Vraag nr. 95
van 15 februari 2001
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN GESCO's – Regularisering
Bij het regulariseren van tewerkstellingsprojecten nam deze regering de optie om te beginnen met de DAC-ers (Derde Arbeidscircuit) uit de welzijns-, v o l k s g e z o n d h e i d s- en gelijkekansensector. Te g e n 2005 zal de cultuursector klaar zijn.
Wat de gesco's (gesubsidieerde contractuelen) be-t r e f be-t , is – aldus minisbe-ter Landuybe-t – afgesproken dat eerst de bestaande situatie in kaart wordt ge-bracht. De minister heeft hierover de leiding. Wat is de stand van zaken m.b.t. deze opdracht ?
Antwoord
In verband met de problematiek van de gesco's geef ik volgende stand van zaken.
Het gaat over de gesco's die tewerkgesteld zijn bij de gemeenten en in mindere mate bij intercommu-nales en die ressorteren onder het koninklijk be-sluit nr. 474 tot opzetting van een stelsel van door de staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, de zogenaamde contingent-g e s c o ' s. Het betreft 18.678 personen bij de contingent- gemeen-t e n , 347 personen bij de provincies en 221 bij de in-t e r c o m m u n a l e s, samen 15.660 volin-tijdse equivalen-t e n . In werkelijkheid gaaequivalen-t heequivalen-t om meer werkne-m e r s, owerkne-mdat er onder de gesco's veel deeltijdsen zijn.
Voor de problematiek van de gesco's bij de OCMW's (9.797 personen) is de Vlaamse minister van Welzijn bevoegd.
De problematiek van deze gesco's is specifiek voor het lokale niveau. Daarom werd, na afspraak in de r e g e r i n g, een aparte werkgroep opgericht voor de voorbereidende werkzaamheden in het vooruit-zicht van een regularisering. Deze werkzaamheden resulteerden in volgende stand van zaken.
Er werd voorbereidend studiewerk verricht naar de kostprijs van een eventuele regularisering van de gesco's bij de lokale besturen. Het betreft een globaal bedrag dat op minstens 5 miljard werd ge-raamd.
Momenteel is de financiering van de gesco's nog steeds een federale zaak. De autonome
beschik-king over deze middelen moet worden geregeld via een aanpassing van de Bijzondere Wet van 16 janu-ari 1989, de zogenaamde financieringswet. Zelfs na aanpassing zullen deze middelen in eerste instantie bestemd voor tewerkstellingsdoeleinden. Het zijn immers middelen uit het tewerkstellingsbudget. Daarnaast moeten er garanties zijn voor het be-houd van de bestaande patronale vrijstelling voor de gesubsidieerde betrekkingen. Het gaat niet al-leen om een zuivere loonsubsidie, maar ook om de sociale bijdrage. Voor deze aspecten moet ik ver-wijzen naar de Vlaamse minister van We r k g e l e g e n-h e i d . Ik pleeg n-hierover overigens overleg met de ministers van Welzijn en van Werkgelegenheid. De mogelijke regionaliseringsscenario's zijn echter wel afhankelijk van de budgetten. De vraag blijft bovendien in hoeverre de noodzakelijke band met een tewerkstellingsbeleid verzoenbaar is met een integratie in het normale personeelsbeleid van de lokale besturen. Men zou deze middelen dus uit de tewerkstellingsbudgetten moeten halen en ze over-maken aan de lokale besturen, om de regularisatie, op lokaal vlak te kunnen doorvoeren.
Zonder voorafgaande garanties inzake de financie-ring zou een regularisefinancie-ring – in welke vorm ook – bovendien een financieel avontuur zijn, waarvan de Vlaamse regering maar vooral de lokale besturen de dupe zouden worden. De financiële uitdagingen waarmee de lokale besturen worden geconfron-teerd, zijn bekend en dwingen tot omzichtigheid. Ook de juridische implicaties van een regularise-ring van de gesco's werden onderzocht in het licht van de bestaande organieke gemeentewet, van an-dere wetgeving en van sectorale afspraken die be-palend zijn voor het lokaal personeelsbeleid. E e n basisgegeven is hier de principiële gemeentelijke autonomie en de exclusieve bevoegdheid van de gemeenteraden om personeelsformaties en perso-neelsbehoeftenplannen vast te stellen. Ik kan mo-menteel hierin helemaal niet normerend ingrijpen met het oog op een regularisatie van de gesco's bij de lokale overheden.
Een automatische regularisatie op plaatselijk vlak van de in dienst zijnde gesco's kan evenmin: b i n n e n de door de overheden vastgestelde personeelsfor-maties is er daartoe momenteel geen ruimte, n o c h zijn de financiële middelen daartoe plaatselijk v o o r h a n d e n . Bovendien ben ik van mening dat dit niet kan zonder selectieprocedures. Het is bekend dat bij de aanwerving van de gesco's vaak geen se-lectieproeven werden toegepast. Dit paste trou-wens in het tewerkstellingsbeleid.
Feit is ook dat de gesco's erg ongelijk verspreid zijn over de verschillende gemeenten. Sommige hebben er relatief veel, andere relatief weinig.
Deze elementen, samen met de budgettaire impact, maken dat een regularisering hoe dan ook een las-tige klus wordt, waarvoor het moeilijk is een bin-dend tijdspad vast te leggen. Eerst moet daartoe immers het bovengeschetst juridisch kader worden gefinaliseerd (financieringswet, regionalisering Ge-meente- en Provinciewet).
Deze stand van zaken zal duidelijk maken dat een realistische benadering van deze problematiek nodig is. Men kan immers geen regularisatie op korte termijn verwachten.
Voorzover de idee van de regularisatie is ingege-ven door de bekommernis om het statuut van de g e s c o w e r k n e m e r s, wijzen we toch ook op het vol-g e n d e. Gescowerknemers hebben een normale ar-b e i d s o v e r e e n k o m s t , meestal van onar-bepaalde duur, en een loon en arbeidsvoorwaarden zoals gewone contractuele werknemers. Dat was vroeger anders. Het gescostatuut betekende reeds een enorme betering in vergelijking met de statuten die het ver-v i n g, namelijk deze ver-van tewerkgestelde werkloze, DAC en BTK bij de lokale overheden (BTK : B i j -zonder Tijdelijk Kader – red.). Een eventuele re-gularisering is dus niet allesbepalend voor de ver-betering van de arbeidsvoorwaarden van de ges-co’s.
In de onderhandelingen binnen het Comité C voor de lokale en provinciale overheden werd een bijko-mende stap gezet ten voordele van de gesco's. E r kwam een principieel akkoord tot stand over de toekenning van de volledige functionele loopbaan aan de contractuele werknemers. Hiermee werd een nog bestaand verschil tussen gesco's en statu-taire personeelsleden van de lokale overheden w e g g e w e r k t . Deze overeenstemming moet nog worden geformaliseerd in een sectoraal akkoord. Zonder de gemeenten te zwaar te belasten, k o m t dit al een eind tegemoet aan de verzuchtingen van