BESLUIT
Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet.
Zaaknummer: 1853/Heijmans - Hijbeek
I. MELDING
1. Op 27 maart 2000 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit een melding ontvangen van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 34 van de Mededingingswet. Hierin is medegedeeld dat Heijmans Bouw- en Vastgoedontwikkeling B.V. voornemens is zeggenschap te verkrijgen, in de zin van artikel 27, onder b, van de
Mededingingswet, over Hijbeek Zwijndrecht B.V., Hijbeek Projektontwikkeling B.V. en Koverma B.V.. Van de melding is mededeling gedaan in
Staatscourant 65 van 31 maart 2000. Naar aanleiding van de mededeling in de Staatscourant zijn geen zienswijzen van derden naar voren gebracht.
II. PARTIJEN
2. Heijmans Bouw- en Vastgoedontwikkeling B.V. is een besloten vennootschap naar Nederlands recht. Zij behoort tot de Heijmans-groep, waarvan Heijmans N.V. (hierna: Heijmans), een beursgenoteerde vennootschap, aan het hoofd staat. Heijmans is actief op het gebied van burgerlijke en utiliteitsbouw (zowel in opdracht als in eigen beheer, als projectontwikkelaar), grond-, weg- en waterbouw, werktuigbouw, en civiele techniek.
3. Hijbeek Zwijndrecht B.V., Hijbeek Projektontwikkeling B.V. en Koverma B.V. zijn alle besloten vennootschappen naar Nederlands recht (hierna tezamen genoemd: Hijbeek). Zij maken deel uit van de Hijbeek-groep, waarvan Verenigde Hijbeek Bedrijven B.V. aan het hoofd staat. Verenigde Hijbeek Bedrijven B.V. heeft als aandeelhouders: Withaghe Vastgoed- Management B.V. en Promolen B.V.. Hijbeek is actief op het gebied van de woning- en utiliteitsbouw, zowel in opdracht als in eigen beheer (als
projectontwikkelaar).
III. DE GEMELDE OPERATIE
4. De gemelde operatie is neergelegd in een intentieverklaring van Heijmans Bouw- en Vastgoedontwikkeling B.V., Withaghe Vastgoed-Management B.V.
en Promolen B.V. van 14 maart 2000, die het voornemen behelst tot overname van alle geplaatste aandelen in Hijbeek door Heijmans Bouw- en Vastgoedontwikkeling B.V..
IV. TOEPASSELIJKHEID VAN HET CONCENTRATIETOEZICHT
5. De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 27, onder b, van de Mededingingswet. De hierboven, onder punt 4, omschreven transactie leidt er toe dat Heijmans, via haar dochteronderneming Heijmans Bouw- en Vastgoedontwikkeling B.V., uitsluitende zeggenschap verkrijgt in Hijbeek.
6. Betrokken ondernemingen, in de zin van het Besluit vaststelling formulieren Mededingingswet (Staatscourant 1 van 2 januari 1998), zijn Heijmans en Hijbeek.
7. Uit de bij de melding ter beschikking gestelde omzetgegevens blijkt dat de gemelde concentratie binnen de werkingssfeer van het in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet geregelde concentratietoezicht valt.
V. BEOORDELING A. Relevante markten Relevante productmarkten
8. Partijen hebben aangegeven dat zij beide actief zijn op het gebied van burgerlijke en utiliteitsbouw (hierna: B&U) en projectontwikkeling. Eerder is geconcludeerd dat B&U en projectontwikkeling aparte markten vormen.[1]
B&U kan mogelijkerwijs worden onderscheiden in de deelmarkten
woningbouw, utiliteitsbouw en onderhoud/renovatie. Voorts kan mogelijkerwijs projectontwikkeling worden onderscheiden in de deelmarkten woningbouw en utiliteitsbouw.[2] Een exacte afbakening van de productmarkt kan in het onderhavige geval achterwege blijven, omdat dit de materile beoordeling niet benvloedt (zie de punten 10 en 11).
Relevante geografische markten
9. Partijen merken op dat Heijmans zowel wat betreft B&U als wat betreft projectontwikkeling actief is in geheel Nederland en concurrentie ondervindt van andere grote, landelijk opererende marktpartijen. Daarnaast ondervindt Heijmans op regionaal niveau concurrentie van een groot aantal kleinere, regionaal opererende marktpartijen. De activiteiten van Hijbeek zijn beperkt tot West-Nederland, voornamelijk tot Rotterdam en omstreken. In het
onderhavige geval kan in het midden blijven of de mogelijk relevante
productmarkten nationaal of regionaal zijn, aangezien de uiteindelijke materile beoordeling hierdoor niet wordt benvloed (zie de punten 10 en 11).
B. Gevolgen van de concentratie
10. Op basis van cijfers van het Economische Instituut voor de Bouwnijverheid [3] kan worden vastgesteld dat het gezamenlijk marktaandeel van partijen op de totale landelijke bouwmarkt (B&U, onderhoud/renovatie en
projectontwikkeling tezamen) beneden de 5% ligt. Hetzelfde geldt indien verder wordt onderscheiden naar woningbouw, utiliteitsbouw of
onderhoud/renovatie. Ook op het gebied van projectontwikkeling hebben partijen landelijk een gezamenlijk marktaandeel van minder dan 5%.
11. Partijen geven aan dat op geen enkele mogelijk nader te onderscheiden productmarkt, noch op regionaal noch op landelijk niveau, hun gezamenlijke marktaandeel groter is dan 15%. Er is geen reden aan deze opgave van partijen te twijfelen.
VI. CONCLUSIE
12. Na onderzoek van deze melding is de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot de conclusie gekomen dat de gemelde operatie binnen de werkingssfeer valt van het in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet geregelde concentratietoezicht. Hij heeft geen reden om aan te nemen dat als gevolg van die concentratie een economische machtspositie kan ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.
13. Gelet op het bovenstaande deelt de directeur-generaal van de
Nederlandse mededingingsautoriteit mede dat voor het tot stand brengen van de concentratie waarop de melding betrekking heeft geen vergunning is vereist.
Datum: 8 mei 2000
w.g. A.W. Kist
Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit
Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam.
---
[1] Zie bijvoorbeeld het besluit van 20 mei 1998 in zaak 504/ N.V. Bouwfonds Nederlandse Gemeenten - Schilder Bouw B.V., punt 8.
[2] Zie het besluit van 21 juni 1999 in zaak 1368/ Heijmans - BFF, punt 8, het besluit van 11 januari 1999 in zaak 1188/ Heijmans - Van Lee, punt 10 en het besluit van 1 mei 2000 in zaak 1848/ ABN AMRO Bouwfonds – Proverko, punten 12 en 13, waarin nog mogelijke nadere onderscheidingen naar kantoor, winkel, en bedrijfsruimte binnen de markt voor projectontwikkeling van utiliteitsbouw worden genoemd.
[3] Verwachtingen, bouwproductie en werkgelegenheid in 1999, Economische Instituut voor de Bouwnijverheid, pp. 23, 58 en 62.
Aan de inhoud van deze pagina's kunt u geen rechten ontlenen.