• No results found

Maatschappelijk ondernemen : een verkenning van het debat, gat in de markt? Over de ondernemende verzorgingsstaat (1)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maatschappelijk ondernemen : een verkenning van het debat, gat in de markt? Over de ondernemende verzorgingsstaat (1)"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

20

Over de auteurs Edith Hooge is lector corporate

gover-nance bij Avans Hogeschool en onderzoeker bij het Max Goote Kenniscentrum voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Zij is lid van de redactieraad van s&d. Mare Faber is wetenschappelijk medewer-ker van de wbs en eindredacteur van s&d.

Noten zie pagina 24

Maatschappelijk

ondernemen

Een verkenning van het debat

edith hooge & mare faber

Veel instellingen die maatschappelijke diensten leveren ¬ op terreinen als welzijn, onderwijs, gezondheidszorg, arbeidsvoorziening en sociale woningbouw ¬ zijn van oudsher private orga-nisaties, ontstaan vanuit particulier initiatief. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog gingen deze non-profitorganisaties, door een toename van wet- en regelgeving en subsidierelaties, steeds meer tot het domein van de overheid behoren. Vanaf de jaren tachtig trok de overheid zich geleidelijk weer terug. Om toch enige grip te houden op de organisaties, zonder te willen terugvallen in klassieke taak- en aanbodsstu-ring en centrale planning, ging de overheid in toenemende mate sturen op basis van prestatie-contracten, outputbekostiging en quasi-markt-werking.

Ondanks deze ontwikkelingen functioneren veel organisaties voor maatschappelijke dienst-verlening vandaag de dag niet naar tevredenheid ¬ integendeel. Uit verschillende rapportages en adviezen spreekt kritiek.1 Die spitst zich toe op

vier terreinen. Om te beginnen bestaat er onge-noegen over de toegankelijkheid van het aanbod. Het gaat dan om zaken als een te krappe beschik-baarheid van betaalbare woningen, onvoldoende aanbod van bepaalde soorten onderwijs (zoals zelfstandige gymnasia of Montessori-onder-wijs), lange wachtlijsten voor ingrijpen bij kin-dermishandeling of voor psychologische hulp, een gebrek aan stageplekken in het beroepson-derwijs, enzovoort.

In de tweede plaats is er sprake van onge-noegen over de kwaliteit en vormgeving van het

aanbod. In het algemeen lijken diensten en

pro-ducten onvoldoende toegesneden op de wensen van individuele gebruikers en cliënten. Soms is de kwaliteit ronduit onder de maat. Een schrij-nend voorbeeld zijn de verpleeghuizen die ‘pyja-madagen’ instellen, bij gebrek aan personeel om bewoners fatsoenlijk aan te kleden.

In de derde plaats blijken er struikelblokken te liggen voor broodnodige onderlinge

afstem-ming en samenwerking tussen maatschappelijke

dienstverleners. Vragen en wensen van burgers passen lang niet altijd binnen één sector of bij één organisatie, maar liggen vaak op het grens-vlak van de doelstellingen van verschillende organisaties of stijgen er bovenuit. Zo kunnen ouders van een gehandicapt kind een woon-vorm wensen waarvoor ze de inzet van zowel een woningcorporatie, als een instelling voor

(2)

21 gehandicaptenzorg, als de gemeente nodig

heb-ben. Ouderen hebben, om veilig in hun eigen huis te blijven wonen, vaak de diensten nodig van een welzijnsinstelling, een woningcorpo-ratie, de ggz, huisartsen en politie. Ook is het voorstelbaar dat een jonge schoolverlater zonder diploma te maken krijgt met leerplichtinstan-ties, cwi, buurtwerk, een welzijnsinstelling en wellicht een werkgever. In veel gevallen is dus de inzet van diverse organisaties geboden. De prak-tijk laat echter zien dat de bestuurlijk-juridische context waarbinnen organisaties opereren niet stimuleert om op organisatie-overstijgende vra-gen in te spelen en samen te werken.

Tot slot leven er grote zorgen over de ruimte

en tijd voor professionals om hun werk naar behoren te doen: opereren leraren, verpleegkundigen,

maatschappelijk werkers en arbeidsmarktcon-sulenten onder condities waarin zij werkelijk goede diensten kunnen verlenen?2 Critici wijzen

erop dat veel vakmensen worden aangestuurd door managers die ver van de werkvloer afstaan en die zich vooral richten op de eisen en wensen van subsidiegevers en financiers (hoofdzakelijk overheden, maar denk ook aan de verzekeraars in de zorg). Professionals raken ingesponnen in een web van sturing, controle en toezicht en zijn dikwijls meer tijd kwijt met het invullen van formulieren om het ‘verantwoordings- en toezichtscircus’ te bedienen, dan met hun eigen-lijke werk ten dienste van leerlingen, patiënten, cliënten of huurders.

De eisen en wensen van subsidiegevers/fi-nanciers waarmee professionals via hun mana-gers worden geconfronteerd conflicteren nogal eens met de eisen en wensen die voortvloeien uit het proces op de werkvloer. Het kunnen ‘fop-pen’ van het systeem door het vertonen van stra-tegisch gedrag en het creëren van een papieren werkelijkheid, lijkt daardoor haast een minstens zo belangrijke kwalificatie voor een goede be-roepsuitoefening als professioneel-inhoudelijke eisen. Zo moeten basisscholen precies aangeven wat ze met de gemeentesubsidie voor het te-gengaan van onderwijsachterstanden doen en bereiken, terwijl dit geld vaak tezamen met de

reguliere subsidie én subsidies voor het geven van extra zorg wordt ingezet. Omdat het bijna onmogelijk is precies vast te stellen wat bij leer-lingen is bereikt met alleen het achterstanden-geld, maar er toch verantwoording moet plaats-vinden, zullen scholen in elk geval ‘op papier’ een sluitend verhaal maken. Dat is frustrerend voor alle betrokkenen. Niemand is erbij gebaat als we elkaar collectief voor de gek houden. Het gaat uiteindelijk niet om de papieren, maar om de echte werkelijkheid.

Steeds vaker wordt verwezen naar het con-cept ‘maatschappelijk ondernemen’ als een van de mogelijkheden om het ‘vastgedraaide’ systeem met al zijn problemen te doorbreken en zo tot betere maatschappelijke dienstverlening te komen.

de discussie tot nu toe

‘Maatschappelijk ondernemen’ is een paraplube-grip dat door verschillende partijen in verschil-lende betekenissen wordt gebruikt. De discussie erover werd tot dusver vooral gevoerd door christen-democraten en door instellingen in het maatschappelijk middenveld zelf, maar inmid-dels hebben ook een aantal toonaangevende adviesorganen en de overheid zich in het debat gemengd.

Zo verschijnt in 2002 het advies Bevrijdende

Kaders van de Raad voor de Maatschappelijke

Ontwikkeling.3 De algemene boodschap van dit

advies is dat het besturingsparadigma dat paste bij de verzorgingsstaat gegeven de huidige maat-schappelijke verhoudingen niet meer voldoet. Twee nieuwe sturingsconcepten worden be-noemd: 1) kaderstelling, hetgeen inhoudt dat de overheid zich terugtrekt op essentiële kaders en zich van daaruit actief maar op hoofdlijnen met de samenleving bemoeit; 2) horizontalisering, dat wil zeggen dat instellingen, bedrijven en burgers zich meer gaan richten op elkaar dan op de over-heid. In december 2003 volgt een advies van de projectgroep Public Governance van het Minis-terie van Economische zaken over ‘public gover-nance en maatschappelijk ondernemen’, waarin

(3)

22

wordt verkend wat maatschappelijk ondernemen is en wat de belemmeringen hiervoor zijn.4

In december 2004 verschijnt het veelbespro-ken Bewijzen van goede dienstverlening van de wrr.5 Begin 2005 komt de ser met het rapport

Ondernemerschap voor de publieke zaak.6 De

strek-king van deze laatste twee adviezen is dat een gedecentraliseerde vorming en uitvoering van maatschappelijk beleid, mits vraaggericht en goed verankerd in de horizontale omgeving, de kwaliteit van maatschappelijke dienstverlening sterk kan verbeteren. Het wrr-advies hanteert daarbij het perspectief van het primaire proces (de professionals en hun cliënten/klanten) als uitgangspunt, terwijl in het ser-advies veel ruimte is ingebouwd voor het Europese perspectief op ondernemen, marktwerking en staatssteun. In beide adviezen is aandacht voor de maatschappelijke inbedding en legitimering van instellingen voor maatschappelijke dienst-verlening.

Onder de politieke partijen voert het cda de discussie aan. Het wetenschappelijk instituut (wi) van die partij besteedt al enkele jaren ruim aandacht aan maatschappelijk ondernemen en daaraan gerelateerde vraagstukken, zoals maat-schappelijke inbedding, vraagsturing, ontkete-ning, aangepaste overheidssturing, enzovoort.7

Begin dit jaar agendeerde het wi de noodzaak om de maatschappelijke onderneming van een passend wettelijk kader te voorzien. In dit

rap-port, getiteld Investeren in de samenleving. Een

ver-kenning naar de missie en positie van de maatschap-pelijke onderneming, worden de modaliteiten van

stichting en vereniging uitgewerkt.8 De auteurs

hanteren een heldere definitie van hun object van onderzoek. De maatschappelijke onderne-ming is ‘a) een onderneonderne-ming; b) die is vormge-geven als privaatrechtelijke rechtspersoon; c) die een maatschappelijk doel nastreeft dat vervloch-ten is met (ofwel deels parallel loopt met) het algemeen belang; d) die goederen en diensten voortbrengt en e) waarvan het financiële over-schot of de winst niet wordt uitgekeerd, maar geheel wordt aangewend voor het realiseren van het maatschappelijke doel dat de onderneming nastreeft.’ 9

Ook het veld zit niet stil. Al in het abop-rapport De bedrijvige school uit 1989 wordt een model voor moderne zelfstandige onderwijs-instellingen uitgewerkt, geïnspireerd op in-zichten en werkwijzen uit het bedrijfsleven.10

Tegenwoordig zijn allerlei brancheorganisaties actief die een bepaald deel van de publieke sector vertegenwoordigen en die het ‘maatschappelijk ondernemen’ hoog in het vaandel dragen. Een voorbeeld is de mogroep (Maatschappelijk Ondernemers Groep), die zich opwerpt als belangenbehartiger voor ‘ondernemers’ in de sectoren welzijn & maatschappelijke dienstver-lening, jeugdzorg en kinderopvang. De centrale doelstelling van de mogroep ¬ te weten: ‘een gunstig ondernemersklimaat creëren voor haar leden en het ondernemerschap in de branches stimuleren en versterken’ ¬ wordt nagestreefd via onder meer het afsluiten van cao’s, een actief mediabeleid en strategisch overleg met departementen, vng, ipo, Aedes (vereniging van woningcorporaties), zorgverzekeraars en vakbonden.11 Om inventieve en goed lopende

organisaties in de schijnwerper te zetten laat de mogroep door een jury de Maatschappelijk On-dernemer van het Jaar kiezen.

Naast dit soort sectorgebonden belangen-behartigers neemt het Netwerk Toekomst Maatschappelijke Onderneming (ntmo) een prominente plaats in. Daarin hebben zes

Steeds vaker wordt verwezen naar

het concept ‘maatschappelijk

ondernemen’ als een van de

mogelijkheden om het

‘vast-gedraaide’ systeem te doorbreken

en zo tot betere maatschappelijke

dienstverlening te komen

(4)

23 brancheorganisaties op het gebied van zorg,

onderwijs en wonen hun krachten gebundeld.12

Hun gezamenlijke doel is vernieuwing van de bestuurlijke verhoudingen tussen overheid en maatschappelijke ondernemingen. Het ntmo legt bij de invulling van het begrip maatschap-pelijk ondernemen de nadruk op de mogelijk-heden die het biedt voor ‘betere dienstverlening en lokaal maatwerk voor de burger’.13 Er wordt

gewerkt aan een gezamenlijke branchecode, die ‘antwoord moet bieden op vraagstukken van goed bestuur en maatschappelijke verantwoor-ding’ en die ‘invulling [geeft] aan borging van de maatschappelijke doelstellingen, aan klantge-richte dienstverlening en transparante verant-woording, waardoor minder regelgeving nodig is en meer (beleids-)vrijheid ontstaat.’14

de pvda en het maatschappelijk ondernemen

Binnen de PvdA is van oudsher de belangstelling voor het fenomeen maatschappelijk onderne-men gering. De Commissie Van Thijn, die in 2002 een belangrijke bijdrage leverde aan de dis-cussie over privatisering en hervorming van de publieke sector, constateerde dat er in de partij ‘… te weinig oog is voor vormen van verzelfstan-diging waarbij het doel niet zozeer commerci-alisering is, als wel vergroting van de betrok-kenheid en medezeggenschap van gebruikers, werknemers en andere “stakeholders”’. 15 De

commissie pleitte voor herwaardering van wat zij vormen van ‘publiek ondernemen’ noemde: een organisatievorm die noch louter publiek, noch privaat of op winst gericht is.

Tot op heden heeft dit pleidooi voor herwaar-dering van publiek of maatschappelijk onder-nemen nog maar weinig gehoor gevonden in sociaal-democratische kring. Bij het denken over een andere inrichting van de overheid en het herschikken van traditionele taken en verant-woordelijkheden hebben sociaal-democraten de blik vooral gericht op vernieuwing van het bin-nenlands bestuur ¬ bijvoorbeeld in de debatten over invoering van de gekozen burgemeester

en aanpassing van het kiesstelsel. De zoektocht naar vormen van publiek ondernemerschap is binnen de PvdA nog nauwelijks van de grond gekomen.

In zekere zin hoeft dat geen verbazing te wek-ken. Sociaal-democraten voelen zich niet zonder meer op hun gemak bij bepaalde associaties die het concept ‘maatschappelijk ondernemen’ kan oproepen. Het woord ondernemen wordt mak-kelijk geassocieerd met neoliberale opvattingen, marktdenken en meer in het algemeen met ka-pitalisme, commercialisering en economisering van het wereldbeeld. De term maatschappelijk legt het primaat bij mensen en gemeenschap in plaats van bij de ¬ democratisch gelegitimeerde ¬ overheid. Het accent ligt, anders gezegd, eer-der bij bestuur en bestuureer-ders in het maatschap-pelijk middenveld (governors, governance) dan bij de overheid (government). En hoewel soci-aal-democraten van oudsher hun heil zochten in wat we tegenwoordig ‘civil society’ zouden noemen, is het maatschappelijk middenveld nu een terrein waarop vooral christen-democraten zich sterk profileren.

Het is van groot belang dat sociaal-democra-ten hun achterstand snel inlopen en zich in de discussie mengen. Steven de Waal was een van de eersten in Nederland die de term maatschap-pelijke onderneming bezigde: ‘Het nieuwe in de rol van maatschappelijke ondernemingen [is] niet gelegen in het passief en klakkeloos overne-men van de uitvoering van taken die al te zeer in

De zoektocht naar vormen van

maatschappelijk

ondernemer-schap is binnen de PvdA nog

nauwelijks van de grond

gekomen. Het is van groot

belang dat die achterstand

wordt ingelopen

(5)

24

de overheidssfeer waren getrokken. (...) Dit heeft de afgelopen jaren tot verregaande verambte-lijking van deze in principe private organisaties geleid. Evenals de overheid is het hen daardoor gaan ontbreken aan ondernemerschap. Niet aan ondernemerschap in de commerciële zin van het woord, maar in de letterlijke zin: oog en oor hebben voor behoeften van afnemers, gevoel voor toekomstige ontwikkelingen, de moed op-brengen om te investeren, vertrouwen op gevoel voor de markt en op eigen benen willen staan. Als het om zulk ondernemerschap gaat, kunnen maatschappelijke ondernemingen in principe een belangrijke leemte opvullen die juist niet te pakken is door een ambtelijke uitvoering’.16 De

Waal ziet in het maatschappelijk ondernemen dus vooral kansen om het primaat bij mensen en gemeenschap te leggen en voor ‘ontambtelij-king’ van maatschappelijke dienstverlening.

themaserie s&d

Is het mogelijk om via ‘maatschappelijk on-dernemen’ op een actieve, maatschappelijk legitieme, maar niet ambtelijke manier maat-schappelijke diensten te verlenen die daadwer-kelijk voldoen aan de wensen en behoeften van

burgers? En zo ja, hoe moeten die maatschap-pelijke ondernemingen er dan uitzien? Kan er ook maatschappelijk worden ondernomen in organisaties die geen maatschappelijke onder-neming zijn? Wie bepaalt de vraag waarop een maatschappelijke onderneming ingaat? Welke rol spelen rijksoverheid en gemeenten? Hoe combineert een maatschappelijke onderneming overheidssubsidie met financiering uit andere bronnen? Hoe wordt omgegaan met eventuele winst? Wie stuurt de onderneming aan, welke eisen worden aan dat bestuur gesteld? Vraagt maatschappelijk ondernemen om een bepaald soort leiderschap? Hoeveel ruimte krijgen de professionals, maar ook, welke eisen worden aan hen gesteld? Hoe wordt verantwoording af-gelegd en aan wie?

In dit nummer van s&d en de volgende num-mers komen deze vragen uitgebreid aan de orde in een reeks van besprekingen, beschouwingen en interviews met deskundigen uit politiek en praktijk.17 Dit gebeurt in de verwachting dat we

aan het eind van deze zoektocht meer helder-heid zullen hebben verkregen over de vraag of en hoe ‘maatschappelijk ondernemen’ van bete-kenis kan zijn voor een moderne sociaal-demo-cratie.

Noten

1 Zie bijvoorbeeld

www.21minuten.nl (online maatschappelijk onderzoek). Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (2003),

Bevrij-dende kaders. Sturen op verant-woordelijkheid. Den Haag: rmo.

wrr (2004), Bewijzen van goede

dienstverlening. Amsterdam:

Amsterdam University Press 2 Zie bijvoorbeeld: wrr (2004),

Bewijzen van goede dienstverle-ning. Amsterdam: Amsterdam

University Press. Christen Democratische Verkenningen (zomernummer 2005),

Beroeps-zeer. Waarom Nederland niet goed

werkt. Amsterdam: Boom.

3 rmo (2002). Bevrijdende Kaders.

Sturen op verantwoordelijkheid.

Den Haag: sdu.

4 Ministerie van Economische Za-ken, Projectgroep Public Gover-nance (2004). Public goverGover-nance

en maatschappelijk ondernemen.

Den Haag: Ministerie van Eco-nomische Zaken.

5 wrr (2004). Bewijzen van goede

dienstverlening. Amsterdam:

Amsterdam University Press. 6 ser, Commissie

ondernemer-schap in de publieke dienstver-lening (2005). Ondernemerschap

voor de publieke zaak. Den Haag:

ser.

7 Zie bijvoorbeeld het

thema-nummer Ontketening door

vraagsturing,

Christen-Demo-cratische Verkenningen, 2002, nrs. 7/8/9.

8 Wetenschappelijke Instituut voor het cda (2005), Investeren

in de samenleving. Een verkenning naar de missie en positie van de maatschappelijke onderneming.

Den Haag: WI. Zie ook: Ru, H. J. de, J. L. Burggraaf en L.A.J. Spaans (2005), De

maatschappe-lijke onderneming. Een studie naar de noodzaak en wenselijkheid van een eigen regeling voor de maat-schappelijke onderneming in het rechtspersonenrecht. Den Haag:

Boom Juridische uitgevers. 9 Idem, p.20.

(6)

25

10 Algemene Bond van Onderwij-zend Personeel (1989). De

bedrij-vige school. Een visie op het onder-wijs van de toekomst. Amsterdam:

abop.

11 Maatschappelijk Ondernemers Groep (2005), Jaarplan 2005. Utrecht: mogroep. 12 Het zestal bestaat uit: Aedes

(vereniging van woningcor-poraties), Arcares (brancheor-ganisatie voor verpleging en verzorging), Landelijke Vereni-ging voor Thuiszorg (lvt), Bve

Raad (brancheorganisatie van onderwijsinstellingen in het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie), hbo-raad, nvz (vereniging van ziekenhuizen).

13 Zie: www.ntmo.nl. Verslag ntmo-werkconferentie ‘Ruimte voor Maatschappelijk Ondernemen’, 21 juni 2004, Mereveld te Utrecht. 14 Zie www.ntmo.nl.

15 Commissie Publieke taken in de markt (Commissie van Thijn)

(2002), Grenzen aan de markt.

Privatisering en hervorming van de publieke sector. Amsterdam:

Wiardi Beckman Stichting. 16 Waal, S. P. M. de (2000), Nieuwe

strategieën voor het publieke domein. Maatschappelijk onder-nemen in de praktijk. Alphen aan

den Rijn: Samsom. (p. 21) 17 De themaserie wordt

gecoµrdineerd door Edith Hooge, Marijke Linthorst, Marit van Luijn, Mare Faber en Paul Kalma.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Rekening houdende met de realisatie van het project op de linkeroever van de Durme, terwijl het Habitatrichtlijngebied zich op de rechteroever bevindt, en de Durme dus als

Verbetering of aanscherping van asset management veronderstelt veelal meer aandacht voor de onder- linge samenhang en synergie van al lopende en deels nieuwe initiatieven,

Maar is de vraag daarmee niet politicologisch? Als politicologie begrepen wordt als de verklarende wetenschap van de politiek,' als politicologen zich van filosofen onderscheiden

Samenvattend zou gesteld kunnen worden, dat de maat- schappelijke waarde van de onderneming wordt bepaald door funktionele,.. sociaal-ekonomische

Die rigtingwysers vir geloofsvorming wat vanuit die Gestaltteorie en Groome se benadering asook vanuit ’n missionale ekklesiologie geïdentifiseer is, is in die transversale

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

is tevens afhankelijk van het organische-stofgehalte van de grond. In 'Naaldwijk' wordt deze onderschei- ding het verst doorgevoerd. In andere consulent- schappen komt dit minder