• No results found

IN DISPUUT MET

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IN DISPUUT MET"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IN DISPUUT MET FERGUUT

Over de functie van de Arthurroman Ferguut binnen de cultuuroverdracht

Masterscriptie

Rijksuniversiteit Groningen Student: Jan J. de Jong (s0119210)

Opleiding: Master Neerlandistiek – Nederlandse Letterkunde Begeleider: prof. dr. B.A.M. Ramakers

(2)

Inhoud

INLEIDING ... 3

Vraagstelling en aanpak ... 5

1. RIDDERROMANS AAN HET HOF ... 7

1.1 De ridderroman als luisterboek voor de adel ... 7

1.2 De ridderroman als tekst voor voordracht ... 11

1.3 De reactie van het publiek op ridderromans ... 15

1.4 Besluit ... 19

2. EEN CULTURELE PARADIGMAVERSCHUIVING ... 20

2.1 Cultuurverandering ... 20 2.2 Disputatio ... 25 2.3 Jeu parti ... 28 2.4 Cour d’amour ... 33 2.5 Roman... 34 2.6 Cultuuroverdracht ... 37 2.7 Besluit ... 40

3. IN DISCUSSIE MET FERGUUT ... 41

3.1 De herkomst van Ferguut ... 41

Homo silvaticus ... 43

‘Des dorpers sone’ ... 47

‘Hoeren sone’ ... 49

Cultuurverandering ... 51

3.2 De nacht van Galiëne ... 52

Gastvrije ontvangst ... 55

Cultuurverandering ... 57

3.3 De plicht van Ferguut ... 59

Cultuurverandering ... 59

3.4 Het verdwijnen van Ferguut ... 60

Cultuurverandering ... 63

3.5 Besluit ... 64

SAMENVATTING EN CONCLUSIE ... 65

(3)

INLEIDING

Ferguut is een dorperzoon die ridder wil zijn. Hij gaat naar het hof van Artur en krijgt daar de op-dracht de Zwarte Ridder te verslaan. Onderweg naar die Zwarte Ridder overnacht hij op het kasteel Ydel waar de wonderschone Galiëne bij haar oom verblijft. Ze ziet hoe goedgebouwd Ferguut is en wordt terstond verliefd op hem. Er is een probleem: de volgende dag zal Ferguut vertrekken en ze zal hem wellicht nooit weer zien. ’s Nachts weet Galiëne niet wat te doen. Moet ze Ferguut de liefde verklaren? Ze kent hem pas één dag, zo’n liefdesverklaring is ongepast en ze heeft geen enkele aan-wijzing dat de liefde wederkerig is. Maar als ze het niet doet, is ze hem voor altijd kwijt. Uiteindelijk besluit ze Ferguut op te zoeken. Schaars gekleed betreedt ze zijn slaapkamer en verklaart dat als hij haar niet helpt, ze zal sterven van liefde, want ze heeft haar hart verloren. Ferguut neemt dat laatste letterlijk en verklaart haar hart niet te hebben gezien. Ze verklaart nogmaals haar liefde, waarop Fer-guut zegt dat hij zijn liefde nog niet aan een keizerin zou durven schenken, zolang hij de Zwarte Rid-der nog niet heeft verslagen. Galiëne druipt af, schaamt zich voor haar daad, overweegt zelfmoord te plegen, maar besluit aan het einde dat ze de volgende ochtend in alle stilte terug zal reizen naar haar vader, zonder afscheid te nemen van haar oom.

Bovenstaande is een episode uit de Middelnederlandse Arhurroman Ferguut die aanleiding is geweest tot literaire discussie. Tot 1985 verwijt men Ferguut onhoofs gedrag. W.J.A. Jonckbloet, vindt in 1846 in zijn Geschiedenis der Nederlandsche Letterkundede weigering van Ferguut een kwes-tie van ‘dorperlijke botheid’, maar verbaast zich ook over het gedrag van Galiëne: haar nachtelijk bezoek rekent hij tot de ‘zonderlinge denkbeelden omtrent welvoeglijkheid’ van de middeleeuwen. En J. Prinsen heeft het in 1928 in zijn Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenisover de ‘onridderlijke plompheid’ van Ferguut. Pas in 1985 verandert het beeld, wanneer Willem Kuiper tot een ander inzicht komt: het is juist Galiëne die met haar nachtelijk bezoek tegen de hoofse code zondigt en Ferguut treft geen blaam.1 Roel Zemel sluit zich bij de mening van Willem Kuiper aan en wijst erop dat Galiëne zelf aangeeft dat haar gedrag schandelijk is.2 De artikelen van Willem Kuiper en Roel Zemel zetten Orlando Lie en Dieuwke van der Poel er in 1996 toe aan gezamenlijk de kwestie te bekijken vanuit een seksespecifieke benadering, hetgeen resulteert in eerherstel voor Galiëne.3

Orlando Lie en Dieuwke van der Poel construeren voor hun eerherstel een ‘verhaal van Galiëne’ uit de roman over Ferguut zonder zich af te vragen of het middeleeuws publiek vergelijkbare analy-ses heeft gemaakt. In de literatuur over de Fergus en de Ferguut is er tot nu toe enerzijds veel

1

Zie: W. Kuiper, ’De Middelnederlandse “Ferguut”’, 1985.

2 Zie. R.M.T. Zemel, ‘Het vergeten vergrijp van Galiene’, 1988-1989. 3

(4)

dacht geweest voor de identificatie van een historische Fergus en anderzijds voor de intertekstuali-teit, met name voor de relatie met het werk van Chrétien de Troyes. Het is de vraag of dergelijke analyses passen bij het leesgedrag van het publiek: er zijn steeds meer aanwijzingen dat het publiek niet heeft bestaan uit lezers, maar uit luisteraars. Dat roept de vraag op welke sociale functie het luisteren naar ridderromans kan hebben gehad. Orlando Lie en Dieuwke van der Poel constateren dat zowel Galiëne, Ferguut als de verteller verschillende uitspraken doen over het gedrag van de hoofdpersonen en komen vervolgens tot eerherstel voor Galiëne. De mogelijkheid bestaat dat de schrijver helemaal geen eenduidige visie heeft willen geven, maar de kwestie ter beoordeling voor-legt aan het publiek; dat het aandragen van onderwerpen voor discussie een sociale functie van Art-hurromans als de Ferguut is geweest. Het zou aansluiten bij de algemene discussiecultuur die in de hoge middeleeuwen ontstaat: de disputatio, het debat, krijgt een centrale plaats als methode in on-derwijs en wetenschap. Bij de disputatio staan dilemma’s centraal. Vergelijkbare dilemma’s komen terug in de hofliteratuur in de vorm van het jeu parti, een debat in dichtvorm. Het is daarom denk-baar dat de Arthurromans een rol spelen in de algemene discussiecultuur.

Er is in de hoge middeleeuwen sprake van een veranderende cultuur die zich in de literatuur ma-nifesteert in het verschil tussen de Karelepiek en de Arthurromans. De opkomst van de discussiecul-tuur is daar één aspect van, de opkomst van de hoofse roman een ander. De essentie van hoofsheid is ‘mate’, het midden weten te houden tussen extremen. Andere deugden zoals hulpvaardigheid, vrijgevigheid en edelmoedigheid kunnen hiervan worden afgeleid.4 In 2000 karakteriseert Jozef Jans-sens Erec et Enide van Chrétien de Troyes als een roman met ‘een krachtige educatieve ondertoon’.5 In 2006 vat Frits van Oostrom de stand van zaken als volgt samen: ‘Toch kan een dergelijk exemplari-sche betekenis hooguit een bijkomstige functie van het genre zijn geweest.6’ Hij ziet de rol van de Arthurromans bij de verspreiding van de hoofse idealen vooral in de voorbeeldfunctie van de Arthur-helden. In de voorwoorden van diverse Middelnederlandse Arthurromans prijst men vooral de schoonheid van de tekst aan en het zou bij deze romans daarom veel meer zijn gegaan om het mooie verhaal dan om de waardevolle les. De Ferguut is het verhaal van een boerenpummel die zich tot de meest ideale ridder van Arthurs hof ontwikkelt; het valt te verwachten dat de hoofse normen, waar-den en regels hier explicieter naar voren zullen komen dan bij de gemiddelde Arthurroman. Vanwege de ontwikkelingsgang van de hoofdpersoon is de Ferguut een interessante casus om te onderzoeken hoe de overdracht van hoofse waarden via een Arthurroman plaats heeft kunnen vinden.

4

J. Janssens, ‘Beschaafde emoties’, 2000, p. 149.

5 J. Janssens, ‘Beschaafde emoties’, 2000, p. 145. 6

(5)

Vraagstelling en aanpak

De cultuur verandert en de hoofse Arthurromans zijn een exponent van de nieuwe cultuur. De vraag is: hoe kan een roman als de Ferguut bijgedragen hebben aan de verspreiding en verankering van de waarden en de normen van de nieuwe cultuur.

In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op het publiek (de adel) en vooral hoe dat romans heeft gelezen. Evelyn Birge Vitz betoogt in Orality and performance in early French romance (1999) dat er geen sprake is van het lezen zoals wij dat kennen, dat er misschien eerder sprake is van voorlezen, maar dat er veel voor pleit dat romans zijn voorgedragen. De vraag daarbij is in hoeverre de eigen-schappen die wijzen op voordracht ook van toepassing zijn op de Ferguut. Het betekent in elk geval dat we ervan uit moeten gaan dat ‘lezen’ een groepsgebeuren is, een sociale aangelegenheid, en dat bij de rol van de roman als cultuurverspreider rekening gehouden moet worden met dit sociale ge-beuren.

In het tweede hoofdstuk zal eerst de cultuurverandering worden getypeerd aan de hand van een model dat David Pinto in Interculturele communicatie (1990) heeft ontwikkeld om het verschil tussen westerse en niet-westerse culturen te typeren. In niet-westerse culturen is ‘eer’ de hoogste waarde en hecht men aan strakke regels; in een westerse cultuur is ‘zelfontplooiing’ het hoogste goed en zijn de regels losser. In de hoge middeleeuwen lijkt er sprake te zijn van een verandering van een eer- naar een zelfontplooiingscultuur. Deze nieuwe cultuur uit zich in de aandacht voor discussie en uitleg in het onderwijs en de wetenschap: de opkomst van de disputatio. In de disputatio werkt men met dilemma’s; de literaire tegenhanger daarvan is het jeu parti.

Het jeu parti staat aan het begin van een lange(re) debatcultuur rondom theoretische liefdesvra-gen, waaronder de minnevraliefdesvra-gen, maar waarin geen sprake meer is van echte dilemma’s als uit-gangspunt. Door twee uitersten tegenover elkaar te zetten, bieden de jeux partis de mogelijkheid om de grenzen van de nieuwe normen en waarden te verkennen. De enige overzichtsstudie over het jeu parti is afkomstig van Sebastian Neumeister (Das Spiel mit de höfischen Liebe. Das Altprovenzalishe Partimen uit 1969). Deze studie is meer structuralistisch van aard; een inzichtelijk overzicht van de thematiek ontbreekt.

(6)

De aansluiting tussen de romans en de cultuur komt het duidelijkst naar voren waar er in romans gebruik wordt gemaakt van dilemma’s die vergelijkbaar zijn met die uit jeux partis – daarvan zijn voorbeelden. De verhaalepisodes met dergelijke dilemma’s zullen bij het publiek tot discussies heb-ben geleid, gewend als ze zijn aan discussies en debatten.

(7)

1.

RIDDERROMANS AAN HET HOF

De Ferguut is een verhaal dat rijk is aan verwijzingen, met name naar het werk van Chrétien de Troyes. Aan deze verwijzingen en de betekenis daarvan zijn al de nodige studies gewijd. Diverse onderzoekers hebben daaruit ook conclusies getrokken over het (geïntendeerd) publiek: dat zou in staat moeten zijn die intertekstualiteit te herkennen en op waarde te schatten. Daarbij is tot nog toe weinig rekening gehouden met het gegeven dat middeleeuwers meer luisteraars dan lezers zijn. Dit hoofdstuk behandelt eerst de kwestie dat lezen aan het hof luisteren is, vervolgens de kenmerken die Arthurromans geschikt maken voor voordracht en tot slot een karakteristiek van het publiek aan het hof.

1.1

De ridderroman als luisterboek voor de adel

In de loop van de middeleeuwen zijn er drie belangrijke ontwikkelingen op het gebied van het lezen van literaire teksten. Ten eerste verandert het publiek. Waar het bezit en lezen van boeken in de hoge middeleeuwen nog is voorbehouden aan de geestelijkheid en de adel, voegt zich met de op-komst van de steden de gegoede burgerij erbij als een derde publieksgroep. Ten tweede verandert het leesgedrag in de loop van de eeuwen van een orale cultuur met voordracht naar een leescultuur met privélezen. Deze verandering manifesteert zich in de overgang van de versvorm naar het proza als de standaard voor epische teksten. Ten derde verandert de aard van bestaande teksten: de ver-halen over Karel en Arthur blijven leven, maar krijgen onder andere een sterkere moralistische inslag.

De Fergus en de Ferguut passen in de cultuur van de hoge middeleeuwen. Van de schrijver is al-leen de naam bekend, Guillaume le Clerc, maar van zijn opdrachtgever, van de vertaler en diens op-drachtgever is zelfs die niet bekend. Voor de specificatie van het publiek zijn we aangewezen op bij-komstig bewijsmateriaal, zoals dateringen. Voor de opdrachtgever van de vertaling bestaat een soort signalement, vooral op grond van het dialect van de vertaler: het zou moeten gaan om een aristocraat afkomstig uit de omgeving van Oudenaarde die vooraanstaand genoeg is geweest om de Oudfranse tekst te kunnen huren of lenen en rijk genoeg om de vertaling te bekostigen.7 De Fergus is waarschijnlijk ergens geschreven tussen 1200-1225. Er zijn twee handschriften van bewaard geble-ven, uit de tweede helft van de dertiende eeuw, waarvan één redelijk specifiek te dateren valt tussen 1285-1290. De Middelnederlandse vertaling dateert van rond 1250. Er is één handschrift van be-waard gebleven, gedateerd rond 1350. De Oudfranse tekst en de vertaling zijn vervaardigd in de

(8)

ge middeleeuwen. De handschriften dateren van later datum, maar nog steeds uit een tijd waarin de adel de voornaamste opdrachtgever is voor de kostbare literaire manuscripten. De overgeleverde teksten vertonen verder geen sporen van inhoudelijke aanpassing aan een burgerlijk publiek. We kunnen deze roman in verzen dus plaatsen binnen de leescultuur van de adel.

De opvattingen over het adellijk publiek van de Fergus/Ferguut hangen tot nu toe nauw samen met het begrip intertekstualiteit, waarbij teksten betekenis krijgen door allerhande relaties met an-dere teksten die door de schrijver bekend worden verondersteld bij het publiek. Guillaume le Clerc heeft in zijn roman Fergus veel verwijzingen opgenomen naar werk van Chrétien de Troyes, in het bijzonder naar Perceval ou le conte du Graal. Waar anderen een vervolg schrijven op de Perceval om het mysterie van de graal op te lossen, speelt in Fergus de graal geen rol van betekenis. Literatuur-onderzoekers hebben zich bij het onderzoek naar Fergus en Ferguut tot nu toe vaak gericht op de verwijzingen naar andere literaire werken. Daarbij zijn ze er meestal, impliciet of expliciet, vanuit gegaan dat de waarde van de roman voor het contemporaine publiek heeft gelegen in het herkennen en interpreteren van deze verwijzingen.8

Waar het gaat om epische werken kan men vraagtekens stellen bij de visie dat middeleeuwers li-teratuur vooral hebben gewaardeerd op grond van de intertekstualiteit van de teksten. Voor de hoofse lyriek valt daar veel voor te zeggen: veel gedichten lijken op elkaar en de waarde ligt vooral in de subtiele verwijzingen naar en varianten op de bestaande traditie. Epische teksten zoals de Arthur-romans hebben hun lengte als nadeel. De intertekstualiteit zou inderdaad een belangrijke rol hebben kunnen spelen, als men destijds net als hedendaagse wetenschappers terug heeft kunnen bladeren in de tekst en men de romans waarnaar wordt verwezen onder handbereik heeft gehad. Intertekstu-aliteit is een reële optie als men een leesgedrag veronderstelt zoals dat heden ten dage gangbaar is.

De middeleeuwse adel leest geen fictie op de manier waarop wij dat doen.9 Het aantal verwijzin-gen naar een leesgedrag zoals wij dat kennen, is uiterst schaars. Als voorbeeld bij uitstek geldt een passage uit Yvain ou le chevalier au lion van Chrétien de Troyes. Het gaat hier om een idyllisch tafe-reel waarbij een jongedame haar vader en moeder voorleest, gezeten in het gras. Men interpreteert deze scène vaak als een tafereel dat Chrétien uit het dagelijks leven heeft overgenomen. Maar privé-lezen wordt in die tijd gezien als asociaal10 en Chrétien heeft met dit tafereel veeleer het slechte ka-rakter van de familie willen illustreren. De vader blijkt de kasteelheer te zijn van een kasteel waarin hij 300 meisjes gevangen houdt die onder erbarmelijke omstandigheden handwerk voor hem moeten verrichten. Deze kasteelheer bezorgt Ywein verder zijn hachelijkste avontuur met een gevecht tegen

8

Zie bijvoorbeeld B. Schmolke-Hasselmann, The evolution of Arturian romance, 2006, p. 266, en R.M.T. Zemel, Op zoek naar Galiene, 1991, p. 263.

9 Voor theologische en wetenschappelijke werken ligt de situatie anders. 10

(9)

twee ‘duivelszonen’. Het aantal aanwijzingen voor het privélezen van fictie door adel is zeer klein11 en, zoals het voorbeeld van Chrétien de Troyes laat zien, in de context meestal anders te interprete-ren dan als een beeld uit het dagelijks leven. De adel leest niet, maar luistert in gezelschap naar de voordracht van troubadours en minstrelen; daarmee speelt ‘lezen’ zich af in een sociale context.

Tegenover de schaarse voorbeelden van privélezen staan tal van voorbeelden waarin er sprake is van de voordracht van fictie. Het gaat daarbij vooral om beschrijvingen van feesten in literaire wer-ken. Die beschrijvingen spelen geen rol in de ontwikkeling van de verhaallijn en men mag er daarom vanuit gaan dat deze zijn gemodelleerd naar de praktijk aan het hof. Illustratief is bijvoorbeeld de beschrijving in Tprieel van Troyen waarin er sprake is van gezang, muziek en de voordracht van korte en lange verhalen door minstrelen. Uit de rekeningen van feesten valt het een en ander op te maken om welke soorten vermaak het gaat, maar voor het literaire deel laten de rekeningen ons in de steek waar het gaat om een nadere precisering van het repertoire.

De Karel- en Arthurromans ademen een verschillende cultuur uit; in de praktijk bestaan de beide culturen naast elkaar. Diverse beschrijvingen van feesten geven een kort beeld van het soort verha-len dat op het repertoire staat. Daaruit blijkt dat er een breed repertoire op het programma heeft gestaan: Karel, Arthur, Troje, fabliaux en Reinaert. Het onderscheid in genre tussen Karel en Arthur is in de middeleeuwen bekend: Jean Bodel heeft het rond 1200 al over drie genres. Hij onderscheidt de waarheidsgetrouwe Karelverhalen, de wijze verhalen uit Rome en de onderhoudende Arthurromans. Net als op de feesten is de scheiding in de praktijk minder streng: de roman Huon de Bordeaux is een chanson de geste uit de dertiende eeuw met duidelijke invloeden van het sprookjesachtige uit het Arthurgenre (en met referenties aan de Fergus) en de Middelnederlandse Walewein lijkt in de be-schrijving van een aantal gevechten sterk op een chanson de geste.12 De tegenspeelster van Fer-gus/Ferguut heet Galiëne, een naam die de middeleeuwers zullen hebben herkend als de naam van een van de vrouwen van Karel de Grote. Hoewel de beide genres van de Karel- en Arthurepiek duide-lijk verschillen, zowel in culturele waarden als in de voordrachtscultuur, leven beide genre in vreed-zame co-existentie naast elkaar.

De Karel- en Arthurromans hebben gemeen dat ze te lang zijn om in één sessie voorgedragen te worden. De opinio communis is dat voordragers ongeveer duizend verzen per uur halen. Het is af-hankelijk van de omstandigheden hoe lang een troubadour of jongleur de voordracht volhoudt; op een feest met allerhande rumoer van alle kanten zijn de omstandigheden minder optimaal dan op een winteravond voor het gezelschap aan een hof. De Parzival van Wolfram von Eschenbach is ge-schreven in hoofdstukken van zo’n 1.500 regels, anderhalf uur. Een voordracht van tweeënhalf uur, inclusief pauzes om de stem rust te geven, lijkt het maximum. Daarbij kan men zich afvragen in

11 H. Pleij, ‘Met een boekje in een hoekje?’, 1987, p. 115. 12

(10)

verre de minstreel of troubadour de lengte bepaalt en in hoeverre het publiek. De Ferguut telt zo’n 5.500 regels, ofwel 5,5 uur reciteren; er lijken minimaal drie sessies nodig te zijn om het werk in zijn geheel te vertolken. In de hertaling van de Ferguut naar modern Nederlands heeft Ingrid Biesheuvel het verhaal verdeeld in 34 episodes; het lijkt er daarmee op dat de vertolker de lengte van zijn voor-dracht flexibel heeft kunnen bepalen. Duidelijk mag zijn dat het middeleeuws publiek een roman heeft beluisterd verdeeld over meerdere sessies, waarbij het bij feesten nog maar de vraag is ge-weest of ze altijd de vervolgsessies hebben gevolgd; er is daar de nodige concurrentie gege-weest van ander vermaak.

Een aanwijzing voor de opdeling van een roman in leessessies zouden de verzoeken om stilte in de tekst kunnen zijn. In het Middelnederlands komen dergelijke verzoeken voor in alle genres, Karel-romans, Arturromans en heiligenlevens; bij Chrétien de Troyes komen dergelijke verzoeken om stilte overigens niet voor. In de Ferguut is er twee keer sprake van een verzoek om stilte: ‘Nu swiget ende waent mi horen’(vers 2793) en ‘Nu swiget alle hier seldi horen een lettelkijn van hier te voren’ (vers 4891/92). Na beide verzoeken volgt een soort recapitulatie van het verhaal: de ridders die Ferguut heeft overwonnen, melden zich aan Arthurs hof en doen daar hun relaas. In beide gevallen lijkt er sprake te zijn van een geschikt moment om een nieuwe voordrachtssessie te beginnen. De laatste sessie zou dan zo’n 700 verzen beslaan, minder dan een uur, en de eerste sessie bijna drie uur. Ge-zien de wisselende lengte kunnen de stilteverzoeken in de Ferguut niet zonder meer geGe-zien worden als een verdeling in voordrachtssessies.

Sommige teksten wijzen op een fragmentarische ‘leescultuur’. Een verteller heeft bij een langer verhaal twee opties: er een vervolgverhaal van maken of van één of meer episodes zelfstandige ver-halen maken. Marie de France levert een voorbeeld van zo’n zelfstandig verhaal in de vorm van een lai getiteld Chèvrefeuille (De Kamperfoelie, 118 verzen); het bevat een onbekende passage uit de het verhaal over Tristan en Isolde en het vereist voorkennis van de luisteraars over hoe Tristan met de takken van een kamperfoelie kan communiceren met Isolde.13 Vergelijkbaar is de trilogie van Segher Diengotgaf (`Tprieel', `Tpaerlement' en `De sevende strijt'): in wezen gaat het hier om fragmenten uit het verhaal over de Trojaanse oorlog en de verhalen zijn moeilijk te volgen zonder voorkennis over die oorlog.14 Een andere mogelijkheid is dat langere verhalen een samenvoeging zijn van losse verha-len; voor Renaut de Montauban zijn daar aanwijzingen voor. In dit verhaal steelt Renaud in de ene episode de kroon van Karel de Grote, terwijl de volgende episode ermee begint dat de koning zijn kroon opzet. Het lijkt of hier twee losse verhalen aan elkaar zijn geknoopt. In één versie lost de kopi-ist het op door de vermelding dat de koning een reservekroon opzet.15 Ook de Middelnederlandse

13

Marie de France, Lais. Twaalf liefdessprookjes uit de twaalfde eeuw, z.j., p. 53.

14 Th. Meder, Hoofsheid is een ernstig spel, 1988, p. 150. 15

(11)

Ferguut kent een gefragmenteerde ontstaansgeschiedenis: het eerste deel volgt tamelijk nauwgezet het Oudfranse verhaal, het tweede deel is een vrije bewerking van enige jaren later. Mogelijk heeft de eerste helft eerst als zelfstandig verhaal gefunctioneerd.

We kunnen de Fergus en de Ferguut plaatsen in een adellijke omgeving waarin men niet leest, maar in gezelschap luistert naar romans. Daarbij zijn Arthurromans onderdeel van een breed scala aan literaire teksten die voorgedragen worden. Het publiek heeft langere teksten, zoals romans, fragmentarisch beluisterd, hetzij de hele tekst verdeeld over meerdere sessies, hetzij een afgerond deel uit een roman als min of meer zelfstandig verhaal. De Arthurromans bieden aanknopingspunten over de wijze hoe de voordracht eruit heeft gezien.

1.2

De ridderroman als tekst voor voordracht

Bij de analyse van middeleeuwse (Arthur-)romans is er, vaak impliciet, vanuit gegaan dat het leesge-drag destijds tot op zekere hoogte vergelijkbaar is met dat van tegenwoordig. Weliswaar is men zich min of meer bewust geweest van de orale cultuur, omdat de teksten zich regelmatig richten tot luis-teraars, maar het is de verdienste geweest van Evelyn Birge Vitz met haar studie Orality and perfor-mance in early French roperfor-mance uit 1999 dat ze de consequenties van deze orale cultuur onder de aandacht heeft gebracht. Haar studie valt in twee delen uiteen. In het eerste deel behandelt ze de vraag in hoeverre de auteurs in een geletterde en in een orale traditie hebben gewerkt. Ze conclu-deert dat Chrétien de Troyes in de orale traditie thuis hoort, geen klerk moet zijn geweest maar een jongleur. In het tweede deel behandelt ze de performantie van teksten. Ze behandelt daarin de stem in de roman, de modaliteiten van performantiie en de geheugenvriendelijkheid van de romans en beargumenteert dat de teksten eerder voorgedragen zijn op een halfdramatische manier en uit het hoofd, dan dat ze voorgelezen zijn vanuit een manuscript. Ze oppert dat handschriften niet het script voor een voorleessessie zijn, maar eerder de weerslag van een voordracht. Ze vergelijkt daartoe on-der anon-dere een korte passage uit de Yvain in vier handschriften. De kernwoorden zijn in alle vier handschriften dezelfde, maar toch zijn er duidelijke verschillen die niet terug te voeren zijn op misin-terpretatie of kopiistenfouten. De verschillen zijn te verklaren als men aanneemt dat de handschrif-ten zijn ontstaan op basis van mondelinge overlevering. 16 Vooral het tweede deel van de studie over performantie is van belang om de Ferguut in het perspectief van het middeleeuws publiek te kunnen plaatsen .

16 Over de mogelijkheid van manuscripten als weergave van voordrachtsessie, zie: E.B. Vitz, Orality and

(12)

Een belangrijke aanwijzing voor voordracht uit het hoofd is dat in de middeleeuwse handschrif-ten weinig voorleestekens staan; ook in het handschrift van de Ferguut zijn er nauwelijks voorlees-aanwijzingen van een gebruiker. Er is een soort alinea-indeling via lombarden aangebracht door de schrijver. Daarnaast zijn er enkele voordrachtstekens uit de oorspronkelijke tekst die door de kopiist lijken te zijn geïnterpreteerd als representanten voor een lombarde. Ook staan er enkele semipara-graaftekens in, niet van de hand van de kopiist, maar waarschijnlijk van een gebruiker.17 De Arthur-romans bevatten daarom een aantal eigenschappen die enerzijds het memoriseren vergemakkelijken en anderzijds bijdragen aan de levendigheid van de voordracht. De Karel- en Arthurromans hebben gemeen dat ze zijn geschreven om voorgedragen te worden.

Er is een duidelijk verschil tussen Karel- en Arthurromans waar het de voordracht betreft. Beide genres delen dat ze zich bedienen van de versvorm met eindrijm, een vorm die het memoriseren vergemakkelijkt. Er is een opmerkelijk verschil tussen beide soorten romans, namelijk in de personen die in de tekst sprekend worden opgevoerd. In de chansons de geste is de variëteit aan sprekende personages beperkt: het zijn welbeschouwd alleen nobele adellijke krijgsmannen die het woord krij-gen, een enkele verdorven vrouw daargelaten. Chrétien de Troyes geeft een grote variëteit aan men-sen het woord: naast de adellijke mannen en vrouwen voert hij ook reuzen, dwergen, demonen en kinderen sprekend op. De Ferguut sluit daarin aan bij Chrétien: er komen de nodige adellijke perso-nen aan het woord, zowel goed als slecht en zowel mannelijk als vrouwelijk, er komt een dwerg aan het woord, een herder, een reus en een reuzin. Zelfs de dorpers komen aan het woord. Ferguut heeft de opdracht de hoorn en de sluier op de Zwarte Ridder te veroveren. Hij vindt de beide zonder de Zwarte Ridder te hebben gezien en blaast dan vervolgens op de hoorn om deze op te roepen:

Driemaal blies hij op de hoorn, en dat was tot wel vijf mijl in de omtrek te horen. De inwoners van het land herkenden het geluid van de hoorn en zeiden als uit één mond: ‘Wie is de sukkel die nu weer zijn leven op het spel heeft gezet en de Zwarte Rots beklommen heeft? Hij had die hoorn beter kunnen wegpakken en ervandoor gaan, want hij zal het niet overleven. Als hij alles had ge-weten over de hoorn, en over de boze Zwarte Ridder die al menig ridder een lesje heeft geleerd, was hij er niet op af gegaan’. [vert. Ingrid Biesheuvel]

Zelfs de dorpers in het dal komen aan het woord in de Ferguut. Het illustreert hoe er in deze roman veel personages een stem krijgen.

De directe rede biedt de voordragers een uitstekende mogelijkheid om de voordracht te verle-vendigen door iedere spreker een eigen stem te geven, zeker een stockfiguur als Keye met zijn

17

(13)

casme en ironie leent zich goed voor een eigen stem. Met gebruik van de stem en van ondersteu-nende gebaren kan de minstreel tot op zekere ‘tonen’ wat er gebeurt, iets dat Evelyn Birge Vitz ‘audi-tory showing’ noemt. Ze heeft voor een deel van de Perceval van Chrétien de Troyes, te weten de verzen 69-1304, het aandeel directe rede in de tekst berekend; dat komt op 59,79 procent.18 Het hoge percentage directe rede in hoofse romans ten opzichte van de Karelepiek is geen nieuw gege-ven. Het Alexanderslied (rond 1150) van Lamprecht der Pfaffe bevat bijvoorbeeld maar 11,0 procent directe rede, terwijl het bij Erec et Enide (1170) en Yvain (tussen 1170-1180) van Chrétien de Troyes gaat om respectievelijk 37,0 en 46,9 procent. Hoofse romans tellen dertig à veertig procent directe rede. De Ferguut heeft 39,9 procent directe rede. Ter vergelijking, de Roman van Walewein heeft 40,1 procent en Seghelijn van Jerusalem (rond 1350) 46,9.19 De directe rede heeft in de Ferguut de ene keer de vorm van dialoog, de andere keer de vorm van een monoloog en weer een andere keer gaat het om een paar losse zinnen directe rede in een verhalende context. Op een glijdende schaal tussen voorlezen en toneel bevindt de tekst zich ergens halverwege. De Ferguut leent zich met het grote percentage directe rede goed voor een levendige voordracht.

Een consequentie van het vele gebruik van directe rede is dat de verteller slechts een beperkte rol in het verhaal krijgt. De stem van de verteller in de Ferguut beperkt zich tot stoplappen. Vaak relateert men het gebruik van stoplappen aan de kwaliteit van het schrijverschap. Vanuit de voor-dracht bezien hebben stoplappen een nuttige functie en functioneren ze als retorische rustpunten. In de Ferguut staat de verteller op de achtergrond, omdat de sprekende personages ‘tonen’ wat in an-dere teksten de verteller uitlegt.20

De verhalen zijn zowel ten behoeve van de performer als de luisteraar in hoge mate stereotype, voor een groot deel opgebouwd uit traditionele intriges, personages en situaties; hetzelfde geldt voor de hoofse lyriek, ook daar is sprake van ‘variaties op een thema’.21 Voor luisteraars is het lasti-ger een verhaal te volgen dan voor lezers: ze kunnen niet terugbladeren om iets na te zoeken, terwijl er ook sprake zal zijn van factoren als omgevingsgeluid, zeker op feesten, die af en toe zorgen voor een minder optimale perceptie. Het publiek weet bij het horen van een roman, een fabliau of een lied van tevoren wat ze te verwachten hebben van het genre, zodat slechts een klein aantal nieuwe kenmerken geïnterpreteerd hoeft te worden. Er zijn in de middeleeuwse romans wel passages waarbij de luisteraars zich extra in moeten spannen om ze goed te kunnen begrijpen. Dergelijke pas-sages worden wel ingeluid met teksten in de trant van ‘luisteraars opgelet’. In de Ferguut zijn

18

E.B. Vitz, Orality and performance in early French romance, 1999, p. 161.

19 De percentages zijn ontleend aan J.D. Janssens, ‘Hoofsheid en het gesproken woord in de ridderroman’,

1982.

20

Voor een overzicht van de vertellerinterrupties in de Ferguut, zie: W. Kuiper, Die riddere metten witte scilde, 1989, p. 280 en verder.

21 W.P. Gerritsen & W. Wilmink, Lyrische lente. Liederen en gedichten uit het Middeleeuwse Europa, 2006, p.

(14)

lijke opwekkingen niet aanwezig. Ook voor de performers is het gemakkelijker variaties op thema’s te onthouden, dan allemaal verschillende thema’s. De Ferguut is samengesteld uit bekende motieven en episoden en het verloop van het verhaal is wel heel letterlijk voorspelbaar: terwijl Ferguut de missie op zich neemt om de onoverwinnelijke Zwarte Ridder te verslaan, profeteert de hofnar dat hij succesvol zal zijn.22 En later, aan het einde van zijn mesaventure, voorspelt een dwerg dat hij Galiëne terug zal vinden zodra hij het Witte Schild heeft gevonden.23 De voorspelbaarheid van de Ferguut maakt het verhaal niet saai, maar maakt het juist goed te volgen voor een luisterend publiek.

Omwille van zowel de luisteraar als de performer zijn de personages in hoge mate stereotype, tot de namen toe. Eigennamen zijn lastig te onthouden. Net als in de romans van Chrétien de Troyes komen er in de Ferguut weinig namen voor, behalve de namen van bekende Rondetafelridders en steden waar Arthur hof houdt. Dat het zelfs met de bekende namen van de Arthurridders mis kan gaan, toont de Ferguut. In deze roman komen zowel Gawein (vers 4317) als Walewein (vers 4325) voor; de vertaler heeft blijkbaar niet geweten dat Walewein de Nederlandse naam voor Gawein is. Daarnaast is ‘Ywein met de leeuw’ veranderd in ‘Erik met de baard’ en wordt Ywein zonder specifica-tie genoemd. Onduidelijk is of het hier gaat om onbekendheid met Ywein, onbekendheid met het woord ‘liebaerd’, of dat het een fout is die voortkomt uit het afschrijfproces.24 Naast de (min of meer) bekende namen komen er in de Ferguut naamloze personen voor, bijvoorbeeld de moeder, de dochter van een kamerheer, de kamerheer, de oom van Galiëne en de Zwarte Ridder. allen zonder naam. Als het om personen met een naam gaat, hebben we in de Ferguut natuurlijk Ferguut zelf, zijn vader Somilet, Galiëne, de reuzin Pantasale, de reus Lokefeer en Galarant, de belager van Galiëne. Verder zijn de namen van de twee hoofdpersonen bekend uit andere verhalen. De Saraceense Galië-ne is een van de vrouwen van Karel de Grote in de toenmalige literatuur. Wat betreft de naam Fer-gus: er zijn de nodige wetenschappers geweest die in de roman een ancestrale roman hebben willen zien en naarstig op zoek zijn geweest naar een Schotse edelman genaamd Fergus of Ferguson die met de roman verbonden zou kunnen worden. De ware Fergus is nog niet gevonden, terwijl er ook tegen de these dat het om een ancestrale roman zou handelen de nodige bezwaren zijn ingebracht25. Er is een andere optie. Op grond van de naam Fergus meent de Duitse onderzoeker F.J. Mone in 1838 dat het een Karelroman betreft; Ferragut of Ferraguz is in de middeleeuwen een bekende naam voor Saraceense koningen in de chansons de geste.26 Zoals te verwachten bij een tekst voor voordracht,

22 W.J.M.A. Asselberg, ‘Ferguut’, 1967, p. 95. 23

Over de rol van de dwerg in de Fergus met betrekking tot de voorspelbaarheid, zie: T. Habicht, ‘Cel neim [...] est fols’, 2010, p. 230.

24

Kuiper, W. Column no. 8: ‘De ridder met de baard’, 1994.

25 Voor een overzicht, zie: R.M.T. Zemel, Op zoek naar Galiene., 1991, hoofdstuk 5: De Fergus en Schotland. 26

(15)

blijft het aantal eigennamen in de Ferguut beperkt; bovendien dragen de hoofdpersonen namen die bekend zijn uit de literatuur.

De hoofdpersonen zijn stereotype en karakteriseren zich door de avonturen. Memorabel zowel voor de luisteraar als de performer is het buitenissige. In de Karelromans komen nog wel eens hoofdpersonen voor met een opvallende uiterlijk, zoals Guillaume d’Orange die door het treffen met een Saraceense reus een verminkte neus heeft. De hoofdpersonen in de Arthurromans zijn standaard waar het gaat om hun uiterlijk: de helden zijn altijd knap en welgebouwd en de heldinnen mooi en welgevormd. Ferguut en Galiëne voldoen helemaal aan dat schoonheidsideaal. Men zal zich Ferguut niet hebben herinnerd vanwege zijn uiterlijk, wel vanwege zijn onmiskenbare attribuut: een wit schild. Daarnaast zal Ferguut ook in de herinnering zijn blijven hangen omdat hij een gevecht voert met een standbeeld, waarbij hij pas na enige tijd ontdekt dat het niet om een levend wezen gaat – het bizarre is memorabel.

De Ferguut bevat duidelijk een aantal kenmerken die een rol spelen bij de voordracht, vooral de voorspelbaarheid door de opbouw uit traditionele intriges, personages en situaties. De Arthurromans bevatten in tegenstelling tot de chansons de geste veel verschillende personages die aan het woord komen met een gevarieerde inhoud; dit geldt ook voor de Ferguut. Deze vele personen met een ei-gen stem maken een levendige voordracht mogelijk, waarbij de voordracht een halfdramatisch ka-rakter krijgt. De vraag is wat het publiek doet met de ridderromans behalve zich laten amuseren door van een levendige voordracht.

1.3

De reactie van het publiek op ridderromans

De Ferguut is in de eerste plaats een tekst die het publiek vermaakt. De Ferguut bevat de nodige komische scènes: Keye aan Arthurs hof zal altijd goed zijn geweest voor een lach en daarnaast heb-ben we een gevecht tussen Ferguut en een standbeeld, en vele cartooneske gevechtsscènes die wor-den opgeluisterd door de spot die Ferguut zijn tegenstanders toevoegt. Guillaume le Clerc geeft in de Fergus de voordragers ruim de kans om komisch uit te pakken; in de Middelnederlandse versie zijn de subtielere verwijzingen naar de Perceval verruild tegen minder gecompliceerde humor, vooral in het tweede deel waar de vertaling overgaat in een vrije bewerking.27 Waar de Karelromans zich nog beroepen op de historische waarheid met aanprijzingen als ‘vraye historie ende al waer’, daar lijken de Arthurromans vooral gericht op ontspanning, op een aantrekkelijk verhaal. De prologen van de Arthurromans bevelen nadrukkelijk de ‘schoonheid’ van de tekst aan; zowel bij de twee

27

(16)

de versies van de Fergus als bij de overgeleverde versie van de Ferguut ontbreken overigens de pro-logen.

De amusementswaarde van Arthurromans is groot, maar het luisterend publiek krijgt en passant ook de nieuwe hoofse beschavingsidealen mee. In 1215-1216 schrijft de Italiaan Thomasin von Zer-clacre voor een Duits publiek een leerboek voor hoofse cultuur, Der Wälsche Gast. Hij raadt daarin de grote voorbeelden te volgen, zoals Penelope, Oenone, Blanchefloer en Galjena voor de vrouwen en Gawein, Cligès, Erec en Iwein voor de mannen. De naam Galjena heeft klaarblijkelijk een aanzienlijke reputatie; het gaat hier om de Galjena uit de Karelepiek en niet de Galiëne uit de Fergus/Ferguut. Thomasin beveelt Arthurromans vooral aan voor de jeugd; voor mensen op leeftijd acht hij de ro-mans vanwege hun fictionele karakter minder geschikt, al begrijpt hij dat ook ouderen de avonturen kunnen waarderen. Dat de ridders van de Tafelronde een voorbeeldfunctie hebben vervuld, blijkt ook uit het feit dat de adel zonen vernoemd hebben naar de helden uit de Arthurromans. In Neder-land is bijvoorbeeld het nodige geschreven over ene Walewein van Melle die in 1118 in een oorkon-de voorkomt, ruim voordat oorkon-de naam en faam van Koning Arthur zich verspreidt over Europa door oorkon-de publicatie van Historia Regum Britanniae rond 1136 van Geoffrey van Monmouth.28 Er is voor zover bekend één vermelding van een Ferragute uit 1431, te weten Ferragute Maes, geestelijke te Kortrijk, waarbij het nog maar de vraag is of de naam ontleend is aan de Fergus/Ferguut of aan de Karelepiek. Hoe hoog de amusementswaarde ook geweest moge zijn, het is tegelijk wel degelijk de bedoeling dat de jongeren een voorbeeld nemen aan de helden en heldinnen uit de Arthurromans.

We weten vooral iets over het publiek van de hoffeesten, maar voor een deel zal de voordracht plaats hebben gevonden in de meer huiselijke kring van de hofhuishouding. Bij de feesten is het ove-rigens nog de vraag hoe populair de voordrachten zijn geweest: de literatuur heeft daar concurrentie van andere vermaken als sportwedstrijden, dansen, muziek en jongleurs. Over het publiek in de hof-huishouding is minder bekend. Bij een hertogelijk hof lopen ook de nodige ambtenaren rond van adellijke afkomst die de literaire avonden bijgewoond zullen hebben. Bij het Beierse hof in 1294 is de ‘opperste schrijver’ met zes paarden de belangrijkste ambtenaar, gevolgd door de hofmeester, de kamermeester en de maarschalk. Al met al gaat het bij dat hof om vijfentwintig adellijke mannen, vrouwen en gasten niet meegerekend.29 Bij een kleiner hof zal het dus gauw om een publiek gaan van twintig, vijfentwintig mensen, samengesteld uit mannen en vrouwen en uit edelen en ambtena-ren van adellijke afkomst.

Er is een verschil tussen vermaak voor mannen en voor vrouwen. Eleonore, de dochter en erfge-name van Willem X van Aquitanië, verspreidt de verfijning van het hof van Poitiers door haar

28

Over de kwestie ‘Walewein van Melle’ en over de vernoeming naar Arthurhelden in het algemeen, zie: P. Avonds, ‘Waar blijven toch Bohort, Galaad, Perceval en de anderen?’, 1998.

29

(17)

lijken met eerst de Franse koning en daarna de Engelse koningin. Daarbij gaat het om zaken als hygi-ene, tafelmanieren, voedsel en literatuur. Aan het Franse hof doorbreekt ze met haar verschijning in de Grote Zaal het ‘mannenuurtje’, waarna het er bij deze bijeenkomsten beschaafder toegaat.30 Ook uit een andere bron blijkt er een onderscheid tussen het vermaak voor vrouwen en mannen. Bij een bijeenkomst van mannen aan het hof van Thüringen, laat de landgraaf de vrouwen erbij roepen op het moment dat Wolfram von Eschenbach het verhaal van Lohengrin wil vertellen. Onduidelijk is wanneer een gemengd publiek gewenst is. Men zou zich voor kunnen stellen dat dit het geval is bij de liefdesepisodes in de ridderromans en dat de gevechtsscènes meer geschikt zijn voor een manne-lijk publiek, maar anderzijds volgen de vrouwen de toernooigevechten vanaf de transen. Het is dus maar de vraag of de vele gevechtsscènes uit de romans minder geschikt of minder boeiend zijn voor vrouwen. Voor hoofse romans lijkt in elk geval een gemengd publiek vereist.31

Het publiek heeft een voldoende literaire bagage om stereotypen te herkennen. De schrijver, Guillaume le Clerc, is zeer belezen blijkens alle verwijzingen naar andere teksten. Over het publiek weten we minder. Enige informatie geven gegevens over bibliotheken, waarbij de gegevens voor een deel beperkt zijn tot de werken die zijn samengebracht in verzamelhandschriften. Er zijn twee Oud-franse handschriften van de Fergus. Het ene (het Aumale-handschrift) is onderdeel van een verza-melhandschrift met negen Arthurromans en een fragment van de Renart. Het andere handschrift (het P-handschrift) lijkt eerst zelfstandig te hebben bestaan en later met andere handschriften te zijn samengebonden. Het gaat hier om een verzameling van 52 teksten, waaronder drie wereldlijke ro-mans, een aantal heiligenlevens en een aantal kortere teksten, waaronder drie lais. De Middelneder-landse Ferguut is oorspronkelijk een zelfstandig handschrift geweest, waarschijnlijk vrij vroeg samen-gevoegd met de Dietsche doctrinael en later met Floris ende Blancefloer, Der historien bloeme, Es-opet en Die bediedenisse vander misse in dietsche. Alleen het eerste verzamelhandschrift geeft mo-gelijke contemporaine informatie die er dan vooral uit bestaat dat de Fergus als een Arthurroman is gezien; in de andere twee gevallen heeft het handschrift zelfstandig bestaan en lijkt er niet direct sprake van een thematische verzameling.

Een interessante inkijk in de literaire kennis van de adel geeft een notitie uit de Historia comitum Ghisnensium et Ardensium, geschreven door de priester Lambertus. Daarin beschrijft hij onder ande-re het boekenbezit rond 1170 van graaf Boudewijn, zelf analfabeet (illiteratus) die kan wedijveande-ren met de verhalenkennis van bekende jongleurs. Daarbij geeft hij een korte beschrijving van de aard van deze verhalen: ‘neniae gentilium (allerlei heidensche rommel van liefde vooral en legenden), can-tilena gestatoria, die op hunne beurt worden ingedeeld in eventura nobilium en fabella ignobilium32’.

30

Zie: G. Pikkemaat, Eleonore van Aquitanië, 2007, p. 298.

31 Zie: J. Bumke, Hoofse cultuur. Literatuur en samenleving in de volle middeleeuwen, 1989, p. 658-659.. 32

(18)

Erg verhelderend is deze omschrijving niet en helaas ontbreken hierbij titels van werken. Informatie-ver is het Informatie-verslag dat Lambertus uitbrengt oInformatie-ver een voordrachtsessie. Op een stormachtige avond in 1289 verkeert graaf Arnout van Wijnen in een gezelschap op het kasteel van Ardre. In het gezelschap zijn drie vertellers, waarbij Lambertus bij elk van hen hun specialiteiten puntsgewijs opsomt. De eer-ste is de veteraan Robert van Coutances en gespecialiseerd in verhalen over de Romeinse keizers, Karel de Grote en Koning Arthur. De tweede, Filips van Mongardin, is een raadsheer van graaf Arnout en heeft de kruistochten en Oosterse romans op zijn repertoire staan. Tenslotte is er Wouter van Cluse, een bastaardzoon van een van de heren van Ardres, kenner van de lokale geschiedenis en van historische en verzonnen verhalen uit de Engelse geschiedenis. Ook onder de adel komen professio-nele verhalenvertellers voor, al zal het, zeker voor de raadsheer Filips, niet hun hoofdtaak zijn ge-weest. Opvallend is dat de drie vertellers elk hun eigen specialisme hebben. Aan de adellijke hoven is de nodige literaire kennis aanwezig, waarbij de diepte komt van specialisten en de breedte van de optelsom van hun kennis.

De Arthurromans zijn geen passief amusement, maar de adel gaat actief aan de slag met de stof. Zo beschrijft Lodewijk van Velthem in zijn voortzetting van de Spiegel historiael een verslag van het huwelijk van Edward I uit 1254 waarbij een Arthurspel wordt opgevoerd.33 Een fraai voorbeeld van hoe de adel met de stof aan slag gaat, is de Roman du Hem van de verder onbekende schrijver Sarra-sin. Het betreft hier geen fictie, maar het is het verslag van een toernooi in het teken van koning Art-hur dat in 1278 in het plaatsje Hem heeft plaatsgevonden. Zelfs over de rolverdeling is een en ander bekend. Zo speelt de graaf van Artois, Robert II, de rol van Yvain, en Jeanne de Longueval, vrouwe van Bazent, die van Guinevere. Tussen de banketten en de steekspelen door zijn er toneelachtige intermezzo’s waarbij scènes worden gespeeld in de sfeer van de Arthurromans, zoals een scène waarin een dwerg een jonkvrouw onder regelmatige geseling aan het hof voorgeleidt.34 De Arthur-romans leiden tot imitatie van de stof op hoffeesten.

Het publiek heeft ook tijdens de voordracht van een Arthurroman actief deelgenomen. Over de interactie tussen voordracht en publiek is weinig bekend. Zelfbeeld en zelfbesef komen vooral naar voren in performances, in rituelen, feesten, ceremonieën wedstrijden en dergelijke. Als het om de middeleeuwse literatuur gaat, vooral tijdens de voordracht en de daarbij behorende emotionele en lichamelijke reacties. Dat we daar weinig over weten, wil niet zeggen dat dit niet belangrijk is voor een goede interpretatie van literatuur in haar context.35 Hedendaagse toneelregisseurs maken wel

33

Lodewijk van Velthem brengt verslag uit van het eerste huwelijk van Edward I in 1254, maar in feite beschrijft hij de feestelijkheden tijdens het tweede huwelijk in 1299. Zie: D. Hoogenelst & F. van Oostrom, Handgeschre-ven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen, 2002, p. 212.

34

Zie: F.P. van Oostrom, ‘Hoofse cultuur en litteratuur’, 1983 en N. Freeman Regalado, ‘Performing romance: Arturian interludes in Sarrasin’s Le roman du Hem (1278)’, 2005.

35

(19)

eens het verschil tussen een toneel- en tv-publiek. Het toneelpubliek volgt de voorstelling in stilte, terwijl het tv-publiek tijdens de voorstelling met de metgezellen de opvoering becommentarieert. Het middeleeuws publiek heeft waarschijnlijk meer op een tv-publiek geleken. De beste aanwijzing daarvoor levert Hartmann van Aue, die dialogen met het publiek in zijn teksten heeft opgenomen. Men mag aannemen dat de voordrachtspraktijk hem op het idee van deze literaire vondst heeft ge-bracht. Het is zeer wel mogelijk dat in de eerder besproken passage uit de Ferguut het publiek met de dorpers in het dal zal roepen: ‘Sukkel! Blaas niet op die hoorn, maar maak je uit de voeten met die sluier en die hoorn!’. Het publiek leeft mee met een voordracht en maakt zijn gedachten en gevoe-lens kenbaar tijdens de voordracht.

Arthurromans, zoals de Ferguut, kennen een gemengd adellijk publiek, zowel mannen als vrou-wen. Het publiek beschikt over een zekere literaire kennis, maar niet iedereen weet van elk onder-werp evenveel. Het heeft er de schijn van dat er specialisten onder de luisteraars zijn en dat het pu-bliek als collectief zowel een brede als een diepe kennis heeft. Het pupu-bliek luistert niet passief naar een voordracht van een Arthurroman, maar is zowel tijdens de voordracht als daarna actief bezig met de stof uit de romans.

1.4

Besluit

Arthurromans als de Fergus/Ferguut zijn geschreven voor de voordracht voor een adellijk publiek. De romans lenen zich voor een levendige voordracht. De tekst van de roman is te lang voor een voor-dracht in één sessie: het publiek zal het in meerdere vervolgsessies hebben beluisterd, of bepaalde episodes als een soort zelfstandig verhaal. Het verhaal is in hoge mate conventioneel: de luisteraars weten wat hen te wachten staat bij een Arthurroman; de charme zit in de variatie op bekende the-ma’s.

(20)

2.

EEN CULTURELE PARADIGMAVERSCHUIVING

De hoofse cultuur wijkt sterk af van de voorgaande cultuur. Er is het nodige geschreven over de inhoud van die hoofse cultuur en de verschillen met het verleden. Vanuit de mediëvistiek is er tot nu toe weinig aandacht geweest om de hoofse cultuur te beschrijven als een manifestatie van een algehele cultuuromslag, een omslag die consequenties heeft voor de manier waarop de middel-eeuwse adel met Arthurromans omgaat. Dit hoofdstuk geeft eerst een karakterisering van de al-gemene cultuurverandering aan de hand van de theorie van David Pinto en vervolgens van de doorwerking in onderwijs en wetenschap via de disputatio en in de literatuur via het jeu parti. Tot slot komt de rol van de Arthurromans aan de orde bij het verspreiden van de nieuwe normen en waarden, waarbij aandacht voor het gebruik van verhalen om normen en waarden te verspreiden.

2.1

Cultuurverandering

Na het jaar duizend begint de West-Europese maatschappij te veranderen. Men ontdekt bonen als voedsel en dat leidt tot een betere gezondheid en een groei van de bevolking. Als gevolg daarvan groeit de handel, waardoor geld een steeds belangrijkere rol gaat spelen, hetgeen gepaard gaat met een toenemende behoefte aan administratie. Ook de adel heeft te maken met groei: er blijven meer zonen leven dan waarvoor er plaats is als erfgenaam. Een deel van die zonen gaat als ridder op zoek naar het geluk, via toernooien en kruistochten, een ander deel richt zich op een carrière als geestelij-ke of ambtenaar via scholing. Daarnaast veranderen ook de machtsverhoudingen: enerzijds krijgen koningen een steeds sterkere centrale macht waardoor staten ontstaan, anderzijds komen de steden op als een nieuwe machtsfactor. Naast allerhande technische, sociale, politieke en economische ontwikkelingen, is er, mede als gevolg daarvan, sprake van een cultuurverandering.36

Vanaf de elfde eeuw zet de kerk een wat Jozef Janssens ‘intensief opvoedingsprogramma37’ op om de nog sterk heidense samenleving verder te verchristelijken. Het christelijk-maatschappelijk programma in de volkstaal propageert waarden als vechten in dienst van de christenheid, het be-dwingen van overmoed en het relativeren van extreme persoonlijke eerzucht. In de twaalfde eeuw versterkt de nieuwe notie ‘hoofsheid’ dit beschavingsoffensief. Deze hoofsheid als levenshouding in het ridderideaal zit verweven in de Arthurromans vanaf rond 1170 wanneer Chrétien de Troyes zijn eerste roman voltooit. De hoofsheid kent ook een explicietere verschijning in de vorm van volkstalige

36

Voor een algemeen en uitgebreid beeld van de veranderingen in deze tijd, zie”J. Le Goff, De cultuur van mid-deleeuws Europa, 2006,.

37

(21)

handboeken in de hoofsheid. De kern van de hoofsheid is de deugd van de zelfbeheersing, controle over onbeheerste emotionaliteit.38

De cultuurverandering vindt men terug in het verschil in behandeling van de liefde in de Karele-piek en de Arthurromans. In de KareleKarele-piek komen de woorden amor en amer voor, maar hebben ze aanzienlijk minder de affectieve strekking die wij aan ‘liefde’ en ‘houden van’ geven. In de Karelepiek gebruikt men deze woorden ook om een meer zakelijke loyaliteitsverhouding aan te geven. Hetzelfde geldt voor een begrip als vriendschap: de wederzijdse sympathie die wij verbinden aan het begrip speelt nauwelijks een rol. Vriendschap is in de wereld van de Karelepiek een formele overeenkomst die met vaste rituelen gesloten of verbroken wordt. Voor zover er sprake is van liefde in de zin waar-in wij deze kennen, is die uitsluitend terug te vwaar-inden bij vrouwen. Er zijn waar-in de verhalen een aantal vrouwen terug te vinden die uit liefde zelfmoord plegen wanneer hun geliefde de dood heeft gevon-den, bijvoorbeeld in het Chanson de Roland waar de mooie Alde zelfmoord pleegt nadat ze hoort van de dood van haar Roland. Keizer Karel vertelt haar het nieuws en biedt zelfs zijn kroonzoon aan als echtgenoot, wat macht, rijkdom en aanzien betreft een betere keuze dan Roland. Alde laat zich niet verleiden door dit aanbod, terwijl de helden zich in de verhalen bij de keuze van hun geliefde zich duidelijk meer laten leiden door materieel gewin dan door de liefde.39 Terwijl de helden van Karel hun waarde ontlenen aan hun familie en hun relatie tot hun vorst, ontlenen de helden van Arthur hun waarde aan het hoofse ridderschap, een ridderschap dat bestaat uit de vervolmaking op zowel het gebied van de chevalerie als de amour. Daarbij is de liefde een kracht die mensen in staat stelt boven zichzelf uit te stijgen. Hiërarchische verhoudingen spelen geen rol in de Arthurwereld met zijn Ronde Tafel en familiebanden zijn er wel, maar spelen geen rol in het aanzien. Waar de Karelhelden streven naar eer, streven de Arthurhelden naar geluk in de vorm van het bereiken van het ideale hoofse ridderschap.

De hoge middeleeuwen zijn gekenschetst als de periode waarin men het individu ontdekt: zelf-kennis is de weg naar God en het richtsnoer in het verkeer met anderen. Men treft het in de religie aan, bijvoorbeeld in de opkomst van de persoonlijke biecht, en in de Arthurromans waarin een indi-vidu op zoek gaat naar zijn identiteit en zijn plaats in de samenleving.40 Het is de vraag of de cultuur-verandering niet scherper kan worden beschreven dan als de verschuiving van collectivisme naar individualisme. Een vrij recente theorie van David Pinto biedt daartoe mogelijkheden. Zijn theorie bouwt verder op het werk van de klinisch psycholoog Abraham Maslow, in het bijzonder op de be-hoeftepiramide die deze in 1943 heeft bedacht. Abraham Maslow is de geestelijk vader van de theo-rie van de toenemende behoefte. Wil een individu zijn persoonlijkheid kunnen ontwikkelen, dan

38

Zie: J. Janssens, ‘Beschaafde emoties’, 2000.

39 Zie: B. Maso, Het ontstaan van de hoofse liefde, 2010, p. 66-78. 40

(22)

moet er aan een aantal fundamentele behoeften worden voldaan. Hij heeft dit geschematiseerd in een behoeftepiramide, een hiërarchische ordening van de menselijke behoeften. Aan de basis staan de primaire behoeften (eten, drinken, slapen), vervolgens komt veiligheid en zekerheid. Daarna ko-men meer sociale behoeftes zoals acceptatie, gevolgd door de behoefte aan waardering en erken-ning. Aan de top van de piramide staat zelfontplooiing. David Pinto, hoogleraar Interculturele Com-municatie, houdt zich bezig met vraagstukken die voortkomen uit de multiculturele diversiteit in de hedendaagse samenleving. Hij komt tot de conclusie dat de piramide van Maslow alleen geldt voor de Westers georiënteerde mens en niet voor het Oosterse deel van de wereld.41 Voor dat Oosterse deel heeft hij in 1990 een alternatieve behoeftepiramide ontwikkeld. Ook hier begint het met de primaire behoeften; vervolgens komen in de hiërarchie het behagen van de groep, de goede naam en aan top: de eer. De waarde van een cultuur is niet per definitie de waarde van elk individu van die cultuur – in beide culturen zullen er altijd individuen zijn voor wie bijvoorbeeld macht of rijkdom de hoogste waarde is. De hoogste waarde van een cultuur is de waarde van het collectief, ook als die waarde ‘individuele zelfontplooiing’ is. Pinto omschrijft het begrip cultuur als volgt:

Cultuur is een evoluerend systeem van waarden, normen en leefregels. In een groep van mensen die zich lid voelen van hun groep wordt cultuur van generatie op generatie doorgegeven en zo geïnternaliseerd. Voor de mensen in een groep is hun cultuur vaak onbewust richtinggevend voor hun gedrag en kijk op de wereld.42

Waar Maslow uitgaat van één cultuur, telt Pinto er twee, één met ‘zelfontplooiing’ en één met ‘eer’ als hoogste goed.

Pinto heeft zijn theorie nader uitgewerkt en het verschil tussen beide culturen gekarakteriseerd als een fijn- en een grofmazige cultuur. Een fijnmazige cultuur heeft een gedetailleerde en strakke structuur van omgangscodes en communicatieregels; in deze cultuur staat ‘eer’ in de top van de pi-ramide. Een grofmazige cultuur heeft een ruimer, losser en globaler stelsel van regels en codes en ‘zelfontplooiing’ in de top van de piramide. Men kan de cultuurverandering in de hoge middeleeu-wen zien als een verschuiving van een fijn- naar een grofmazige cultuur, van een cultuur met ‘eer’ naar een cultuur met ‘zelfontplooiing’ als het hoogste goed.

De fijn- en grofmazige culturen kennen een aantal kenmerkende verschillen.43 Onderstaand schema geeft een beeld van de verschillen. Niet alle kenmerken die Pinto onderscheidt zijn daarin

41

Zie: D. Pinto, Interculturele communicatie, 1994.

42 D. Pinto, Interculturele communicatie, 1994, p. 39. 43

(23)

opgenomen, alleen de kenmerken die verder in het betoog een rol spelen om te onderbouwen dat er sprake is van een overgang van een fijn- naar een grofmazige cultuur.

FIJNMAZIGE CULTUUR GROFMAZIGE CULTUUR

Centrale waarden Eer/respect Persoonlijk geluk

Waardering (van buitenaf) Zelfwaardering Integriteit

Het vermijden van schande Het vermijden van schuld Individu en zijn omgeving Groepsafhankelijkheid Individualiteit

Status en aanzien Groepseer Persoonlijk succes

Familie Prestaties

Eervol gedrag Persoonlijkheid

Opvoeding Veel lijfstraffen Veel discussie/uitleg

Tonen van respect Nadruk op gelijkheid Gedrag en beoordeling Afhankelijk van rol (situatie en

gesprekspartner

Afhankelijk van persoonlijkheid

Betrekkingsaspect Inhoudelijk aspect

Onbekenden gewantrouwd Oordeel over onbekenden staat nog niet vast

Maatschappij Maatschappelijke positie

af-hankelijk van afkomst

Maatschappelijke positie af-hankelijk van prestaties Scherpe scheidslijn tussen goed

en kwaad

Veel nuances

Nadruk op hiërarchie (ongelijk-heid)

Nadruk op gelijkheid

Taboes In gemengde

man-vrouw-groepen praten over seks

Uiting van emoties in het open-baar (met name mannen)

Het gebruik van het onderscheid van Pinto in een fijn- en grofmazige cultuur is tot dusverre beperkt gebleven tot eigentijdse interculturele vraagstukken, vooral op het gebied van de communicatie. Het onderscheid is ook geschikt om de cultuurverandering in de hoge middeleeuwen te typeren.

(24)

De cultuurverschillen zijn ook te herkennen bij de diverse versies van één bekend verhaal, het verhaal over Tristan en Isolde. Het verhaal neemt een merkwaardige positie in in de Arthurepiek. Door Tristan zijdelings koning Arthur te laten ontmoeten, is het verhaal al snel verbonden geraakt met de Arthurwereld. Als men later van de losse Arthurverhalen één groot doorlopend verhaal maakt, wordt het verhaal van Tristan en Isolde daarin geïntegreerd. In de Italiaanse Tavola Ritonda uit de eerste helft van de veertiende eeuw leidt de buitensporige toewijding aan de liefde van Tristan en Isolde niet alleen tot hun eigen ondergang, maar tot de ondergang van de hele Arthurwereld. In vier oudere versies zijn er duidelijk cultuurverschillen zichtbaar. In de versies van Béroul (circa 1170) en Eilhart von Oberg (circa 1170-1190) is er sprake van een noodlotstragedie: de liefdesdrank is de oorzaak van het overspel tussen Tristan en Isolde. In de versies van Thomas (circa 1175) en Gottfried von Strassburg (circa 1210) is er sprake van latente liefde, waarbij de liefdesdrank als katalysator functioneert. De Tristan van Eilhart lijkt meer op de helden uit de Germaanse epiek, zoals Hildebrand en Dietrich, dan op de helden uit hoofse Arthurromans. Bij Thomas en Gottfried vindt er persoonlijke groei plaats. Bij Thomas transformeert Tristan zijn lijden via de kunst in schoonheid, bij Gottfried ruilt hij de wereldlijke waarden in voor de geestelijke. De versies van het bekende verhaal van Tristan en Isolde laten zien hoe door onderliggende culturele verschillen de interpretatie kan verschillen van een noodlotstragedie waarin er sprake is van overmacht, tot een liefdestragedie als gevolg van per-soonlijke keuzes.44

Een ander aspect van de grofmazige cultuur is dat de nadruk ligt op gelijkheid in plaats van op hië-rarchie. Karel de Grote zit in de romans aan de top van de hiërarchische piramide. Voor Koning Art-hur geldt in theorie hetzelfde, maar zijn rol als leenheer is minimaal. Hij praktiseert het principe van gelijkheid met zijn Ronde Tafel, waarbij niemand aan het hoofd kan zitten. De Ronde Tafel verschijnt voor het eerst in de Roman de Brut van Wace, een bewerking van de Historia Regum Britanniae van Geoffrey van Monmouth. In Winchester Castle hangt een Ronde Tafel als een schietschijf aan de muur, waarvan in de Middeleeuwen ooit gedacht is dat dit de oorspronkelijke tafel zou zijn. Op basis van datering via de jaarringen zal de tafel tussen 1250-1280 zijn gemaakt, waarschijnlijk ter gelegen-heid van een toernooi. Er zijn aan meerdere middeleeuwse hoven ronde tafels in navolging van het Arthurhof; het ideaal van gelijkheid spreekt aan.

In de fijnmazige cultuur is het een taboe om in een gemengd gezelschap van mannen en vrouwen over seks te praten. Het hoofse publiek krijgt zowel in de lyriek als de epiek nogal eens te horen over overspelige liefde. En meer expliciet (en minder vrouwvriendelijk) in de pastorale, een genre dat in de middeleeuwen minder liefelijk is dan later in de Renaissance. In deze gedichten staat namelijk een

44

(25)

ontmoeting centraal tussen een ridder en een niet-hoofs herderinnetje. De ridder wil bij haar, hetzij met mooie woorden, hetzij met geweld, terstond zijn wellust bevredigen. Aan de hoofse hoven blijft het niet alleen bij woorden: men vermaakt er zich ook met spelletjes waarbij de handen van de deel-nemers en deelneemsters terecht kunnen komen op intieme plaatsen. In 1240 zou de synode van Worcester dit soort spelen in Engeland streng verbieden.45Er is sprake van een vrijmoedige omgang tussen de geslachten, in de ogen van de geestelijkheid zelfs een iets te vrijmoedige.

Ook de grofmazige cultuur kent zijn taboe: het uitspreken van emoties in het openbaar. Het taboe betreft in het bijzonder de mannen. De dialogen in de Karelepiek bestaan vooral uit het elkaar woe-dend beledigen. Het hoofse ideaal behelst beheersing van de emoties. Ferguut beschimpt zijn tegen-standers, maar dan op ironische wijze, niet vanuit een innerlijke woede. Het ergste dat een ridder kan overkomen is het verlies van de controle over zichzelf – en zo ongeveer elke Arthurheld kent zo’n periode van mesaventure. Mogelijk dat het populaire hofspel le roi qui ne ment pas (de koning die niet liegt) voortkomt uit het taboe. Het is een vraag- en antwoordspel, waarbij een man of vrouw tot koning(in) gekozen wordt en de vragen van de anderen over de liefde eerlijk dient te beantwoorden. Een van de oudste vermeldingen van en dergelijke koningsspel is te vinden in de Roman van Heinric en Margriete van Limborch (circa 1300). In de latere prozaversie Die schoone hystorie van Margarie-ten des hertoghen dochter van Lymborch (1516) is het spel veranderd en heeft het meer het karakter van een raadselspel gekregen.Het oorspronkelijke spel biedt de mogelijkheid om op een meer be-heerste manier met liefdesgevoelens voor de dag te komen. De hoofse zelfbeheersing is het taboe van de grofmazige cultuur op het tonen van emoties.

De hoge middeleeuwen zijn te karakteriseren als een tijdperk waarin een verschuiving van een fijn- naar een grofmazige cultuur plaats vindt, van ‘eer’ naar ‘individuele ontplooiing’ als hoogste waarde – dat is een paradigmaverschuiving. Die verschuiving kenmerkt zich door een grotere aan-dacht voor het individu en voor individuele prestaties ten koste van het belang van hiërarchische verhoudingen en de binding met familie. Een belangrijke verandering is verder dat waarheden min-der vaststaand zijn dan voorheen, nuances kennen en bespreekbaar zijn. Dat manifesteert zich in de opkomst van de disputatio.

2.2

Disputatio

De disputatio of questio is een van de drie peilers van de scholastiek; de andere twee zijn tekstcom-mentaar en de harmonisatie van gezaghebbende teksten. De scholastiek is de Middeleeuwse metho-de van onmetho-derwijs en wetenschapsbeoefening. De term ‘scholastiek’ wordt zowel gebruikt voor een

45

(26)

filosofische of theologische doctrinaire stroming als voor een methode van wetenschapsbeoefening en van onderwijs; hier wordt de term in de tweede zin gebruikt. Uitgangspunt bij de scholastiek is de dialectiek, een redeneervorm waarbij men gebruik maakt van tegenstellingen om naar de waarheid te zoeken. De disputatio is de vorm waarbij dit zoeken naar de waarheid via tegenstellingen de vorm heeft van een debat.

Anselmus van Canterbury (1033-1109) wordt gezien als de grondlegger van de scholastiek.46 Hij komt uit Italië, vertrekt in 1056 naar Normandië en neemt daar een paar jaar later zijn intrek in het Benedictijner klooster van Bec. Daar is Lanfranc prior. Lanfranc schrijft daar een commentaar op teksten van Paulus uit de Bijbel en dat commentaar is wat vorm betreft vernieuwend voor die tijd. Hij schrijft zijn commentaar in de vorm van een dialoog, waarbij Paulus antwoord geeft op vragen.In 1063 volgt Anselmus Lanfranc op als prior van Bec en later als abt – hij wordt daarom ook wel An-selmus van Bec genoemd – (en nog weer later volgt hij hem op als aartsbisschop van Canterbury). Hij voert de dialoogvorm en het socratisch debat in als onderwijsmethode, een onderwijsvernieuwing die veel navolging vindt. De vernieuwing van Anselmus sluit aan bij het beeld van een cultuur die van fijn- naar grofmazig verandert. In een fijnmazige cultuur zijn respect en lijfstraffen kenmerken van de opvoeding; in een grofmazige cultuur is er sprake van veel discussie en uitleg, en van gelijkheid. An-selmus heeft beweerd dat de methode van vraag en antwoord zelfs effectief is voor mensen met een ‘langzamere geest’, een emancipatorische gedachte. De onderwijsvernieuwing van Anselmus past binnen het beeld van een grofmazige cultuur.

Aan de meer wetenschappelijke kant biedt Gilbert Crispin (ca. 1045-1117) een voorbeeld van de nieuwe cultuur. Hij heeft zowel onder Anselmus als diens voorganger Lanfranc gediend. Zijn belang-rijkste theologische werk is Disputatio Iudaei et Christiani, over de menswording van de christelijke God in Jezus Christus. Zijn andere werken zijn elk slechts in één handschrift bewaard gebleven, terwijl van dit werk dertig kopieën bekend zijn. Het heeft zijn populariteit te danken aan het feit dat hij in dit werk discussieert met een jood. De jood zou afkomstig zijn uit Mainz, maar onzeker is of deze jood werkelijk heeft bestaan. Opmerkelijk daarbij is – zeker voor de middeleeuwen, waarin joden een slechte naam hebben – dat er sprake is van een zeker wederzijds respect, omdat de jood met conse-quente en logische argumenten komt. De tekst toont de bekende ingrediënten van de scholastiek: rede en debat/disputatio. Waar bij een fijnmazige cultuur vooral de vorm bij communicatie belangrijk is, is dat bij een grofmazige cultuur de inhoud, de kwaliteit van de argumenten, waar bij een fijnmazi-ge cultuur het verschil op grond van maatschappelijke afkomst belangrijk is, is er in een grofmazifijnmazi-ge (en in dit debat) sprake van gelijkheid, en waar er in een fijnmazige cultuur sprake is van een scherpe scheidslijn tussen goed en kwaad, is er in een grofmazige (veel) ruimte voor nuances. In het

46 Voor het ontstaan van de scholastiek en de rol van Anselmus daarbij, zie: A.J. Novikoff, ‘Anselm, dialogue,

(27)

meen kan men stellen dat men door de disputatio gewend raakt aan het naast elkaar bestaan van verschillende meningen.

In de disputatio gaat het om tegenstellingen, dilemma’s. In zijn bekende werk Sic et non (circa 1121) heeft Pierre Abélard 158 questiones, vraagstukken, verzameld die bestaan uit tegenstrijdige uitspraken zonder argumentaties of weerleggingen. Dat de ‘oplossingen’ ontbreken heeft mogelijk te maken met een praktische kwestie: de kosten van boeken. De disputationes die zijn overgeleverd zijn vaak verkorte verslagen van de discussies die hebben plaats gevonden en dienen als geheugensteun. De universitaire discussies duren twee dagdelen op twee opeenvolgende dagen. Op de eerste dag geeft de professor een korte inleiding en wijst een van zijn studenten aan om tegenargumenten aan te dragen voor zijn stelling. De volgende dag vat de professor de argumenten voor en tegen samen en geeft de determinatio. De disputatio is een discussie op het scherp van de snede, in principe be-doeld als waarheidsvinding.47

De disputatio is tegelijk een soort wedstrijd waarvoor men niet per se het gelijk aan zijn zijde hoeft te hebben om te winnen. Een deelnemer kan worden verplicht een fictieve situatie te verdedi-gen, zoals de uitspraak: ‘God bestaat niet’. Met een dergelijk uitgangspunt kan de deelnemer onmo-gelijk het debat winnen op grond van zijn onmo-gelijk. Toch lijkt het erop dat hij als winnaar uit de strijd kan komen. De bekendste deelnemer aan disputationes is Pierre Abélard (1079-1142), een geleerde die al op jonge leeftijd een grote reputatie heeft , maar die minstens zo bekend is geworden door zijn lief-desaffaire met Héloïse. Hijzelf zegt dat hij de wapenrusting van de dialectiek heeft verkozen boven de oorlogswapens en blijkens zijn memoires heeft hij de disputatio minstens net zozeer gezien als een wedstrijd gezien, dan als een vorm van waarheidsvinding. Ook aan de universiteit kan het er tijdens disputationes luidruchtig toegaan. Zo is er in universitaire statuten uit de dertiende eeuw sprake van dat studenten de toegang geweigerd wordt als ze zouden ‘schreeuwen, sissen, lawaai maken, stenen gooien of laten gooien door hun knechten en kornuiten48’. De disputatio is niet per definitie een beschaafde vorm van waarheidsvinding, maar kan ook het karakter krijgen van een wedstrijd – ‘het heeft iets van het spel en de sport, een kermisgebeuren49’.

De deelnemers aan de disputationes en de deelnemers aan toernooien vertonen overeenkom-sten. Door de welvaart blijven er meer kinderen in leven, ook bij de adel. Bij een eerlijke verdeling van de adellijke erfenis over de zonen blijft er van het erfgoed weinig meer over. De oudste zoon is daarom de erfgenaam en de jongere zonen moeten een andere carrière zoeken. Daarvoor zijn er twee wegen: scholing of ridderschap. Bij het ridderschap zoeken de ridders hun geluk in oorlogen, kruistochten en vooral toernooien. In een groep reizen ze van toernooi naar toernooi op zoek naar

47

Zie: H.P.F. Mercken, ‘Filosofisch bekvechten’, 1983/1984.

48

H.P.F. Mercken, ‘Filosofisch bekvechten’, 1983/1984, p. 38.

49

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

V: Je zegt: “Hij heeft de wereld gered door Zijn goddelijk offer” en “Hij moest daarom God zijn”, maar wat is het probleem als God nu ‘gewoon’ Jezus uitgekozen had om het

ﻢﯿﻨﮐ ﺮﭘ ار ﻟﺎﺧ یﺎﺟ ﻢﯿﻧﻮﺗ ﻣ ﺎﻣ ﯽﺒﯿﺗﺮﺗ ﺮﻫ و هﺪﺷ ﺮﭘ ﺎﺠﯾا رد ﻪﮐ

geland de tekeningen krijgen. Volgens staatssecretaris CALMEYER kon niet worden gesproken van vertra- ging bij de modernisatie en mechanisa- tie van onze

Waar zijn eerdere hoofdpersonen uit waren op een huwelijk met een rijke en beeldschone prinses, die hen niet door de wederzijdse ouders bij de geboorte beloofd was maar die zij

Samenvattend: terwijl in het Franse werk de nadruk wordt gelegd op het feit dat Fergus Galiene niet onder de ogen durft komen omdat hij meent dat ze nog altijd woedend op hem is,

Over de doelmatigheid van de circa f 29 miljoen aan uitgaven (1997) voor het terugkeerbeleid (kosten versus aantal teruggekeerde afgewezen asielzoekers) is niet eenvoudig een

“Ook voor bedrijven en vereni- gingen lassen we een voor- verkoop in van 29 oktober tot 11 november.. Zij kunnen zich aan- melden

In het kader van de Warmste Week schen- ken ze de opbrengsten van de eetavond weg aan De Stappaert, een lokale vzw die zich inzet voor kansar- me jongeren en jonge al-