• No results found

ROTTERDAM STADPLEIN HOOGVLIET. A. van de Meer en P.H.J.I. Ploegaert. Een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ROTTERDAM STADPLEIN HOOGVLIET. A. van de Meer en P.H.J.I. Ploegaert. Een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ROTTERDAM STADPLEIN HOOGVLIET

Een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf

A. van de Meer en P.H.J.I. Ploegaert

Tekeningen: V. Van Looveren en M.F. Valkhoff

BOORrapporten 473

Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam Ceintuurbaan 213b

3051 KC Rotterdam

(2)

Colofon

Titel Rotterdam Stadplein Hoogvliet. Een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf.

Status definitief

Auteur(s) drs. A. van de Meer en drs. P.H.J.I. Ploegaert Tekenaar(s) drs. V. van Looveren en M.F. Valkhoff

Opsteller(s) afbeeldingen drs. P.H.J.I. Ploegaert en drs. A. van de Meer

Bestandsnaam BRBOOR/BOORarchief/BOOR_ONDERZOEK EN

RAPPORTAGE/ BOORrapporten archief/BOORrapporten 470-479/BOORrapporten 473 Rotterdam Stadplein Hoogvliet/ BOORrapport/BOORrapporten 473 Rotterdam Stadplein Hoogvliet.doc

Projectcode BOORrapporten 473

Projectleider drs. P.H.J.I. Ploegaert

Projectmedewerker(s) G.F.H.M. Kempenaar en drs. A. van de Meer Toets Beheer en Beleid drs. A.J. Guiran

Autorisatie BOOR Autorisatie bevoegd gezag

drs. M.M. Sier drs. A.H. Carmiggelt

hoofd Onderzoek en Rapportage gemeente Rotterdam

ISSN 1873-8923

Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam Ceintuurbaan 213b

3051 KC Rotterdam Telefoon 010-4898500 Fax 010-4898531

E-mail boor@gw.rotterdam.nl

Copyright © BOOR Rotterdam, juni 2011

Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/

of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers

Het BOOR aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

(3)

Samenvatting

Algemeen

In opdracht van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) heeft het Bureau

Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) in september 2009 en april 2010 een karterend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet (gemeente Rotterdam).

In het plangebied werden, tijdens een eerder door het BOOR uitgevoerd verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen, ophogingslagen behorende tot een dijklichaam aangeboord. Het dijklichaam is een restant van de middeleeuwse dijk van Hoogvliet, die circa 1295 werd aangelegd en in de jaren zestig van de 20e eeuw deels werd afgegraven. De archeologische indicatoren, aangetroffen tijdens het verkennend inventariserend veldonderzoek, komen overeen met de vooraf opgestelde verwachting op basis van een reeds bekende vindplaats binnen het plangebied. Deze vindplaats betreft bewoningssporen aan de binnenzijde van de voormalige dijk van Hoogvliet (Hoek 1974 en veldaantekeningen van C. Herweijer uit september 1974, archief BOOR). Hoek veronderstelt tevens het bestaan van een voorloper van de dijk van Hoogvliet, de zogenaamde Hoogvlietse dijkwal (Hoek 1973), die vóór 1295 werd aangelegd. Met het karterend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf is de aard, datering en inhoudelijke kwaliteit van de aangetroffen archeologische waarden nader onderzocht en de mogelijke aanwezigheid van de Hoogvlietse dijkwal in het plangebied onderzocht.

Resultaten

Tijdens het karterend inventariserend veldonderzoek zijn verschillende ophogingslagen aangetroffen, waaruit aardewerk is verzameld. De ophogingslagen zijn geïnterpreteerd als onderdelen van de voormalige dijk van Hoogvliet. In de mogelijk oudste kern van de dijk (fase 1) zijn geen vondsten aangetroffen. In de ophogingslagen van fase 2 en 3 is enig roodbakkend en grijsbakkend aardewerk uit de 14e of 15e eeuw aangetroffen. Buiten de ophogingslagen zijn enkele sporen aangetroffen, waaronder sloten en kuilen. Op grond van het vondstmateriaal zijn enkele sporen en een deel van de ophogingslagen van de dijk te dateren in de 15e tot 18e eeuw. Een deel van de sporen dateert uit de 20e eeuw.

Er zijn geen sporen of vondsten gedocumenteerd die uit de 13e eeuw of een vroegere periode kunnen stammen. Er zijn ook geen sporen aangetroffen van de voormalige Hoogvlietse dijkwal, van vóór 1295. Binnen de aangetroffen sporen zijn geen structuren herkend.

Gelet op de maximale ontgravingsdiepte ten behoeve van de parkeerkelder, tot 3,30 m - NAP, kan gesteld worden dat bij de herinrichting van het plangebied archeologische waarden verstoord zullen worden. Er zijn tijdens het onderzoek echter geen sporen, in de vorm van huisplattegronden e.d., aangetroffen die als behoudenswaardig zijn aangemerkt.

Aanbevelingen

Op grond van het karterend inventariserend veldonderzoek luidt de aanbeveling voor het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet (gemeente Rotterdam), dat er geen voorzieningen getroffen hoeven te worden om archeologische waarden te behouden of te ontzien. Zonder verder archeologisch onderzoek kan worden gestart met de voorgenomen werkzaamheden.

(4)
(5)

Inhoudsopgave

blz.

Samenvatting 3

1 Inleiding 7

1.1 Inleiding 7

1.2 Plaats onderzoek binnen de Archeologische Monumentenzorg 7

1.3 Administratieve gegevens onderzoek 8

2 Aanleiding onderzoek 11

2.1 Plangebied en onderzoeksgebied 11

2.1.1 Plangebied 11

2.1.2 Onderzoeksgebied 11

2.2 Huidige situatie plangebied 11

2.3 Geplande werkzaamheden 11

2.4 Resultaten voorgaand onderzoek 11

2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting 12

2.6 Beleidsadvies BOOR 13

3 Karterend inventariserend veldonderzoek 15

3.1 Doel 15

3.2 Methoden 15

3.3 Resultaten 16

3.3.1 Geologie 16

3.3.2 Archeologische sporen en vondsten 21

4 Conclusies en aanbevelingen 25

4.1 Conclusies 25

4.2 Aanbevelingen 26

Noten 27

Geraadpleegde bronnen 28

Afkortingen 29

Bijlage: Tabel 2 30

(6)

Klimaat Landschap

Vegetatie

Archeologische perioden

Vroege Middeleeuwen Nieuwe tijd

Late Middeleeuwen B Late Middeleeuwen A

Romeinse tijd

Late IJzertijd Midden-IJzertijd Vroege IJzertijd Late Bronstijd Midden-Bronstijd Vroege Bronstijd

Laat Neolithicum

Midden-Neolithicum

Vroeg Neolithicum

Mesolithicum

Laat-Paleolithicum

HoloceenPleistoceen

Subatlantic koeler vochtiger

Subboreaal koeler droger

Atlanticum vochtigwarm

Boreaal warmer

Preboreaal warmer

Late Dryas kouder

loofbos

den

berk

toendra 2000

1500 1000 500 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000 5500 6000 6500 7000 7500 8000 8500 9000 9500

Tijdtabel.

(7)

1 Inleiding

1 INLEIDING

1.1 Inleiding

In februari 2009 heeft het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam in opdracht van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet, gemeente Rotterdam (Van de Meer en Schiltmans 2009). Dit onderzoek, gecombineerd met een bureauonderzoek, heeft geleid tot de conclusie dat geplande grondwerkzaamheden in het gebied aanwezige archeologische waarden kunnen aantasten of vernietigen. Met de voorgenomen herinrichtingswerkzaamheden, waaronder de bouw van een parkeergarage, werd een nader karterend inventariserend onderzoek noodzakelijk geacht. Het voorliggende rapport beschrijft de resultaten van het karterend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet (Afb. 1). Het onderzoek is door het BOOR uitgevoerd in opdracht van het OBR en heeft plaatsgevonden in de perioden van 31 augustus tot en met 9 september 2009 en 6 april tot en met 12 april 2010.

1.2 Plaats onderzoek binnen de Archeologische Monumentenzorg

Het proces van Archeologische Monumentenzorg (AMZ) bestaat uit de volgende stappen:

Stap 1.

De inventarisatie van archeologische waarden in een plangebied. Een inventarisatie bestaat doorgaans uit het uitvoeren van een bureauonderzoek (met als doel het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting), gevolgd door een inventariserend veldonderzoek. Bij een inventariserend veldonderzoek kan onderscheid gemaakt worden in een verkennende fase (toetsen en aanvullen gespecificeerde archeologische verwachting), een karterende fase (vaststellen en begrenzen archeologische

vindplaatsen) en een waarderende fase (bepalen waardestelling aan de hand van fysieke en inhoudelijke kwaliteit van vindplaatsen).

De inventarisatie resulteert in het opstellen van een (selectie)advies, aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (een selectiebesluit) kan worden genomen (stap 2).

Stap 2.

Het nemen van een selectiebesluit op grond van de resultaten van de inventarisatie (het beleid ten aanzien van vindplaatsen). Het selectiebesluit houdt in dat een vindplaats wel of niet als behoudenswaardig wordt gekwalificeerd. In het geval van behoudenswaardige vindplaatsen vindt uitvoering van het selectiebesluit plaats; uitgangspunt hierbij is het streven naar behoud in situ van vindplaatsen (stap 3). In het geval van niet- behoudenswaardige vindplaatsen is het proces van Archeologische Monumentenzorg afgerond.

Stap 3.

Het uitvoeren van het selectiebesluit door: het in situ veiligstellen van archeologische informatie van behoudenswaardige vindplaatsen door fysieke bescherming, dan wel het veiligstellen van archeologische informatie van behoudenswaardige - maar niet in situ te handhaven - vindplaatsen door documentatie ervan door opgraving voorafgaand aan de werkzaamheden in het plangebied, dan wel het verifiëren dat geen archeologische informatie ongedocumenteerd verloren gaat door archeologische begeleiding van de werkzaamheden in het plangebied.

Het voorliggende rapport bevat het verslag van het karterend inventariserend

veldonderzoek in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet. Het veldonderzoek is uitgevoerd door middel van een proefsleuf.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van de omgang met aanwezige archeologische waarden en archeologische verwachtingen in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet.

Het onderzoek komt voort uit de door het BOOR opgestelde adviesbrief (A2007107).

(8)

8

Het karterend inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform de specificatie VS01, vastgelegd in het protocol inventariserend veldonderzoek - overig van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.1 van het College van Archeologische Kwaliteit (CvAK). Het karterend inventariserend veldonderzoek is gerapporteerd conform de specificatie VS05 van dat protocol.

1.3 Administratieve gegevens onderzoek

Soort onderzoek karterend inventariserend

veldonderzoek Plangebied

Naam Stadplein Hoogvliet

Plaats Rotterdam

Gemeente Rotterdam

RD-coördinaten 84.041/431.301, 84.135/431.335,

84.161/431.263 en 84.066/431.229

Oppervlakte circa 8000 m2

Opdrachtgever Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam

Bevoegd gezag

Naam organisatie gemeente Rotterdam

Naam deskundige drs. A.H. Carmiggelt

Uitvoering onderzoek

Naam instelling/bedrijf BOOR

Naam prospector/KNA-archeoloog drs. P.H.J.I. Ploegaert

Datum onderzoek augustus-september 2009, april 2010

Archis-onderzoeksmeldingsnummer 36685 Resultaat onderzoek

BOOR-vindplaatscode(s) 11-20

Archis-vondstmeldingsnummer(s) 411865

Plaats en beheer documentatie archief BOOR onder de projectcode BOORrapporten 473

Plaats en beheer vondstmateriaal depot gemeente Rotterdam

(9)

Afb. 1 Ligging van het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet.

Oedevlietsepark Bonairepark

Oudelandsepark

"Hoogvliet"

A15

Hoogvliet Noord

"Oudeland"

Curacao

Parelvissersstraat

Fideliolaan Tannhauser

str kuil

Meeuwenweide Elrits

straat

AVELING Bijster Parsifalstr

Toverfluitstraat Mosoelstraat

Hallstr

Heilbotstr.

Stelle LANING

Gerrit Falstaffstraat

Toscalaan

Vloedlijn straat

Troubadourlaan

Othelloweg

Kapers-

Wijtings traat

plein Alverstraat

Tieflandstraat

Bruins Slotstraat

Jan v.d. Eline Vere

straat

GROENE KRUISWEG

Isoldestraat

DIGNA JOHANN

AWEG

Zuidzijdsedijk

Wiilem v.d. Sinjeur

Rijkeeplein

Tijmweg Max Havelaarweg

Tormentil

Overwolde

Hallant Saffra

anstraat

Gerrit-Jan van der Lidewijdestraat

Kortlandt

Aidastraat

Henk M iliusstraat

Endenhout plaats picost

Hoogvlietsedijk Bahreinstraat

Koria nders

traat

Henk Sneevlietstraat Koweitstraat

Kervel

Oude Wal

Berendruif Cichorei Noordzijdsedijk

Kapittelhoek

Toscaweg

Baarsweg Venk

el-

Bij de Baan Nolte hof

Rietb roek

Kentering Dorp

sstra at Alsem

straat

Traviataweg

Sorongstraat

Posthof Kuip

ers Joukje

Springvloed Driesch

wijkpad

Koelinge Pasto

or

Lengweg Heekstr

Kalmoesstraat

Silvanapad

Geepstraat

Marthalaan

Tancredipad Abadanstraat

Grie de

Meerval Balik

papan

Gustaaf

Okk ershe

ul

Brasem str

Wie rse

Koolvisweg

Manonstraat

Turandotpad

Andel Hoge Weije

Gebr v Hamel

Griesepad Holwinde

Nieuw Engeland

baan hof

Achterw M eg

idde nbaa

n-Zuid Venkelweg

Desdemonastraat Oberonhof Aruba

Binnenban Venezuelaweg

Hamelinkpad Boere

nhoek Sorong

Texasweg

Kardoen

Sprong Mid

denb aan-N

oord

Eeze

Carmenhof Voorweg

Ned erhage Gaarde

Lavasweg

Middenbaan

Joop

Orpheo

Sadkopad

Crom me M

eth

pad

Posweg

Norma Beemd

Figarostraat

Elritsstraat AVELING

Posweg pad

Meeuwenweide Koolvisweg

Toscalaan

Achte rweg straat

AVELING

AVELING

Koolvisweg

Hoge Weije Toscalaan 83.700

83.700

84.200

84.200

84.700

84.700

430.500 430.500

431.000 431.000

431.500 431.500

432.000 432.000

´

´

Kaart: Gemeentewerken Rotterdam 2011Schaal1:10.000

0 250m

(10)

10

(11)

In dit hoofdstuk wordt in het kort een overzicht gegeven van de beschikbare algemene informatie en de gegevens die uit het voorgaande verkennend inventariserend veldonderzoek in het plangebied zijn verkregen. Deze hebben geleid tot het karterend inventariserend veldonderzoek in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet.

2.1 Plangebied en onderzoeksgebied 2.1.1 Plangebied

Het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet betreft een parkeerterrein bij een winkelcentrum in de deelgemeente Hoogvliet (Afb. 1). Aan de noord- en oostzijde wordt het gebied begrensd door de straat Klencke, aan de westzijde door de Cloese en tenslotte aan de zuidzijde door de Kinheim. Het plangebied beslaat een totale oppervlakte van circa 8000 m2, binnen de coördinaten 84.041/431.301, 84.135/431.335, 84.161/431.263 en 84.066/431.229. Ten tijde van het onderzoek was het gebied nog in gebruik als parkeerterrein en bedekt met klinkers.

2.1.2 Onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied is het plangebied. Daar waar in deze rapportage gegevens van buiten het plangebied worden gebruikt, wordt dat in de tekst aangegeven.

2.2 Huidige situatie plangebied

Ten tijde van het veldonderzoek was het parkeerterrein niet meer in gebruik. De

oppervlakteverharding was reeds grotendeels verwijderd. Gelijktijdig aan het verkennend inventariserend veldonderzoek vond een bodemsanering in het plangebied plaats. Uit het verkennend inventariserend onderzoek was reeds bekend dat het plangebied minimaal 50 cm is opgehoogd met bouwzand.

2.3 Geplande werkzaamheden

Het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet wordt heringericht, waarbij onder andere een ondergrondse parkeergarage wordt aangelegd. Het toekomstige vloerpeil van de parkeergarage ligt op 3,30 m - NAP. De ontgraving hiervoor vindt tot een iets dieper niveau plaats. Het peil van het huidige maaiveld varieert van 0,70 m + NAP tot 0,60 m - NAP. Dit betekent een ontgraving van circa 4 meter aan de westzijde van het plangebied en circa 2,70 meter aan de oostzijde.

2.4 Resultaten voorgaand onderzoek Historische bronnen, geologie en archeologie

In de 13e eeuw wordt de polder Hoogvliet (Oudevliet, Odevliet) gevormd. De polder sluit aan op het rond 1180 ingedijkte land Welhoek.

Hoek veronderstelt een fasering in de bedijking van de polder Hoogvliet. Vóór 1295 werd een dijk aangelegd, waarvan de restanten zich nog in de topografie van circa 1960 laten aflezen (de zogenaamde Hoogvlietse ‘dijkwal’, Hoek 1973, zie Afb. 2). Als de reconstructie van Hoek correct is, werd de voorzetting van deze dijk naar het zuid-westen (richting de haven van Hoogvliet) op een onbekend moment afgegraven. Circa 1295 werd de Hoogvlietse dijk aangelegd. Ook deze dijk werd afgegraven, in de jaren zestig van de vorige eeuw bij de aanleg van de parkeerplaats. In theorie is het mogelijk dat de resten van zowel de dijkwal als de dijk zich in het plangebied bevinden.

2 Aanleiding onderzoek

(12)

12

Over de bewoningsgeschiedenis van Hoogvliet in de prehistorie, de Romeinse tijd (begin jaartelling - 350 na Chr.), de Vroege Middeleeuwen (350-1000) en Late Middeleeuwen A (1000-1250) is vrijwel niets bekend. In en direct rondom het plangebied is weinig archeologisch onderzoek verricht. Van het aangrenzende gebied rondom Poortugaal is daarentegen het nodige bekend. Talrijke vindplaatsen met bewoningssporen uit de IJzertijd (800 voor Chr. - begin jaartelling), de Romeinse tijd, Vroege en Late

Middeleeuwen zijn hier onderzocht. Aangezien Hoogvliet en omgeving een vergelijkbare bodemkundige gesteldheid heeft als het gebied rond Poortugaal mogen ook hier resten uit genoemde perioden verwacht worden.

Met het verkennend inventariserend veldonderzoek in januari 2009 is de opbouw van de Holocene bodem in het plangebied globaal in kaart gebracht (Van de Meer en Schiltmans 2009). In 2003 is de nieuwe lithostratigrafische indeling van Nederland ingevoerd (Westerhoff, Wong en De Mulder 2003). In dit rapport wordt echter - vooruitlopend op het ontwikkelen van een regionale lithostratigrafische indeling van de holocene afzettingen in het Maasmondgebied - uitgegaan van de oude lithostratigrafische indeling zoals die door de toenmalige Rijksgeologische Dienst in 1975 is opgesteld (Zagwijn en Van Staalduinen 1975). Voor de volledigheid wordt wel de van toepassing zijnde term van de nieuwe indeling vermeld.

De diepst aangeboorde afzettingen in het plangebied behoren tot de Afzettingen van Calais/Gorkum (thans Formtatie van Echteld) en bevinden zich op een minimale diepte van 2,30 m - mv (3,12 m - NAP). Op de Afzettingen van Calais/Gorkum ligt een pakket Hollandveen (thans Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen Laagpakket) op een minimale diepte van 1,50 m - mv (2,30 m - NAP). Het veen wordt afgedekt door de Afzettingen van Duinkerke III. In twee boringen ontbrak het veenpakket onder de Afzettingen van Duinkerke III (thans Laagpakket van Walcheren). Deze locaties zijn geïnterpreteerd als mogelijke gedempte binnendijkse afwateringssloten.

De Afzettingen van Duinkerke III liggen op een minimale diepte van 0,50 m - mv (1,15 m - NAP) en behoren tot het Laagpakket van Walcheren, dat grotendeels is afgezet in de Middeleeuwen. Het is niet uit te sluiten dat het onderste deel van de afzettingen eerder is te dateren, mogelijk zelfs Duinkerke I. In de Afzettingen van Duinkerke III zijn verschillende archeologische indicatoren aangetroffen. De top van het pakket bestaat uit een geroerde bouwvoor of een antropogene ophogingslaag met puinfragmenten en een enkel fragment houtskool. In de meest westelijke boring in het plangebied werd een antropogene ophoging (mogelijk dijklichaam) aangetroffen. Het betrof wellicht een restant van de middeleeuwse dijk van Hoogvliet, die circa 1295 werd aangelegd en in de jaren zestig van de 20e eeuw werd afgegraven.

De archeologische indicatoren komen overeen met de vooraf opgestelde verwachting op basis van de reeds bekende vindplaats binnen het plangebied. Deze vindplaats (BOOR-vindplaatscode 11-20) betreft bewoningssporen aan de binnenzijde van de voormalige dijk van Hoogvliet (Hoek 1974 en veldaantekeningen van C. Herweijer uit september 1974 archief BOOR). Ter plaatse werd een aantal afvallagen aangetroffen aan de voet van de Hoogvlietse dijk. Muurresten werden niet gevonden. Een deel van het aangetroffen materiaal kon worden gedateerd in de 14e eeuw, waaronder fragmenten van rood aardewerk en steengoed, een fragment van een sgraffito-bord en een deel van een schapenschaar. Naast het middeleeuwse materiaal waren er ook vondsten uit de Nieuwe tijd, onder andere fragmenten van een 17e-eeuws bord, fragmenten van een tegel uit de 18e eeuw en een fragment van een 19e-eeuwse kruik met opschrift.

De aanwezigheid van een binnendijkse sloot werd eveneens eerder gedefinieerd in 1974 (veldaantekeningen 1974 C. Herweijer). In de venige vulling van de sloot werden in dat jaar fragmenten aardewerk, een tegelfragment en een goudkleurige bronzen gesp gevonden. Op basis van het vondstmateriaal werd de sloot gedateerd in de 17e eeuw.

2.5 Gespecificeerde archeologische verwachting

Gelet op de resultaten van het booronderzoek was er een verhoogde kans op het aantreffen van sporen en vondsten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd (Tabel 1). Bekend is dat de vindplaats is verstoord door het afgraven van de Hoogvlietse dijk in de jaren zestig van de vorige eeuw. De mate van aantasting is echter niet bekend. De restanten van een oudere dijk van de polder Hoogvliet van vóór 1295, de Hoogvlietse

(13)

dijkwal, kunnen zich in theorie ook in het plangebied bevinden (Hoek 1973). Andere aan te treffen sporen en/of structuren kunnen bestaan uit restanten van huisplaatsen en erven.

Indien bewoningssporen in het plangebied aanwezig zijn, is de verwachting voor het aantreffen van aardewerk hoog. Daarnaast kunnen bescheiden hoeveelheden (resten van) gebruiksvoorwerpen van natuursteen, metaal en glas worden aangetroffen. In een eventuele vondstlaag en in sporen kunnen (resten van) gebruiksvoorwerpen van bot of hout aangetroffen worden.

Tabel 1. Gespecificeerde archeologische verwachting plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet.

Datering Archeologische

verwachting Complextype Stratigrafische

positie Omvang Diepte-

ligging Mesolithicum niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van toepassing Neolithicum niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van toepassing Bronstijd niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van toepassing IJzertijd niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van toepassing Romeinse tijd niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van toepassing Vroege

Middeleeuwen laag niet van

toepassing niet van

toepassing niet van

toepassing niet van toepassing LateMiddeleeuwen hoog dijklichaam, huiserven,

ophogings- en bewoningslagen Afzettingen van

Duinkerke III divers vanaf 1,15 m - NAP Nieuwe tijd hoog dijklichaam, huiserven,

ophogings- en bewoningslagen Afzettingen van

Duinkerke III divers vanaf 1,15 m - NAP

2.6 Beleidsadvies BOOR

Op grond van bovenstaande informatie en het onvoldoende inzicht in de aard en omvang van de vindplaats binnen het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet, heeft het BOOR geadviseerd een karterend inventariserend veldonderzoek door middel van een proefsleuf uit te voeren. Met dit onderzoek dient de omvang, aard en datering van de aangetroffen archeologische waarden nader onderzocht te worden. Tevens dienen zoveel mogelijk gegevens over de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden verzameld te worden.

(14)

14

Afb. 2 Het plangebied geprojecteerd op de topografie rond 1960 met daaronder de huidige topografie. De Hoogvlietse dijkwal is zichtbaar en tevens zijn aangegeven de boorlocaties van het verkennend onderzoek.

!

!

!

!

!

! ! ! ! !

!

! 8 9 6 7

5 4 3 2 1

11 10 83.950

83.950

84.200

84.200

431.000 431.000

431.250 431.250

431.500 431.500

Kaart: Gemeentewerken Rotterdam 2011 1:4.000 Schaal

0 100m

´

Ho og vli et se d ijk w al

Groe ne K ruisw eg

Ha ven

Ho og vlie tse d

ijk

7! boring met nummer opgravingsput mogelijke voortzetting Hoogvlietse dijkwal

(15)

3 Karterend inventariserend veldonderzoek

Als vervolg op het verkennend inventariserend veldonderzoek in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet is in hetzelfde plangebied een karterend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt het doel van het onderzoek uiteengezet en worden de gehanteerde methoden voor het veldwerk en de resultaten gepresenteerd.

3.1 Doel

Het karterend inventariserend veldonderzoek heeft tot doel het gespecificeerde archeologisch verwachtingsmodel te toetsen. Het onderzoek dient zich te richten op het opsporen van alle verwachte complextypen, waarbij benadrukt wordt dat het onderzoek zich zal beperken tot de archeologische waarden die daadwerkelijk met aantasting of vernietiging worden bedreigd.

Vooruitlopend op een eventueel waarderend inventariserend veldonderzoek worden gedurende het onderzoek alvast gegevens over de fysieke kwaliteit - met de criteria gaafheid en conservering - en inhoudelijke kwaliteit - met de criteria zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit - van de archeologische resten verzameld. Dit heeft tot doel om tijdens de waarderende fase van het inventariserend veldonderzoek tot waardestelling van de vindplaats(en) te komen.

Voor het karterend inventariserend veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) geschreven waarin een aantal aanvullende inhoudelijke onderzoeksvragen zijn gesteld (Schoonhoven 2009):

- Zijn er aanwijzingen voor bewoning voorafgaand aan de bedijking van dit gebied in de 13e eeuw (prehistorie-Vroege Middeleeuwen)?

- Zijn restanten van de voormalige dijkwal van Hoogvliet (13e eeuw, vóór 1295) in de ondergrond aanwezig?

- Zijn restanten van de voormalige dijk van Hoogvliet (circa 1295) in de ondergrond aanwezig?

- Kunnen eventuele materiële resten gerelateerd worden aan bewoningssporen (huisplaatsen aan de dijk of aan de voet van de dijk) of betreft het losse vondsten, bijvoorbeeld uit afvallagen?

- Is er een fasering in de sporen aan te brengen (Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd)?

- Wat is de aantasting van de vindplaats bij uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden?

3.2 Methoden

Het karterend inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door het graven van een proefsleuf (Afb. 2).

Het graven van proefsleuven is een zeer geschikte methode om de omvang, aard, datering en kwaliteit van archeologische waarden te bepalen. Voor het vaststellen van de exacte stratigrafische positie van het vondstniveau, het aantonen van kleinschalige archeologische verschijnselen (zoals bijvoorbeeld graven of oude perceleringsgreppels), voor het constateren van de aan- of afwezigheid van grondsporen duidend op de vroegere aanwezigheid van constructies, voor het beoordelen van de kwaliteit van vondstmateriaal en de natuurlijke omgeving, is het doen van directe waarnemingen in ontsluitingen een geëigende methode.

Het veldwerk heeft plaatsgevonden in twee fasen, in de periode 31 augustus 2009 tot en met 9 september 2009 en 6 april tot en met 12 april 2010. In de eerste fase is het centrale deel van de proefsleuf aangelegd (40 x 5 meter). In deze fase was echter onvoldoende ruimte voor uitbreiding van de proefsleuf om de hierboven genoemde onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Met name het kunnen vaststellen van eventueel aanwezige resten van de voormalige Hoogvlietse dijkwal was hierin van belang. Er is daarom

besloten in een tweede fase, na de sanering binnen het plangebied, de proefsleuf zowel in zuidwestelijke, als noordoostelijke richting uit te breiden. De werkzaamheden zijn verricht door de heer P.H.J.I. Ploegaert (senior archeoloog, BOOR), de heer G.F.H.M. Kempenaar

(16)

16

(senior veldtechnicus, BOOR) en mevrouw A. van de Meer (prospector Ma, BOOR). De projectleiding was in handen van de heer P.H.J.I. Ploegaert. Het machinale graafwerk is uitgevoerd door de aannemer.

De ligging van de proefsleuf, hierna put 1 genoemd, is gebaseerd op de resultaten van het verkennend inventariserend veldonderzoek (Van de Meer en Schiltmans 2009).

Zoals in het PvE omschreven, is de put gesitueerd haaks op de Cloese (het tracé van de Hoogvlietse dijk), in de lijn van de boringen 5 (ophoging) en 4 (mogelijke binnendijksloot).

De locatie van de put is echter ten opzichte van het PvE circa 5,70 meter naar het zuiden verplaatst in verband met zware verontreiniging in de ondergrond. De aanleg is gestart met het machinaal verwijderen van de bestrating en het onderliggende bouwzand over een totale lengte van circa 105 meter en een breedte van circa 5 meter. Vervolgens is de put machinaal, schavenderwijs en getrapt verdiept tot circa 3 m - mv. Op het diepste niveau was put 1 circa 3,10 tot 3,50 meter diep. Op dit niveau was de put circa 2 meter breed.

Op twee locaties kon put 1 niet tot het gewenste niveau verdiept worden door de aanwezigheid van kabels en leidingen in de ondergrond.

De locatie van de put 1 is in het veld ingemeten met een GPS. Hierbij is gebruik gemaakt van het 06-GPS netwerk, een landelijk dekkend netwerk van GNSS-referentiestations.

De afwijking in de plaatsbepaling bedraagt maximaal 3 cm. Er zijn twee sporenvlakken gedocumenteerd, door middel van foto’s en tekeningen. Van de put is één lengteprofiel (noordwest) in zijn geheel gedocumenteerd door middel van foto’s en een profieltekening.

In het zuidwestelijk deel van de put zijn zes boringen gezet tot maximaal 3,80 meter onder de bodem van put 1 ter aanvulling op het lengteprofiel. De boringen zijn gezet tot in de natuurlijke ondergrond.

3.3 Resultaten 3.3.1 Geologie

Hieronder volgt een globale beschrijving van de vijf stratigrafische eenheden die in het noordwestprofiel 1, onder het bouwzand ten behoeve van de bestrating aan het maaiveld, zijn onderscheiden (Afb. 3). Het noordwestprofiel is aangevuld met gegevens uit boringen 1 t/m 6.

De eenheden worden van onder naar boven beschreven. Voor een nadere toelichting op ouderdom, klimaat, landschap en archeologische periode wordt verwezen naar de tijdtabel op pagina 4.

Klastisch pakket 1

Klastisch pakket 1 bestaat uit een lichtgrijze sterk siltige klei, lokaal met veel houtresten.

Het pakket is op vier locaties in het profiel waargenomen. De top van klastisch pakket 1 ligt tussen 2,42 m - NAP en 3,10 m - NAP. De ondergrens van het pakket is niet bereikt.

De maximaal waargenomen dikte bedraagt circa 50 cm. Het pakket gaat geleidelijk over in het bovenliggende organisch pakket A. Klastisch pakket 1 behoort tot de Afzettingen van Calais/Gorkum.

Organisch pakket A

De bovenste delen van organisch pakket A bestaan uit een donkerbruin, mineraalarm tot licht kleiig bosveen met houtresten. Naar beneden toe gaat het bosveen geleidelijk over in een bruin, mineraalarm rietveen. De top van organisch pakket A ligt tussen 2,06 m - NAP en 6,53 m - NAP. De top van het veen ligt het diepst in het zuidwestelijke deel van put 1, waar de natuurlijke bodem naar beneden is gedrukt als gevolg van een antropogene ophoging (zie dijklichaam). Waar de ondergrens van organisch pakket A is bereikt, bedraagt de waargenomen maximale dikte van het pakket 120 cm. Het veen van organisch pakket A gaat overwegend geleidelijk over in de afzettingen van klastisch pakket 2. Organisch pakket A behoort tot het Hollandveen.

Klastisch pakket 2

Klastisch pakket 2 bestaat uit een grijze tot bruingrijze, matig siltige klei. Het pakket is gelaagd opgebouwd uit meer en mindere humeuze delen. Op verschillende locaties in het

(17)

profiel komen in het pakket houtresten en/of veenbrokken voor. Op twee locaties bevat het pakket eveneens zandlagen. De top van klastisch pakket 2 ligt op 1,70 m - mv (2.40 m - NAP). Het pakket wordt afgedekt door antropogene ophogingslagen. In het noordoostelijk deel van put 1 wordt klastisch pakket 2 afgedekt door het bouwzand aan het maaiveld.

Klastisch pakket 2 betreft een overstromingsdek dat behoort tot de Afzettingen van Duinkerke. Net als tijdens het verkennend booronderzoek kon, op lithologische gronden, een duidelijke fasering binnen de Afzettingen van Duinkerke herkend worden. Door de verschillende stratigrafische posities van sporen binnen het pakket is het aannemelijk dat binnen het pakket meerdere fasen van de Afzettingen van Duinkerke aanwezig zijn.

Ophogingslagen middendeel

In het middendeel van put 1 (ten oosten van spoor 40) bestaan de bovenste delen van de bodemopbouw uit verschillende ophogingslagen. De ophogingslagen bestaan voornamelijk uit grijze tot bruingrijze, matig tot sterk siltige klei. In verschillende lagen komen zand- en/of veenbrokken, houtresten, aardewerk en baksteen voor. In de

ophogingslagen zijn vondsten aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de 16e tot de 19e eeuw (vondstnummer 5, 6, 8 en 10).

Dijklichaam westdeel

In het westelijk deel van put 1 (ten westen van spoor 40) zijn, over een lengte van circa 35 meter, ophogingslagen behorende tot een dijklichaam doorsneden. Het dijklichaam is geïnterpreteerd als het restant van de Hoogvlietse dijk, die rond het jaar 1295 werd aangelegd en is afgegraven in de jaren zestig van de vorige eeuw. Hieronder wordt de opbouw van het aangesneden gedeelte van de dijk beschreven (Afb. 3).

De onderkant van de dijk is in de boringen 1 t/m 6 aangetroffen op een diepte van 5,10 m tot 6,00 m - NAP. De dijk rust op de afzettingen van Duinkerke III van klastisch pakket 2.

Dit pakket is, op grond van de historisch bekende aanvangsdatering van de Hoogvlietse dijk, in elk geval afgezet vóór circa 1295. De onderkant van de dijk is niet over de hele lengte op dezelfde diepte aangetroffen, vermoedelijk als gevolg van verzakkingen.

Richting het oosten is de onderkant van de dijk op een diepte van circa 2,60 m - NAP aangetroffen, waarna deze weer duikt tot een diepte van minimaal 3,60 m - NAP. Aan de oostzijde van de dijk zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van sloten uit verschillende periodes.

Het dijklichaam is opgebouwd uit lagen matig siltige tot sterk siltige klei, in kleur variërend van licht bruingrijs tot donkergrijs. Enkele ophogingslagen bestaan uit mineraalarm veen of zwak kleiig veen. Er zijn in het dijklichaam geen rietmatten of een structuur met klei- of veenplaggen aangetroffen. Aan de westelijke zijde van het profiel zijn in het dijklichaam vier scheuren zichtbaar die zijn ontstaan door verzakkingen of afschuivingen van delen van de dijk. De ophogingslagen hellen zowel richting het oosten als het westen.

Op grond van de lithologische samenstelling van de ophogingslagen en de constatering dat enkele lagen worden afgekapt, is het mogelijk een fasering in de opbouw van de dijk te maken.

Fase 1

Centraal in het onderzochte deel van de dijk is een kleilichaam te ontwaren met een breedte van minimaal 9 meter en een hoogte van circa 4 meter. Mogelijk is hier de oudste kern van de dijk aanwezig. Niet het hele dijkprofiel is onderzocht, een deel bevond zich onder de huidige Cloese. De datering van enkele vondsten uit een tweede, hier boven liggende fase, in de tweede helft van de 14e of 15e eeuw, vormt wel een anwijzing dat we inderdaad met de oudste kern van de dijk te maken hebben. In de eerste fase van de dijkopbouw is aan de westelijke zijde (waterzijde) van de dijk een scheur zichtbaar als gevolg van afschuiving van een deel van de dijk.

Fase 2

In deze fase wordt de dijk met maximaal 1,50 meter opgehoogd en verbreed tot minimaal 12,50 meter. Aan de westzijde zijn enkele ophogingslagen afgekapt, vermoedelijk als gevolg van afkalving aan de waterzijde van de dijk. De bovenkant van de dijk van fase 2 is vergraven voor de aanleg van het parkeerterrein. In deze fase van de dijkophoging zijn, aan de oostzijde, 7 scherven van roodbakkend aardewerk uit de tweede helft van de 14e of 15e eeuw aangetroffen (vondstnummer 2).

(18)

18

Fase 3/4

Van deze fase van de dijkopbouw bedraagt de dikte van het pakket ophogingen minimaal 2,50 meter. De breedte van de dijk is in deze fase lastig te bepalen. Mogelijk is eerst alleen aan de buitenzijde van de dijk opgehoogd (fase 3). In deze ophoging bevindt zich een scherf van grijsbakkend aardewerk uit de 14e of 15e eeuw (vondstnummer 15).

Bovendien bevindt een deel van de dijk zich nog onder de huidige Cloese, en worden in deze fase vermoedelijk percelen aan de landzijde van de dijk (oostzijde) opgehoogd, ter hoogte van de sporen 43, 45 en 49). De top van het aangetroffen gedeelte van de dijk is in de jaren zestig van de 20e eeuw afgegraven voor de aanleg van het parkeerterrein. Vanaf een diepte van circa 1,00 m - NAP worden de dijkophogingen afgedekt door bouwzand aan het maaiveld.

Aan de westzijde zijn in de ophogingen van deze fase twee scheuren zichtbaar, ontstaan door afschuiven van delen van de dijk. Aan de oostzijde ontbreken deze scheuren en is sprake van geleidelijk hellende ophogingslagen, totdat deze ter hoogte van de vermoedelijke binnendijksloot (spoor 40) horizontaal zijn komen te liggen.

De datering van vondsten uit de ophogingslagen van fase 4 loopt sterk uiteen. In totaal zijn 367 scherven aardewerk, 7 fragmenten bot, 11 fragmenten bouwmateriaal en 2 fragmenten van een pijp verzameld (vondstnummers 1 en 3).

Onder het aardewerk bevindt zich materiaal uit de 15e eeuw tot in de 19e eeuw, waarvan het meeste in de 18e eeuw gedateerd kan worden. Onder het materiaal bevindt zich veel roodbakkend aardewerk met loodglazuur en deels met gele slibversiering. Het betreft fragmenten van onder andere melkteilen, kookpotten en verschillende kannen en schalen. Daarnaast komen scherven van blauwwitte faience en groene majolica voor, die in de 18e eeuw gedateerd kunnen worden. Eveneens uit de 18e eeuw zijn scherven van verschillende pispotten.

Onder het aardewerk uit de ophogingslagen bevonden zich ook veel scherven van steengoed kruiken uit Keulen of Frechen (zogenaamde baardmankruiken). Uit deze scherven kon één kruik bijna compleet in elkaar gepast worden (Afb. 4, links). Enkele kruiken konden aan de hand van de afbeelding van de baardman gedateerd worden in de tweede helft van de 17e eeuw. Een ervan is nauwkeurig gedateerd rond 1650 (Unger 2007: 198, nummer 108). Bij de saneringswerkzaamheden naast de proefsleuf is in de ophogingslagen een complete steengoed kruik aangetroffen. Het betreft een kruik uit Frechen uit de tweede helft van de 17e eeuw (Afb. 4, rechts).

De pijpfragmenten betroffen één pijpekop en een deel van een steel. De steel is te dateren in de vroege 17e eeuw. De pijpekop is te dateren in het eerste kwart van de 19e eeuw. Van het botmateriaal in de ophogingslagen zijn slechts enkele fragmenten verzameld, die allemaal behoren tot grotere zoogdieren als rund en paard.

Aan de hand van de dateringen van de verschillende aardewerksoorten kan geconcludeerd worden dat fase 4 van de dijkophogingen vanaf de 17e eeuw heeft plaatsgevonden.1

Afb. 4. Steengoed kruiken uit Frechen uit de tweede helft van de 17e eeuw, afkomstig uit de derde fase van dijkophogingen.

(19)

!

!

!

!

!

!

l l

´

ll

W O

Afb. 3 Overzicht van de sporen in put 1 en de locatie van de boringen. Erboven het noordprofiel van put 1.

1 2

3 4 5 6

1

2

3 4 5

6

m NAP m NAP

-2 -1 0 1

-3 -4 -5 -6 -7

-2 -1 0 1

-3 -4 -5 -6

S57 S5 S3 S6 -7

S4

riool

S40 S43 S49

S1 S2

S45

S89

S87 S86 S88

S98 S99

S56

0 1 5 10

S85

waterput

I III II

II IV

V15 V2 V1 V3 V5 V6 V8 V10 V7 V9 V18 V20 V19 V17 V24 V21 V25 V23

20 30 40 50 60 70 80 90 100

bouwzand ! dijklichaam sloot

Klastisch pakket 2 (Afzettingen van Duinkerke III) kuil

Organisch pakket A (Hollandveen) ophogingspakketten

Klastisch pakket 1 (Afzettingen van Calais/Gorkum)

boring baksteen muurwerk

begrenzing vlak 1

plavuizen vloer

begrenzing vlak 2

plank paal

spoornummer vondstnummer

depressie fasering dijk

S3 V7

I

(20)

20

(21)

3.3.2 Archeologische sporen en vondsten

Tijdens het veldonderzoek zijn in de proefsleuf achttien archeologische sporen aangetroffen (Afb. 3), bestaande uit een bakstenen vloertje met een rij planken, een plavuizen vloertje, een waterput, zeven sloten, drie greppels en vier kuilen.

Er zijn vondsten aangetroffen in een kuil (spoor 45), vier sloten (sporen 40, 85, 86 en 98), en een greppel (spoor 87). Voor een overzicht van de vondsten die in deze sporen zijn aangetroffen zie tabel 2. Tot slot zijn in de Afzettingen van Calais/Gorkum onder het veen enkele fragmenten houtskool aangetroffen. Er zijn monsters genomen uit de basis van het dijklichaam en uit de top van de natuurlijke Afzettingen van Duinkerke III. Bij de uitwerking van de veldgegevens is van deze monsters echter geen gebruik gemaakt.

Afb. 5. Ophogingslagen van de dijk die door het gewicht van het dijklichaam zijn verzakt. Foto van het profiel tussen circa 19 en 21 meter.

Op basis van het vondstmateriaal uit de sporen en de stratigrafische positie van de sporen in het profiel worden de sporen hieronder van oud naar jong beschreven.

Twee smalle greppeltjes (sporen 87 en 99) worden afgedekt door de kleiige Afzettingen van Duinkerke. Spoor 87 bevond zich op een diepte van 2,38 m - NAP. De vulling van de greppel bestond uit een lichtbruingrijze, matig siltige klei met daarin veenbrokjes en enkele fragmenten dierlijk bot. De greppel lijkt te zijn ingegraven in de humeuze kleilaag boven het veen, die mogelijk behoort tot een oudere fase in de Afzettingen van Duinkerke (0 of I), en is afgedekt door latere Afzettingen van Duinkerke III.

Spoor 99 bevond zich op hetzelfde stratigrafische niveau als spoor 87, op een diepte van 2,26 m - NAP. De vulling van deze greppel bestond uit een lichtbruingrijze, matig siltige klei met houtresten. Beide sporen zijn mogelijk te dateren van de Bronstijd tot de Romeinse tijd.

(22)

22

Onder de lagen uit fase 4 van de dijkophoging zijn vier sporen aangetroffen; drie vermoedelijke kuilen en een sloot (sporen 3 t/m 6). De sporen zijn ingegraven in de Afzettingen van Duinkerke III en reiken, met uitzondering van spoor 4, tot in het Hollandveen. Gezien de geringe diepte van de sporen zijn deze deels vergraven tijdens de dijkophogingen van fase 4. Mogelijk zijn de sporen gelijktijdig met fase 1 of 2 van de dijkophoging en daarmee te dateren in de 14e eeuw.

Spoor 3 bevond zich op een diepte van 3,26 m - NAP. De totale afmetingen van het spoor zijn niet bekend. De maximaal waargenomen lengte bedraagt circa 3 meter. De maximaal waargenomen breedte circa 0,85 meter. De vulling van de kuil leek vermengd met mest.

In spoor 3 zijn geen vondsten aangetroffen.

Spoor 4 is aangetroffen op 3,36 m - NAP. De totale afmetingen van spoor 4 zijn niet bekend. Het spoor bevond zich deels ten zuidoosten van put 1. De waargenomen lengte van het spoor bedraagt circa 3,5 meter en de waargenomen breedte circa 0,85 meter. In spoor 4 zijn geen vondsten aangetroffen.

Spoor 5 betreft een sloot met een breedte van circa 1,20 meter en een diepte van minimaal 0,40 meter. In de vulling zijn geen vondsten aangetroffen. Mogelijk is dit de binnendijksloot van fase 1 of 2.

Spoor 6 was alleen zichtbaar in het noordprofiel van put 1 en niet in het vlak. Het betreft een ingraving tot in organisch pakket A (Hollandveen). De insteek van het spoor ligt op 3,12 m - NAP. De onderkant van de ingraving is niet bereikt. Ook de breedte van het spoor is niet bekend, omdat het wordt afgesneden door een ophogingslaag uit fase 3.

Spoor 43 is ingegraven vanuit de derde fase van de dijkophoging, door de Afzettingen van Duinkerke tot in het Hollandveen. De greppel heeft een breedte van 0,80 meter aan de onderkant en een diepte van 1,70 meter. De scherpe rechthoekige vorm van het spoor doet vermoeden dat het om een veenwinningssloot gaat. Op grond van de stratigrafische positie (vanuit de onderkant van ophogingsfase 3 van de dijk en onder spoor 45) is spoor 43 te dateren tussen de 15e en de 17e eeuw.

Spoor 49 betreft een ondiepe, 1 meter brede, sloot die vanuit een hoger niveau als spoor 43 vanuit de ophogingslagen van fase 3 is ingegraven. De onderkant van het spoor is net niet tot in de onderliggende Afzettingen van Duinkerke gegraven. Dit spoor kan evenals spoor 43 gedateerd worden tussen de 15e en 17e eeuw.

Spoor 45 is aangetroffen op een diepte van 3,00 m - NAP. Het betreft een grote kuil met een rechthoekige vorm, circa 7,40 meter lang, circa 1,20 meter breed en 0,60 meter diep.

De kuil bevond zich in de ophogingslagen uit fase 3. Uit spoor 45 is vondstmateriaal verzameld, waaronder 78 scherven aardewerk en 3 fragmenten bot (vondstnummer 7 en 9). Het aardewerk kan gedateerd worden in het einde van de 16e eeuw en de 17e eeuw.

Onder het materiaal bevinden zich scherven van een baardmankruik en pispotten. Het botmateriaal betreft resten van grote zoogdieren.

Spoor 86 bevond zich direct onder de laag bouwzand onder het parkeerterrein. De sloot, met een breedte van 1,60 meter en een diepte van 1 meter, is gegraven door de Afzettingen van Duinkerke tot in het Hollandveen. In de vulling is mest aangetroffen.

De sloot bevatte in totaal 50 fragmenten aardewerk, twee fragmenten keramisch bouwmateriaal, een fragment dierlijk bot en twee pijpensteeltjes (vondstnummer 17).

De pijpensteeltjes kunnen gedateerd worden in de 18e eeuw. Het aardewerk bestond uit verschillende fragmenten van kookgerei dat in gebruik was vanaf de 17e eeuw. Onder het materiaal bevond zich onder andere de bodem van een testje.

Spoor 40 ligt op een diepte van 2,40 m - NAP en ligt direct onder een laag bouwzand.

De bovenkant van het spoor is zeer waarschijnlijk vergraven. Het betreft een forse sloot met een breedte van 9 meter en een diepte van minimaal 2,20 meter. De vulling van deze sloot bestaat uit een lichtgrijze, sterk siltige klei met veenbrokken. Mogelijk heeft deze sloot gefungeerd als binnendijksloot van de voormalige Hoogvlietse dijk in fase 4.

De relatief grote breedte van de sloot en het ontbreken van vondstmateriaal dat dateert van voor de 19e eeuw is mogelijk het gevolg van het regelmatig opschonen van de sloot, waarbij materiaal uit het eind van de 19e en de 20e eeuw in de sloot terecht is gekomen (vondstnummer 4).

(23)

Spoor 85 is aangetroffen op een diepte van 1,90 m - NAP. De insteek van deze sloot, met een breedte van 3,60 meter en een diepte van minimaal 1,20 meter, bevond zich in het bovenliggende bouwzand. Hierdoor is een deel van het spoor vergraven. De vulling van deze sloot bestaat uit een matig siltige klei en bevatte scherven van roodbakkend aardewerk en een steel van een kleipijp (vondstnummer 21 en 24). Op grond van dit vondstmateriaal kan de sloot vermoedelijk in de 18e eeuw of jonger worden gedateerd.

Spoor 88 betreft een greppel die door het Hollandveen is gegraven tot in de Afzettingen van Calais/Gorkum. Het niveau van de insteek is onduidelijk omdat de greppel wordt afgesneden door spoor 85 (sloot). De vulling van de greppel bestaat uit een grijze, matig siltige klei. In spoor 88 is geen vondstmateriaal aangetroffen. Gezien de geringe breedte van de greppel is deze mogelijk vergelijkbaar met de greppels 87 en 98.

Spoor 98 ligt op een diepte van 1,76 m - NAP. De sloot is aan de bovenkant half vergraven tijdens de aanleg van de parkeerplaats in de jaren ’60 van de vorige eeuw. In dit vergraven gedeelte is onder andere een glazen fles met het opschrift levico vetriolo aangetroffen (vondstnummer 23).2 Het bewaard gebleven gedeelte van de sloot heeft een breedte van 3,40 meter en een diepte van 1 meter. In de vulling van sloot is een mestlaag aanwezig. Onder deze mestlaag zijn dierlijk botmateriaal, fragmenten aardewerk en een fragment van een baksteen aangetroffen (vondstnummer 25). Een van de

aardewerkfragmenten betreft een scherf van industrieel gefabriceerd aardewerk uit de 19e of 20e eeuw.

Afb. 6. Sporen 85 tot en met 88 in profiel 1.

Depressie met mogelijk antropogene oorsprong

Spoor 89 betreft een depressie in organisch pakket A en de daarboven gelegen humeuze klei, die behoort tot de Afzettingen van Duinkerke III. De vulling van de depressie bestond uit een humeuze, sterk siltige klei met veenbrokken en enkele puinspikkels. De contouren van spoor 89 waren niet scherp en het is onduidelijk of het werkelijk om een gegraven, antropogene kuil gaat of een natuurlijke depressie met verspoeld materiaal.

Vondstmateriaal op de Afzettingen van Duinkerke III (vondstnummers 18 en 20)

Uit de bovenste delen van de Afzettingen van Duinkerke III, geïnterpreteerd als bouwvoor, zijn 99 fragmenten aardewerk en steengoed verzameld. Op enkele scherven na, die

(24)

24

dateren uit de tweede helft van de 17e eeuw, kon het overgrote deel van het aardewerk gedateerd worden in de 18e tot 19e eeuw. Het betrof voornamelijk roodbakkend geglazuurd aardewerk, deels met een gele slibversiering. Onder het materiaal waren voornamelijk kookpotten, pannen en schalen. Daarnaast is een fragment blauwwit faience verzameld.

Naast het aardewerk zijn drie pijpenkoppen en zes fragmenten van pijpenstelen aangetroffen die allen rond het jaar 1770 vervaardigd zijn in Gorinchem. Tot slot zijn nog een enkel fragment bot, vier fragmenten keramisch bouwmateriaal en een fragment glas verzameld.

Bakstenen vloertje met plank en palen (sporen 1 en 2)

De sporen 1 en 2 betreffen respectievelijk een bakstenen vloertje en een op zijn kant staande plank met daarlangs 2 palen. Het bakstenen vloertje bevond zich op een diepte van 1,27 m - NAP. De top van de plank lag op 1,29 m - NAP. De gele bakstenen waren op de smalle kant gelegd in een visgraatmotief. De steenmaat bedroeg 15 x 6 x 4 cm.

Zowel het houtwerk als het bakstenen vloertje kan waarschijnlijk gedateerd worden in de 20e eeuw. Er was geen structuur meer te herkennen in het houtwerk of baksteen.

Waterput (spoor 57, met insteek spoor 79, 80)

Binnen het onderzochte gedeelte van de dijk is op een diepte van 1,40 m - NAP een waterput aangetroffen, die zich voor de helft in het noordprofiel van de put bevond (Afb. 4 en 5). De waterput, met een diameter van 140 cm, en een diepte van 66 cm is opgemetseld uit rood/gele bakstenen met het formaat 15,5 x 8 x 4 cm. De bodem van de put werd gevormd door een houten plank. In de vulling zijn geen vondsten aangetroffen.

Boven de waterput is in het profiel een kuil waargenomen, die is geïnterpreteerd als de insteek van de gegraven waterput. Deze insteek bevond zich direct onder het bouwzand.

De waterput is vermoedelijk te dateren in de 17e tot 19e eeuw.

Plavuizen vloertje (spoor 56)

Ten zuiden van put 1 werd tijdens de sanering een plavuizen vloertje aangetroffen. Het vloertje was gelegen op een diepte van 1,48 m - NAP. Het betrof vierkante roodbakkende plavuizen zonder glazuur met een afmeting van 22 x 22 cm. Na documentatie bleek bij verwijdering van de plavuizen, dat het vloertje was gelegen op een fundering van gewapend beton. Het vloertje kan daarmee niet vroeger gedateerd worden dan in de 20e eeuw.

(25)

4 Conclusies en aanbevelingen

Tussen 31 augustus 2009 en 9 september 2009 en tussen 6 en 12 april 2010, is in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet een karterend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van een proefsleuf. Ten aanzien van de geformuleerde

doelstellingen kan het volgende worden geconcludeerd.

4.1 Conclusies

Het doel van het karterend inventariserend veldonderzoek was het toetsen van de geschetste archeologische verwachting. Vooruitlopend op een eventueel waarderend inventariserend veldonderzoek, is eveneens gelet op de fysieke kwaliteit van de vindplaats.

Ten aanzien van de opgestelde inhoudelijke onderzoeksvragen kan het volgende worden geconcludeerd:

- Zijn er aanwijzingen voor bewoning voorafgaand aan de bedijking van dit gebied in de 13e eeuw (prehistorie-Vroege Middeleeuwen)?

- Zijn restanten van de voormalige dijkwal van Hoogvliet (13e eeuw, vóór 1295) in de ondergrond aanwezig?

Tijdens het karterend inventariserend veldonderzoek in het plangebied Rotterdam Stadplein Hoogvliet zijn in de proefsleuf diverse archeologische waarden aangetroffen.

Op de Afzettingen van Duinkerke III zijn verschillende ophogingslagen aangetroffen, grotendeels behorend tot tot de dijk van Hoogvliet, waaruit een hoeveelheid aardewerk is verzameld. Behalve de ophogingslagen zijn enkele sporen aangetroffen. Twee smalle greppeltjes kunnen op grond van hun stratigrafische positie, ingegraven vanaf de top van mogelijke Afzettingen van Duinkerke 0 of I, mogelijk gedateerd worden in de Bronstijd tot Romeinse tijd. Een deel van de sporen en het vondstmateriaal dateert uit de 19e en 20e eeuw. Het overige materiaal, aangetroffen in de ophogingslagen en enkele sporen, kan gedateerd worden in de 15e tot 18e eeuw. Er zijn geen restanten aangetroffen van de voormalige dijkwal van Hoogvliet, die stamt uit de periode vóór 1295.

- Zijn restanten van de voormalige dijk van Hoogvliet (circa 1295) in de ondergrond aanwezig?

De ophogingslagen die in het zuidwestelijk deel van put 1 zijn aangetroffen, maakten onderdeel uit van de voormalige dijk van Hoogvliet. De verschillende ophogingslagen zijn waarschijnlijk in drie of vier fasen opgebracht om de dijk te verstevigen en uit te breiden.

Daarnaast zijn de ophogingslagen zeer waarschijnlijk ook aangebracht om de verzakking van de natuurlijke bodemopbouw onder het gewicht van de dijk te compenseren. In de mogelijk oudste kern van de dijk (fase 1) zijn geen vondsten gedaan. Het aardewerk uit fase 2 dateert uit de 14e of 15e eeuw. In ophogingen aan de buitenzijde van de dijk (fase 3) werd een scherf grijsbakkend aardewerk uit de 14e of 15e eeuw aangetroffen. Het vondstmateriaal uit ophogingslagen van fase 4 geeft een datering vanaf de 17e tot in de 19e eeuw. Tijdens het veldonderzoek kon, in verband met de stabiliteit van de damwand, tot een maximale diepte van circa 2,70 m - NAP worden gegraven. Met aanvullende boringen werd het niveau van de onderzijde van de dijk bepaald.

-Kunnen eventuele materiële resten gerelateerd worden aan bewoningssporen (huisplaatsen aan de dijk of aan de voet van de dijk) of betreft het losse vondsten, bijvoorbeeld uit afvallagen?

Van de oudste fase van de dijk zijn geen vondsten bekend. De bovenkant van fase 2, 3 en 4 van de dijk is verstoord, waardoor de resten van bewoning óp de dijk niet zijn aangetroffen. Slechts het restant van een waterput, mogelijk uit de 17e tot 19e eeuw, wijst op bewoning óp de dijk. Tegen de binnenzijde van de dijk en ten oosten hiervan is een pakket ophogingslagen met kuilen en slootjes aanwezig met vondsten vanaf de 16e /17e eeuw. De aanwezigheid ervan duidt op bewoning aan de dijk in deze periode. Enkele sloten en kuilen zijn nog recenter en wijzen op doorgaande bewoning langs de dijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De lage verwachting voor de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd kan worden gehandhaafd omdat geen archeologische resten of indicatoren uit deze

Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden die deze hoge verwachting bevestigen, maar evenmin kan op basis van het veldonderzoek de aanwezigheid van

M.: Programma van Eisen voor een verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen in het plangebied ‘Prinses Beatrixlaan’ in de gemeente

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen

Daarnaast is in de groenstrook (boring 13, 14 en 15) achter de supermarkt, in het zuidoosten van het plangebied, de bodem tot in de C-horizont verstoord. Dit geldt ook voor de

Voor het plangebied gold een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum, een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen

Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, licht bruingrijs, Guts, Akkerlaag scherpe

Derhalve kunnen rond de boringen 1-3 nog archeologische resten intact aanwezig zijn Vanwege het aangetroffen plaggendek en deels aanwezige podzolgrond blijft voor