• No results found

BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet."

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mededingingswet.

Nummer 1710/48

Betreft zaak: 1710/Schuitema – A&P

1

Openbare versie

1. Op 29 december 1999 heeft de directeur-generaal van de Nederlandse

mededingingsautoriteit een melding ontvangen van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 34 van de Mededingingswet. Hierin is medegedeeld dat Schuitema N.V. voornemens is zeggenschap te verkrijgen, in de zin van artikel 27, onder b, van de Mededingingswet, over A&P Holding B.V. Van de melding is mededeling gedaan in Staatscourant 3 van 5 januari 2000. Naar aanleiding van de mededeling in de Staatscourant zijn twee zienswijzen van derden naar voren gebracht. Ambtshalve zijn vragen gesteld aan verschillende marktpartijen. De ontvangen reacties worden, voorzover er overwegingen aan zijn ontleend die dragend zijn voor dit besluit, in het navolgende nader uiteengezet.

2. De melding is verricht door Schuitema N.V. (hierna: Schuitema) en A&P Holding B.V. (hierna: A&P). Schuitema en A&P worden hierna gezamenlijk aangeduid als “partijen”. 3. Schuitema is een beursgenoteerde naamloze vennootschap naar Nederlands recht. Zij heeft als belangrijkste aandeelhouder Koninklijke Ahold N.V. (hierna: Ahold), die volgens opgave van partijen 73% van de aandelen in handen heeft. Daarnaast heeft de Stichting

Gemeenschappelijk Aandelenbezit Schuitema een belang van 25% en is 2% van de aandelen in handen van het publiek.

4. Schuitema is een groothandelsorganisatie die door middel van dochterondernemingen goederen en diensten levert aan 464 zelfstandige supermarktondernemers. Deze

(2)

2

Openbare versie

5. A&P is een besloten vennootschap naar Nederlands recht. De aandelen in A&P zijn in handen van Hermans Groep B.V. die een onderdeel is van de Duitse Tengelmann-groep. 6. A&P is een supermarktorganisatie die via eigen filialen 125 supermarkten exploiteert onder de winkelformule. Tevens exploiteert A&P 6 hypermarkten onder de A&P-winkelformule (voorheen “Maxis”).

7. De gemelde operatie betreft de verwerving door Schuitema van alle geplaatste aandelen in het kapitaal van A&P. De concentratie zal tot stand komen op grond van een overeenkomst tot koop en verkoop. Partijen hebben een Letter of Intent overgelegd, welke op 9 december 1999 werd ondertekend door Tengelmann Holding N.V. en Schuitema N.V. Partijen hebben meegedeeld dat de A&P-supermarkten de C1000-formule van Schuitema zullen gaan voeren.

8. De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 27, onder b, van de

Mededingingswet. De hierboven, onder punt 7, omschreven transactie leidt er toe dat Schuitema uitsluitende zeggenschap verkrijgt over A&P.

9. Betrokken ondernemingen, in de zin van het Besluit vaststelling formulieren Mededingingswet (Staatscourant 1 van 2 januari 1998), zijn Ahold (inclusief

dochterondernemingen, waaronder Schuitema) en A&P. Schuitema moet in de zojuist bedoelde zin geacht worden deel uit te maken van Ahold reeds omdat Ahold, gegeven het feit dat zij 73% van de aandelen in Schuitema bezit, meer dan de helft van het kapitaal van Schuitema verschaft en de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen.

10. Uit de bij de melding ter beschikking gestelde omzetgegevens blijkt dat uitgaande van de situatie op het moment van melding de concentratie binnen de werkingssfeer van het in

hoofdstuk 5 van de Mededingingswet geregelde concentratietoezicht valt. Dit vloeit voort uit de volgende door partijen bij de melding verstrekte gegevens. Partijen wijzen er in de melding op dat de mogelijkheid bestaat dat als gevolg van een door Ahold aangekondigde maar (nog) niet gerealiseerde verwerving van een 50%-belang in de Zweedse onderneming ICA de

omzetgegevens die bepalend zijn voor de vraag of de Concentratieverordening1 op onderhavige

concentratie van toepassing is, nog kunnen wijzigen. Het is mogelijk dat de overeenkomst voor

1 Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van

(3)

3

Openbare versie

de verwerving van zeggenschap in A&P op een zodanig tijdstip wordt gesloten dat die

verwerving, gezien de ICA-transactie, binnen de werkingssfeer van de Concentratieverordening valt. De raadsman van Schuitema heeft op 15 februari 2000 verklaard dat deze situatie na het tijdstip van de melding niet veranderd is noch binnenkort zal veranderen. Indien op een later tijdstip zou blijken dat de Concentratieverordening op onderhavige concentratie van toepassing is dan wijkt dit besluit voor de toepassing van deze verordening.

A -S

11. Aangezien Ahold de belangrijkste aandeelhouder van Schuitema is en ook buiten Schuitema op markten actief is waarop ook partijen actief zijn, dient eerst de vraag te worden beantwoord of die activiteiten van Ahold betrokken moeten worden bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie. Vooraf moet worden opgemerkt dat het voor dat laatste niet

noodzakelijk is dat Ahold over Schuitema zeggenschap heeft in de zin van artikel 27, onder b, van de Mededingingswet. Het gaat bij de beantwoording van deze vraag immers niet om de formele vraag of er tussen Ahold en Schuitema een concentratie heeft plaatsgevonden in de zin van de Mededingingswet, maar om de vraag hoe bij de materiële beoordeling van de gevolgen van de thans aan de orde zijnde concentratie zo goed mogelijk rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden en met name met alle factoren die bepalend zijn voor de positie van de betrokken ondernemingen op de markt.2 Voor het antwoord op deze vraag kunnen formele

zeggenschapsrelaties maar ook andere juridische en economische factoren bepalend zijn. 1. Zeggenschap van Ahold over Schuitema

Standpunt van partijen

12. Partijen hebben aangegeven dat Ahold en Schuitema in het kader van de beoordeling van de effecten van de transactie niet als één groep kunnen worden beschouwd. Weliswaar heeft Ahold 73% van de aandelen in Schuitema in haar bezit, een positie die als gevolg van de transactie niet zal verwateren, maar dat betekent volgens partijen niet dat Ahold zeggenschap over Schuitema heeft. Op grond van het structuurregime zou de invloed van Ahold op de strategische beslissingen van Schuitema ontbreken en derhalve zou de positie van Ahold voor de beoordeling van onderhavige concentratie niet relevant zijn.

2 Zie punt 10 van de mededeling van de Commissie betreffende het begrip “betrokken onderneming”, alsmede

(4)

4

Openbare versie

13. Partijen hebben ter onderbouwing van hun standpunt onder meer het volgende naar voren gebracht. Zij hebben gewezen op [afspraken]* tussen Schuitema en Ahold [en]*

meegedeeld dat […]* het nooit tot een commerciële samenwerking tussen Ahold en Schuitema is

gekomen. Ook hebben partijen er op gewezen dat […]* steeds twee van de vijf commissarissen

van Schuitema door Ahold werden voorgedragen […]* zodat drie van de vijf leden geen connecties

met Ahold hebben. Beoordeling

14. Met partijen kan worden vastgesteld dat het structuurregime in beginsel tot gevolg heeft dat belangrijke beslissingsbevoegdheden in handen zijn gelegd van de Raad van Commissarissen van Schuitema. Voorts dienen voorstellen tot ontbinding van de vennootschap of wijziging van de statuten van Schuitema vooraf te zijn goedgekeurd door de vergadering van houders van prioriteitsaandelen (Stichting Gebroeders D. Schuitema, hierna: de Prioriteit).

15. Dit leidt er evenwel niet toe dat zou moeten worden geconcludeerd dat Ahold, in haar hoedanigheid van grootaandeelhouder, niet het vermogen zou hebben om een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van Schuitema, in de zin van artikel 26 van de Mededingingswet, met name waar het gaat om strategische beslissingen ten aanzien van die activiteiten. Volgens de memorie van toelichting is het voor het verkrijgen van zeggenschap in de zin van dit artikel niet vereist dat er invloed ontstaat op de dagelijkse gang van zaken in de onderneming. In beginsel is het voldoende dat invloed wordt verkregen op het beleid dat op lange termijn wordt gevoerd.3 Voorts moet er aan worden herinnerd dat het begrip zeggenschap

in het mededingingsrecht geacht moet worden uitsluitend verband te houden met de middelen om invloed uit te oefenen waarover normaliter de eigenaren van een onderneming de beschikking hebben.4

16. Naar de huidige inzichten kan het structuurregime niet leiden tot een situatie waarin het bestuur zich volledig onafhankelijk van haar grootaandeelhouder opstelt. Ook in het onderhavige geval moet worden aangenomen dat de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

3 Biesheuvel, Daalder, Van Breugel, Mededingingsrecht, Sdu 1998, p. 623.

4 Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “concentratie”, Mededeling van 2 maart 1998 Pb. 1998, nr. C 66, p.

(5)

5

Openbare versie

Schuitema niet blijvend voorbij kunnen gaan aan de wil van Ahold als haar grootaandeelhouder. […]*

17. […]*

18. […]*

19. […]*

20. […]*

21. Ten slotte is in dit kader van belang dat Ahold en Schuitema zich zelf ook als

economische eenheid presenteren door het feit dat Ahold de financiële gegevens van Schuitema als één geheel in de zin van artikel 2:405 Burgerlijk Wetboek in de geconsolideerde jaarrekening van de groep openbaar maakt. Artikel 2:24b Burgerlijk Wetboek omschrijft de groep als een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn

verbonden. In de memorie van toelichting5 wordt aangegeven dat met groep wordt bedoeld: een

groep van naar de rechtsvorm zelfstandige ondernemingen die door kapitaaldeelneming of anderszins met elkaar zijn verbonden en waarvan het centrale beleid in de top wordt bepaald. Voorts wordt in de parlementaire geschiedenis6 gesteld dat het begrip centrale leiding wezenlijk is

voor het vaststellen van een groepsverband. De eis van de centrale leiding brengt met zich mee dat een pure beleggingsmaatschappij die de meerderheid van de aandelen in een andere

vennootschap houdt, niet met die vennootschap in een groep verbonden is.7 Ahold en Schuitema

zijn wel met elkaar in een groep verbonden hetgeen wijst op een centrale leiding vanuit de top van de groep (Ahold) over alle groepsvennootschappen (waaronder Schuitema).

22. Uit het voorgaande blijkt dat Ahold door haar deelneming van 73% in Schuitema in staat is een beslissende invloed op de activiteiten van Schuitema uit te oefenen als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet en dus zeggenschap heeft, zodat de activiteiten van Ahold en

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie. Dit resulteert in een gewijzigde nummering van de voetnoten ten opzichte van de vertrouwelijke versie van het besluit.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

5

Memorie van toelichting op het ontwerp van de wet structuurregeling, zie Asser/Maeijer 2 III, 1994, p. 869.

6 Memorie van antwoord bij de wet tot aanpassing aan de zevende EEG-richtlijn waarbij de tekst van artikel 2:24b

Burgerlijk Wetboek is opgenomen, zie Asser/Maeijer 2 III, 1994, p. 870.

(6)

6

Openbare versie

Schuitema voor de beoordeling van onderhavige concentratie als een samenhangend geheel moeten worden beschouwd.

2. Coördinatie tussen Ahold en Schuitema Standpunt van partijen

23. Ook moet worden stilgestaan bij de argumenten van partijen die ertoe strekken aan te tonen dat de deelneming van Ahold in Schuitema feitelijk geen coördinatie van het marktgedrag tot gevolg heeft. Partijen stellen dat er feitelijk concurrentie plaatsvindt tussen C1000-winkels en Albert Heijn-winkels. Zij wijzen er ook op dat om die reden een integratie van de ketens tot kapitaalvernietiging zou leiden. Ook voeren zij aan dat coördinatie van inkoop en marketing niet denkbaar is wegens verschillen in logistieke systemen, assortiment en commerciële

overwegingen. Beoordeling

24. Bij dit argument van partijen moet allereerst worden aangetekend dat, naar zij ook zelf aangeven, het bij de vraag of er sprake is van zeggenschap van Ahold over Schuitema er om gaat of Ahold over de middelen beschikt om coördinatie van het marktgedrag af te dwingen. […]*

Voorts moet worden opgemerkt dat coördinatie van het marktgedrag kan voortvloeien uit zeggenschapsrelaties maar ook uit andere factoren, met name uit economische banden tussen marktdeelnemers. Daaruit volgt voorts dat zelfs indien tot de conclusie zou moeten worden gekomen dat Ahold niet over zeggenschap over Schuitema beschikt, het nog steeds van belang is na te gaan of er niettemin factoren zijn op grond waarvan de activiteiten van Ahold en Schuitema voor de onderhavige beoordeling als een samenhangend geheel dienen te worden beschouwd. 25. De door partijen naar voren gebrachte aspecten, als samengevat in punt 23, hebben betrekking op het ontbreken van operationele samenwerking tussen Ahold en Schuitema, dan wel hun ketens. In verband met het onderhavige onderzoek is echter van groter belang in hoeverre Ahold en Schuitema in strategische zin onafhankelijk van elkaar opereren. Dit onderscheid is van belang omdat het bedrijfseconomisch rationeel kan zijn om vanuit een gezamenlijke of op elkaar afgestemde strategie meerdere winkelketens te exploiteren die op het operationele vlak met elkaar in concurrentie verkeren, met name wanneer dat ertoe leidt dat zo verschillende marktsegmenten kunnen worden bediend waardoor per saldo een gunstiger marktpositie ontstaat. […]*

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

(7)

7

Openbare versie

26. [Als gevolg van de deelneming van Ahold in Schuitema bestaat tussen deze

ondernemingen een belangenharmonie in bedrijfseconomische zin. Aangezien Ahold voor 73% eigenaar van Schuitema is en dus deelt in de bedrijfsopbrengsten van Schuitema, is de

verhouding Ahold-Schuitema een andere dan die van twee los van elkaar opererende ondernemingen.] * Bij concurrentie tussen onafhankelijke ondernemingen zullen deze bij het

nemen van commerciële beslissingen uitsluitend rekening houden met de gevolgen daarvan voor de eigen onderneming, en zullen de gevolgen die concurrenten van die beslissingen ondervinden in beginsel als irrelevant worden beschouwd. Dit is wezenlijk voor de werking van het

concurrentiemechanisme. De hier aan de orde zijnde situatie is een geheel andere. Door het belang dat Ahold in Schuitema heeft, is het voor Ahold bedrijfseconomisch rationeel om zich bij het bepalen van haar concurrentiestrategie, waaronder mede te verstaan die van haar 100%-dochter Albert Heijn, mede te laten leiden door het belang van Schuitema. Omgekeerd zal Schuitema zich bij het bepalen van haar beleid bewust zijn van haar financiële verbondenheid met Ahold. Met name zal Schuitema zich realiseren dat de waarde die zij voor haar belangrijkste aandeelhouder Ahold creëert niet alleen bepaald wordt door het eigen bedrijfsresultaat en dat Ahold niet geïnteresseerd zal zijn in een bedrijfsresultaat van Schuitema dat behaald is op een wijze die het bedrijfsresultaat van Albert Heijn in aanzienlijke mate negatief beïnvloedt. Een en ander leidt tot de conclusie dat de deelneming van Ahold in Schuitema ertoe leidt dat het voor deze ondernemingen rationeel is om hun commerciële beleid op elkaar af te stemmen.

27. […]*

28. Uit het voorgaande vloeit voort dat, zelfs wanneer ervan zou moeten worden uitgegaan dat Ahold formeel geen zeggenschap heeft over Schuitema daaraan in de gegeven situatie voor de mededingingsbeoordeling van onderhavige voorgenomen concentratie geen doorslaggevend belang kan worden gehecht.

29. Op grond van het voorgaande zal in de navolgende analyse ervan worden uitgegaan dat de activiteiten van Ahold en Schuitema een samenhangend geheel vormen. Wanneer in deze analyse over de activiteiten van partijen wordt gesproken worden de activiteiten van Ahold daaronder mede verstaan.

Relevante productmarkten

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

*

(8)

8

Openbare versie

(1) Inkoopmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen Standpunt van partijen

30. Schuitema is actief op de markt voor de inkoop van dagelijkse consumptiegoederen door middel van haar 100%-dochteronderneming T.S.N. Deze inkooporganisatie koopt niet alleen in ten behoeve van de bij Schuitema aangesloten supermarktketens maar, daarnaast ook voor de supermarktketens Sperwer, Prisma Food-groep, Boon Sliedrecht en Codis. Ahold is eveneens op dit gebied actief door middel van haar inkooporganisatie Albert Heijn. A&P is aangesloten bij de inkooporganisatie Superunie.

31. Partijen sluiten zich aan bij de door de Europese Commissie gegeven definitie van de inkoopmarkt,8 namelijk de markt voor de levering van dagelijkse consumptiegoederen door de

producent van deze goederen aan klanten zoals groothandelaren, detailhandelaren en andere ondernemingen. Volgens partijen brengt deze afbakening met zich mee dat aan de inkoopzijde van een groot aantal beïnvloede markten gesproken kan worden, omdat elke productgroep een afzonderlijke markt vormt.

Beoordeling

32. Vooralsnog kan met partijen worden aangenomen dat de markt waarop zij aan de inkoopzijde actief zijn naast het levensmiddelenbedrijf mede de andere tot de detailhandel te rekenen afzetkanalen omvat. Uit het rapport Bestedingen aan het CBL supermarktassortiment in 19989 blijkt dat per onderscheiden productgroep vrijwel steeds een ander aandeel in het totaal

door het levensmiddelenbedrijf (dat nagenoeg geheel uit supermarkten bestaat10) wordt

afgenomen. Zo blijkt dat het levensmiddelenbedrijf ongeveer 43% van het totaal van vis-, schaal-, en schelpdieren afneemt terwijl dat voor zuivel ongeveer 93% is. Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat voor de beoordeling van de onderhavige transactie uitgegaan moet worden van de markt voor de inkopen van dagelijkse consumptiegoederen voor afzet via de detailhandel, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen

productgroepen.

(2) Detailhandel in dagelijkse consumptiegoederen

8 Zij verwijzen naar de beschikkingen van de Europese Commissie IV/M.784 – Kesko/Tuko, 20 november 1996, PbEG L

110/53 en IV/M.1221 Rewe/Meinl, 3 februari 1999, alsmede naar besluit met zaaknr. 811/Vendex Food Groep - De Boer Unigro, besluit van 15 juli 1998.

(9)

9

Openbare versie

Standpunt van partijen

33. De relevante markt aan de verkoopzijde is volgens partijen de verkoopmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen. Op de verkoopmarkt kan een aantal verkoopkanalen worden onderscheiden. Dagelijkse consumptiegoederen worden aan consumenten verkocht in

supermarkten11, speciaalzaken12, convenience-winkels13 en via horeca/catering14. Daarnaast zal in

de toekomst mogelijk ook teleshopping15 een belangrijke rol gaan spelen bij de verkoop van

dagelijkse consumptiegoederen

34. Partijen zijn van mening dat bij de marktafbakening geen onderscheid hoeft te worden gemaakt naar verkoopkanaal, laat staan dat een segmentering binnen de verkoopkanalen moet worden aangebracht (bijvoorbeeld naar winkeloppervlakte). Zowel in besluiten van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) als in beschikkingen van de Europese Commissie in andere concentratiezaken is een dergelijk onderscheid wel gemaakt en zijn andere verkoopkanalen uitgesloten. In die besluiten wordt hiervoor als argument aangevoerd dat supermarkten en andere verkoopkanalen complementair zouden zijn.

35. Partijen bestrijden dat supermarkten en andere verkoopkanalen complementair zijn, althans zodanig complementair dat bij de beoordeling van concentraties niet met concurrentie van andere verkoopkanalen rekening gehouden hoeft te worden. De uit de veronderstelde complementariteit voortvloeiende strikte scheiding naar verkoopkanaal geeft volgens hen een zeer onvolledig beeld van de daadwerkelijke concurrentieposities op de verkoopmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen.

36. De concurrentie tussen de verkoopkanalen vloeit voort uit de keuzes die een consument moet maken, aldus partijen. Vanuit de consument bezien dienen voor aankopen van dagelijkse consumptiegoederen voortdurend keuzes te worden gemaakt uit diverse verkooppunten, die vaak

11 Onder supermarkten worden alle verkooppunten verstaan die ten minste de volgende acht productgroepen voeren: was-

en reinigingsmiddelen; koffie en thee; dranken; zoetwaren; conserven; meelproducten; toiletartikelen en soepen en sauzen (deze definitie van supermarkten wordt ook door het onderzoeksbureau AC Nielsen gehanteerd).

12

Onder speciaalzaken worden alle verkooppunten verstaan die in een of enkele productgroepen betreffende de levensmiddelen of niet-levensmiddelen gespecialiseerd zijn (bakkers, slagers, groentezaken, drogisterijen, slijterijen et cetera).

13

Onder convenience-winkels worden alle winkeltypen verstaan die inspringen op de behoefte aan gemak bij de consument. Hierbij kan men denken aan avondwinkels, stationswinkels en pompshops.

14 Onder horeca/catering worden alle verkooppunten verstaan die drank, spijzen en/of maaltijden aanbieden. Hiertoe

behoren onder meer restaurants (inclusief afhalen en bezorgen), cafetaria’s, hotels, fastfood, cafés en recreatieparken, maar ook catering / facilitaire horeca (bedrijfskantines, professionele keuken in zorginstellingen en ziekenhuizen et cetera).

15Teleshopping is de verkoop van goederen waarbij bestellingen via internet of andere vormen van telecommunicatie

(10)

10

Openbare

versie

niet tot hetzelfde verkoopkanaal gerekend kunnen worden. De keuze laat de consument afhangen van factoren als tijd, bereikbaarheid, prijs en kwaliteit. Een lunch kan bijvoorbeeld van huis worden meegenomen (supermarkt), in een bedrijfskantine worden gekocht (catering) of bij een speciaalzaak of horecagelegenheid. Ook voor ontbijt en avondeten heeft een consument keuzes. Tijd, bereikbaarheid, prijs en kwaliteit zijn factoren die bij de afweging een rol spelen. Mede vanwege de keuzemogelijkheden is er concurrentie tussen de diverse verkoopkanalen en kan voor dagelijkse consumptiegoederen niet van (volledig) complementaire verkoopkanalen gesproken worden, aldus partijen.

37. Dat de verkoopkanalen niet (volledig) complementair zijn blijkt volgens partijen onder andere uit het feit dat het aandeel van de verkopen van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten en speciaalzaken relatief afneemt ten gunste van verkopen via horeca en catering. Waar de totale consumptieve bestedingen in Nederland van 1990-1997 met 38% zijn

toegenomen, zijn de bestedingen aan buitenshuis eten in diezelfde periode met 56% gestegen. 38. Voor levensmiddelen bedraagt het aandeel van verkoop via supermarkten bijna 70%, aldus partijen. Voor de niet-levensmiddelen die tot het gebruikelijke supermarktassortiment behoren bedraagt het aandeel van de verkoop via supermarkten ongeveer 40%. Dat een

onderzoek niet beperkt dient te blijven tot het verkoopkanaal supermarkt blijkt ook wel uit het feit dat het aandeel van verkopen via supermarkten ten opzichte van verkopen via speciaalzaken en overige verkoopkanalen verschilt per productgroep, aldus partijen.

Beoordeling

39. De zienswijze van partijen dat bij de marktafbakening van de verkoopmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen geen onderscheid hoeft te worden gemaakt naar verkoopkanaal, wordt niet gedeeld.

40. Supermarkten leveren een bepaald assortiment dagelijkse consumptiegoederen voor consumenten die door middel van een zogenaamde one-stop shop hun voedsel- en andere huishoudelijke boodschappen willen doen. Het betreft een ‘mandje’ van dagelijkse

consumptiegoederen die een consument verwacht aan te treffen in een supermarkt.

Supermarkten voeren een volledige lijn en brede selectie van zowel food- als non-food-producten. Concurrentie vindt met name plaats tussen supermarkten die de consument een zodanig assortiment kunnen aanbieden dat deze de meeste huishoudelijke boodschappen op één plaats kan verrichten, zodat een one-stop shop mogelijk wordt gemaakt. Andere winkels dan

supermarkten die dagelijkse consumptiegoederen verkopen, zoals warenhuizen, zeer kleine buurtwinkels, campingwinkels, speciaalzaken en convenience-winkels, hebben een duidelijk afwijkende detailhandelsvorm. Geen van deze winkels biedt een met het assortiment van

(11)

11

Openbare

versie

begrip van een ‘goederenmandje’ concurreert. Ook kan er verschil zijn in aard van de

dienstverlening (zelfbediening of persoonlijke bediening). De diensten van deze winkels dienen daarom als complementair te worden opgevat.16 Derhalve behoort de verkoop van dagelijkse

consumptiegoederen via warenhuizen, zeer kleine buurtwinkels, campingwinkels, speciaalzaken en convenience-winkels niet tot dezelfde productmarkt als de verkoop van dagelijkse

consumptiegoederen via supermarkten.

41. Partijen geven aan dat ook horeca/catering zou concurreren met de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten. Horeca en catering zijn echter naar hun aard totaal andere activiteiten dan de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten, met een totaal ander (hoger) prijsniveau en een andersoortige dienstverlening. Niet bestreden wordt dat de bestedingen aan buitenshuis eten in de afgelopen jaren sterk gestegen zijn. Dit lijkt echter eerder terug te voeren op factoren als een toegenomen welvaartsniveau, een daarbij behorend bestedingspatroon en een wijzigende levensstijl. Uitgaande van de gebruikelijke definitie van de relevante productmarkt17 kan niet worden aangenomen dat horeca/catering tot

dezelfde markt gerekend moeten als die waarop partijen actief zijn.

42. Gelet op het bovenstaande zal in het onderhavige geval worden uitgegaan van de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten. De CBL/CBS-indeling lijkt hiervoor de geëigende indeling.18

43. Niet kan worden uitgesloten dat van andere detailhandelsvormen, zoals speciaalzaken, op lokaal niveau een zekere mate van concurrentiedruk uitgaat op supermarkten. Dit is echter een aspect dat bij de beoordeling van de gevolgen van de concentratie aan de orde moet komen.

Relevante geografische markten

(1) Inkoopmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen Standpunt van partijen

16

Vgl. besluit met zaaknr. 1628/Laurus – Groenwoudt, besluit van 14 februari 2000, punt 18.

17 Verwezen kan in dit verband worden naar de omschrijving in de Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling

van de relevante markt voor het gemeenschappelijk mededingingsrecht, Mededeling van 9 december 1997, Pb. 1997, Nr. C 313, p. 3, punt 7 van deze bekendmaking: “Een relevante productmarkt omvat alle producten en/of diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de consument als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd”.

(12)

12

Openbare

versie

44. Partijen laten zich niet expliciet uit over de geografische dimensie van de inkoopmarkt. Zij gaan evenwel feitelijk uit van een nationale markt en hebben ook enkel gegevens verstrekt met betrekking tot hun positie op de Nederlandse markt.

Beoordeling

45. Alhoewel een aantal marktpartijen heeft aangegeven dat de concurrentie op de inkoopmarkt wellicht Europees is, gaat veruit het merendeel van de bevraagde concurrenten en van de producenten van de levensmiddelen uit van een Nederlandse markt voor de inkoop van dagelijkse consumptiegoederen. In navolging van eerdere besluiten19 kan ook in de onderhavige

situatie worden uitgegaan van een Nederlandse markt.

(2) Detailhandel in dagelijkse consumptiegoederen Standpunt van partijen

46. Partijen stellen zich op het standpunt dat de markt in kwestie lokaal is. Vanuit het oogpunt van de consument bezien, zo brengen partijen naar voren, is de winkeldichtheid in Nederland relatief hoog zodat de consument een groot aantal keuzemogelijkheden heeft binnen een reisafstand van 20 minuten. Zij wijzen er voorts op dat de marktverhoudingen per regio kunnen verschillen door de grote concurrentiedruk die bepaalde regionaal opererende ketens zoals Dirk van den Broek, Dekamarkt, Deen en Jumbo op regionaal niveau kunnen uitoefenen. Beoordeling

47. Met partijen wordt vooralsnog aangenomen dat de markt voor de detailhandel in dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten lokaal is, althans vanuit het gezichtspunt van de klant bezien. Uit het rapport CBL consumententrends 1998 blijkt dat de Nederlandse

consument zijn boodschappen dicht bij huis doet. Iets meer dan de helft gaat te voet of per fiets naar de supermarkt, iets minder dan de helft neemt de auto. Deze verhoudingen zijn in de periode 1995-1997 niet noemenswaardig gewijzigd. De gemiddelde reistijd naar de supermarkt die men het vaakst bezoekt (‘primaire supermarkt’) ligt rond de acht minuten, voor de

supermarkt die in bezoekfrequentie daarna volgt (‘secundaire supermarkt’) is dat nog geen negen minuten. In het rapport wordt geconcludeerd dat bijna 90% van de klanten niet langer dan negen minuten onderweg is naar de supermarkt.

48. De grootte van het gebied waaruit een supermarkt klanten aantrekt

(‘aantrekkingsgebied’) verschilt van geval tot geval. Uit het reeds genoemde rapport CBL

(13)

13

Openbare

versie

consumententrends 1998 blijkt bijvoorbeeld dat in zeer stedelijke gebieden relatief vaak te voet naar de supermarkt wordt gegaan en in niet-stedelijke gebieden veel vaker voor de auto wordt gekozen. Het is meer in het algemeen aannemelijk dat verschillen in de plaatselijke infrastructuur van invloed zijn op de afstand die consumenten voor het doen van hun dagelijkse boodschappen willen overbruggen. Aangenomen kan worden dat vanuit het gezichtspunt van de consument de geografische dimensie van de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten doorgaans beperkt is tot de stedelijke conglomeratie waar de supermarkt zich bevindt, de stad of plaats en in bepaalde gevallen tot de buurt waar de supermarkt zich bevindt.20

49. Voorts is in dit verband van belang dat de marktverhoudingen in Nederland per regio kunnen verschillen doordat in sommige gebieden regionaal opererende ketens actief zijn. Ook kunnen de marktposities van nationaal opererende spelers van regio tot regio of van lokaal gebied tot lokaal gebied sterk variëren.

Keteneffecten

50. In beschikkingen van de Europese Commissie21 en in eerdere andere besluiten van de d-g

NMa22 is aandacht besteed aan de vraag of markten die vanuit het oogpunt van de vrager bezien

lokaal zijn, niettemin onderdeel uit kunnen maken van een markt die een groter geografisch gebied omvat. Deze gedachte steunt in de regel op twee overwegingen. In de eerste plaats is het mogelijk dat lokale markten elkaar steeds deels, als het ware dakpansgewijs, overlappen. Indien de overlap tussen de gebieden voldoende groot is, is het denkbaar dat de concurrentie doorwerkt zodat aanbieders in verschillende gebieden indirect concurrentie van elkaar ondervinden. Indien de concurrentie tussen de onderscheiden gebieden voldoende groot is, dat wil zeggen dat per gebied kan worden geconcludeerd dat een hypothetische monopolist in dat gebied zich niet onafhankelijk van concurrenten in aangrenzende gebieden kan opstellen, dan is de conclusie gerechtvaardigd dat een reeks gebieden die vanuit het perspectief van de vrager bezien afzonderlijke markten vormen, één geografische markt vormt.

51. In hoeverre er in de praktijk sprake zal zijn van een keteneffect als zojuist bedoeld, kan slechts op grond van een feitelijke analyse worden achterhaald. Op voorhand is aannemelijk dat het effect eerder zal werken in stedelijke gebieden dan in landelijke. Voorts moet rekening worden gehouden met het verschil in profiel van supermarkten. Een supermarkt met een ‘discount’-imago is vanuit het oogpunt van de consument wellicht slechts in beperkte mate substitueerbaar voor een supermarkt met een kwaliteitsimago. Als gevolg van dergelijke factoren kunnen

keteneffecten minder snel optreden. Veel zal afhangen van het vestigingspatroon in een te onderzoeken gebied.

(14)

14

Openbare

versie

52. De tweede overweging waarop in dit verband wel wordt gewezen is het verschijnsel dat de concurrentie op een detailhandelsmarkt mede wordt bepaald door winkelketens die hun commerciële beleid op centraal niveau bepalen. Dit kan er toe leiden dat de

concurrentievoorwaarden tussen de verschillende regionale of lokale gebieden meer homogeen worden. Dit aspect moet echter in de concrete situatie worden beoordeeld en worden afgewogen tegen factoren die juist tot een differentiatie van concurrentievoorwaarden op plaatselijk niveau kunnen leiden. In dit verband is het van belang dat er binnen ketens, ook degenen die landelijk actief zijn, ruimte bestaat om in te spelen op lokale concurrentieverhoudingen, zoals een aanpassing van het assortiment en (tijdelijke) prijsaanpassingen. Ook zijn er diverse regionaal opererende ketens die een stempel zetten op de concurrentieverhoudingen in het gebied waar zij werkzaam zijn. Niet kan worden uitgesloten echter, dat keteneffecten en de manier waarop het beleid van supermarktketens wordt gevoerd, tot de conclusie nopen dat sprake is van een nationale markt.

53. In het kader van zaak 1628/Laurus – Groenwoudt23 is door de NMa onderzocht in

hoeverre het commerciële beleid van supermarktketens wordt afgestemd op lokale

marktverhoudingen. Gebleken is dat zowel partijen in die zaak als bevraagde concurrenten vrijwel allemaal hebben aangegeven dat het beleid van supermarktketens weliswaar veelal op centraal niveau wordt bepaald, maar dat de werkelijke concurrentie op lokaal niveau plaatsvindt. Zo kwam uit het onderzoek naar voren dat prijsbeleid in sommige gevallen per locatie zeer afwijkend kan zijn, afhankelijk van de (mate van) concurrentie. Er werd door concurrenten onder meer een voorbeeld gegeven van een plaats waarin een prijsverschil van circa 5% was met de prijzen die elders werden nagestreefd. Door een concurrent werd naar voren gebracht dat bij 30% van de filialen de prijzen afwijken om in te spelen op de plaatselijke concurrentie. Een andere concurrent merkte op dat bij de beoordeling van een voorgenomen concentratie rekening moet worden gehouden met de voordelen die behaald kunnen worden op het terrein van het beheersen van lokale verkoopprijzen. Deze marktpartij gaf eveneens aan dat de posities van supermarkten van een keten op lokaal gebied uiteindelijk het marktaandeel en de winstgevendheid van de gehele keten bepalen. Ook gaven concurrenten aan dat (ook) landelijke spelers plaatselijk of regionaal afwijken van hun landelijke prijsbeleid. Hierbij werd tevens opgemerkt dat de indruk bestaat dat het aantal lokale en regionale verschillen in prijs toeneemt als gevolg van verhevigde

concurrentie. Ook werd de verwachting uitgesproken dat lokale prijsverschillen verder zullen toenemen. Deze lokale prijsaanpassing zou minder kostbaar zijn en uiteindelijk meer

winstgevend voor de grotere marktpartijen met meerdere formules. Een enkele marktpartij was evenwel van mening dat de concurrentie (voornamelijk) landelijk plaatsvindt, en dat het regionaal of lokaal afwijkend opereren organisatorisch en bestuurlijk onwerkbaar en praktisch onmogelijk is. Het gegeven dat met de individuele winkels wordt ingespeeld op lokale

concurrentieomstandigheden, wijst op het bestaan van lokale markten.

(15)

15

Openbare

versie

Conclusie

54. Vanuit het gezichtspunt van de consument bezien is de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten lokaal. Uit het voorgaande blijkt dat slechts na een feitelijke analyse kan worden vastgesteld of in een concreet geval op grond van bijkomende overwegingen geconcludeerd moet worden of in een concreet geval sprake is van lokale, regionale of nationale markten. Wanneer er reden is om te vrezen voor het ontstaan of de versterking van machtsposities in bepaalde lokale gebieden dan ligt het in de rede dat deze gebieden als vertrekpunt gelden voor de analyse waarbij in concreto moet worden nagegaan welke

concurrentieprikkels van buiten die gebieden op de ter plaatse geldende marktomstandigheden worden uitgeoefend. Wanneer markten van regionale of lokale aard zijn dan kan ook de precieze omvang van deze markten slechts van geval tot geval worden vastgesteld of geschat, aangezien daarbij plaatselijke omstandigheden van grote invloed kunnen zijn.

(1) Inkoopmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen Standpunt van partijen

55. Partijen hebben aangegeven dat A&P na de totstandbrenging van de concentratie niet langer zal inkopen via Superunie maar zich zal aansluiten bij T.S.N. Volgens partijen is de versterking van de positie van T.S.N. als gevolg hiervan zodanig beperkt dat daaruit geen relevante wijziging van de marktstructuur zal voortvloeien.

56. De marktaandelen van Schuitema en Ahold op de inkoopmarkt dienen volgens partijen niet bij elkaar te worden opgeteld. De inkooporganisaties van Ahold en Schuitema zijn elkaars grootste concurrenten en zij zijn als zodanig ook actief, aldus partijen. Afstemming van marktgedrag tussen T.S.N. en Albert Heijn ligt volgens partijen net zo weinig voor de hand als afstemming van marktgedrag tussen T.S.N. en andere inkooporganisaties. Wanneer T.S.N. en Albert Heijn gezamenlijk zouden inkopen, verliezen hun formules onderscheidend vermogen en zal een groot aantal supermarktondernemers hun samenwerking met Schuitema opzeggen, aldus partijen. Hetzelfde geldt volgens partijen voor de supermarktorganisaties die inkopen via T.S.N. 57. Partijen geven aan dat het gemiddelde marktaandeel van T.S.N. op de relevante

(16)

16

Openbare

versie

58. Partijen hebben informatie verstrekt over de positie van Schuitema en Ahold in vergelijking met vijf andere inkooporganisaties die alle ten behoeve van Nederlandse supermarkten actief zijn. Partijen hebben de volgende gemiddelde inkoopaandelen24 van de

inkooporganisaties voor de Nederlandse supermarkten, derhalve zonder meetelling van verkoop via andere kanalen, verstrekt.

Tabel 1. Relatieve posities van inkopende partijen in het levensmiddelenbedrijf

Albert Heijn [20-30]% Laurus [20-30] T.S.N. [20-30] Superunie [10-20] Aldi [0-10] Koopconsult [0-10] Lidl [0-10] Totaal 100% Bron: opgave van partijen

Beoordeling

59. Een samenvoeging van de marktaandelen van T.S.N. en A&P op de relevante

inkoopmarkt heeft, gezien het relatief geringe marktaandeel van ongeveer 15% dat daarvan het resultaat is, slechts beperkte gevolgen voor de mededinging op die markt. Uit tabel 1 blijkt dat ook binnen het levensmiddelenkanaal de posities op de inkoopmarkt niet zodanig zijn dat die samenvoeging tot een onevenwichtige situatie respectievelijk een bijzonder sterke positie voor T.S.N. leidt. Een en ander wordt bevestigd door bevraagde leveranciers.

60. Volgens informatie van partijen en van enkele leveranciers opereren T.S.N. en Albert Heijn thans los van elkaar op de inkoopmarkt. Evenwel wordt zowel door concurrenten als door leveranciers gevreesd voor het moment waarop Albert Heijn en T.S.N. eventueel zouden

overgaan tot een gezamenlijke inkoop. Ondanks de daartoe gegeven argumenten van partijen lijkt een dergelijke wijziging in het feitelijk gedrag op de inkoopmarkt allerminst te kunnen worden uitgesloten. Uit een recente uitspraak van de heer Van der Hoeven blijkt duidelijk dat Ahold de relatie met Schuitema als een mogelijkheid ziet voor het behalen van schaalvoordelen:

(17)

17

Openbare

versie

“Maar zowel AH als C1000 moet kijken naar schaalvoordelen. Het benadrukken dat je zo fantastisch zelfstandig bent past daarin niet. Wat heeft het ook voor zin? Wij zullen de directie van Schuitema overhoren

of ze voldoende gebruik maakt van de schaalvoordelen”.25

61. Het ligt in de rede te veronderstellen dat bij de zojuist aangehaalde uitspraak met name aan het behalen van inkoopvoordelen kon worden gedacht. Partijen brengen naar voren dat gezamenlijke inkoop zou leiden tot het verlies van onderscheidend vermogen van de

onderscheiden winkelketens. Dit argument lijkt niet te kunnen worden aanvaard aangezien zowel T.S.N. zelf als bijvoorbeeld Superunie voorbeelden zijn van inkooporganisaties die ten behoeve van verschillende winkelketens inkopen. Voorts is het in beginsel denkbaar, maar geenszins zeker, dat bij Schuitema aangesloten supermarktondernemers en/of bij T.S.N. aangesloten supermarktorganisaties zullen afhaken als tot de zojuist bedoelde centralisatie van inkoop zou worden besloten.

62. In punt 32 is aangegeven dat de marktpositie van het levensmiddelenbedrijf ten opzichte van die van andere afzetkanalen per productgroep sterk verschilt. Dit betekent dat ook de hiervoor in punt 58 gegeven cijfers, wanneer deze naar productgroep worden uitgesplitst, aanmerkelijk zullen verschillen. Er is reden om aan te nemen dat het aandeel van Ahold, Schuitema en A&P gezamenlijk, in de inkopen van bepaalde productgroepen op kan lopen tot ongeveer 40%. Dit wordt bevestigd door de gegevens die van enkele leveranciers werden verkregen.

63. In zaak 811/Vendex Food Groep – De Boer Unigro26 is in verband met het ontstaan van

een positie van 42% op onderhavige inkoopmarkt, waarbij overigens niet is gekeken naar de aandelen per productgroep, de mogelijkheid van het ontstaan van een economische

machtspositie niet uitgesloten27. De Europese Commissie kwam in de zaak Rewe/Meinl tot de

conclusie dat inkoopposities die per productgroep varieerden van 27% tot 33% tot het ontstaan of de versterking van een machtspositie aanleiding zouden kunnen geven.28

64. Anders dan in voornoemde zaken zal als gevolg van de overname van A&P sprake zijn van een relatief geringe toevoeging aan de reeds bestaande marktpositie van Ahold en

Schuitema, waarbij overigens nog nader onderzocht moet worden welke marktposities voor de verschillende productgroepen ontstaan. Rekening moet echter ook worden gehouden met het gegeven dat de inkoopmarkt nauw verbonden is met de verkoopmarkt (in casu met de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten). Met name is het hier van

25 De Telegraaf, 10 mei 1999.

26 Besluit met zaaknr. 811/Vendex Food Groep – De Boer Unigro, reeds aangehaald. 27 Punt 48-49 van genoemde beschikking, reeds aangehaald.

(18)

18

Openbare

versie

belang dat de positie van een detailhandelaar op de inkoopmarkt doorwerkt naar zijn positie op de verkoopmarkt. Een detailhandelsketen die relatief gunstige inkoopvoorwaarden kan bedingen heeft daarmee een instrument in handen om zich op de afzetmarkt krachtiger te manifesteren. Deze inkoopvoordelen kunnen zich vertalen in een gunstiger rendement en daarmee in een generiek meer solide positie, in ruimere mogelijkheden tot het doen van

uitbreidingsinvesteringen en overnames en in ruimere mogelijkheden om zich commercieel te ontplooien en eventueel een offensief marketingbeleid te voeren. Dit leidt ertoe dat de positie die partijen op de inkoopmarkt zullen innemen tevens van belang is bij de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen concentratie op de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten.

Conclusie

65. Een samenvoeging van de marktaandelen van T.S.N. en A&P op de relevante

inkoopmarkt geeft als zodanig geen reden om aan te nemen dat een economische machtspositie op deze markt kan ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt

belemmerd. Bij de beoordeling moet echter rekening worden gehouden met de positie van Ahold op deze markt en met de relatie tussen Ahold en Schuitema. Voorts moet rekening worden gehouden met de betekenis van de inkoopmarkt voor de marktverhoudingen aan de verkoopzijde.

66. Uit het voorgaande en hetgeen hierna wordt besproken met betrekking tot de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten vloeit voort dat de inkoopmarkt nadrukkelijk zal moeten worden betrokken bij de uiteindelijke beantwoording van de vraag of als gevolg van de onderhavige concentratie een economische machtspositie zal ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

(2) Detailhandel voor dagelijkse consumptiegoederen Standpunt van partijen

De relatie tussen Schuitema en haar afnemers

67. Partijen nemen het standpunt in dat Schuitema alleen op de groothandelsmarkt voor dagelijkse consumptiegoederen actief is en niet op de detailhandelsmarkt, omdat zij binnen het kader van franchiseovereenkomsten goederen en diensten levert aan zelfstandige detaillisten. Schuitema heeft, aldus partijen, geen beslissende zeggenschap met betrekking tot de

(19)

19

Openbare

versie

zouden voorts slechts centraal kunnen worden aangestuurd voor zover de met hen gesloten formuleovereenkomst dit toelaat. Als kenmerkend onderscheid tussen het grootwinkelbedrijf en een franchiseketen zien partijen dat laatstgenoemden met elkaar kunnen concurreren op bijvoorbeeld het gebied van prijs en service. Partijen hebben bij de melding een

formuleovereenkomst overgelegd.

68. Partijen hebben voor het geval dat hun standpunt dat Schuitema niet op de

verkoopmarkt actief is, niet zou worden aanvaard, op de verkoopmarkt ook het marktaandeel van Schuitema genoemd.

Marktaandelen

69. Uitgaande van een nationale verkoopmarkt voor levensmiddelen via alle verkoopkanalen is het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen kleiner dan 15%. Als de relevante productmarkt zou worden beperkt tot supermarkten en speciaalzaken (dus exclusief horeca/catering) dan bedraagt het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken ondernemingen [10-20]%. Wanneer voor de bepaling van het marktaandeel van de betrokken ondernemingen alleen wordt uitgegaan van verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten op nationaal niveau, dan is het marktaandeel van Ahold [20-30]%29, dat van Schuitema [10-20]% en

dat van A&P [0-10]%. Hun gezamenlijke marktaandeel op de nationale markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten is in dat geval derhalve [40-50]%.30

70. Partijen hebben ook cijfers gegeven van hun positie op regionaal niveau. Daarbij hebben zij Nederland ingedeeld in vier regio’s.

Marktstructuur

71. Op de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten is volgens partijen een voldoende groot aantal andere, sterke, nationale en regionale spelers actief. Naast Ahold behoren van de supermarktorganisaties ook Laurus, Lidl en Aldi tot een

internationaal concern met financiële slagkracht. Er zijn voorts tal van andere organisaties en ondernemingen die bij regionale of nationale formules zijn aangesloten (Sperwer, Prisma, SRV en Sligro) waarvan een grote concurrentiedruk uitgaat en die een belangrijk tegenwicht vormen tegen Albert Heijn, Schuitema en Laurus. Zo is het marktaandeel van regionale spelers als (de ondernemingen aangesloten bij) Dirk van den Broek, Dekamarkt, Deen en Jumbo op nationaal niveau weliswaar laag; op regionaal niveau zijn deze organisaties echter geduchte concurrenten van de nationaal actieve supermarktorganisaties.

72. De Nederlandse markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten kent (in vergelijking met andere Europese landen) een laag prijsniveau, aldus

29 Dit is het marktaandeel voor 1998.

(20)

20

Openbare

versie

partijen. Tevens kent deze markt een hoge prijselasticiteit. Daaruit blijkt volgens partijen dat de Nederlandse markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten zeer competitief is. Eenzijdige prijsverhogingen worden op de Nederlandse markt onverbiddelijk afgestraft. Daartegenover staat dat eenzijdige prijsverlagingen tot grote omzettoenames leiden. 73. De markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten is qua prijzen zeer transparant. De consument is prijsbewust en wordt daarbij geholpen door

consumentenorganisaties die prijsvergelijkingen maken voor verschillende dagelijkse consumptiegoederen, aldus partijen. Regelmatig spelen op nationaal niveau prijsoorlogen en reclameacties waarvan de consument kan profiteren. Albert Heijn en de ondernemers die zijn aangesloten bij Schuitema beschikken, mede gezien het lage prijsniveau in Nederland en hun onafhankelijke (mede op lage prijzen gerichte) marktgedrag, noch individueel noch in combinatie over voldoende marktmacht om hun prijzen te verhogen zonder dat dit tot verlies van omzet en marktaandeel zou leiden.

74. De Nederlandse markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten is volgens partijen niet alleen competitief maar ook zeer dynamisch. De

supermarktorganisaties ondervinden voor de meeste productgroepen steeds meer concurrentie van (nieuwe) andere verkoopkanalen en van nieuwe winkelformules die worden geïntroduceerd door bestaande organisaties van supermarkten (of van speciaalzaken) of door nieuwe toetreders tot de Nederlandse verkoopmarkt.

75. Er zijn volgens partijen geen zodanige toetredingsbelemmeringen dat door de huidige spelers met potentiële concurrentie van nieuwe spelers of (bijvoorbeeld geografische) uitbreiding van activiteiten door bestaande spelers geen rekening gehouden hoeft te worden. Toetreding tot de markt voor verkoop van dagelijkse consumptiegoederen in Nederland wordt niet of nauwelijks belemmerd door opleidingseisen, door de benodigde informatietechnologie en logistieke kennis of andere faciliteiten. Als drempel voor toetreding voor supermarktorganisaties wordt wel de schaarste aan geschikte vestigingspunten genoemd. Dat de schaarste aan geschikte

vestigingspunten echter geen (onoverkomelijke) drempel vormt, blijkt wel uit de toetreding (en uitbreiding) in de afgelopen jaren van zowel supermarktorganisaties als van ketens van speciaalzaken en horeca, aldus partijen. Een belangrijk nieuwe toetreder als

supermarktorganisatie is Lidl. Lidl is in oktober 1997 in Nederland begonnen met 4 vestigingen. Op dit moment beschikt Lidl over 50 supermarkten. Ook Jumbo is een supermarktorganisatie die er binnen korte tijd in is geslaagd een belangrijke speler op de Nederlandse markt te worden. In de horeca en bij speciaalzaken zijn tal van nieuwe toetreders en (franchise)organisaties die zich snel ontwikkelen.

(21)

21

Openbare

versie

situatie ten opzichte van afnemers, concurrenten en leveranciers zodanig onafhankelijk gedragen dat zij geacht moeten worden een economische machtspositie te hebben.

Standpunt van derden

77. Een aantal concurrenten wees erop dat door de onderhavige concentratie de positie van Ahold verder wordt versterkt. De invloed zal zich sterk doen gelden in gebieden waar Ahold en Schuitema dominant zijn; kleine ketens zouden hier verdrongen kunnen worden. Verder werd erop gewezen dat Ahold in bepaalde wijken een monopolie zal krijgen en voorts zal trachten concurrenten uit de markt te weren.

78. Veel concurrenten wezen op het probleem rond het verwerven van vestigingspunten. Algemeen werd gesteld dat de verwerving van vestigingspunten voor concurrenten nu al een groot probleem is. Volgens een concurrent kan het ‘spel’ om vestigingspunten door Ahold geregisseerd worden. Vestigingspunten voor kleinere spelers op de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten zijn steeds moeilijker te bemachtigen. Projectontwikkelaars en gemeenten hebben een voorkeur voor de grote ketens. Daarnaast werd erop gewezen dat landelijk werkende ketens een duidelijke voorsprong hebben. Door de

onderhavige concentratie wordt de keten Schuitema/Ahold verder versterkt. Een concurrent vond het moeilijk in te schatten of het probleem van de verwerving van vestigingspunten als gevolg van de onderhavige concentratie erger wordt.

Beoordeling

De relatie tussen Schuitema en haar afnemers

79. Het feit dat ondernemers die zijn aangesloten bij een winkelformule uit het oogpunt van vennootschapsrecht onafhankelijke juridische entiteiten zijn en dat de ondernemers zelf het economische risico van hun supermarkt dragen, kan niet als beslissend criterium worden beschouwd om te beoordelen of de concentratie gevolgen heeft voor de positie van deze ondernemers op de markt.31

80. In het besluit in zaak 811/Vendex Food Groep – De Boer Unigro32 is uiteen gezet welke

punten van belang kunnen zijn bij de beoordeling of de binding tussen de exploitant van een winkelformule en de daarbij aangesloten (zelfstandige) ondernemers zodanig is dat de activiteiten van deze zelfstandige ondernemers tot die van de exploitant van de winkelformule dienen te worden gerekend. Van belang wordt onder meer geacht de mogelijkheid van een ondernemer om van franchisegever of winkelformule te kunnen wisselen, het aandeel van de

31Zie IV/M.784 – Kesko/Tuko, reeds aangehaald, overweging 42. Door het Gerecht van eerste aanleg is een en ander

bevestigd in het arrest in zaak T-22/97 – Kesko vs Commission, 15 december 1999, overweging 139.

(22)

22

Openbare

versie

gehele inkoop van de ondernemer bij de centrale en voor welke periode de binding met de exploitant van de winkelformule wordt aangegaan. Voorts zijn andere economische banden tussen de ondernemer en de exploitant van de winkelformule van belang. Deze banden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit leningen of uit huurcontracten van het winkelpand waarin de supermarkt van de ondernemer is gevestigd.

81. De Europese Commissie heeft in haar beschikking Kesko/Tuko33 vergelijkbare criteria

genoemd die (mede) bepalen of de binding tussen ondernemers en de exploitanten van winkelformules waarbij zij zijn aangesloten dusdanig sterk is dat de activiteiten van deze

ondernemers tot die van de winkelformule dienen te worden gerekend. Genoemd werden interne machtsmiddelen van de exploitant van de winkelformule om zich van trouw van de aangesloten ondernemers aan de gemeenschappelijke doelstellingen te verzekeren, waaronder begrepen positieve prikkels als premies en bonussen (bijvoorbeeld naar gelang de afname bij de formule-exploitant) en negatieve prikkels als uitsluiting, detailhandelsovereenkomsten waaruit blijkt dat de banden zeer sterk zijn, en verplichtingen om het logo van de formule-exploitant te voeren.

82. […]*

83. De in punt 82 genoemde factoren vormen aanwijzingen dat in de onderhavige zaak voor de mededingingsrechtelijke beoordeling geen onderscheid gemaakt dient te worden tussen de eigen filialen enerzijds en de bij Schuitema en Albert Heijn aangesloten zelfstandige ondernemers anderzijds. Bij de beoordeling van de gezamenlijke positie van partijen op een lokale markt, kan het feit dat bepaalde supermarkten die tot een winkelformule van partijen behoren, zelfstandige ondernemers zijn, wellicht een nuancering van de positie van partijen inhouden.34

Marktaandelen

84. Er is geen reden om de juistheid van (de orde van grootte van) de door partijen verstrekte marktaandelen op een in geografische zin nationaal afgebakende markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten in twijfel te trekken.

85. Als wordt uitgegaan van concurrentie op lokaal niveau tussen levensmiddelenbedrijven met een CBL/CBS-assortiment, dat wil zeggen met name supermarkten, dan kan de conclusie worden getrokken dat de onderhavige concentratie tot gevolg heeft dat in 90 plaatsen of wijken in Nederland marktaandelen van partijen worden samengevoegd. Aan partijen is gevraagd hun resulterende posities in die plaatsen inzichtelijk te maken door aan te geven hoe groot het omzetaandeel van partijen in die plaatsen is, de vestigingsplaats van concurrenten en de

33 Zaak IV/M.784 – Kesko/Tuko, reeds aangehaald, overweging 39 e.v. Door het Gerecht van eerste aanleg is een en ander

bevestigd in haar arrest in zaak T-22/97 – Kesko vs Commission, reeds aangehaald, overwegingen 141-150.

*

Vertrouwelijke gegevens, gewist voor publicatie.

(23)

23

Openbare

versie

mededingingssituatie in naastgelegen plaatsen. Ook is partijen gevraagd om voor plaatsen met meer dan 50.000 inwoners een verdeling in wijken te maken en dezelfde gegevens te verstrekken. 86. Voor de wijze van berekening van de omzetaandelen van partijen op de lokale markten voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten wordt verwezen naar Bijlage 2. In het onderhavige besluit worden de door partijen aangeleverde omzetaandelen als uitgangspunt genomen. Hoe de door partijen gehanteerde berekening van de omzetaandelen gewaardeerd moet worden, vormt een punt van nader onderzoek.

87. In tabel 1 in Bijlage 1 is weergegeven in welke plaatsen partijen gezamenlijk als gevolg van de concentratie op basis van de door hen verstrekte gegevens een omzetaandeel van 40% of meer behalen. In tabel 2 in Bijlage 1 is weergegeven in welke plaatsen met meer dan 50.000 inwoners er verzorgingsgebieden van supermarkten van partijen zijn, dit volgens de indeling die partijen hanteren, waar partijen gezamenlijk als gevolg van de concentratie een omzetaandeel van 40% of meer behalen.

(24)

24

Openbare

versie

Tabel 2. Omzetaandeel partijen op lokale markten

meer dan [40-100]% 49 15 meer dan [50-100]% 37 9 meer dan [60-100]% 27 7 meer dan [70-100]% 13 3 meer dan [80-100]% 8 -- meer dan [90-100]% 4 --

Bron: Opgave partijen, ook af te leiden uit Bijlage 1

89. In 5 plaatsen en 4 wijken is 100% van de aanwezige supermarkten in handen van partijen. Hoe die situatie is bij een percentage van respectievelijk 90%, 80%, 70% en 60%, laat de onderstaande tabel zien:

Tabel 3. Aantal supermarkten van totaal in handen van partijen op lokale markten

[60-100]% 17 6

[70-100]% 8 4

[80-100]% 5 4

[90-100]% 5 4

100% 5 4

Bron: Opgave partijen, ook af te leiden uit Bijlage 1

90. Uit het voorgaande blijkt dat er in vele verzorgingsgebieden hoge tot zeer hoge marktaandelen ontstaan. Zoals in punt 54 is aangegeven zullen de desbetreffende gebieden het vertrekpunt moeten vormen van een nauwkeuriger analyse van de ter plaatse heersende concurrentieomstandigheden. Hierbij zal met name aandacht moeten worden besteed aan de alternatieven die consumenten hebben in naastgelegen plaatsen of wijken. De gegevens die partijen hebben verstrekt zijn daarvoor onvoldoende.

(25)

25

Openbare

versie

marktaandelen verkrijgen. De aanwezigheid van andere nationale en van regionale spelers is bij die marktaandelen in aanmerking genomen.

92. In reactie op de opmerking dat de Nederlandse markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten zeer competitief is moet worden opgemerkt dat het oogmerk van onderhavig onderzoek is na te gaan welke invloed de voorgenomen concentratie heeft op de toekomstige marktverhoudingen. Bedacht moet daarbij worden dat de

aanbodstructuur op deze markt steeds verder geconcentreerd raakt. Het is daarom allerminst zeker dat het huidige niveau van concurrentie en dynamiek ook na de voorgenomen overname gehandhaafd zal blijven.

Toetreding

93. Volgens partijen zijn er geen zodanig toetredingsbelemmeringen op de markt voor de verkoop van dagelijkse consumptiegoederen via supermarkten dat geen rekening gehouden hoeft te worden met nieuwe concurrenten of uitbreiding van bestaande concurrenten. Partijen gaan hierbij voorbij aan de toetredingsbarrière die de verwerving van vestigingspunten vormt. Door concurrenten is veelvuldig gewezen op de schaarste aan vestigingspunten. Zij wijzen er hierbij ook op dat grote partijen, zoals betrokken ondernemingen, bij de verwerving in een voordeliger positie verkeren dan kleinere spelers op de markt.

94. Het voorgaande wordt bevestigd door cijfers van AC Nielsen.35 In de periode 1-1-1994 tot

1-1-1999 hebben de belangrijkste tien winkelformules36 233 nieuwe verkooppunten verworven. Dit

blijkt meer dan twee keer zoveel te zijn als het aantal verkooppunten dat werd verworven door, zoals in het rapport wordt omschreven, de twaalf andere formules met belangrijk stijgende aantallen winkels. Deze cijfers krijgen extra reliëf door het gegeven dat het totaal aantal winkels in de levensmiddelensector sterk daalt en het gemiddeld vloeroppervlak van de winkels navenant stijgt.

95. Hoewel van tijd tot tijd nieuwe toetreding op onderhavige markt plaatsvindt is vooralsnog niet aannemelijk dat hiervan een concurrentieprikkel uitgaat die in sterke mate een tegenwicht kan bieden tegen de algemene tendens tot schaalvergroting en concentratie in deze sector. Ook in het recente verleden is dit niet gebleken. Voorts is het voordeel dat grote ketens lijken te hebben bij de verwerving van nieuwe vestigingsplaatsen, een belangrijk nader te onderzoeken aspect voor de beoordeling van de gevolgen van onderhavige concentratie voor de mededinging.

35 AC Nielsen, Vademecum van de levensmiddelendistributie 1999, blz. 42-43.

36 Albert Heijn, C1000, Super de Boer, Edah, Aldi, A&P, Willem Groenwoudt / Nieuwe Weme, Plusmarkt, Konmar en

(26)

26

Openbare

versie

Concurrentiedruk door speciaalzaken en andere aankoopkanalen

96. Speciaalzaken en andere aankoopkanalen kunnen, gezien de eerdergenoemde (zie de punten 40 en 41) verschillen in met name de aard van de dienstverlening, niet geacht worden op dezelfde markt actief te zijn als supermarkten. Ten aanzien van de vraag of en in hoeverre zij niettemin concurrentiedruk op supermarkten uitoefenen moet worden opgemerkt dat uit cijfers blijkt dat de supermarkten hun positie ten opzichte van speciaalzaken voortdurend weten te verbeteren.

Tabel 4. Aandelen van winkeltypen in het foodsegment (%)

Levensmiddelenbedrijven 71,9 72,5 72,9 73,6

Speciaalzaken 20,4 19.7 19,2 18,5

Overige aankoopkanalen 7,7 7,8 7,9 7,9

Bron: Bestedingen aan het CBL supermarktassortiment in 1998

97. Verklaring voor deze ontwikkeling is volgens Bestedingen aan het CBL supermarkt-assortiment in 1998 het gegeven dat de aantrekkingskracht van de supermarkt als aankoopplaats nog blijft toenemen als gevolg van zich wijzigende eet- en leefpatronen, waardoor one-stop shopping steeds meer wordt gewaardeerd. Ook wordt in het rapport gesignaleerd dat de supermarkten naar verhouding meer hebben ingespeeld op de verruimde winkelopeningstijden, wat ook geleid heeft tot een aanzienlijke uitbreiding van het aanbod van kant-en-klare maaltijden. Ook AC Nielsen wijst op een trendmatige verschuiving van speciaalzaken naar de

levensmiddelenbedrijven.37

98. Voorts moet worden opgemerkt dat supermarkten ten opzichte van speciaalzaken het grote voordeel hebben dat zij bij de samenstelling van hun assortiment flexibel zijn en zich kunnen aanpassen aan de plaatselijke situatie. Zij kunnen zodoende rekening houden met de aan- of afwezigheid van speciaalzaken, en de concurrentiekracht die daarvan uitgaat. Hierdoor kunnen supermarkten en speciaalzaken in een vooral complementaire verhouding ten opzichte van elkaar komen te staan. Hierbij moet nog worden aangetekend dat voor bepaalde

productgroepen de positie van het levensmiddelenkanaal zodanig sterk is geworden dat de kans dat ten aanzien van die productgroepen op het lokale niveau nog concurrentiedruk vanuit de overige aankoopkanalen wordt uitgeoefend klein is en bovendien voortdurend afneemt.

99. De overige aankoopkanalen zijn markten, warenhuizen, horeca, groothandel, boeren en tuinders en benzinestations. Denkbaar is dat van deze kanalen eveneens een beperkte

concurrentiedruk op supermarkten uitgaat, maar de verschillen met supermarkten in termen van

(27)

27

Openbare

versie

assortiment en dienstverlening zijn nog aanmerkelijk groter dan die tussen supermarkt en speciaalzaak. Deze kanalen kunnen daarom niet als een reëel alternatief voor supermarkten worden beschouwd. Dientengevolge kan op voorhand geen groot gewicht kunnen toegekend aan de concurrentiedruk die van deze kanalen op supermarkten uitgaat. Niet geheel kan echter worden uitgesloten dat dit onder specifieke plaatselijke omstandigheden anders ligt. Dit zou echter op lokaal niveau moeten worden onderzocht.

Conclusie

100. In punt 54 werd aangegeven dat er vooralsnog reden is om voor de beoordeling van de onderhavige concentratie uit te gaan van de situatie op lokaal niveau. Uit de door partijen verstrekte gegevens is naar voren gekomen dat zij in een groot aantal plaatsen en wijken sterke tot zeer sterke positie verkrijgen. Gelet daarop is er reden om aan te nemen dat er op lokaal niveau als gevolg van de onderhavige concentratie economische machtsposities kunnen ontstaan of worden versterkt die tot gevolg hebben dat een daadwerkelijke mededinging op de

Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd. In punt 54 is er reeds op gewezen dat voor een verantwoorde conclusie terzake de omvang van

verzorgingsgebieden en/of eventuele lokale markten nader onderzoek is vereist. Bij de samentelling van de marktposities kan in dit stadium van de procedure derhalve nog geen afgewogen oordeel worden gegeven over de afstand van de naastgelegen plaatsen tot de plaatsen waar partijen gezamenlijk als gevolg van de concentratie een sterke tot zeer sterke positie

verkrijgen. Ook kan nog niet met zekerheid worden aangegeven vanaf welke lokale marktaandelen een economische machtspositie zal ontstaan. Bij de beoordeling van de posities op lokaal niveau kan voorts rekening worden gehouden met eventuele concurrentiedruk van andere

detailhandelsvormen, de rol die de aanwezigheid van franchisenemers speelt, de verschillen tussen formules en de toetredingsbarrière die de verwerving van vestigingspunten vormt. Bij de verdergaande analyse van bepaalde lokale gebieden waar reden is om te vrezen voor het ontstaan of versterken van een economische machtspositie op lokaal niveau, kunnen deze aspecten worden meegewogen.

101. Na onderzoek van deze melding is de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot de conclusie gekomen dat de gemelde operatie binnen de werkingssfeer valt van het in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet geregelde

(28)

28

Openbare

versie

daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

102. Gelet op het bovenstaande deelt de directeur-generaal van de Nederlandse

mededingingsautoriteit mede dat voor het tot stand brengen van de concentratie waarop de melding betrekking heeft een vergunning is vereist.

103. Voor zover dit besluit meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over feiten of

omstandigheden die van belang zijn voor de beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 41 van de Mededingingswet, heeft dit oordeel naar zijn aard een voorlopig karakter en bindt dit de directeur-generaal niet bij zijn beslissing op die aanvraag.

Datum: 22 februari 2000

w.g. A.W. Kist

Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de

(29)

29

Openbare

versie

Omzetaandelen supermarkten in % Aantal

supermarkten

Plaats Ahold Schuitema A&P Gezamenlijk van totaal

Aalsmeer [30-40]% [30-40]% [10-20]% [70-80]% 3 van 3

Axel [50-60]% -- [40-50]% [90-100]% 2 van 2

Bergen op Zoom [20-30]% [0-10]% [10-20]% [50-60]% 3 van 8

(30)

30

Openbare

versie

Rijswijk [30-40]% [0-10]% [0-10]% [40-50]% 3 van 8

Roermond [20-30]% [0-10]% [10-20]% [40-50]% 3 van 10

Sas van Gent [40-50]% -- [50-60]% [90-100]% 2 van 2

’s-Gravenzande [10-20]% [0-10]% [10-20]% [40-50]% 3 van 4 Soest [30-40]% [10-20]% [10-20]% [60-70]% 3 van 5 Steenbergen [30-40]% -- [20-30]% [60-70]% 2 van 5 Terneuzen [30-40]% -- [20-30]% [60-70]% 2 van 5 Uithoorn [50-60]% [10-20]% [10-20]% [80-90]% 3 van 4 Ulft [20-30]% -- [30-40]% [50-60]% 2 van 4 Vaals -- [30-40]% [0-10]% [40-50]% 2 van 5 Vlissingen [30-40]% -- [10-20]% [40-50]% 2 van 10 Vught [30-40]% -- [10-20]% [40-50]% 2 van 4 Waalwijk [40-50]% -- [10-20]% [50-60]% 2 van 8 Wateringen [30-40]% -- [40-50]% [80-90]% 2 van 3 Weert [20-30]% [0-10]% [10-20]% [40-50]% 3 van 11 Weesp [40-50]% -- [30-40]% [70-80]% 2 van 5 Wijk bij Duurstede [30-40]% -- [20-30]% [50-60]% 2 van 5 Woerden [10-20]% [30-40]% [10-20]% [60-70]% 3 van 6 Zundert [30-40]% -- [10-20]% [50-60]% 2 van 5

Omzetaandelen supermarkten in % Aantal

supermarkten

Wijk Ahold Schuitema A&P Gezamenlijk van totaal

(31)
(32)

32

Openbare

versie

1. Partijen hebben bij de berekening van hun omzetaandeel op een lokale markt

gemakshalve kleine supermarkten en rijdende winkels (met een verkoopoppervlakte van minder dan 250 m2 niet meegenomen. Partijen hebben aangegeven dat zij uiteraard beschikken over

informatie over de jaarlijkse omzetten van de supermarkten van bij Schuitema aangesloten ondernemers en van filialen van A&P. Zij hebben aangegeven dat zij daarentegen niet beschikken over informatie over de jaarlijkse omzet per vestiging van hun concurrenten (dit geldt zowel voor speciaalzaken als voor horeca en andere supermarkten, waaronder Albert Heijn). Het is derhalve voor hen niet mogelijk om per wijk of plaats een omzetaandeel te bepalen aan de hand van de totale omzet van de in de betreffende wijk of plaats gevestigde supermarkt.

2. In plaats van de totale omzet van de supermarkten in een wijk of plaats hebben partijen de consumentenbestedingen in een wijk of plaats als referentiepunt gekozen. De in de bijlage genoemde omzetaandelen geven het aandeel weer van de supermarkt van Ahold (Albert Heijn en Primarkt), Schuitema en A&P in een wijk of plaats in de bestedingen van de inwoners uit die wijk of plaats.

3. De totale omzet per wijk of plaats is gebaseerd op toonbankbestedingen (supermarkten en speciaalzaken) per hoofd van de Nederlandse bevolking aan dagelijkse consumptiegoederen van NLG 3.963 in 1999, ofwel NLG 76 per week.38 Omdat ongeveer 75% van de

toonbankbestedingen via supermarkten wordt gedaan, kan voor supermarkten worden uitgegaan van een gemiddelde besteding van NLG 58 per week per inwoner. Deze bedragen en het

genoemde percentage hebben partijen gebaseerd op een schatting van het Trendrapport Detailhandel 1998 van het EIM, waarbij wordt uitgegaan van de detailhandelsbestedingen. Door vermenigvuldiging van de totale bevolking per wijk of plaats met het bedrag van NLG 58 per week is de veronderstelde besteding per week per wijk of plaats vastgesteld.

4. De aldus veronderstelde besteding per week per wijk of plaats wordt afgezet tegen de bestedingen per supermarkt van een bij Schuitema aangesloten ondernemer door de inwoners van de betreffende wijk of plaats. Door de weekomzet van de bij Schuitema aangesloten supermarkt te vermenigvuldigen met het percentage van deze weekomzet dat afkomstig is van inwoners van de betreffende plaats of wijk kan het omzetaandeel van de plaatselijke vestiging van een supermarkt van een bij Schuitema aangesloten supermarktondernemer worden vastgesteld. Het deel van de weekomzet dat afkomstig is van inwoners van de betreffende plaats of wijk kan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover een andere operator aangewezen is als aanbieder met aanmerkelijke macht op de markt in de zin van artikel 6.4 Telecommunicatiewet en verplicht is interconnectie

mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, aangezien op grond van de ter beschikking staande gegevens met voldoende zekerheid

Evenals in de eerdere zaken kan in het onderhavige geval in het midden worden gelaten of de markt voor detailhandel in auto’s, onderdelen, accessoires, onderhoud en reparaties

Samenvattend kan worden gesteld dat de gezamenlijke marktaandelen van partijen een vertekend beeld geven van de concurrentieverhoudingen op de markt voor jeugdtijdschriften,

Gezien het gezamenlijke marktaandeel van partijen en het aantal concurrenten op de markt voor (groot)handel van papier is er geen reden om aan te nemen dat als gevolg van de

Aangezien Fresh Del Monte niet actief is op dit gebied zal in onderhavig besluit niet nader op de mogelijke markt voor de productie en distributie van vruchtenconserven

Deze verplichtingen kunnen als rechtstreeks verbonden aan, en noodzakelijk voor de verwezenlijking van, de beoogde concentratie worden beschouwd, maar uitsluitend voor zover zij

Of ten aanzien van het produceren van noten, notenproducten en pindakaas sprake is van een aparte markt voor het ter beschikking stellen van productiecapaciteit aan de