• No results found

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen · dbnl"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen. H. van Osch, J.C Altorffer en J.J van Sande, Middelburg 1801 (derde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie239nieu02_01/colofon.php

© 2014 dbnl

(2)

Op het afscheid van Werther.

WERTHER, waarom dus verslagen?

Waarom ligt gy zoo ter neêr?

Kan dan niets uw hart behaagen?

Mint gyLOTJEdan niet meer?

Ach zy mint U ook van harte!

LOTJEShart blaakt ook voor U:

Maar wat wilt g'haar langer tarten?

WERTHER, zeg, wat wilt gy nu?

Wilt gy eeuwig van haar scheiden?

Biedt gy haar het laatst vaarwel?

Voelt gy U den dood bereiden?

Is deez' aard' U dan een hel?

Ach ik beef voor die toneelen!

WERTHER, ach ik vrees een' slag!

Kan dan niets uw wonden heelen?

'k Denk welLOTJENovermagt.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(3)

Maar 'k zieLOTJEvan U vlieden;

LieveLOTJE, waar nu heen?

Kunt g'uw' Vriend geen' troost meer bieden?

Laat gyWERTHERdan alleen?

Gy voeld' meer dan vriendschapsbanden,

LOTJE,LOTJE, sprak uw hart, Had gy nog twee vrye handen,

Vast waar 't einde van uw smart.

Maar door wanhoop overdreeven, Vrees ik een' gedachten slag, 't Kost aanWERTHERwis het leven,

't Was voor 't laatst dat gy hem zag.

LOTJE, ook moogt gy het weeten, Mooglyk ziet g'hem half ontzield;

WERTHERligt van een gespleeten, 't Moordtuig heeft hem reeds vernield.

WERTHERlegt reeds neêrgeslagen;

WERTHERsterft uit waar gevoel;

Niets kon hem hier meer behagen,

LOTJEwas zyn eenigst doel.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(4)

Charlotte by het graf van Werther.

Al de vreugde van myn leven,

WERTHER, zonk met u in 't graf:

'k Pers van ieder menschenharte, Stille jammerklagten af.

Ach! waarom, verschriklyk noodlot!

WERTHER! werd gy ooit myn' vrind?

Waarom werd uw armeLOTJE

Ooit door 't edelst hart bemind?

Immers had myn zaalge moeder My aanALBERTSmin verpand?

Immers schonk ik, voor haar sterf bed,

ALBERTgul myn hart en hand?

'k Heb hem eeuwig trouw gezworen, 'k Bleef getrouw aan mynen eed, Hemel! ach gy kent myn onschuld!

Gy die myn gedachten weet!

Ach, gy ziet hoe hel, hoe zuiver Nog myn hart voorALBERTblaakt, Schoon 't ontvlamd door reine vriendschap,

Zwoegend, tedre zuchten slaakt.

En dus weet ik dan het moordtuig, Dierbre, dat U heeft ontzield!

Wanhoop heeft dan wreed de bloemen Van uw levenslent vernield!

't Was om my, dat g'uwen boezem, Zinloos Jongling! wreed doorschoot!

Ach! ik zie de wonden gaapen Van het doodlyk treffend lood!

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(5)

'k Voel, natuur! uw laatste worstling!

'k Zie den grond met bloed besproeid;

Met het bloed, dat voor uwLOTJE, DierbreWERTHER! heeft gevloeid!

Moesten U myn woorden grieven, Woorden die de vriendschap sprak:

Daar uw liefde, inALBERTSboezem, 't Vuur van minnenyd onstak!

'WERTHER, kan myn heil U streelen, Sprak ik: 'zoekt gyLOTJESrust, Dat ik dan nog dezen avond

Van U word' vaarwel gekuscht!

Eer en pligt gebiên ons 't scheiden'- En daar zeegt gy weenend neêr!

'Ik gehoorzaam'riep gy snikkend, 'Neen, ik stoor uw rust niet meer!

Hemel! wordt de aanminnige onschuld Van onkuische min verdacht?

ALBERT, heeft uw zuivre liefde, Dierbre, al te lang veracht:'- Ach! - gy vloodt - Ik heb U schreiênd

WERTHER, toen voor 't laatst gezien;

Maar, moest gy daarom het leven, In den arm des doods ontvliên?

Ach! my dunkt, uw schim verzelt my, Volgt my,WERTHER! waar ik ga.

Zelfs uw laatste doodsnik zucht my, Als een kwynende Echo, na!

'k Offer des myn tedre traanen,

Door geen' wreeden dwang gestoord, En myn hart zegt my: mynWERTHER!

Dat gy myne klagten hoort.

Nog streelt my 't verrukkend denkbeeld, Dat ik eens, myn leed doorstreên, U met blydschap zal omhelzen,

In het ryk der zaligheên.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(6)

Elise by het graf van Ferdinand.

Somber graf des besten Jonglings!

Aaklig voorwerp voor myn hart!

Hoe vervult gy heel myn aanzyn Met de doodelykste smart!

Gy herinnert my tooneelen Van de schuldelooste min;

Eertyds vol van zielsgenoegen;

Maar nu is er bitter in.

FERDINAND, wiens overblyfsel In uw' stillen boezem rust, Was weleer de vriend myns harten,

Al myn rykdom; al myn lust;

Beter Jongling heeft voorzeker Op deez' aarde nooit bestaan;

Deugdzaam, vriendlyk en verstandig, Met ellendigen begaan.

Maar vooral getrouw in 't minnen, Voor zyn Meisje schier een God;

En dien Minnaar moet ik derven!

Welk een wreed en treurig lot!

Met wat zuivre zielsverrukking Zat hy dikwyls aan myn zy', Staarende op den sterrenhemel,

Hoe gevoelig zeide hy:

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(7)

'DaarELISE, is alles Eeuwig;

'Daar is 't eindelooze vreugd;

'Daar ontspruiten nimmer doornen 'Voor de liefde of voor de deugd;

'k Zal daar met myn dierbaar Meisjen, Zonder kwelling, zonder pyn, Voor den Troon van onzen Schepper,

Stooreloos gelukkig zyn.

FERDINAND! beminde Jongling!

Waarom werd gy my ontrukt?

Waarom werd uw levensbloemptje Zoo ontydig afgeplukt;

Hadt gy reeds een voorgevoelen Van deez' al te harden slag,

FERDINAND! bid toch de Godheid, DatELISEook sterven mag.

Heel de schepping haakt naar 't leven;

Maar een Meisje dat bemint, Kan het leven niet begeeren,

Mist zy haaren boezem vrind, Alles rondom my is aaklig,

Somber is geheel natuur,

'k Vindt niet meer iets zielsbekoorlyk In het vroege morgenuur.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(8)

Want myn' Jongeling moet ik derven;

Hy wees my 't bekoorlyk' aan, Deed myn zielsoog voor de schepping,

Voor Gods goedheid opengaan.

Als de maan geruste harten Op haar' invloed gul vergast, ZuchtELISEin haar kamer,

't Maanligt is haar oog een last.

Want het straalt niet meer op 't aanzigt Van den besten Jongeling,

Waarop elke trek van braafheid Daar door meerder glans ontving.

Ieder tracht my optebeuren, Maar als 't minnend harte bloedt, Is er in den troost der vriendschap

Der meerwaardigheid geen zoet.

Neen ik mis myn dierbren hartvrind;

Hier, hier ligt zyn overschot;

'k Heb des niet te doen met d'aarde;

'k Heb slechts ééne bede aan God.

'k Was vereenigd met myn Jongling, Dezen steen dekt al myn lust, Leefd' ik daar myn' halsvriend leefde;

'k Wensch te rusten daar hy rust.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(9)

Aardig en vermaaklyk lied van een klappermantjen en een jufvrouw van Minne.

Op een fraaije Wys.

Heeren en Dames, ik weet een aardig Lied, Wat een raare klucht, er onlangs is geschied;

Van een Jufvrouw fier, al met een Klappermantje, Ach myn zoete lief, 't was zoo een aardig kwantje:

Deez' Klapperman ging uit met zyne klap en stok, Riep in den nacht twaalf uuren heeft de klok.

Deez' Jufvrouw werd onsteld, zy liep geheel gezwind, En opende de deur; ai hoor eens hier myn' vrind, Sprak zy met kloeke stem, uw klap heeft zoo geslagen, Kom eens in myn huis, ik heb U iets te vraagen, Deez' Klapperman al rasch die kreeg een zoete lust, Of haar vuur en licht nog niet was uitgebluscht.

Hy trad met haar in huis, en vond een groot plaizier, Hy zag de Jufvrouw aan, zy was vol minnevier;

Want het scheen voorwaar een' Klapperman te weezen, Die deez' schoon Madam heur pyne mogt geneezen, Hy sprak myn zoete lief, uw minnelyk gelaat, Uw droefheid is my leed, dat my ter harte gaat.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(10)

Deez' Klapperman mogt heen met zyne klap en stok, Om te roepen fier één uure heeft de klok;

Die schoon Madam deed open weêr heur vengster, Klein Cupido die schiet op haar een glinster, Deeze schoone schigt, haar hartje verligt,

Toen zy dit Klappermantje weêr kreeg in 't gezigt.

Met eene zagte stem riep zy weêr, Klapperman:

En zei wel myn vriend, ai klop er toch eens an, Voldoe toch eens myn lust, probeer eens met behagen, Of er iemand heeft myn deurtje toegeslagen.

Hy zei myn liefste schat, gy ligt in zwaare pyn, Voor uw deurtje dient er een grendeltje te zyn.

Maar als de klok is vier, uit liefde en plaizier, Dan zal ik by U komen, en help uw venusdier;

Want nu is 't nog te vroeg, ik moet eerst doen de ronde, Het is er thans myn plicht, ik ben hiertoe verbonden, Ik ben een jong gezel, en daarby wonder snel, Tot Venus schoon priëel, dat weet gy immers wel.

Och lieve Klapperman, gy wordt van my verwacht, Dat U Venusgod behoede dezen nacht.

Ik zal myn deur maar van het slot gaan stellen, Kom zoo maar in huis, dan hoeft gy niet te bellen;

Zoo fluks het is gedaan, o meid het zal wel gaan, Daar meê zoo ging, er het Klappermantje aan.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(11)

Zoodra de klok sloeg vier, ons Klappermantje frisch Sluipt stilletjes in huis, by Jufvrouw aan den disch, Zy liet voor hem een vuurtje frisch opstooken;

Toen zoo al zachtjes van de min gesproken, En de koffy fyn, een kroes met heete wyn, Wie duivel zouder geen Klapperman willen zyn?

Myn kammeraats zyn vol van opgeblaazenheid!

Alle jonge meisjes zyn vol van spytigheid.

Dat de Klapperman met Juffer Split gaat trouwen, Hoort men hier en daar by veele liên uitspouwen, Dat zoo een schoone tas vrydt met een' Klapperman, Zyn klepeltje slaat vier, zoo hard het immer kan.

Maar toen het was klaar dag, men hoorde meer gewag.

En ieder byster keek, en 't voor zyn oogen zag, Dat de Klapperman met Saartje ging in 't ronde, En door den ondertrouw nu beide zyn verbonden, Men riep dan overal: geluk o Juffer Saar,

U kop die klaauwt gy nog, veel minder dan in 't jaar.

Maar ziet de Klapperman, geeft daar een deuntje van, 's Avonds in het rond, hoort hoe hy klappen kan;

Aardig roept hy dan, de klap slaat hy ook kunstig;

Zyn dame pronkt met hem, het schynt haar nog zoo gunstig, Zy groet van dag tot dag, hoe het ook weezen kan,

En zingt deez' raare klucht van eenen Klapperman.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(12)

De schoorsteenveger.

Aria.

Ik zit op de Schoorsteen boven,

Schoon met roet bekleefd, bestooven; bis.

'k Zing nochthans gelyk een Heer By het trekken op en neêr.

'k Doe myn werk altyd met lusten;

Na myn arbeid ga ik rusten; bis.

'k Denk altoos zoo wel gemoed, Wyl het loon het werk verzoet.

Laast riep my een aardig Meisje;

Schoorsteenveger, hoor een reisje; bis.

Veegt gy goed komt binnen rasch;

'k Vroeg haar waar de schoorsteen was.

Kom, sprak zy, maar in de keuken, 't Scheen dit Meisje wat te jeuken; bis.

't Is een schoorsteen die ik ken, Daar ik Keukenmeid van ben.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(13)

Ja dat wil ik wel gelooven,

En met klom ik rasch naar boven, bis.

Door het onderst' schoorsteengat, Tot ik juist de hoogte had.

Toen hy boven zat in 't topje, Zong hy helder uit zyn kropje, bis.

En bespotte fraai de meid, Die hem gaarne had verleid.

De Schoorsteenveger sprak:

Moet g'uw schoorsteen laaten veegen, Meisjes, wilt eens overweegen, bis.

Dat gy 't doen laat als 't u voegt, Houdt u zoolang vergenoegd.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(14)

Elise aan Julia.

Op een vrolyken Toon.

Vriendin, 't noodlottig ja, is eindlyk uitgesproken, Beseft myn leed, daar 't hart nu alles, alles derft.

'k Ben als een teedre Bloem, die naauwelyks ontlooken, Door eene Bliksemstraal getroffen, valt, en sterft.

Helaas! waar vind' ik troost in dit onzalig leven, Voor 't echtaltaar gesleept, aan d'eigenbaat geboeid, Is zelfs geen vonk van vreugd in myne ziel gebleven, Getuige zy dees traan, die dit papier besproeid.

Al myn geluk is nu gelyk een droom verdweenen, Ik dool hier eenzaam door, in een stikdonkre nacht;

De smart verteerd m'allengs, de dood waart om my heenen, Terwyl ik vruchteloos op zynen bystand wacht.

Mogt ik, mynJULIA, met zooveel rampen stryden?

Wat heb ik ooit misdaên? verdiend' ik zulk een Lot?

Kom, deel in myne smart, gevoel myn droevig lyden;

Zie hoe de dwingeland met myne traanen spot.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(15)

Een'Vader, die ik steeds met liefde eerbied noemde, Een'Vader, die naast God my 't kwynend leven gaf, Werd een ontmenschte beul, die my tot lyden doemde?

Helaas! hy scheurde my van mynen halsvriend af.

Ik smeekte, maar hy bleef steeds doof voor myn gebeden, Een laage zucht tot goud, had hem geheel verblind, Natuur sprak te vergeefsch, niets kon hem overreden, Hy wrong den dolk in 't hart van zyn onschuldig kind, Door een herhaalde dwang heb ik myn hand geschonken, Aan iemand die ik haat, en eeuwig haaten zal!

Ik heb de laatste teug uit 's rampspoeds kelk gedronken, Nu is voor my deez' aard', een aaklig jammerdal.

Myn Echtgenoot! (hy eischt dat ik hem dus moet noemen,) Wiens koude ziel geen vreugd, dan by myn schatten vindt, Veracht myn droef geween, en durft nog spottend roemen, Dat hy my door zyn gunst gelukkig heeft gemind, Gelukkig, ja Vriendin, als hy in 't hart kon leezen, Dan zou hy zien hoe zeer ik al zyn goud versmaad', Met Eduard alleen kon ik gelukkig weezen, 't Is voor dien Jongeling dat ik myn leven laat,

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(16)

Wy hebben onderling malkander trouw gezworen;

Hy deeld' in myne vreugd, zoowel als in myn smart;

Niets kon my buiten hem in dit heelal bekooren;

Hy had geen geld, 't is waar, maar toch een edel hart.

Moest dit gevloekt metaal volstrekt onz' aandacht streelen?

Wel nu, 'k was ryk genoeg voor hem, en hy was lief voor my;

Myn' Vader zou gestaâg in onze blydschap deelen;

Nu mis ik hem! o God! hy weet niet wat ik ly'!

Gewis, myn' Eduard verdiende myne liefde;

Hy was getrouw, oprecht, de vriend van myne jeugd;

Als my het bang verdriet den zwakken boezem griefde, Dan vond ik aan zyn zy' vertroosting in de deugd.

Wat heb ik meenig uur in zynen arm gesleeten;

Hoe dikwyls heb ik niet aan zyne borst gerust;

En nu.. hoe wordt myn ziel geschokt, van een gespleeten;

Nu, dierbre, is al myn hoop voor altyd uitgebluscht.

'k Zal dezen bittren slag, niet lang meer overleeven;

Ik voel dat myne kracht zich naar het einde spoedt;

De dood alleen kan my de kalmte wedergeeven, Die 'k onherroepelyk op aarde missen moet.

Ik zal myn' Eduard toch éénmaal wedervinden In dat volzalig Oord, daar nimmer onschuld schreit:

Daar zal de naauwste band ons aan elkaâr verbinden, En 't loon van onze deugd blyft tot in eeuwigheid.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(17)

De vliegende min.

GALATHE, myn Schoone, kom, Laat ons minnen, speelen, zoenen, Eer de beevende ouderdom, Die als stil, op wollen schoenen Aansluipt, onze jeugd verbydt;

Jeugd en minlust raakt men kwyt Eer men 't denken kan of merken:

GALATHE, - de min heeft vlerken.

Dat ik somtyds van u ben, Moet gy 't staalen noodlot wyten, Nimmer my, myn Lief, ik ken U (hier baat geen tegenwyten,) Voor een helder schoon Magneet, Die myn min zoowel besteedt, Naar zich trekt uit laage perken:

GALATHE, - de min heeft vlerken.

Toen uw schoonheid, schoone Maagd!

My verscheen, en op kwam daagen, Daar gy uit uw venster laagt, Wenschte ik met Medeaas wagen, Haastig optevaaren; Gy

Steeg beneên, ik vloog U by, En gevoelde toom noch teugels:

GALATHE, - de min heeft vleugels.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(18)

Waar ik eindlyk traag gekeerd, Nimmer zal myn min verluiên, Denk nooit, Zon die my verteert, Dat Cupidoos wieken ruiën:

Of, dat voor zoo heet een gloed, 't Zachte wasch hier smelten moet In gekleefde vederbeugels:

GALATHE, - de min heeft vleugels.

Snelgevlerkte winden, draagt, Door het groen en schommlend lover, Aan de schoonheid die myn plaagt, Dees verliefde zuchtjes over:

En myn min, met vaardigheid, Heb ik meenigmaal gezeid, In het vrolyk uchtendkrieken,

GALATHE, - de min heeft wieken.

Zult gy ligter dan de wind, Uit het barre buldrend Noorden, Myn Gebed, dat steeds begint Met fluweelen minnewoorden, In den wind voor eeuwig slaan?

'k Zal dan elders minnen gaan, Eer gy 't waanen zult, of rieken:

GALATHE, - de min heeft wieken.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(19)

Rozemond.

Wyze: van Zoutmans.

Hier heeft my Rozemond bescheiden, Hier, by deez' Boom, die weelig wast:

Waar mag de schoone zoo lang beiden, Dat zy niet op het uurtje past;

Of ben ik wat te vroeg gekomen, Door drift der min waarvan ik kwyn':

O zalig veld! o groene boomen!

't Kon van nacht hier wel bruiloft zyn.

Maar ach! hoelang zyn thans de stonden, Elk omzien duurt één jaar gewis, By acht uur was de komst gevonden, Ik schat het al ruim negen is:

Van avond, zoudt g'uw plicht niet weeten?

Of, is den tyd zyn wieken kwyt?

Of, heeft Apol zyn zweep vergeeten, Dat hy zoo langsaam zeewaards ryd?

Dageraad, laat u dit lusten, Verkort den Dag en rek den Nacht;

Spoed voort, gy zult by Thetis rusten, En ik by 't Meisje dat ik wacht:

Haast zal ik dan by U weezen, Kom myn Rozemond, ai kom, Daar zal ik met vreugd in dezen, Doen als Bruid en Bruidegom.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(20)

Een niew aardig lied van Saartje.

Op een' vrolyken Trant.

Myn lieveSAARTJE, die altyd U oppronkt, en blankette, 'k Wou dat gy in de modder viel, Om U in 't nieuw te zetten.

Ik zal U maaken een japon, Voor uw buikje alzoo bon:

Voort - voort, myn lieveSAARTJE! Al bent gy scheef, tot myn gerief, Ik hou wel van een praatje, Al met jou, zoete lief.

Uw bochel die pareert altyd, Al zit gy maar te braayen,

Uw voorhoofd als een scherpe naald, Dat doet U hartig naayen,

Uw schoonheid diende afgemaald, En uw oogjes zyn verdwaald:

Voort - voort, myn lieveSAARTJE! Draagt gy een pluimtje op uw hoed:

Dan lykt gy, een Hoezaartje, Dat naar het leger moet.

Uw druipneus die nu wordt bekoord, Die kan ik niet waardeeren,

Uw oogen die staan in uw hoofd, Als een paar rype zweeren,

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(21)

Van snuiven komt dit puur, Als azyn ziet gy zoo zuur:

Voort - voort, myn lieveSAARTJE! Al wil gy nog tot myn gerief, En hou wel van een praatje, Al met jou lekker lief.

Uw' Ouderdom belet U niet, Zy is maar zestig jaaren,

Wanneer gy voelt uw minnebrand, Zoo spreekt gy maar van paaren.

Ik zei myn lieve meid, Gy bent uw beste kwyt:

Voort - voort, myn lieveSAARTJE! Gy bent te oud, ik lust U niet, Gy draagt al vast een baartje, Die U terdeeg beziet.

Uw borstjes pronken op uw hart, Als een paar roode koolen;

Uw tanden in uw' mond zoo zwart, Die doen uw liefde doolen.

Ik zei myn lieve kind, Al maakje U bemind:

Voort - voort, myn lieveSAARTJE! Al bent gy scheef, en loopt maar heen, Ik lust niet van uw taartje,

Al is het mooi besneên.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(22)

Zie daar nu lieve schoon Vriendin!

Ik denk U nooit te trouwen, Stel my geheellyk uit uw' zin, Want het zou my berouwen, Tot troost dan voor het lest, En ik wensch U zoo 't best:

Voort - voort, myn lieveSAARTJE! Al geeft gy schoone woorden myn, Ik fret niet van uw taartje;

Maar wil uw' Dienaar zyn.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(23)

Herderszang aan Roosje.

Wyze: Hoe schoonste aller Vrouwen.

Het regent Herderinne, Die al het Land bekoort, Mogt ik uw hart slegts winnen,

Ai dryf uw kudde voort.

Het vocht wordt door de boomen, Alreê niet meer gestuit, De wind schynt optekomen;

Daar berst het onweêr uit.

Ik hoor de donder dreunen, De bui komt ver van daan, Gun my U t'ondersteunen,

Ik biê myn' arm U aan.

Myn hart is reeds geruster;

Ik zie myn wooning al, Myn Moeder, en myn Zuster,

Onsluiten onze stal.

Dag Moeder lief - dag Koosje, Die bui valt dapper neêr:

'k Breng ook myn lieveROOSJE, By U, voor 't aaklig weêr.

Kom wil U wat herstellen, En droogen by den haard:

Myn zus zal U verzellen, Zy is die vriendschap waard.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(24)

Ach Moeder, wil toch maaken DatROOSJEeens hadde rust, Het Lammetje wel bewaaken,

't IsROOSJEShartenlust.

Hebt gy het stroo gegeeven?

Kom, ga dan met uw' Zoon.

ZietROOSJEontkleed uw leven, Zaagt g'ooit een Maagd zoo schoon?

Kom, laat ons nu wat eeten, EnROOSJEzit naast my;

Het licht, dat moet ge weeten, Geplaatst zyn aan haar zy':

Kom, eet dan Uitverkooren!

Smaakt Moeders pot niet goed?

Gy zucht, wat moet ik hooren, Ik maakte te veel spoed.

Wel nu, hier kunt gy rusten, Slaap tot den morgenstond;

Voldoe maar aan myn lusten;

Gun my uw' lieven mond:

Een kusch van zuiv're minne En trouw tot onderpand.

Ga morgen, myn Vriendinne!

Vergun my toch uw hand.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(25)

Een nieuw vermaaklyk lied.

Op een aangenaame Wys.

De weereld is in rep en roer, 's Morgens schelt de Melkboer:

En dan komt ook dra den Bakker: bis.

Dan komt Lieve de Karreman, Die zoo sierlyk raatlen kan;

Hy raatelt my schier wakker. bis.

Dan komt Jakobus met de krant, Die brengt wat nieuws in 't Vaderland:

Dan belt de Pruike jongen. bis.

Dan komt er weêr een' met de bos:

De jonge lykent ook wat los:

Dan belt de Vrouw met tongen. bis.

Dan komt er weêr een andre Vent, Die zeid' ik maak uw' Heer bekend;

En ook de Vrienden allen, bis.

Al dat de Vrouw van Jan Patroon, Gisteren van een Boerenboon Is in de Kraam bevallen. bis.

Dat liegje Karel, zeit Katryn, Het zal misschien een zoontje zyn, Wie baart hier Boerenboonen? bis.

Ach Meisje! 'k zwyge hier op stil, Ik zie door een verkeerde bril:

Ai wil my toch verschoonen. bis.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(26)

Daar komt er weêr een zak, of schaal, Die vraagt om wat gemunt metaal:

En dan komt weer de slager: bis.

Sinjeur bestelt een schaapenbout, Niet al te jong, of niet te oud, Niet al te vet of mager. bis.

Dan komt de langverwachte wast;

Van Janes, hy heeft opgepast;

De sleper krygt een fooitje; bis.

De wast is Jufvrouw wellekom;

Myn Heer die houdt vry wat gegrom, Om dat kleen waterzootje. bis.

Het gansche huis is op de been;

Myn Heer loopt naar zyn kamer heen;

De styfster is gekomen: bis.

Het goed wordt, naar den ouden trant, Gebragt met baal of baliemand, Van 't volk in huis genomen. bis.

Maar ondertusschen kykt Sinjeur, Al om het hoekje van de deur, Verlangt om wat te knappen: bis.

Fluks hy de deur maar open doet, Zoo valt de baliemand met goed, Van al de zoldertrappen. bis.

Myn Heer vraagt schielyk om pardon, Vermits hy dat niet helpen kon;

Hy kreeg alweêr couragie: bis.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(27)

Maar toen Anna de Keukenmeid, De zaak terdeeg had overleid, Toen kreeg hy Pardonagie. bis.

Myn Heer, riep Jan de Knecht al rasch, Ik wou dat er de Visch al was;

Zie daar komt nu de zootjes: bis.

De Kabeljaauw is wellekom;

De Knecht bedingt voor hem de hom, En zoo wat middelmootjes. bis.

Maar ziet, de Kat springt op de stoel, Zy nam de lever in haar smoel;

Zy zocht naar lekkre beeten; bis.

De Jufvrouw riep: och! lieve schat!

Daar heeft de Kat, de Kat, de Kat, De lever opgeëeten. bis.

Wat nu met deze Kat gedaan?

Men ging dan daar haar vonnis slaan;

De Kat die werd verwezen, bis.

Om dapper van de Keukenmeid Geklopt te zyn een uure tyd, Met drie paar bullepeezen. bis.

Daar wordt nu weêr gescheld, Sinjeur, Daar is een briefje door de deur, Tot teeknen van een Acte: bis.

Of is het weêr kwellasietyd,

Myn Heer die sprak, 'k wou dat de Meid Van avond koeken bakte. bis.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(28)

Een nieuw minnelied.

Op een bekende Wys.

Laatstmaal heb ik my begeeven tot het jagen, 's Morgens al vroeg, by 't krieken van den dag, Wat is my ontmoet, wat heb ik daar vernomen, Een Jufvrouw schoon, een meid zoo als een vlag, Zy sprak my aan, op den weg, ai wil verstaan, En ik was genegen om met haar te gaan.

Zoo zyn wy zoetjes met elkaêr gaan wandlen, Tot dat wy kwamen by een' klaaren stroom, Daar zaten wy wat stille t' saam te rusten;

By 't vooglenzang, in schaduw van een' boom;

Ik lag myn hoofd, zoo zachtjes in haar schoot.

Myn handjes te samen op haar borstjes bloot.

Dit scheen voor my een' blyden dag te maaken, Om te rusten by een schoone Herderin;

Cupido die dacht in 't kamertje te raaken, 'k Lag als in een droom, in 't vuurtje van de min;

'k Raakte al zoo ver, ja zoo ver op deze keer, En naderhand zoo was myn liefde meer en meer.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(29)

's Morgens heel vroeg, de haan begon te kraaiën, Deze schoone Maagd om haar eertje dacht:

Mint gy my oprecht of wilt ge my bedriegen?

Denk toch dat ik ben van een braaf geslacht.

Weg malle zottin, meent gy dat ik U min?

Het zyn maar fyne streeken van de geile min.

Weg looze schelm, bedrieger van myn eertje!

'k Had dit nooit gedaan; had gy my niet misleid;

Ik telde het zoo ligt uw aangenaame woorden, Om myn magedom; ach wat is 't my een spyt!

Die ik al zoolang, tegen wil en tegen dwang, Gedraagen achtien jaaren, dit valt my zoo bang.

Spiegelt u aan my, vertrouwt geen Venusjonker, Jonge maagden fier, myn maagedom is kwyt;

Had ik dat bedacht, voor 't my was afgenomen, Dan was myn zaak terdegen overleid,

Maar die looze kwant, heeft my aangerand, En zyn looze streeken hadden d'overhand.

Nu zit ik eenzaam in myn lot te treuren, Hy heeft my gebragt in naare omstandigheid, En wat moet ik doen? wat zal ik beginnen?

Dan te rusten in het geen my is opgeleid.

Spiegelt u voorwaar, houdt uw eertje maar, Anders komt gy zelfs in de rampen zwaar.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(30)

Samenspraak tusschen een jongman, en een meisje.

Aria.

Jongman.

Goede avond lieveROOSJE! Myn Suikerdoosje,

Nog eens gekuscht, wy zyn alleen, Ik mag uw schoonheid gansch wel lyen,

Want al myn vryën, Dat is om U, en anders geen,

Myn liefje, myn diefje, myn bekje, myn schat, Ik zweer U by 't bont van Lummelooms Kat, En ach! ach! dat ik je eens had. bis.

't Meisje.

Wel wat praat die vryër aardig, Hy is wel waardig,

Een Meisje die het maar wil doen, Ik geloof g' my, wel ligt zult bekooren,

Naar ik kan hooren,

Gy lykt my zoo geweldig groen, Je zegt het zoo geestig, zoo aardig, zoo raar, Ik wensch U de Bruidegom binnen 't jaar, Maar ach! ach! myn gesuikerde vaar. bis.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(31)

Jongman

Wel myn allerzoetste Liefje!

Myn Honigdiefje!

Daar is myn hand, ontvang myn trouw, Dan, zoo zweer ik, zal je weezen,

Myn uitgeleezen,

Myn eigen zelve, ja myn Vrouw,

Maar zeg het wat haastig en maakt my niet bang, Zoo zing ik, van vreugde, een vrolyk gezang, Maar ach! ach! gy wacht my zoo lang. bis.

't Meisje.

't Is wel... ik zal 't myn Besje vraagen, 't Is ligt te waagen,

En kom dan morgen om bescheid, Dan zal ik het U verhaalen,

En goed vertaalen,

Wat dat myn Besje heeft gezeid;

Maar ik vrees zy is daar niet wel toe gezind, Praat ik van trouwen, zoo zegt zy myn kind, 't Is alles bedorven, zoo gy het begint. bis.

Jongman.

Wel myn alderliefste Bruidje, Myn lieve guitje;

Ga by uw Besje met fatsoen, Dan zult gy wel haar koude zinnen,

Wel overwinnen,

En zeggen wat U staat te doen, Dan ben ik Bruidegom, en gy de Bruid, Dan komt een Notaris die het Huwelyk sluit;

Maar ach! dan is het vryën uit, bis.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(32)

Charlotte treurende by het graf van Werther.

Wyze: O myn ziel, leg uw verwachting.

WERTHER! eeuwig dierbreWERTHER! Ach kondt gy de traanen zien, Die, uit de oogen van uwLOTJE, Op uw kille lykbus vliên!

Dierbre asch, aan my zoo heilig, Stoflyk deel van mynen vrind!

Die, na zoo veel grievend lyden, Hier een stille rustplaats vindt.

Slaap hier zacht, o koud gebeente Van den besten. Wreede dood!

Menschenmoorder!... waarom trof hem Het vergruizend yslyk lood?

Vloei - vloei vry: o zilte traanen!

Gy zyt al myn troost, myn lust, Gy, gy kunt den weg my baanen Naar het graf waarWERTHERrust.

Haast hoop ik by hem te weezen, Dierbre vriend, dat ons gebeent', In dit stil verblyf der dooden, Haast voor altoos zy vereend.

d'Aard kan my geen vreugd meer schenken, Neen, het Graf, het Graf alleen.

Voer me, o Koning der verschrikking!

Wreede dood! ook Grafwaards heên.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(33)

Ach myn' overdierbreWERTHER! Die in d'eindlooze Eeuwigheid, Van uw hartenleed ontslagen, UwCHARLOTTEslechts verbeid.

Ik zal komen, Levenswellust!

Daar, daar zal ons geen verdriet, De onafscheidbre vreugd verbittren;

Daar kent men de wanhoop niet.

Statelyke Lykcypressen, Nu ik in uw Lommer schrei, Op het graf van dierbreWERTHER, Zyt gy vry een lustvallei.

Uwe doodsche stille naarheid, Geeft dit kloppend harte lucht;

Hier is 't waar ik 't droef gewemel, Van een folt'rende aarde ontvlucht.

Vloei - vloei vry, o traanendroppen,

WERTHER, hoor myn zuchten aan, Traanen vloeiën op de bloemtjes Die naast uwe lykbus staan.

Eeuwig zal deez' grond getuigen, Dierb'reWERTHER, trouwe vrind, Hoe oprecht, volmaakt, en teeder, UCHARLOTTEheeft bemind.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(34)

Klagte van Julia, gade van Romeo.

Op de wyze van 't voorgaande.

Ga ontvlied m'o wreede Vader!

Zilte traanen kunnen 't hart

Van een dwing'land nooit vermurwen, 't Is gevoeleloos voor smart;

Smaakte gy gelyk myn Moeder, In uw ziel myn grievend leed, Ach! hoe dra was, tot myn bystand, Dan het Vaderhart gereed.

Maar myn klaagtoon, noch de traanen Van uw' diepbedroefde Gâe,

Kunnen u de ziel verpletten, Wreedaart! - voor uw ongenâe Moet de beste Vrouw bezwyken, Ga volvoer uw wreed besluit,

Moord een Moeder, slacht een Dochter;

Maar, gevoel hoeveel 't beduid.

Gy doet slechts myn woed' ontbranden, Gy sleept my voor 't Echtaltaar;

Neen, nooit zult g'uw doel bereiken, 't Land trotseert uw' magt, barbaar!

't Weerloos lam zult gy niet offeren, Daar 't een teedre Moeder ziet, Nog het Heiligdom bevlekken;

't Outer dult dat offer niet.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(35)

't Tempelchoor zal opensplyten Voor myn' voeten; 't Bliksemvuur, 't Ryzend Godsgebouw verpletten, In dat vreeslyk, aaklig uur;

't Is vergeefs wat ge uit zult denken, 'k Zal in 't graf uw woede ontvliên;

Daar is 't waar wy uitkomst vinden, 't Eind van alle jammren zien.

MynROMEO! teedre minnaar, Ach gevoelde gy de smart, Die uwJULIAmoet lyden, Ach! hoe smolt uw edel hart.

Dierbre, mogt g'onkundig blyven Van myn wreede boezempyn.

Maar gy voelt geen mindre smarten, Smarten, die ondraaglyk zyn.

Bly zal ik den dood omhelzen, Nu gy, van my afgescheurd;

MynROMEO, dierbre waarde, Eeuwig uw vriendin betreurt, In uw zacht verblyf der schimmen, Wooning van het dor gebeent', Zal ikROMEOverbeiden, Daar, daar worden wy vereend.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(36)

'k Zie alreeds het hof der dooden, 't Zalig dal dat altoos lacht;

Waar ons de onbegrensde blydschap, In haar eeuwige armen wacht: - Daar, daar zullen wy gestrengeld, OROMEO! door de min,

Als twee duiven schuld'loos paaren, 'k Ga u voor ten Feestdal in.

Lachend zullen w'onbelemmerd, In dien beemd van zaligheên, Eeuwig langs de roozepaaden, Van de reinste wellust treên, Duizend - duizend teedre kuschjes, Zullen daar de wreede smart, En het jammren ruim vergelden, Van ons teederbloedend hart.

Heilolyven, vreugdlaurieren, Zullen daar ons jeugdig hoofd Met haar eind'loos groen omstrenglen, Daar wordt nooit de vreugd verdoofd, Lieve... wat kan ons dan scheiden, Daar is vaderlyke magt,

Altaardwang, en wreede woede, MynROMEO! zonder kracht.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(37)

Herderszang.

Ik ging my laatst vermeiden, Buiten de Stad in 't groen, Daar hoorde ik lieflyk fluiten, Van alle de vogelen buiten, Een ieder zong zyn taal, Als alleen de Nachtegaal.

Daar zag 'k een lieflyk Meisje, Ik wenkte ze naar my toe, Ik groete haar naar behooren, Ik zeide myn uitverkooren, Hoe gaat gy zoo alleen, Mogt 'k in uw gezelschap zyn.

Bestaat het in eer en deugden, Jongman dan ben 'k te vreê, Dan blyven wy nog wat buiten, En hooren de vogelen fluiten, Ach, ach, wat was ik bly, Dat 'k dat zoete kind had by my, Wy gingen zoo hand aan handjes, Spanseeren door het groen, Wy gingen zoo eenzaam treeden, Wy maakten verscheide reeden, En drukt' ons mond aan mond, Op een liefelyk trouwverbond.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(38)

Wat gaf ik dat lieflyk Meisje, Op trouw een doek van zy', Wat gaf zy my weêr te panden, Twee ringetjes van haar handen, Zoo in een korte stond

Maakt' wy ons trouwverbond.

Wy trouwden in korte tyden, Hielden Bruiloft met lust, Maar onder 't dansen en springen, Hoort watte raare dingen, Dat Bruidje mogt in de kraam, Hoort hoe dat was gegaan:

Zy hadde gewoond drie jaartjes By een' oud Weduwnaar, Dat olyke Kluizenaartje, Was van dit lieve kind Vaartje, Hy had beslaapen de Meid, Stil in haar eenigheid.

Ik liet my wederom scheiden, Van deez' beslaapen Bruid. - Jongmans zoo wilt hier uit leeren, Gaat eerst by de Meisjes verkeeren, Dan weet gy wat een Maagd, Onder haar' voorschoot draagt.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(39)

Het bedrogen kwezelken.

Wys: van de Mechelsche Kermis.

Die gaerne lacht, En leutren tracht,

Luistert te samen, gy Jonge Gezellen!

't Is van een meid: Die langen tyd Van Pierken Klaais wierde gevryd.

Hy vraagde haar trouwtje zoo menige keeren;

Zy en wilde niet consenteeren: - Zy zeide 'k ben al te jong en teêr,

Klaaisken en spreekt my daarvan niet meêr, Gy doet myn jong hartje maar zeer.

Wel schoone Maagd!

Myn hartje jaagt

Naar U gestadig by dage en by nachte, Gun my uw trouw: Liefste Jufvrouw!

Anders zoo sterf ik vast van rouw.

Jongman gy klapt als een lompen Ezel;

Weet gy niet dat ik ben een Kwezel, Over dry jaaren maar geprovest;

Daarom zoekt elders te maaken uw nest.

Dat raade ik U voor het best!

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(40)

Ziet Pierken Klaai, Keek als een gaai,

Toen als dat Dibbetje hem dat vertelde;

Is wech gegaan: Met droef getraan, Schier met de koortse belaên.

De liefde dede zyn hartje zoo krenken;

Hy en kon schier niets eeten noch drenken;

Hy ging al treuren met pyn over straat, Want als de min de liefde verslaat,

Cupido treuriglyk staat.

Zyn Kameraad, Zeide: myn Maat,

Zyt gy met eenige kwaalen bevangen?

Zeg het my maar: Met reden klaar, En vreest toch voor geen gevaar.

Hy heeft het verteld al zonder liegen.

Wy zullen, zei de ander de Kwezel bedriegen, Gy zult haar trouwen naar zin en naar lust, Al uwe pyn zal haast zyn gebluscht,

Zyt daarop stil en gerust.

Laat U een kleed Maaken gereed,

Gelyk als al de Hermyten nu draagen;

Op zelver wys: Net en precys, Met eenen baard heel grys.

Ga dan vraagen om daar te logeeren, Ende gebruikt er veel goede manieren.

Vraagen zy waar gy henen gaat, Zie dat de tonge de maate wel slaat,

Met eene oolyke praat.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(41)

Zeg dat gy zyt Een Heremyt,

Die naar Jeruzalem gaat om te dienen, Voor een Zondaar: Die zynen vaêr Hadde gesleept by het hair.

Uit liefde zal zy u binnen doen komen;

Myd U van lachen, en wil er niet schroomen;

Dan zal ik klimmen tot boven op 't dak, Met goede spys, en een flesch in myn' zak,

Stilletjes op myn gemak.

't Word zoo gedaan, Hy is gegaan,

En met een aan de belle geklonken:

Jufvrouw kwam veur: Zag dat Posteur Staan heel bedroefd voor haar deur.

Zy zeide: myn Vriend! wat is uw begeeren?

Hy zeide: Jufvrouw! wil my niet afweeren;

Laat my toch vertoeven hier dezen nacht, Ik ben een Persoon die vrede betracht,

En veel deugden verwacht.

Voor een' zondaar, Ga ik voorwaar

Uit liefde recht naar Jeruzalem reizen, Geloof het vast: Als eenen gast Met zwaare zonden belast.

De Jufvrouw riep, Mama, liefste Moeder, Laat binnenkomen dien waardigen Broeder.

Toen liet zy hem binnen met spoed;

Hy heeft met een driekantig gemoed Hun daar te samen gegroet.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(42)

Op eenen stoel, Stil ende koel,

Voegt hy zich op een hoek van de kamer:

't Kwezeltje fier: Sprak goedertier, Broeder, zet U hier by het vier.

Hy zeide: voorwaar, 'k doe 't niet om myn leven, Alwaar't dat ik van de koude mogt sneeven;

Ik wil kastyden myn vleesch en myn been, En myn hoofdkussen dat is eenen steen,

Daarop slaap ik alleen.

Wat tyd daar naar, Hoorde men daar,

Al door de schoorsteen zeer liefelyk roepen:

Broeder Martyn: Klaar ende fyn;

Het scheen eenen Engel te zyn.

Broeder Martyn smeet zich op zyn knyën.

(Wie zou er van lachen zich kunnen vermyên?) Toen sprak den Engel, met woorden precys:

Broeder, zie daar is uw hemelsche spys, Al uit het zoet Paradys.

Deel niemand meê;

En leef in vreê;

Ga altyd voort in een soberlyk leven.

Jufvrouw Marjan: Die zeide dan:

Moeder, dit is een' heiligen Man.

En om dien waardigen Man te eeren,

Ging zy van achter en kuschte zyn kleêren, Ja, met zoo een diepgrondig gemoed, Lei zy haar mond op zyn handen en voet,

Dat jonge Kwezeltje zoet.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(43)

Den Engel teêr, Riep nog een keer:

Broeder Martyn! ik moet u beveelen;

Doe myn bevel: Zonder uitstel, Anders zoo naakt u gekwel: -

Van dezen nacht moet gy dees dochter byslaapen;

Na negen maanden zullen er twee knaapen Worden geboren ter weereld gebragt, Die zullen weezen zeer hooge van magt,

En wonderbarig van kracht.

Ach Engel, zoet!

't is waar, ik moet

Aan uw bevel my ten onderen geeven.

Ik sterf van pyn: Moet het zoo zyn;

Zoo sprak er die jonge Bagyn:

Broeder en wil daartegen niet stryden;

Want om den Hemel moet men veel lyden.

Staak al uw zuchten en droevig getraan;

Moet het zoo weezen, het worde gedaan;

Denk dat het wel zal vergaan.

Maar als de nacht Nu was volbragt,

Heeft hy haar een presentje gegeeven;

En toen gezeid: Wel lieve Meid!

Weetje wel wie nu by u leid?

Toen heeft hy den baard van zyn kinne gesmeeten;

Fluks zag de Kwezel dat zy was bescheeten.

En zy zeide: Klaaiske, zyt gy het, myn Maat?

Zie toe dat gy my nu niet verlaat, Eer er wat ergers opstaat.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(44)

Als 't nu was dag En Moeder zag

Dat hare Dochter door Klaais was bedroogen, Heeft zy gevraagd: Geheel vertsaagd, Hebt gy er de kanse gewaagd?

Klaaisken die zei: wel Jufvrouw ter degen;

Toen heeft de Moeder maar stille gezweegen, En zei: gy moet nu trouwen te gaêr,

En wilt niet wachten tot een half jaar, Eer het iemand worde gewaar.

Den derden dag, Een ieder zag

't Kwezeltje trouwen met Klaaisken beneven.

De jonge Jeugd: Die was vol vreugd, Samen in eer en in deugd.

Jongman die in Venus winkel verkeeren, Gy kunt hieruit uwe kunsten wel leeren;

Want eenen Jager die gaat op de jagt, Zonder te schieten met wil of met kracht,

Wordt zeker van ieder belacht.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(45)

Op het verongelukken van 7 persoonen, by het overvaaren van het Sloesche Veer, van 't Nieuwland naar de Goessche Wal, den 30 April 1787.

O rouw! o diepe rouw! wat komt myn oog t'aanschouwen, O noodlot voor de Mans! o droefheid voor de Vrouwen, O ramp! die nimmermeer naar eisch beschreeven wordt;

Daar zeven Zielen zyn in 't water neêrgestort.

Den laatsten van April, des avonds half zeven Zag men hen met de Boot van 't Nieuwland afstreven:

Zy zeilden voor de wind, tot by de Goessche Wal, En stortten al gelyk in 't zoute waterdal;

En hoe men heeft getobt, en hoe men heeft gezwommen;

Ja nog wel drie of vier zyn op de Boot geklommen, 't Was alles buiten hulp, men sloeg er weder af, Men zonk tot in den grond, men vond aldaar zyn graf.

't Was op den eersten Mei, wy gingen ons begeeven, En zien of dees of geen was op het Strand gedreeven;

Een ieder even droef, ging als in diepen rouw, Onzeker of men ooit een Lyk ontdekken zou;

Men zocht dus overal, op schor, beneên de dyken:

Men vond het Goessche Strand bezaaid met doode Lyken;

O aakelyk gezigt! tot zeven in 't getal,

Men vischt de dooden op, men draagtse naar de wal,

Men bragt hier kondschap van, aan Vrouwen en aan Vrienden, Die wy met alle vlyt uit menschen liefde dienden;

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(46)

Wat gaf dit schreiensstof aan vrouw en ook aan kind.

De Vrouw riep, ach myn Man! een ander, ach myn Vrind.

Myn hart herdenkt met leed, hoe daar de Vrienden kwamen, Toen zy dit droef geval, die droeve ramp vernamen;

Een ieder een verzinkt in diepen druk en smart, Van droefheid zeer geknelt tot in het angstig hart;

Men spreekt geen enkeld woord, door diepen rouw bevangen;

De traanen biggelen langs bleekbestorven wangen;

't Is droefheid wat men hoort, 't is droefheid wat men ziet, 't Is droefheid overal, want troost en vind men niet.

Zie daar myn medemensch een kort verslag gegeeven, Gelyk het is geschied heb ik het hier geschreeven;

De geene die dit hoort die wensche in zyn hart Dat hy mag zyn bewaart van zulk een droeve smart Men bid den goeden God dat hy wil zyn in deezen, Voor Weduwen een Man, een Vader voor de Weezen;

Geeft acht op deze ramp, die g'hier voor oogen ziet, Daarom zoo bid ik, ach verhart uw hart toch niet;

Och mogt een ieder mensch die leeft, toch leeren sterven, Verachten 't aardsche goed, om 't eeuwig ryk te erven;

Verwacht het vrienden, nooit van bergen of van dal, Het is de Geest alleen, die leevend maaken zal;

Ach mogt dien goeden Geest, ons harte eens bereiden, Opdat wy altoos zyn gereed van hier te scheiden, En zeggen eens met Job: ik weet myn Goël leest:

Dat wensch ik dat U God om Christus wille geeft.

Een Ooggetuige.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

(47)

Bladwyzer.

Blad.

3 W

ERTHER

, waarom dus verslagen?

5 Al de vreugde van myn leven.

7 Somber graf des besten Jonglings!

10 Heeren en Dames, ik weet een aardig Lied.

15 Vriendin, 't noodlottig ja, is eindlyk &c.

18

GALATHE

, myn schoone, kom.

20 Hier heeft my Rozemond bescheiden.

21 Myn lieven Saartje, die altyd.

24 Het regent Herderinne.

26 De weereld is in rep en roer.

29 Laatstmaal heb ik my begeeven tot het jagen.

31 Goeden avond lieve Roosje!

33

WERTHER

! eeuwig dierbre

WERTHER

!

35 Ga ontvlied m'o wreede Vader!

38 Ik ging my laatst vermeiden.

40 Die gaarne lacht.

46 O rouw! o diepe rouw! wat komt myn oog &c.

De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar toen ik had na myn vermoogen, En gedaan schier al myn best, Toen heeft zy myn nog bedrogen, Ja dit spyt myn 't aldermeest, 't Waar voor my een groot schandaal, Want zy wipten

Myn Dogter zal nooit trouwen, Want ziet zy blyft by myn, Want zo dat geschied, Zoo leef ik in verdriet, Daarom wilt vertrekken, En gedenkt het niet3. Wel Vader wat zyn dat voor

Waar meed' zy u nu heeft beloont; wel aan, myn kind, Verlaat haar ook, nadien zy u niet meêr bemint, En wilt het leven meêr als hare liefde achten, En nu zy u verlaat, wilt u voor

Sprak zy met kloeke stem, u klap heeft zoo geslagen, Komt eens in myn huis, ik heb u iets te vraagen, Dees klapperman al ras - die kreeg een zoete lust, Of haar vuur en licht, nog

Hoe kan een jonge schoone vrouw Zig gaan verbinden door den trouw, Aan een stok oude gryzen man, Die niet als schyven tellen kan, En knort en bromt den gantschen dag, Zo dat haar

Van een aardig Keuken meisje, Zy staat in myn hart geplant, Ik help haar zoo menig reisje, Daar voor vuld zy my de

En luistert na myn ongeval, Daar ik in myn jonge jaren, Moet reeds agter de Traailjes staan, Aan wie zal ik myn noodlot klagen, Geen mensch is met my aangedaan.. Hier agter zo

't Is zoet, als de eerste jeugd van 't leven Reeds bloeit voor kennis, eer en deugd.. Waar kind'ren blij naar 't goede streven, Wiens oog aanschouwt dit