)

En dan naar 't ééne Duitschland heen, Het land der discipline,

Waar iedre schoolknaap is een held En sterk als een lawine.

Daar zit ik dan sentimenteel Te zuchten en te smachten, Naar 't ‘theure, liebe Vaterland,’

In slapelooze nachten.

Grappig liederen-album

(67)

6.

En zou 'k ook nog naar Rusland gaan, Het land der Nihilisten?

Neen, liever ga 'k naar Albion, Daar wonen Kapitalisten.

John Bull is toch zoo gul en rond, Hem moet 'k eens even spreken;

Hij is zoo eerlijk als een Brit En wars van valsche streken.

7.

En heb ik zoo mijn geest verrijkt Met vele, schoone dingen, Dan ga 'k tevreden weer naar huis En zal ze voor u zingen.

Ik maak een prachtig heldendicht In acht en zestig zangen.

Dan hebt ge uw leven lang genoeg Meer kunt ge niet verlangen.

8.

Thans echter nog een kleinigheid:

Dat grootsche plan kost money.

En ik, ach, 'k heb geen rooden duit, Qui mal y pense soit hony.

Dus in den naam der wetenschap Hoort nu ook mijne bede:

Geeft elk een honderd pop of drie Voor reispenning mij mede.

XXV.

Het nieuwe handboek der wellevendheid.

De maat-schap-pij, ik be-ken 't mij-ne hee-ren, Weet van wel-

le-vend-heid zoo-wat geen zier; Haast ie-der-een, waar-meê men moet ver- kee-ren, Is lomp en grof, er-ger nog dan een stier.

(Gesproken.) Er zijn zooveel lompe menschen, dat de maatschappelijke salade totaal

ongenietbaar zou zijn, als men niet tot zijn dienst had dezen of genen, die excentriek,

lakoniek, satyriek, methodiek en bijzonder chic aan de heele kliek onder de hand

eenige staaltjes ten beste gaf uit het onschatbaar nieuw handboek der wellevendheid

(68)

door mij samengesteld en waarvan ik u een overzicht geven zal. Ik hoop, dat gij mij zult aanhooren.

Grappig liederen-album

(69)

Want als gij nu, als ik hier sta te zin-gen, Pra-ten en

la-chen zoudt gaan met elk-aâr, met ap-pels gooi-en en dat soort din-gen. Dan was dat niet be-leefd, voor-waar dan was dat niet be-leefd, voor-waar!

2.

Jegens de dames vooral moet men leeren Zich te gedragen, zooals het behoort;

Hoe men het beste dat aanlegt, meneeren, Zal ik u zeggen, als gij mij niet stoort.

(Gesproken.) Men moet bekennen, dat men tegenover de schoone sexe niet

beminnelijk genoeg zijn kan, want zij zijn immers o, zoo buitengewoon beminnelijk tegenover ons. Nu ontmoet iemand van u eene dame van zijne kennis. Na de gebruikelijke begroetingen, zegt zij u, dat zij dorst heeft; gij gaat met haar niet naar de pomp en duwt haar mond onder de pijp, - maar gij neemt haar behoorlijk mede naar een bodega en offreert haar een glas Malaga. Dat is beleefd. Als zij lust heeft om te rijden, dan opent gij voor haar het portier en ondersteunt haar galant met den arm op deze wijze... - Ziet ge, dat is beleefd.

Refrein. Maar als men haar, om in 't rijtuig te stappen, Duwen en stompen zou met veel misbaar En haar dan nog op de teenen zou trappen, -

Dan was dat niet beleefd, voorwaar!

3.

Bij een diner dient men ook goed te weten, Wat men moet laten en wat men moet doen:

Vaak toch vergeet men bij 't lekkere eten Alle beleefdheid en alle fatsoen.

(Gesproken.) Gij zijt b.v. op een deftig diner genoodigd. Nu moet gij, zoodra ge daar

zijt, niet eischen, dat men onmiddellijk aan tafel zal gaan, - of wel uw onge-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vandaag kijken we daar toch anders naar: het individuele krijgt al meer de nadruk – ‘Je loopt hier toch maar één keer rond.’ Wel blijft het een van onze diepste angsten

De Heer schenke ons zijn zegen, Hij beware ons voor onheil en geleide ons tot eeuwig

- Daarom begon ik reeds te Voorthuizen (mijn voorige standplaats,) bij tijd en wijle, de betnamlijke gedachten en gevoelens, welke den Land- en Akkerarbeid kunnen veraangenaamen,

5 NOch hopic al si haer bedinct Si sal mijn noet bedinken Die dat leuen mijn dus crinct Daer siel ende lijf af crinken.. Haer bluyende gluyende oghen vlinken 10 Dat soe

Ze zij mijn lief zoo morgen als vandaag, Zie, dat is al wat ik den hemel vraag.. Frans de

Eindelijk vroeg een dapper konijntje: ‘Wat kom je hier doen, ruitjespaard?’ ‘Ik ben op avontuur uit,’ zei Trui en stak haar neus in de wind!. ‘Dan moet je de Prinses

Hieronymus van Alphen, Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst...

Hoewel wij nu eenmaal behoren tot de vele Brabanders van wie U, Hooggeleerde Vriend Willem Pée, nog altijd in dezelfde bladvulling - helemaal terecht trouwens - zegt dat zij