• No results found

Aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen te Leikendreef Lorkendreef (Groene Gordel) Brugge - Tillegem

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen te Leikendreef Lorkendreef (Groene Gordel) Brugge - Tillegem"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAAP België - Rapport 215

Aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen te Leikendreef – Lorkendreef (Groene Gordel) Brugge - Tillegem

Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Verslag van de Resultaten Bureauonderzoek – 2018E127 Landschappelijk booronderzoek – 2018E309 Verkennend archeologisch booronderzoek – 2018G222

Eke 2018

(2)

Colofon

Opdrachtgever: Provincie West-Vlaanderen

Titel: Aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen te Leikendreef – Lorkendreef (Groene Gordel )

Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Bureauonderzoek - 2018E127

Landschappelijk booronderzoek – 2018E309 Verkennend booronderzoek – 2018G222

Status: definitief

Datum: 27 september 2018

Auteurs: De Mulder Jelle W., Pincé Possum

Projectbegeleiding: Van de Vijver Mieke

Kaartvervaardiging: Claus Annelies, Pincé Possum

Terreinwerk: Pincé Possum

Materiaalstudie: Ryssaert Caroline

Projectcode: 2018E127, 2018E309, 2018G222

Raapproject: TILE01

Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

Bewaarplaats documentatie: RAAP België, Begoniastraat 13, 9810 Eke

Bevoegd gezag: agentschap Onroerend Erfgoed

RAAP België BVBA Begoniastraat 43 9810 Eke

telefoon: 09/311 56 20 - 0498/44 16 99 E-mail: raap@raap.be

© RAAP België bvba, 2018

RAAP België aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

(3)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

Samenvatting ... 4

1 Inleiding ... 6

1.1 Administratieve gegevens ... 6

1.2 Kader en aanleiding ... 8

1.2.1 Aanleiding ... 8

1.2.2 Geografische situering ... 8

1.2.3 Huidige situatie van het projectgebied ... 9

1.2.4 Juridische context ... 11

1.2.5 Geplande werken ... 12

1.3 Opzet en onderzoeksopdracht ... 14

1.3.1 Opdracht ... 14

1.3.2 Opzet van het vooronderzoek ... 14

1.4 Leeswijzer ... 14

2 Verslag van resultaten: bureauonderzoek ... 15

2.1 Beschrijvend gedeelte ... 15

2.1.1 Administratieve gegevens ... 15

2.1.2 Archeologische voorkennis ... 15

2.1.3 Onderzoeksopdracht ... 15

2.1.4 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het bureauonderzoek ... 16

2.2 Resultaten ... 18

2.2.1 Aardkundige gegevens ... 18

2.2.2 Archeologische gegevens ... 24

2.2.3 Historische gegevens ... 28

2.2.4 Verstoringshistoriek ... 31

2.3 Archeologisch verwachtingsmodel... 32

2.4 Beantwoorden van de onderzoeksvragen ... 34

2.5 Assessment ... 38

3 Verslag van resultaten: landschappelijk booronderzoek 2018E309 ... 40

3.1 Beschrijvend gedeelte ... 40

3.1.1 Administratieve gegevens ... 40

3.1.2 Onderzoeksopdracht ... 40

(4)

3.1.3 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het landschappelijke booronderzoek . 41

3.2 Assessmentrapport landschappelijk booronderzoek ... 43

3.2.1 Beschrijving van de aardkundige opbouw van het onderzochte gebied ... 43

3.2.2 Datering en interpretatie van het onderzochte gebied ... 45

3.2.3 Confrontatie met de resultaten van het bureauonderzoek ... 46

3.2.4 Archeologisch verwachtingsmodel ... 46

3.2.5 Beantwoorden van de onderzoeksvragen... 46

3.2.6 Synthese / beschrijving potentieel op kenniswinst ... 48

4 Verslag van resultaten: verkennend archeologisch booronderzoek 2018G222 ... 49

4.1 Beschrijvend gedeelte ... 49

4.1.1 Administratieve gegevens ... 49

4.1.2 Onderzoeksopdracht ... 49

4.1.3 Onderzoeksstrategie & werkwijze van het verkennend archeologisch booronderzoek 50 4.2 Assessmentrapport verkennend archeologisch booronderzoek ... 54

4.2.1 Beschrijving van de aardkundige opbouw van het onderzochte gebied ... 54

4.2.2 Assessment van vondsten ... 57

4.2.3 Assessment van stalen ... 58

4.2.4 Conservatie‐assessment ... 58

4.2.5 Assessment van sporen, spoorcombinaties en archeologische structuren ... 58

4.2.6 Datering en interpretatie van het onderzochte gebied ... 58

4.2.7 Verklaring voor het ontbreken van archeologische vondsten, sporen of een archeologische site [indien deze niet werden aangetroffen] ... 59

4.2.8 Confrontatie van de bevindingen met de resultaten van voorgaande onderzoeksfases 59 4.2.9 Archeologisch verwachtingsmodel en beantwoording van de onderzoeksvragen... 59

4.2.10 Synthese / beschrijving potentieel op kenniswinst ... 61

5 Bibliografie ... 62

5.1 Uitgegeven bronnen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 5.2 Onuitgegeven bronnen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 5.3 Geraadpleegde websites ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 6 Bijlages ... 67

(5)

Samenvatting

In opdracht van de provincie West-Vlaanderen, heeft RAAP België een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor de aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen langs de Leikendreef – Lorkendreef in het provinciaal domein te Tillegem, in de Groene Gordel rond Brugge. Het doel van dit onderzoek was na te gaan of er kans is op aanwezigheid van waardevolle archeologische resten. Hierbij zijn gegevens verzameld over aardkundige, archeologische en historisch context van het plangebied. Op basis daarvan is een archeologische verwachting opgesteld en is nagegaan wat de invloed is van de werken op het archeologisch erfgoed en welke maatregelen er dienen te worden genomen in functie van eventueel verder onderzoek van archeologische gegevens.

Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat het plangebied hoofdzakelijk gelegen is in een beekdal met vrij natte zand, lichte zandleem en lemige zandbodems. Het noordelijk deel daarentegen bevindt zich ter hoogte van een vernauwing in een dekzandrug en bestaat uit eolische afzettingen uit het Laat-Weichseliaan of Vroeg-Holoceen met drogere zandgronden tot gevolg. Deze vernauwing ligt dus op de overgang tussen droge (en hoger gelegen) gebieden en natte (lager gelegen) zones. Dergelijke gradiëntzones werden vaak bewoond door jager-verzamelaars in de steentijd waardoor deze zone een hoge trefkans op steentijdsites heeft. Dit is ondersteund door verschillende bekende archeologische Mesolithische vindplaatsen in de buurt. Cartografische bronnen, luchtfoto’s en aangeleverde informatie hebben verder aangetoond dat het plangebied minstens sinds de 18e eeuw onbebouwd is gebleven en dat een weg het meest noordelijke deel van het fietspad volgt, wat de kans op bewaring van mogelijk aanwezige steentijd (en andere archeologische) resten verhoogt indien de weg het Pleistoceen dek niet doorsnijdt. Daarnaast wees de bodemkaart van Vlaanderen op het voorkomen van een bewaarde B-horizont in de zandbodems in het noordelijke gedeelte van het plangebied, wat de aanwezigheid van intacte bodemprofielen suggereert waarin archeologische resten goed bewaard kunnen zijn. Het was dus van belang de dikte van de bouwvoor te achterhalen in dit gedeelte van het plangebied om te weten of de geplande ingrepen archeologisch interessante niveaus zullen verstoren en om te achterhalen of de oude weg het Pleistoceen dek al dan niet heeft aangetast.

Omwille hiervan werd een landschappelijk bodemonderzoek uitgevoerd. De landschappelijke boringen toonden aan dat de bouwvoor ter hoogte van boring 3 een beperkte diepte van 30 cm – mv heeft waaronder het bodemprofiel grotendeels bewaard is. Dit impliceert een verhoogde kans op het aantreffen van vondsten uit zowel de tijd van jager-verzamelaars als uit jongere periodes op de locatie van deze boring. De geplande werkzaamheden zullen echter een verstoring van de gave bodem met deze potentiële archeologische horizonten veroorzaken. In de andere landschappelijke boringen was de oorspronkelijke bodem niet bewaard. Dit leidde tot de conclusie dat een verkennend archeologisch booronderzoek in een alternerend grid was aangewezen tussen boringen 2 en 4 (vertrekkende vanaf boring 3) als vervolgonderzoek om mogelijke steentijdsites te kunnen lokaliseren. Standaard is het driehoeksgrid in de verkennende fase 10 x 12 m, hier is echter geopteerd om een nauw grid van 5 x 6 m toe te passen gezien de beperkte omvang en breedte van het tracé. Tijdens dit archeologisch booronderzoek werd op één locatie vuursteen aangetroffen die getuigt van de aanwezigheid van een steentijd aanwezigheid in de nabijheid. Er kan echter geen zekerheid verschaft worden over de gaafheid of locatie van deze site aangezien de chip werd

(6)

aangetroffen in een verstoord profiel. Daarnaast gaat het om een klein gebied waarin een paleosol bewaard gebleven is (ca. 280 m²) en begint het archeologisch niveau op de locaties op een diepte tussen 30 en 60 onder het maaiveld. De geplande werkzaamheden zullen dus de bewaarde paleosol niet overal aansnijden. Bovendien is het projectgebied reeds gedeeltelijk verstoord door de plaatsing van elektriciteits- en telecommunicatiekabels in het verleden. Al deze factoren zorgen ervoor dat het potentieel op kenniswinst zeer beperkt is en wordt er geen verder onderzoek geadviseerd.

(7)

1 Inleiding

1.1 Administratieve gegevens

Projectcode agentschap Onroerend Erfgoed:

Voor elke fase van vooronderzoek is een projectcode bekomen bij het agentschap Onroerend Erfgoed. Deze projectcode is op alle documenten van het vooronderzoek, registratie, verpakking van vondstenmateriaal en verpakking van stalen aangebracht.

2018E217 Aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen te Leikendreef – Groene Gordel 2018E309 Aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen te Leikendreef – Groene Gordel

landschappelijk bodemonderzoek

2018G222 Aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen te Leikendreef – Groene Gordel verkennend archeologisch booronderzoek

Onderzoekskader: opstellen van een archeologienota voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen

Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

Naam plangebied en/of toponiem: Leikendreef – Lorkendreef, Provinciedomein Tillegem

Adres: Lorkendreef – Leikendreef, Provinciedomein Tillegem,

Deelgemeente/Gemeente: 8000, Brugge

Provincie: West-Vlaanderen

Kadastrale gegevens: (Figuur 1)

- Brugge Sint-Michiels, afdeling 1, sectie A, percelen 662C, 672A, 672B, 673, 674 - Loppem, afdeling 2, sectie A, perceel 237

- Loppem afdeling 2, sectie B, perceel 120F²

Oppervlakte betrokken percelen: 46 300 m²

Oppervlakte plangebied: 3432 m²

Oppervlakte geplande bodemingrepen: 3432 m²

Bounding box in lambertcoördinaten (X/Y):

zuidwest: X: 67501.2 Y: 207210.59 noordoost: X: 67806.2 Y: 207534.46

(8)

Figuur 1 Projectie van het plangebied op het kadasterplan (bron: Grootschalig Referentiebestand Vlaanderen, AGIV).

(9)

1.2 Kader en aanleiding

1.2.1 Aanleiding

RAAP België heeft in mei 2018 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd ten behoeve van het plangebied Lorkendreef – Leikendreef in provinciaal domein Tillegem te Brugge.

Directe aanleiding vormt de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor de aanleg van recreatieve fietsvoorzieningen langs de Leikendreef en Lorkendreef in het provinciedomein Tillegem, dat gelegen is in de Groene Gordel rond Brugge.

1.2.2 Geografische situering

Het plangebied is te situeren op zo’n 5 km ten zuidwesten van de historische stadskern en is gelegen buiten de stadsagglomeratie in de groene zone rond Brugge (Figuur 2). Het gebied staat op het gewestplan ingekleurd als bosgebied. 300 m ten oosten en 600 m ten zuiden van het plangebied lopen respectievelijk de N397 en de E40. Het langste, rechte en meest westelijk gelegen stuk van het fietspad, dat vertrekt van aan de Lorkendreef, passeert verder naar het zuiden nog dichtbij de Onze- Lieve-Vrouwedreef. Net voor het fietspad de voorziene aansluiting maakt met de Leikendreef kruist het nog de Kerkebeek.

Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 3432 m².

Figuur 2 Topografische kaart (ruim) met projectie van het plangebied (bron: OPENSTREETMAP-AUTEURS, zonder datum).

(schaal: 1 : 20 000)

(10)

1.2.3 Huidige situatie van het projectgebied

Het plangebied is momenteel, zoals aangegeven op het gewestplan, in gebruik als bosgebied (Figuur 3). Op sommige delen van het toekomstige fietspad zijn onverharde boswegels aanwezig (Figuur 3, Figuur 4 & Figuur 5).

Figuur 3 Recente luchtfoto met daarop de geplande aanleg van het fietspad (schaal: 1 : 5 000) (bron: AGIV, 2018d)

(11)

Figuur 4 Bodembedekkingskaart met daarop de projectie van het plangebied (schaal: 1 : 5 000) (bron: AGIV, 2018b)

Figuur 5 Enkele foto’s van de hedendaagse situatie op het terrein (bron: Provincie West-Vlaanderen)

(12)

1.2.4 Juridische context

Het archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de archeologienota Leikendreef – Lorkendreef (Groene Gordel) te Brugge die door RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154) ter bekrachtiging is voorgelegd aan het agentschap Onroerend Erfgoed.

Het plangebied ligt niet in een gebied zonder archeologisch erfgoed zoals deze zijn vastgesteld in het besluit van de administrateur-generaal van 22 mei 2018.1

De geplande bodemingrepen zijn mogelijk bedreigend voor eventuele archeologische resten. De bekrachtigde archeologienota dient bij de aanvraag van de vergunning te worden toegevoegd krachtens het Onroerend Erfgoeddecreet van 12 juli 2013. De aanvraag van vergunning betreft immers een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor een perceelsoppervlak van 46 300 m² van de betrokken percelen en met een voorziene bodemingreep op 3432 m². Hierdoor worden de gestelde oppervlaktegrenzen overschreden, waardoor het opstellen van een archeologienota noodzakelijk is.

De criteria wanneer een archeologienota verplicht is, worden hieronder aangeduid op de beslissingsboom van het agentschap Onroerend Erfgoed.

Figuur 6 Beslissingsboom, criteria bij omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, deel 1 (bron:

Agentschap Onroerend Erfgoed)

1 https://besluiten.onroerenderfgoed.be/besluiten/14626/bestanden/18099

(13)

1.2.5 Geplande werken

Er wordt de realisatie gepland van recreatieve fietsvoorzieningen tussen de Lorkendreef en Leikendreef in het provinciaal domein Tillegem, in de Groene Gordel rond Brugge. Voor de aanleg van dit fietspad in half verharding wordt uitgegaan van een aantal bodemingrepen (Figuur 7 & Figuur 8).

Ter hoogte van het fietspad wordt over het hele traject de losse bovenlaag afgeschraapt. Deze wordt terug open gespreid naast het aan te leggen fietspad. Deze werkzaamheden zullen plaats vinden over een oppervlakte van 3432 m². Verder wordt ook nog voor de fundering van 3,7 m breed voorzien, deze wordt uitgevoerd in natuursteenslag en wordt ca. 20 – 23 cm diep uitgegraven. Geschat wordt dat hiervoor ca. 423 m³ grond zal worden verzet over een oppervlakte van 2115m². Deze fundering zal worden aangebracht op een laag geotextiel. De breedte van het fietspad zelf zal 3 m bedragen.

Tabel 1 Tabel met de geplande werken

Ingreep Geschatte verstoringsdiepte Oppervlakte Afschrapen bovenlaag 0 cm – 10 cm 3432 m²

Uitgraven fundering 20 – 23 cm 2115 m²

Verstoringen door vergraving

Een verstoring door vergravingen heeft een sterk destructieve impact op het archeologisch bodemarchief wanneer deze vergravingen het archeologisch niveau aansnijden. De ingrepen voor de aanleg van het fietspad vormen bijgevolg een mogelijke bedreiging voor het archeologisch erfgoed in de ondergrond, vooral wanneer men rekening houdt met een buffer van een 20-tal cm.

(14)

Figuur 7 Overzichtsplan van werkzaamheden (bron: Ontwerpplan, Provincie West-Vlaanderen)

Figuur 8 Dwarsprofiel van het fietspad (bron: type-dwarsprofiel, Provincie West-Vlaanderen)

(15)

1.3 Opzet en onderzoeksopdracht

1.3.1 Opdracht

Het archeologisch vooronderzoek heeft als opdracht het inventariseren, waarderen en veiligstellen van eventueel aanwezig waardevol archeologisch erfgoed binnen de grenzen van het plangebied:

1. inventariseren: zijn er archeologische sites te lokaliseren en welke zijn hun karakteristieken (types, datering, begrenzing, bewaringstoestand en relatie met het landschap)?

2. waarderen: wat is de kenniswaarde van eventuele aanwezige archeologische sites?

3. veiligstellen: hoe moet met eventuele waardevolle archeologische sites worden omgegaan in het kader van de geplande bodemingrepen (in situ, ex situ)?

1.3.2 Opzet van het vooronderzoek

Het archeologisch vooronderzoek beoogt steeds een minimum aan destructie van het archeologisch erfgoed. Vooraleer de opportuniteit van vooronderzoek met ingreep in de bodem af te wegen, is aldus eerst de opportuniteit van de diverse (combinaties van) methoden voor vooronderzoek zonder ingreep in de bodem afgewogen.

De keuze van de (combinaties van) methoden is steeds gebaseerd op volgende vier criteria:

1. mogelijkheid: is het mogelijk om de methode toe te passen binnen het plangebied?

2. nut: kan een bruikbaar resultaat verwacht worden met de toepassing van de methode?

3. schadelijkheid: kan toepassing van de methode het te verwachten bodemarchief overdreven beschadigen?

4. noodzaak: rechtvaardigt de kost van de methode het te verwachten resultaat?

Vooronderzoek zonder ingreep in de bodem Vooronderzoek met ingreep in de bodem a. bureauonderzoek

b. landschappelijk bodemonderzoek c. geofysisch onderzoek

d. veldkartering

e. verkennend archeologisch booronderzoek

f. waarderend archeologisch booronderzoek

g. proefsleuven en proefputten

1.4 Leeswijzer

Ieder archeologisch vooronderzoek begint noodzakelijkerwijs met een bureauonderzoek (zie hoofdstuk 2). Over de aanvullende fasen van vooronderzoek is in volgorde van uitvoering gerapporteerd: landschappelijk booronderzoek (§3) en verkennend archeologisch booronderzoek (§4).

Bij elke fase van vooronderzoek is de vraagstelling gespecifieerd, de methode toegelicht en over bekomen resultaten gerapporteerd. Iedere fase eindigt met het afwegen van de noodzaak van verder vooronderzoek. Hiertoe wordt een uitspraak gedaan over het potentieel op kennisvermeerdering hierbij en de eventuele aard daarvan.

(16)

2 Verslag van resultaten: bureauonderzoek 2.1 Beschrijvend gedeelte

2.1.1 Administratieve gegevens

Onderstaande gegevens zijn aanvullend op de administratieve gegevens zoals in het inleidend deel weergegeven en zijn specifiek van toepassing op de bureaustudie.

Projectcode agentschap Onroerend Erfgoed: 2018E127

Betrokken actoren: erkend archeoloog

Wetenschappelijke begeleiding: n.v.t.

2.1.2 Archeologische voorkennis

- Kennis van eventueel eerder archeologisch uitgevoerd onderzoek (zie 0) - Indien reeds gekende verstoorde zones aangeven (zie 2.2.4)

2.1.3 Onderzoeksopdracht Doelstelling 2.1.3.1

Het bureauonderzoek vormt de eerste stap van archeologisch vooronderzoek. Het vooronderzoek heeft als opdracht het inventariseren, waarderen en veiligstellen van eventueel aanwezig waardevol archeologisch erfgoed binnen een projectgebied. Tijdens het bureauonderzoek wordt getracht deze doelstelling te realiseren door raadpleging van gekende en ontsloten informatiebronnen.

Uit de bureaustudie dient de nood tot verder onderzoek of behoud in situ te worden ingeschat.

Indien de resultaten voldoende informatie opleveren, of er geen vervolgtraject kan worden uitgevoerd voorafgaand het bekomen van de vergunning, zal een programma van maatregelen worden uitgeschreven met aanbevelen.

Wetenschappelijke vraagstelling 2.1.3.2

In het kader van dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd. Ze zijn onderverdeeld in drie categorieën die elk een onderdeel van de doelstelling weerspiegelen:

Ondergrond en landschapsgeschiedenis, archeologische resten en impact van de geplande bodemingrepen.

Ondergrond en landschapsgeschiedenis:

I. Hoe is de aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied?

a. Welke processen van bodemvorming zijn bekend?

b. Welke geomorfologische processen zijn bekend?

II. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging?

(17)

Archeologische resten:

III. Zijn er reeds gekende archeologische gegevens binnen en in de omgeving van het plangebied?

a. Wat is de aard en ouderdom van bekende archeologische resten?

b. Wat is de conserveringsgraad en gaafheid van bekende archeologische resten?

IV. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen?

a. Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied?

b. Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachte) archeologie en (bodem)gaafheid?

Impact van geplande bodemingrepen:

V. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten?

VI. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

Randvoorwaarden 2.1.3.3

Het onderzoek is uitgevoerd door een erkend archeoloog volgens de normen van de Code van Goede Praktijk.

2.1.4 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het bureauonderzoek

Op basis van verschillende bronnen werd getracht inzicht te verkrijgen in de genese van het landschap, de bodemopbouw en het gebruik van het projectgebied en zijn omgeving in de loop van de tijd. Daaraan gekoppeld wordt de archeologisch verwachting bepaald.

Het gebied bevindt zich in een zone die zich kenmerkt door een lage densiteit aan bebouwing waardoor bij de bureaustudie er extra aandacht gaat naar de landschappelijk opbouw en het landgebruik. Daarvoor wordt bijzondere aandacht besteed aan relevante aardkundige gegevens.

Het bureauonderzoek kent de volgende onderdelen:

- Geografische situering en huidig bodemgebruik - Aardkundige gegevens

- Archeologische gegevens - Historische gegevens

- Bepalen van de archeologische verwachting

- Synthese en beantwoorden van de onderzoeksvragen

Hiervoor is bij dit onderzoek gebruik gemaakt van verschillende bronnen:

Voor de technische aspecten en de gegevens omtrent de werkzaamheden zijn de plannen en gegevens gehanteerd zoals ze zijn verkregen en toegelicht werden door de initiatiefnemer.

(18)

De aardkundige gegevens ( geologie, topografie, landschap en bodemkunde) werden bestudeerd aan de hand van kaarten. Het betreft meer in het bijzonder de topografische kaart, Tertiair- en Quartairgeologische kaarten, de bodemkaart, de potentiële bodemerosiekaart en het digitale terreinmodel Vlaanderen. De bodemkundige gegevens werden aangevuld met de informatie van reeds uitgezette boringen die beschikbaar gesteld wordt via de website Databank Ondergrond Vlaanderen.2 Het geologisch kader wordt weergegeven in bijlage 3.

Voor het archeologisch kader wordt een onderscheidt gemaakt tussen ‘harde data’ afkomstig van archeologisch onderzoek, en ‘indicatoren’ die wijzen op een aanwezig archeologisch bodemarchief.

De Centrale Archeologische Inventaris (CAI)3 is hierbij een belangrijke bron. Ook de

‘gebeurtenissenkaart’ werd geraadpleegd. Er kon geen bijkomende informatie gevonden worden over recenter archeologisch onderzoek in de nabijheid van het plangebied dat nog niet in de CAI werd opgenomen. Het archeologisch kader in relatie tot de geologische periodes wordt weergegeven in bijlage 3.

Voor het onderzoek naar de algemene geschiedenis van de stad Brugge en het provinciaal domein Tillegem is gebruik gemaakt van uitgegeven en onuitgegeven bronnen. Deze zijn terug te vinden in de literatuurlijst. Daarnaast is ook beroep gedaan op de Inventaris Onroerend Erfgoed.4

De historiek van het plangebied wordt meer in detail onderzocht op basis van historische kaarten en luchtfoto’s, geconsulteerd via zowel Geopunt als Cartesius.5 Cartesius is een online databank die kaartmateriaal en luchtfoto’s van het NGI (Nationaal Geografisch Instituut), de KBR (Koninklijke Bibliotheek van België) en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika bundelt. Ook voor het historisch onderzoek vormt de CAI een bron voor informatie inzake harde historische data.

Voor een groot aandeel van het kaartmateriaal werd de website Geopunt6 geraadpleegd. Geopunt is een centrale website die vrijwel alle bestaande geografische overheidsinformatie ontsluit. Zo werd voor het bekomen van de kadasterinformatie gebruik gemaakt van het Grootschalig Referentiebestand Vlaanderen dat via deze weg door AGIV aangeboden wordt.

Voor het aanmaken van het kaartmateriaal werd het programma QGis gebruikt, een geografisch informatiesysteem. In de mate van het mogelijke werd zoveel mogelijk van het relevante cartografische materiaal ingeladen in het programma om op deze manier zoveel mogelijk van het kaartmateriaal te genereren dat in deze bureaustudie gebruikt wordt. Hierbij werd telkens het projectgebied geprojecteerd of aangeduid op de onderliggende kaarten.

De studie van de hierboven vermelde bronnen gaf geen aanleiding tot een verder archiefonderzoek of het inwinnen van aanvullend wetenschappelijk advies.

2 DOV, 2018a

3 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, zonder datum

4 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018

5 NGI, zonder datum

6 GEOPUNT, 2018

(19)

2.2 Resultaten

2.2.1 Aardkundige gegevens

De data die in dit hoofdstuk verzameld wordt, geeft informatie over de genese van het landschap binnen het plangebied, de bodemopbouw ervan, alsook de ligging en stratigrafische positie van de sedimenten waarin archeologische vindplaatsen en vondsten kunnen aangetroffen worden.

Bovendien is er voor een aantal types (prehistorische) vindplaatsen vaak een relatie met enkele zeer specifieke landschapsvormen.

Op basis van deze aardkundige gegevens kan er bijgevolg een verwachting geformuleerd worden wat betreft de conserveringsgraad en gaafheid van eventueel bewaard archeologisch erfgoed.

De Tertiairgeologische bodem 2.2.1.1

Het Tertiair is (was) een geologisch tijdvak dat de periodes Paleogeen (66,0-23,03Ma) en Neogeen (23,03-2,58Ma) omvat. Het is al enige tijd geen officieel erkend onderdeel meer van de chronostratigrafie zoals deze wordt vastgesteld door de International Commission on Stratigraphy7. De benaming wordt echter nog veelvuldig gebruikt en zal ook hier worden toegepast.

De locatie van het plangebied bevindt zich op het Lid van Vlierzele (deel van de Formatie van Gent).

De samenstelling daarvan is groen tot grijsgroen fijn, soms kleihoudend zand met plaatselijk dunne zandbankjes. Op basis van drie boringen8 in de buurt van het plangebied kan gesteld worden dat het tertiair zich op een diepte bevindt tussen 1 en 2,5 m.

7 ICS, 2017

8 Boorrapporten DOV:

- https://www.dov.vlaanderen.be/zoeken-ocdov/proxy-boring/boorstaat/1971-

096104/rapport/rapportboringstandaard?outputformaat=PDF&titel=DOV+Boorrapport - https://www.dov.vlaanderen.be/zoeken-ocdov/proxy-boring/boorstaat/1971-

096102/rapport/rapportboringstandaard?outputformaat=PDF&titel=DOV+Boorrapport - https://www.dov.vlaanderen.be/zoeken-ocdov/proxy-boring/boorstaat/1971-

096103/rapport/rapportboringstandaard?outputformaat=PDF&titel=DOV+Boorrapport

(20)

Figuur 9 Tertiairgeologische kaart met aanduiding van het plangebied (bron: AGIV,2018C;DOV, 2018c)

De Quartairgeologische bodem 2.2.1.2

Het Tertiair (of liever het Neogeen) wordt gevolgd door de jongste periode in de aardgeschiedenis:

het Quartair. Deze periode vangt dus 2,58 miljoen jaar geleden aan en is onderverdeeld in twee tijdsnedes (etages): het Pleistoceen en het Holoceen.

Het Pleistoceen (2,58 Ma- 11,7 ka) wordt gekenmerkt door grote schommelingen in het klimaat. De (vaak relatief lange) tijden waarin een koud klimaat bestond worden ijstijden (glacialen) genoemd.

Tijden waarin het klimaat meer op dat van nu leek worden aangeduid met de term tussenijstijden (interglacialen) aangeduid. Deze grote klimaatschommelingen hadden grote gevolgen en de resultaten daarvan zijn vandaag de dag nog op veel plekken in het landschap te herkennen.

De jongste tijdsnede is (vooralsnog) het Holoceen (11,7 ka – heden). Dit tijdvak is gekenmerkt door een redelijk warm klimaat en is daarom ook geclassificeerd als een interglaciaal. Met name in het laatste deel van dit tijdvak is de invloed van de mens op de aarde sterk toegenomen, wat voor de geologie grote gevolgen heeft9.

De sedimenten van quartaire ouderdom worden op grote schaal aan het oppervlak aangetroffen en zijn weergegeven op de Quartairgeologische kaart volgens het principe van profieltypekartering.

Daarbij worden lithologie, genese en (chrono-) stratigrafie aangehouden als de belangrijkste kenmerken waar gronden op worden ingedeeld. De dikte van de Quartaire afzettingen varieert sterk in Vlaanderen, van minder dan een meter tot circa 30 meter10.

In het plangebied zijn de eenheden die in het plangebied voorkomen types 3 en 3a.

9 ICS, 2017

10 DOV, 2018d

(21)

Profieltype 3 bevat twee afzettingen. Onderaan gaat het om fluviatiele afzettingen uit het Weichseliaan (Laat-Pleistoceen), daarboven zijn eolische zandige tot siltige afzettingen uit dezelfde periode afgezet, die mogelijk ook nog uit het Vroeg-Holoceen kunnen komen. Voor het noordelijke en centrale deel van Vlaanderen gaat het zand tot zandleem afzettingen. Daarnaast kunnen ook hellingsafzettingen voorkomen die ontstaan zijn tijdens het Quartair.

Type 3a bevat drie afzettingen. Onderaan gaat het om fluviatiele afzettingen uit het Weichseliaan (Laat–Pleistoceen), daarboven zijn eolische zandige tot siltige afzettingen uit dezelfde periode afgezet, die mogelijk ook nog uit het Vroeg-Holoceen kunnen komen. Voor het noordelijke en centrale deel van Vlaanderen gaat het zand tot zandleem afzettingen. Daarnaast kunnen ook hellingsafzettingen voorkomen die ontstaan zijn tijdens het quartair. Bovenaan het profieltype 3a komen opnieuw fluviatiele afzettingen (inclusief perimariene en organo-chemische afzettingen) voor, afgezet tijdens het holoceen en mogelijk Tardiglaciaal.

Ten oosten van het meest noordelijke deel van het fietspad bevindt zich nog een Holocene stuifzandduin alsook venige Holocene afzettingen, niet afgedekt door dekzand. Deze veenlaag is gelegen op Tertiaire mariene afzettingen uit het Onder-Eoceen11 en is dus archeologisch relevant met betrekking tot potentiële steentijdsites.

Figuur 10 Quartairgeologische kaart met aanduiding van het plangebied (schaal: 1 : 50 000) (bron: AGIV,2018C;DOV, 2018D;VMM, 2018)

11 D M V V , zonder datum

(22)

Bodemkundige gegevens 2.2.1.3

De bodemkundige kaart laat zien dat de bodem binnen het onderzoeksgebied zowel zandgronden, lemige zandgronden, lichte zandleemgronden als kleigronden voorkomen. Zoals hierboven reeds aangehaald gaat het om eolische afzettingen uit het Weichseliaan/Vroeg-Holoceen of om fluviatiele afzettingen uit het Tardiglaciaal.

Voor de zandgronden (Z..) komen zowel droge (.b.), matig droge (.c.) als matig natte (.d.) bodems voor. Het gaat telkens om bodems met een duidelijke humus en/of ijzer B horizont (..g). Bij de lemige zandbodems (S..) komen zowel natte (.e.) als matig natte (.d.) bodems voor. Het gaat om bodems zonder profiel (..p) of met onbepaald profiel (..P). Bij de lichte zandleembodem (P..) gaat het om een natte (.e.) bodem zonder profiel (..p). Rest nog de zeer natte zeer sterk gleyige (.f.) kleibodem (E..) zonder profiel (..p).

Figuur 11 Bodemkaart met projectie van het plangebied (schaal: 1 : 15 000) (bron: DOV, 2018b)

Geomorfologie 2.2.1.4

Het gebied valt op de westelijke grens van het Zuidbrugse dallandschap. Dit landschap behoort tot de Vlaamse Vallei. Zoals de naam doet vermoeden betreft het verschillende dalen die samen komen in een komvormige depressie. Het gebied ligt ten zuiden van de dekzandrug Maldegem-Stekene. In het oosten wordt deze morfologische eenheid begrensd door de Cuesta van Oedelem, in het zuiden en westen door de noordrand van het plateau van Tielt. In het noordwesten ligt een dekzandrug, die rijkt van Gistel over Brugge richting Maldegem.12

12 GEOPUNT, 2018

(23)

Topografie 2.2.1.5

Regionaal kan een microreliëf worden waargenomen dat veroorzaakt wordt door de insnijdingen in de quartaire lagen. De hoogte schommelt hierbij tussen de +5 en +10 m TAW13. Op het plangebied zelf is het hoogteverschil echter veel beperkter. Het terrein loopt af naar het oosten toe, richting de Kerkebeek/Zuidervaartje. De meest westelijke kant van het plangebied heeft een hoogte van 7,2 m TAW ten opzichte van 5,4 m TAW in het oosten, aan het beekdal. Het fietspad loopt eerst naar het zuiden en buigt vervolgens naar het oosten af. Het vermijdt op deze manier een iets hoger gelegen zone in het landschap die zich op 8,4 m TAW bevindt.

Hydrografie 2.2.1.6

Het ontwateren van het Zuidbrugse dallandschap verloopt via een beek- en grachtenstelsel dat in de noordelijke richting loopt en aansluit op het doorbraakdal van Steenbrugge14. Het is ingepland in het beekdal van het Zuidervaartje. Aan de uiterste oostkant van het plangebied steekt het fietspad deze vaart ook over. Deze vaart loopt in de Quartairgeologische eenheid 3a en is verantwoordelijk voor de aanwezige alluviale afzettingen. Het rechtlijnig verloop van het Zuidervaartje, evenals de naam en de geografische ligging laat stellen dat deze ‘vaart’ teruggaat op een natuurlijke stroom, die in de loop van de vorige eeuwen sterk werd gekanaliseerd (Figuur 12).

Figuur 12 Digitaal terreinmodel met projectie van het plangebied (ruim) en de hydrografie (schaal: 1 : 50 000) (bron:

AGIV,2017A;VMM, 2018)

13 DE MOOR EN VAN DE VELDE, zonder datum

14 C . ., 2011, p. 16

(24)

Figuur 13 Detail digitaal terreinmodel met aanduiding van het plangebied en hoogteprofiel (schaal: 1 : 8 000) (bron: AGIV, 2017A;GEOPUNT,2018;VMM, 2018)

Figuur 14 Hoogteprofiel doorheen het plangebied (bron: GEOPUNT, 2018)

Erosie 2.2.1.7

Voor de relevante percelen zijn om de bodemerosiekaart geen gegevens beschikbaar. In de directe omgeving van het fietspad wordt het risico op erosie echter als verwaarloosbaar ingeschat.

Aangezien er tussen de betrokken percelen slechts een beperkt hoogteverschil waarneembaar is, kan dezelfde prognose vermoedelijk ook worden gehanteerd binnen het plangebied.

(25)

2.2.2 Archeologische gegevens

De belangrijkste bron voor de archeologische gegevens werd bekomen via de CAI15. In onderstaande lijst worden de CAI-items opgesomd, gelegen in een straal van 3 km. Voor de interpretatie en met het oog op het formuleren van een goede archeologische verwachting van het plangebied wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘harde data’ en ‘indicatoren’. De historisch relevante data wordt in een volgend hoofdstuk besproken.

Tabel 2 Tabel met relevante CAI nummers

ID CAI Locatie Periode

300047 Doornstraat, Sint-Andries prehistorie 157054 Ter Beke, Sint-Michiels prehistorie 206972 Oostkamp, Fabiolalaan prehistorie 218791 Brugge, Sint-Michiels mesolithicum 76914 Brugge, Rijselstraat mesolithicum 154507 Brugge, Sint-Michiels neolithicum 300057 Brugge, Sint-Andries Merovingisch 76919 Brugge, Chartreuze Middeleeuwen 304995 Zedelgem, Loppem Late middeleeuwen 304996 Zedelgem, Steebrugestraat Late middeleeuwen 75012 Oostkamp, Vliegweg Late middeleeuwen 75013 Oostkamp, Fabiolalaan Late middeleeuwen 75014 Oostkamp, Boudewijnlaan Late middeleeuwen 152369 Kasteel van Tillegem Late middeleeuwen

Harde data 2.2.2.1

Harde data zijn gegevens afkomstig van uitgevoerd archeologisch (voor)onderzoek.

Voor het Mesolithicum kunnen de sites Brugge Sint-Michiels (ID218791) en Brugge Rijselstraat (ID76914) worden vermeld. In Sint-Michiels werd een mechanische prospectie, veldprospectie en booronderzoek uitgevoerd waarbij enkele lithische objecten, waaronder een schrabber, werden gerecupereerd. Voor de metaaltijden zijn een vroege ijzertijdsplattegrond met standgreppel en enkele ploegsporen aangetroffen.

Tijdens een werfcontrole in de Rijselstraat in Brugge werd een Mesolithische haardkuil aangetroffen met in haar vulling een aanzienlijke vondstconcentratie lithische artefacten.

Verder is het enig archeologisch onderzoek in de directe omgeving van het plangebied een opgraving aan het kasteel van Tillegem door Luc Devliegher16. Het kasteel is in de CAI opgenomen met het inventarisnummer 152369. Het kasteel zou in oorsprong teruggaan op een waterburcht uit de 2de helft van de 14de eeuw. Het kasteel bevindt zich ca. 800 m ten noorden van het plangebied.

Voor de vroege middeleeuwen zijn gegevens bekend op twee kilometer ten noordwesten van het fietspad. Bij een werfcontrole en mechanische prospectie in Sint-Andries bij Brugge (ID300057)

15 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, zonder datum

16 D , zonder datum

(26)

werden Merovingische bewoningssporen aangetroffen. Het gaat om een tracé van grachten en greppels in combinatie met waterputten en een aanzienlijke hoeveelheid paalsporen waarin de restanten van een gebouwplattegrond konden herkend worden.

Indicatoren 2.2.2.2

Archeologische indicatoren wijzen op de mogelijk of grote waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van een archeologische site. De gegevens zijn verzameld op basis van (luchtfotografische) prospectie en bureaustudies.

Gegevens uit de prehistorie werden aangetroffen ten noordwesten en noordoosten van het plangebied, op een afstand van 3 tot 3,5 km van het plangebied. Vondsten die bij veldprospecties werden aangetroffen en niet specifieker dan algemeen prehistorie konden gedetermineerd worden zijn aangetroffen in de Doornstraat in Sint-Andries (ID 300047) en op Ter Beke in Sint-Michiels (ID157054). Ook bij mechanische boringen in de Fabiolalaan te Oostkamp kwam een losse lithische vondst aan het licht (ID206972).

Voor het Neolithicum kan de locatie ID154507 worden vermeld. Bij luchtfotografische prospecties, werden op deze site een mogelijks Laat-Neolithische tot Midden-Bronstijd grafheuvel gedetecteerd.

De site bevindt zich nabij de Chartreuze site ca. 700 m ten oosten van het plangebied.

Ten oosten van het plangebied werden door middel van luchtfotografische prospectie een grote hoeveelheid sporen gedetecteerd. Het gaat onder meer om rechthoekige en cirkelvormige grachten, mogelijk grafcirkels. Deze zone staat bekend als de Chartreuze site en is beschermd sinds 20-05- 200517. Op locatie ID76919 werd een onderzoek uitgevoerd waarbij geofysisch onderzoek en veldprospectie met ingreep in de bodem zijn gecombineerd. Een aanzienlijke hoeveelheid middeleeuwse grachten zijn opgemerkt. De circulaire sporen kwam echten niet naar voor bij de prospectie. Verder zijn ook enkele losse silexfragmenten en bouwmateriaal aangetroffen.

Voor de Late Middeleeuwen kunnen nog verschillende sites met walgracht vermeld worden die zich ten zuidoosten van het plangebied bevinden (ID304995, ID304996, ID75012, ID75013, ID75014).

17 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018, Erfgoedobject 301363

(27)

Figuur 15 Het plangebied en de CAI geprojecteerd op de GRB kaart (schaal: 1 : 40 000) (bron: AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, ZONDER DATUM;AGIV, 2018c)

Algemeen 2.2.2.3

Op basis van de CAI, geprojecteerd op het digitaal hoogtemodel (Figuur 16), kunnen een aantal observaties worden gemaakt.

- De beschermde Chartreuze site is gelegen op een iets hoger deel tussen twee waterwegen. Het is niet verwonderlijk dat de grafcirkels deze verhevenheden in het landschap gaan opzoeken.

- De sites met walgracht zijn dan weer gelegen in de lagere delen van de beekdalen, wat de toevoer van water voor de omgrachting vergemakkelijkt.

- Ook opmerkelijk het nagenoeg volledig afwezig blijven van vindplaatsen op het hoger gelegen deel van de dekzandrug Sint-Andries. Enkel op de noordelijke flank van deze dekzandrug zien we terug een relatief grote hoeveelheid sites opduiken. Opvallend hierbij is de afwezigheid van grafcirkels. Dit terwijl deze wel veelvuldig zijn aangetroffen op onder andere het plateau van Tielt en de cuesta van Oedelem18. De detectie door middel van luchtfotografie speelt hierbij een belangrijke rol. De zone waarin het plangebied zich bevindt, alsook het relevante deel van de Sint-Andries dekzandrug, is momenteel nog in gebruik als bosgebied. Het ontbreken van grafcirkels is dus geen archeologische realiteit maar is eerder het gevolg van beperkingen inzake de zichtbaarheid en detectiemogelijkheden wanneer gebruik wordt gemaakt van luchtfotografie.

18 C . ., 2011

(28)

Figuur 16 Aanduiding van de CAI-polygonen op het digitaal hoogtemodel. Ten westen van het plangebied zijn amper sites en vindplaatsen gekend (schaal: 1 : 85 000) (bron: AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, ZONDER DATUM;AGIV,2017A;VMM, 2018)

(29)

2.2.3 Historische gegevens

Algemene geschiedenis en ontwikkeling van Tillegem (Sint-Michiels) 2.2.3.1

Tillegem is een deel van de Brugse deelgemeente Sint-Michiels, gelegen ten zuiden van het historische stadscentrum. Sint-Michiels ontstond in de loop van de 10de eeuw als onderdeel van de Pagus Flandrensis en behoorde tot het koninklijk domein Snellegem. Het typoniem Tillegem verschijnt kort na 1140 en gaat vermoedelijk nog terug op het germaanse Theudilinga haim, wat zoveel wil zeggen als “woning van de lieden van Theudilo”19.

In de loop van de 12de of 13de eeuw wordt de heerlijkheid van Tillegem afgestaan door de graaf van Vlaanderen aan de heer van Voormezele. Dit gebeurde in het kader van een ruilovereenkomst voor de tiendeninkomsten voor de kanunniken van Sint-Donaas20.

Voor de 16de eeuw zijn op de “Grote kaart van het Brugse Vrije”, geschilderd door Pieter Pourbus, verschillende hoeves en kasteeldomeinen zichtbaar voor het gehucht Sint-Michiels21.

Van de Middeleeuwen tot in de 18de eeuw bestaat het areaal van de heerlijkheid Tillegem hoofdzakelijk uit arme en droge landbouwgronden. Dit vertaalde zich in een uitgestrekt veldgebied met struiken, heide en sporadisch enkele ontgonnen percelen. Het is pas vanaf de 18de eeuw dat grote delen van dit gebied systematisch, door het gebruik van dreven, worden ontgonnen als landbouwgrond of bosgebied22.

Tegenwoordig bevindt het plangebied zich binnen het provinciaal domein Tillegem en is het zoals eerder reeds aangehaald in gebruik als recreatief bosgebied.

Carte de la Flandre Zélandaise (1600 – 1699) 2.2.3.2

Kaart door anonieme auteur gemaakt ten tijde van de Spaanse bezetting in noordelijke en zuidelijke Nederlanden.

De heerlijkheid Tillegem bevindt zich in deze periode (zoals hierboven beschreven) in een open uitgestrekt veldgebied, zonder sporen van intense ontginning. Ook het kasteel Tillegem staat aangeduid op de kaart.

19 GYSSELING, 1960

20 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018, Erfgoedobject 77859

21 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018, Erfgoedobject 121988

22 A O E , 2018, Erfgoedobject 121988

(30)

Figuur 17 Carte de la Flandre Zélandaise (1600 – 1699) (bron: NGI, zonder datum)

Kaart van Ferraris (1771-1777) 2.2.3.3

De kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik werd opgesteld tussen 1771 en 1777 door de graaf de Ferraris. Het is een interessant document, omdat alle gebouwen ingemeten werden en ook de omgeving werd vrij waarheidsgetrouw opgetekend (rivieren, grachten, poelen, bossen, hagen, etc.). Er dient wel de kanttekening gemaakt te worden dat deze kaart vooral vanuit en militair standpunt opgetekend werd. De gebieden die in dat kader minder interessant waren, werden minder nauwkeurig ingemeten.

Het plangebied en haar directe omgeving zijn hoofdzakelijk in gebruik als bosgebied en landbouwgrond zoals hierboven reeds aangehaald. Verder zijn in de nabijheid nog enkele sites met walgracht en het kasteel van Tillegem zichtbaar. Relevant voor het plangebied is de weg die het meest noordelijke deel van het fietspad volgt. Deze weg doorsnijdt aan een vernauwing een Pleistocene of Vroeg-Holocene dekzandrug. Deze ligging doet vermoeden dat dit tracé mogelijk in de Romeinse periode of zelfs daarvoor al in gebruik was.

Atlas der Buurtwegen (1841) 2.2.3.4

De kadastrale kaarten die tot de Atlas der Buurtwegen behoren, werden opgemaakt tussen 1843 en 1845 naar aanleiding van de uitvoering van een wet uit 1841. De bedoeling was een inventaris te maken van alle kleine wegen met openbaar karakter.

We zien geen ingrijpende verschillen met het beeld op de Ferrariskaart. Enkele sites met walgracht staan afgebeeld. Zowel op de Ferrariskaart als op de Atlas der Buurtwegen zien we dat de Zuidervaartje nog een meer uitgesproken meanderend verloop heeft dan tegenwoordig het geval is.

(31)

Figuur 18 Kaart van Ferraris (1771-1777) met projectie van het projectgebied (bron: KBR EN AGIV, 2018a)

Figuur 19 Atlas der Buurtwegen (1841) met projectie van het plangebied (bron: AGIV EN PROVINCIE WEST-VLAANDEREN, 2018)

(32)

Kaart van Vandermaelen (1846-1854) 2.2.3.5

De topografische kaart van Philippe Vandermaelen werd opgemaakt tussen 1846 en 1854. Hierop staat ook het reliëf aangeduid.

Zowel de Vandermaelen als Popp – kaart geven weinig nieuwe informatie over het plangebied dat in deze periode al als bosgebied in gebruik is. De Kerkebeek heeft op beide kaarten wel nog steeds een meer meanderend verloop en wordt dus pas in de loop van de 20e of 21e eeuw uitdrukkelijker gekanaliseerd.

Popp-kaart (1842-1879) 2.2.3.6

De kaart van Philippe-Christian Popp was een kadasterkaart die werd opgesteld tussen 1842 en 1879.

Deze kaart verschaft geen bijkomende informatie met betrekking tot het plangebied.

Figuur 20 Kaart van Vandermaelen (1846-1854) met projectie van het plangebied (bron: KBR EN AGIV, 2018b)

2.2.4 Verstoringshistoriek

Zoals eerder aangehaald is het plangebied sinds de 18de eeuw in gebruik als bosgebied, met wellicht een vrij lage verstoringsgraad tot gevolg.

(33)

2.3 Archeologisch verwachtingsmodel

Het noordelijk deel van het fietspad wordt aangelegd doorheen een vernauwing in een Laat-Pleistocene of Vroeg-Holocene dekzandrug. Dit deel van het tracé is gelegen op een gradiëntzone tussen een door de dekzand lichte hoogte in het landschap, met ten noorden en zuiden daarvan nattere zones. Bij onderzoek in België en Nederland is gebleken dat kampplaatsen van jagers-verzamelaars uit de steentijd in het (oorspronkelijk) dekzandlandschap in vrijwel alle gevallen te vinden zijn op dergelijke overgangen van nat en laag naar hoog en droog. De trefkans voor Mesolithische vindplaatsen wordt verder nog ondersteund door de bekende archeologische resten ID218791 en ID76914 die zich op 2 en 3 km ten noordoosten van het plangebied bevinden. Gezien het fietspad in deze zone een oudere weg volgt, is het relevant om na te gaan of deze oudere weg al dan niet het pleistoceen dek doorsnijdt of niet. In het geval dat de oudere weg de top van het dekzand niet aantast, wordt de trefkans op Mesolithische vindplaatsen als hoog ingeschat. Wanneer deze weg ook in het Pleistoceen dek is aangelegd, wordt de trefkans als laag ingeschat. De zone die potentieel een hoge verwachting heeft voor steentijd is weergegeven op Figuur 21.

Figuur 21 Weergave van het plangebied en de zone (zwarte rechthoek) die potentieel een hoge verwachting voor steentijd heeft (Bron: AGIV, 2017a, 2018c)

In grote delen van Oost-Vlaanderen wendt de mens sedentaire overlevingsstrategieën aan vanaf het Laat-Neolithicum, circa 4500 jaar geleden. Hiermee vermindert de mobiliteit van de prehistorische gemeenschappen en verschijnen meer plaatsgebonden nederzettingen. De verduurzaming van de woonplaats manifesteert zich in het verschijnen van grondvaste en diepe archeologische bodemsporen (bv. sporen van funderingspalen van gebouwen, silo’s, waterkuilen, waterputten etc.).

(34)

Voor het eerst is er vanaf nu ook sprake van een betekenisvolle impact van de mens op het natuurlijke landschap en ook van deze ontwikkeling blijven vanaf nu soms sporen bewaard in de diepere ondergrond (bv. greppels rond akkers en langs paden en wegen, resten van voorden en bruggen, etc.).

Met de introductie van de landbouw stelt de mens geleidelijk andere eisen aan zijn omgeving. Voor de primitieve landbouwgemeenschappen blijken nieuwe factoren belangrijk bij de locatiekeuze van woningen en subsistentie-activiteiten. Met name de nabijheid van gronden die geschikt zijn als akkerareaal wordt doorslaggevend. Als belangrijke parameters gelden het grondwaterregime (waarbij de natte gronden worden gemeden), de vruchtbaarheid van de bodem (waarbij leemarme gronden weinig aantrekkelijk zijn) en de bewerkbaarheid van de bodem (waarbij lichte gronden aantrekkelijk zijn).

Het plangebied, met uitzondering van de kleine ophoging in de buurt van de stuifzandduin, is hoofdzakelijk in de stroomvlakte van een beeksysteem gelegen en dus in nattere zones die minder geschikt zijn voor sporensites uit de periodes vanaf het Laat-Neolithicum tot de Volle Middeleeuwen.

De afwezigheid van sites op de nabijgelegen hogere zones ten oosten van het plangebied is zoals eerder vermeld eerder een gevolg van het landgebruik als bosgebied vanaf de 18de eeuw en de mismatch met luchtfotografie als detectiemethode. Het is dus zeker geen archeologische realiteit.

Voor de periodes vanaf het Laat–Neolithicum tot de Volle Middeleeuwen kan worden uitgegaan van een lage verwachting.

Wanneer we in de Late Middeleeuwen komen, verhoogt de trefkans opnieuw. Voor de waterbevoorrading van de grachten worden bijvoorbeeld sites met walgracht terug in de nattere, lager gelegen zones in het landschap ingeplant. Voorbeelden hiervan uit de nabij omgeving van het plangebied zijn onder meer ID304995, ID304996, ID75012, ID75013 en ID75014. Echter, gezien de historische bronnen het plangebied tot de 18de eeuw plaatsen in een niet heel vruchtbare landbouwzone die ook als heidegebied is gebruikt en ook de historische kaarten niet duiden op de aanwezigheid van een site, wordt voor de late middeleeuwen uitgegaan van een lage verwachting.

(35)

2.4 Beantwoorden van de onderzoeksvragen

Ondergrond en landschapsgeschiedenis:

VII. Hoe is de aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied?

a. Welke processen van bodemvorming zijn bekend?

Binnen het plangebied komen zowel droge, matig droge en matig natte zandgronden voor, telkens met humus en/of ijzer B-horizont. Daarnaast komen ook natte en matig natte lemige zandbodems voor zonder of met onbepaald profiel. Ook een natte lichte zandlemige bodem zonder profielvorming komt voor. Als laatste komt ook nog zeer natte, sterk gleyige kleibodem zonder profielvorming voor. De droge en matig droge zones zijn het gevolg van een laat-pleistocene of vroeg-holocene dekzandrug.

b. Welke geomorfologische processen zijn bekend?

De erosiegevoeligheid van het plangebied wordt als zeer laag ingeschat. Aangezien er amper hoogteverschillen aanwezig zijn is ook de kans op de aanwezigheid van colluvium eerder laag.

VIII. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging?

Op basis van boringen in de buurt van het plangebied blijkt dat het tertiair slechts op 1 tot 2,5 m diep gelegen is. Het gaat om groen tot grijsgroen fijn, soms kleihoudend zand met plaatselijk dunne zandbankjes. Deze afzettingen behoren tot het Lid van Vlierzele, onderdeel van de Formatie van Gent.

Het plangebied is gelegen in de stroomvlakte van een beeksysteem waarbij de quartaire opbouw bestaat uit fluviatiele afzettingen uit het Weichseliaan, met daarboven eolische zandige afzettingen uit het Weichseliaan (of vroeg-holoceen). Bij de zones het dichtst bij de beek gelegen zijn als bovenste laag ook fluviatiele afzettingen (inclusief perimariene en organo-chemische afzettingen) voor, afgezet tijdens het Holoceen en mogelijk Tardiglaciaal.

Archeologische resten:

IX. Zijn er reeds gekende archeologische gegevens binnen en in de omgeving van het plangebied?

Binnen het plangebied zelf zijn geen archeologische sites gekend. Door de ligging in hoofdzakelijk nattere gronden, zijn in de nabije omgeving zijn op basis van de CAI vooral de Laat-Middeleeuwse sites met walgracht goed vertegenwoordigd.

Het gebrek aan sites ten westen van het plangebied, op hoger gelegen delen in het landschap, is te wijten aan het gebruik van voornamelijk luchtfotografie als detectiemethode. De combinatie van luchtfotografie en de huidige ingebruikname van het terrein als bosgebied bemoeilijkt immers de detectie van sites. Wanneer we iets ruimere blik hanteren zien we dat op de hoger gelegen delen in

(36)

het landschap, die niet als bosgebied in gebruik zijn, wel opnieuw een grote hoeveelheid sites aan het licht komen.

a. Wat is de ouderdom van bekende archeologische resten

In gelijkaardige nattere zones aan het plangebied zijn hoofdzakelijk Laat-Middeleeuwse sites met walgracht gekend. Op de hogere delen in het landschap komen zowel metaaltijdsites als Romeinse, Vroeg- en Vol-Middeleeuwse sites voor. Ook zijn enkele Mesolithische vindplaatsen gekend op de gradiëntzones tussen de hoge droge en lage nattere gronden. Ook Laat-Middeleeuwse vindplaatsen en vindplaatsen uit de nieuwe en nieuwste tijd zijn gekend.

b. Wat is de conserveringsgraad en gaafheid van bekende archeologische resten?

Onbekend.

X. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen?

In één specifieke zone van het plangebied is een gradiëntzone aanwezig waarbinnen voor steentijdsites uit het Mesolithicum een verhoogde trefkans geldt. Het gaat om een strook van ca. 100 m waar een reeds bestaande landweg ligt.

- In het geval dat de oude landweg ook deels is aangelegd in het pleistoceen dek, dan zal elke potentiële steentijdsite reeds verstoord zijn (Figuur 22, scenario 1).

- Indien tijdens het Holoceen het dekzand plaatselijk nogmaals eolisch herwerkt is (ontstaan stuifzanden) en de weg enkel is aangelegd op het mogelijk stuifzand en niet in het onderliggende pleistocene dek, dan bestaat de mogelijkheid dat er nog intacte steentijd vondstconcentraties aanwezig zijn op het pleistocene dek. Als de dikte van de laag duinzand in deze zone gelijkaardig is aan de voorziene verstoringsdiepte van 23 cm (+ buffer ca. 20 cm), kan zelfs een kleine ingreep in de bodem potentiële contexten verstoren (Figuur 22: scenario 2).

- Indien de dikte van een mogelijke stuifzandlaag groter is dan 23 cm (+ buffer ca. 20 cm) dan wordt een eventuele context niet verstoord, en is een behoud in situ mogelijk (Figuur 22:

scenario 3).

(37)

Figuur 22 Drie mogelijke scenario’s met betrekking tot de inplanting van het wegdek

Om een betere inschatting te maken met betrekking tot de aanwezigheid, diepte en gaafheid van een potentiële steentijdsite, zal eerst een landschappelijk booronderzoek worden uitgevoerd.

Voor de andere periodes wordt de trefkans op sporensites zeer laag ingeschat.

a. Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied?

(38)

De archeologische verwachting voor steentijdsites uit het mesolithicum wordt, afhankelijk van de inplantingswijze van de weg, als zeer laag of hoog ingeschat.

De archeologische verwachting voor sedentaire sporensites wordt als zeer laag ingeschat.

b. Wat was het historische landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachte) archeologie en (bodem)gaafheid?

Tot in de 18de eeuw is het plangebied, als onderdeel van de heerlijkheid Tillegem, in gebruik als uitgestrekt veldgebied met arme droge landbouwgronden, wat zich vertaalde in een uitgestrekt veldgebied met struiken en heide. Vanaf de 18de eeuw start men met de herbebossing van het gebied. Vandaag is het plangebied nog steeds in gebruik als bosgebied.

Het gebruik als veldgebied en heide met sporadische landbouwactiviteit zal een beperkte invloed hebben gehad op het onderliggende archeologische bodemarchief. Bij de herbebossing van het gebied is het waarschijnlijk dat de boomwortels na verloop van tijd voor enige bioturbatie zullen hebben gezorgd. Ook hier zal de invloed echter eerder beperkt zijn.

Impact van geplande bodemingrepen:

XI. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten?

Gezien de lage verwachtingsgraad en de zeer beperkte bodemingreep van ca. 23 cm, zal het grootste deel van de werken een beperkte invloed hebben op het bodemarchief. Voor één zone is deze conclusie echter onder voorbehoud. Zoals eerder beschreven, vormt afhankelijk van de inplanting van de weg, zelfs een kleine ingreep in de bodem een mogelijke bedreiging voor een eventuele steentijd vondstconcentraties (Figuur 22). Om na te gaan of dit al dan niet het geval is zal gebruik worden gemaakt van een landschappelijk booronderzoek.

XII. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

Om een correct beeld te krijgen van mogelijke archeologische sites in de ondergrond zal nog bijkomend onderzoek in de vorm van een landschappelijk booronderzoek moeten gebeuren. Behoud in situ is enkel mogelijk indien de Weichseliaan eolisch dekzandfaciës daar herwerkt is tijdens het Holoceen door windwerking dat geleid heeft tot een voldoende dik pakket stuifzand (Figuur 22, scenario 3). Indien dit niet het geval is, zullen eventuele contexten verder onderzocht moeten worden.

(39)

2.5 Assessment

De site is gelegen in het beekdal van de Kerkebeek/Zuidervaartje en is hoofdzakelijk gelegen op nattere zand, lichte zandleem en lemige zandbodems. Het gaat om eolische afzettingen uit het Laat-Weichseliaan (of Vroeg-Holoceen). Nabij de beek zelf komen ook nog natte tot zeer natte kleiafzettingen voor. Het gaat om fluviatiele afzettingen (inclusief perimariene en organo-chemische afzettingen) afgezet tijdens het Holoceen en mogelijk Tardiglaciaal.

Het terrein is vanaf de Volle Middeleeuwen tot in de 18de eeuw in gebruik als veldgebied met struik- en heidebegroeiing. Het gaat om arme, droge landbouwgronden waarvan slecht zeer sporadisch percelen in ontwikkeling werden gebracht. Vanaf de 18de eeuw wordt het plangebied herbebost.

Geen voorgaande archeologische sites zijn aangetroffen binnen het plangebied. Door de ligging in zeer natte gronden wordt de trefkans voor sedentaire sites vanaf het Laat-Neolithicum tot de Volle Middeleeuwen als laag ingeschat. Het ontbreken van enige aanwijzing in de historische bronnen of op historische kaarten van Laat-Middeleeuwse activiteiten op het plangebied, maken dat ook voor deze en jongere periodes de archeologische verwachting als laag wordt ingeschat.

Voor de periode van jagers-verzamelaars is er één zone met een potentieel hogere verwachting. Het ingeplande fietspad volgt in haar meest noordelijke deel een reeds bestaande oudere weg of pad.

Deze weg doorkruist de eerder vermelde dekzandrug bij een natuurlijke vernauwing. Het is echter niet zeker of de reeds bestaande weg is ingegraven in het Pleistoceen dek of dat deze uitsluitend voorkomt in een mogelijk Holoceen eolisch herwerkt pakket. Deze zone is net gelegen op een gradiëntzone tussen hoger gelegen droge en lager gelegen natte gronden, waarbinnen voor jagers- verzamelaars vindplaatsen een hogere verwachting geldt. Om na te gaan of er nog mogelijke intacte steentijdcontexten uit het mesolithicum aanwezig kunnen zijn onder het loopvlak van de weg, zal eerst verder onderzoek moeten gebeuren in de vorm van een landschappelijk booronderzoek.

Vervolgens kan een gedegen inschatting gemaakt worden van het gaafheid, en het potentieel op kenniswinst van eventuele archeologische contexten. Ook de vraag of vervolgonderzoek noodzakelijk is, zal afhankelijk zijn van de resultaten van dit booronderzoek.

(40)

Figuur 23 Het plangebied, de CAI geprojecteerd en de hydrografie geprojecteerd op het digitaal hoogtemodel (bron:

AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, zonder datum; VMM, 2018; AGIV, 2018e). (schaal: 1 : 85 000)

(41)

3 Verslag van resultaten: landschappelijk booronderzoek 2018E309

3.1 Beschrijvend gedeelte

3.1.1 Administratieve gegevens

Projectcode Agentschap Onroerend Erfgoed: 2018E309

Type onderzoek: landschappelijk booronderzoek

Onderzoekskader: opstellen van een archeologienota voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen

Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

3.1.2 Onderzoeksopdracht

Het landschappelijk booronderzoek is uitgevoerd op een strook van ca. 200 m die vrijwel noord-zuid georiënteerd is en waar momenteel een landweg gelegen is. Deze zone is geselecteerd voor landschappelijk booronderzoek aangezien het een gradiëntzone is die een verhoogde trefkans heeft op Mesolithische sites. Dit booronderzoek heeft als doel meer duidelijkheid te krijgen over de aanwezigheid en de potentiële waarde van archeologische resten in de ondergrond en de diepte hiervan.

Doelstelling 3.1.2.1

Het landschappelijk booronderzoek heeft als doel om gegevens omtrent de opbouw en gaafheid van de bodem te verschaffen en de daarmee gelinkte bewaringstoestand van archeologische sporen en vindplaatsen te achterhalen. Er zal dus onderzocht worden of er bodemlagen aanwezig zijn die onderdeel hebben uitgemaakt van een voormalig oppervlak van een landschap waarin mensen kunnen hebben gewoond en geleefd.

Indicatoren voor het bestaan van dergelijke lagen zijn in een natuurlijke omgeving vaak te herkennen als bodemhorizonten. Dit zijn lagen in de ondergrond die zijn ontstaan ten gevolge van blootstelling van het oppervlak aan de elementen. Sinds de introductie van de landbouw is de rol die de mens is gaan spelen bij de vorming van de bodem echter groter en kunnen er lagen worden aangetroffen waarvan de oorsprong gedeeltelijk of geheel is ontstaan door het bewerken of verplaatsen van grond. Anderzijds zijn erosiehorizonten en eventuele sporen van afgravingen indicatoren die er op kunnen wijzen dat afzettingen en mogelijk de hierin ingesloten archeologische resten zijn verdwenen uit het bodemarchief. Ondanks het potentieel om delen van het bodemarchief uit te wissen kunnen dergelijke sporen van erosie en afgravingen echter wel informatie leveren over landgebruik en activiteiten die later plaatsvonden op een bepaalde plaats. Bij het aantreffen van dergelijke indicatoren dient er daarom een inschatting te worden gemaakt van de oorzaak (of reden), datering en impact op oudere afzettingen van dergelijke erosie of afgravingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onze indicator – opgesteld voor de periode 1990- 2002 – is samengesteld uit verschillende indicato- ren die representatief zijn voor de vier socio-eco- nomische problematieken die

Het niet uitgegeven budget voor nieuw beleid 2011 “Aanleg recreatieve fietspaden” van € 100.000,- in 2012 in te zetten ten behoeve van het verbeteren van het fietspad Oude Tolweg

Leerlijn Toegankelijke Onafhankelijke cliëntondersteuning.. MAARTEN VAN DEN

Gezamenlijke scholings- en intervisie- bijeenkomsten voor alle Meedenkers, nog beter

• Wat kan ik de komende weken bijdragen binnen mijn organisatie om een prettige werkcultuur te creëren voor ervaringsdeskundigen. • Welke kennis ontbreekt wellicht nog binnen

• Niet altijd bewust dat cliëntondersteuning óók is voor vraagstukken rond schulden, werk & inkomen. • SCP over participatiewet: geen sprake

• Presentatie door Frits Dreschler van Divosa over het project ‘Rechtshulp en het sociaal domein’1. • In gesprek met Wil Evers, beleidsmedewerker bij

Een evaluatie levert kennis op voor de doorontwikkeling van beleid of aanpak of voor nieuw te ontwikkelen beleid of projecten.?. Vijf stappen voor monitoren