I N S T I T U U T V O O R M I L I E U V R A A G S T U K K E N
V R I J E U N I V E R S I T E I T
( I . v . M . - V . U . )
E e n o n d e r z o e k n a a r m e t h o d e n v o o r k w a l i t e i t s b e o o r d e l i n g v a n p o l d e r w a t e r a a n d e h a n d v a n f a u n i s t i s c h e e n c h e m i s c h e g e g e v e n s ( a p r i l - j u l i 1 9 7 4 )
W e r k v e r s l a g
l e s d e V r i e s O t t o M i d d e l k o o p C e e s B o u t k a n - J a n B o s
A m s t e r d a m , f e b r u a r i 1 9 7 5
</<
Sen onderzoek naar methoden voor kwaliteitsbeoordeling ran polderwater aan de hand van faunistisohe en ohemisohe gegevens«
(April - juli 1974)
Otto Middelkoop (chemisch verslag) les de Vries (biologisoh verslag) m.m.v, Cees Boutkan (ohemie)
Jan Bos (ohemie)
o.l«v. Br* A.S.Io Liem (biologe) Br* P« Bos (ohemious)
Amsterdam, februari 1975
70ÖRV00ED.
Het hier vermelde onderzoek werd verrioht in het kader van de Werkgroep "Het Groene Hart van Holland", ressorterend onder het Instutuut voor Milieuvraagstukken aan de Trij© Universiteit te
Amsterdam. !
Uit een oriBnterend chemisch en biologisch onderzoek naar de kwali
teit van de polderwateren in de Hönde Tenen in maart - juni 1972 gedaan door Goumans en Muilwijk (Verkenningen IvM-TÏÏ, serie C, Chemische en Chemisch-biologische aspecten Ho* 1, augustus 1972) is gebleken» dat er een oorrelatie bestaat tussen de verdeling
van de macrofauna en de chemische kwaliteitsbeoordeling van het water.
Tan april - juli 1974 is getracht het bovengenoemde verband methodisoh uit te werken.
In het volgende verslag zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven, waarbij de nadruk vooral is gelegd op de biologische aspecten van het probleem.
Toor de Biologie« Dr. A.S.ff. Liem Toor de chemie i Sr. P. Bos
IKHODB.
1 - Inleiding.
1-1 - Trofie en Saprobie«
1-2 - Traagstellingen©
2 - Beschrijving van de monsterpunten en de toegepaste bemonstering«
2-1 - Keuze en beschrijving van de monsterpunten« ! 2-2 - Chemisohe monstermethoden0
2-5 - Biologische monstermethoden« I
3 - Resultaten«
5-t - Chemische resultaten«
3-2 - Biologische resultaten«
3-2-1 - Vergelijking met het saprobiesysteem van Solkwitz en het beoordëL ingsysteem van Moller-Pilltot«
3^2-2 - Rangschikking van soortenlijsten«
3-2-3 - Vergelijking op grond van de simila&iteitsooSffioient van SSrensen«
3-2-4 - Diversiteit volgens Shannon-Wiener en soortenrijkdom«
4 - Diskussie«
4-1 - Verschil tussen stromend en stilstaand water en de gevolgen daarvan voor de toepasbaarheid van saprobiesystemen0
4-2 - Het besohrijven van. gradiënten met de sim. co3f« van SSrensen en gerangschikte soortenlij sten«
4-3 - Diversiteit en vervuiling.
5 - Zonklusies«
Bijlage - Volledige lijst van de gevangen organismen,
.... 1 ...
Bij de verontreiniging van oppenla.ktewateren spelen de aanwezige lnende
• 1orga.nismen een grote rol. Onder andere doordat bepaal.da verontreinigende stoffen door de a.a.nwezige organismen ki:mnen worden opgenomen en omgezet in biologische processen a.ls minera.lisatie en assimilatie.
In verband hie:r.mee wordt getracht de kwaliteit van het oppervlaktewater en de kwaliteitsveraudering ten gevolge vu. veirrontreiniging te beschrij
ven met behulp van de aanwezige organismen.
Hierbij worden onder andere begrippen als trotie en saprobie geha.utee:t"d.
In dit onderzoek wordt, u.:1:tgaa.nde van deze twee begrippen, en ohemisohe parameters, de verontrei;,1.irlng van enkele polderwa.te:r:en beschreven aan de hand van alle makrosoopische dierlijke organismen (de makrbfau:na).
Het onderzoek vo:r.,nt tevens de voortzetting van het "orilnterend chemisch en biologisch onderzoek naar de kwaliteit van de polde:r:wateren in de Ronde Tenen" van J.' Muilwijk en :e:. Goumans (verslag IvM-VU, O" 1).
Dit betekent dat we bij ons onderzoek en dit ve:r:slag ervan zijn uit
gegaan van de resultaten van voornoemd onderzoek, zoals weergegeven in het verslag, vooral wat betreft de keuze van de monsterpunten.
Voor de verdere inleiding kan voor een deel worden verwezen naar de inleiding va.n dit verslag, en wel na.ar de volgende hoofdstukkeru
Uiteenzetting over ecosystemen - blz. 2-3 Eutrofiering en saprobiteit - blz. 3-5
In dit laatste hoofdstuk wordt uitgegaan van defin:lering van eutrofie en saprobie op grond van de hoeveelheid toegevoerd anorganisch resp.
orga.nisoh materiaal. Voor de te beschrijven levensgemeenschap·ia echter niet in de eerste pla.a.ts de toegevoerde hoeveelheid materiaal van bela.ng
9ma.ar de hoeveelheid materiaal die in de stofkringloop va:n de levensgemeensob.a.� is opgenom�n0 Op grond van deze andere definiering van de begrippen eutrofie en saprobie is in dit verslag een nieuw
hoofdstuk: t:rofie en sa.probie opgenomen (grotendeels gebaseerd op een
artikel van Oaspers en Ka.rbe, waar ook de figuren uit overgenomen zijn)
o2
« Trofie en SaweM®,»
!
Zoals opgemerkt, moet worden uitgegaan van de volgende definities s trof ie : de intensiteit Tan de primaire produktie (dit is de
omzetting van organische stoffen, taa al.ml.ii œi OOg, m*b*v* stralingsenergie, in organische stoffen)•
saproblei de intensiteit van de dekompositie van afgestorven organisoh materiaal (dit is mineralisatie)•
Wat betreft de definitie ran trofie is van belang dat de intensiteit van de primaire produktie niet altijd evenredig toeneemt met de toe
name van de hoeveelheid aanwezige mineralen« Dit is alleen het geval wanneer deze mineralen de beperkende faktor vormen. Deze evenredig
heid verdwijnt, zodra b*v* de hoeveelheid stralingsenergie of de hoeveelheid Qg beperkende faktoren worden»
Wat betreft de definitie van saproble kan worden opgemerkt dat met deze definitie de saprobiegraad van het water niet alleen wordt be
paald door de omzetting van toegevoerd, alloohtoon organisoh materiaal?
(allosaprobie), maar mee door de omzetting van autochtoon organisoh materiaal, dus de omzetting van de organische stoffen, afkomstig van afgestorven organismen uit de aanwezige levensgemeenschap zelf (auto- saprobie)*
Soorten die gevoelig zijn voor de saprobiegraad van het water (sa- probieindikatoren), b.v* door zuurs tof gebrek of produktie van giftige stoffen door afbraakprocessen, verwijzen natuurlijk naar de totale saproble, niet alleen naar de allosaprobie*
Dit onderscheid is wel van belang om het zg* zelfreinigend vermogen van het water te kunnen defini&ren; die is nl* gelijk aan de allo
saprobie 0
Het verband tussen trofie, saproble en de levensgemeenschap is weer
gegeven in figuur 10
Links in de figuur zijn de produoenten weergegeven* Hun aktiviteit bepaalt de trofiegraad van het water* In deze groep moeten dan ook de primaire trofielndikatoren gezooht worden*
Rechts zijn de dekomposers weergegeven* Hun aktiviteit bepaalt de saprobiegraad van het water* In deze groep moeten dan ook de primaire saprobieindikatoren worden gezocht*
De derde groep zijn de konsumenten (van produoenten, destruenten en elkaar) * Deze organismen kunnen ook indikatorwaarde hebben* B*v*
doordat ze voor hun voedsel aangewezen zijn op bep&älde soorten
producenten of destraenten, of omdat ze aangewezen zijn op een be- ...wald fysisoh of ohemisoh milieu, vat wordt benvloed door de trofie- aa saprobiegraad*
De drie groepen beschikken orer een gezamenlijk depot Tan org«1 matr- teriaal, mineralen en detritus« waaruit de producenten mineralen op
nemen, de dekomposers org, materiaal, en waarin het afgestorven org*
materiaal van de drie groepen tereoht komt®
ïïrofie en saprobie kannen parallel lopen* Toevoer van org* materiaal (allosaprobie) b*v*, gaat altijd samen met de toevoer van mineralen,
dus verhoging van de primaire produktie (eutrofiëring) * Bit gaat echter maar door tot een bepaald niveau* Vaaneer bij steeds verdere saprobiering b«v* zuurstofgebrek ontstaat door zuurstof-vragende af
braakprocessen, zal de primaire produktie afnemen (door afsterven van de autotrofe organismen), dus de trofiegraad teruglopen, terwijl de saprobiegraad verder toeneemt door anaSrobe afbraakprooeesen* Dit kan zover doorgaan, dat de primaire produktie nul wordt door het af
sterven van de pro duo enten, en we dus per definitie niet meer van trofie kunnen spreken*
In fimuz 2 zijn deze prooessen d*m*v* de vereenvoudigde stofkring
lopen bij opeenvolgende saprobietrappen weergegeven*
De cirkels geven de stofkringloop weert boven de primaire produktie, reohts de hoeveelheid detritus, onder de dekomposltle en links de hoeveelheid mineralen* De pijlen van boven geven de allochtone toe
voer van mineralen (links) en org. materiaal (reohts) aan* De onderste pijlen het overschot aan mineralen (links) en aan detritus (rechts)*
De dikte van de pijlen is evenredig met de hoeveelheid/intensiteit * De benamingen van de zes klassen zijn (aansluitend bij het systeem van Kolkwitz) t I ß -ollgosaproob IX ©< -oligosaproob III X3~mesosaproob IV Ct-mesosaproob V /J-polysaproob 71 Of -polysaproob Tan I naar III lopen trofie en saprobie parallel* In III wordt de
detritus niet meer volledig gemineraliseerd, zodat een oversohot aan detritus ontstaat* In IT wordt de primaire produktie geremd door konkurrentie om licht, zodat een overschot aan mineralen ontstaat*
In de detrituslaag beginnen zioh anaSrobe prooessen af te spelen* In T vindt door lioht- en zuurs tof gebrek bijna geen primaire produktie neer plaats (onderdrukking van de trofie door de saprobie)* In TI is de hele stofkringloop verdwenen* Er vindt alleen gedeeltelijke anaSrobe afbraak van allochtone detritus plaats*
Op de betekenis van deze figuren voor de indikatorwaarde van de door
~ UQ
!
KONSUMENTEN I
PRODUZENTEN DESTRUENTEN
primär®
Trophie -
Indikatoren
primäre
Saprobitäts indikatoren
T"> MW 1 — VE f L l a r t 2 . i e . L U
- 4 -
ons onderzochte makrofauna (grotendeels konsxunenten) komen we terug in de diskussie (4-1)«
1-»2 - Vraagstellingen»
In dit onderzoek hebben we geprobeerd m.b.v. chemische gegevens ener
zijds en gegevens over de makrofauna anderzijds een beeld te krijgen van de vervuiling van een aantal polderwateren. Met name door naar methoden te zoeken waarmee met behulp van bovenstaande gegevens een goede beschrijving te geven is van vervuilingssituaties•
In aansluiting op het vorige hoofdstuk moet eerst de vraag beant
woord worden: "Waarom met behulp van de makrofauna11« Deze bestaat vnl. uit konsumenten, en de direkte Indikatoren voor saprobiering of eutrofiëring moeten dus grotendeels buiten de makrofauna gezocht worden.
Er zijn toch een aantal argumenten ten gunste van de makrofauna aan te voeren: (o.a. aan de hand van Moller-Pillot):
- de monstertechniek is betrekkelijk eenvoudig te houden.
- de organismen zijn in veel gevallen makroscopisch te deter
mineren.
- bij lichte verontreiniging zijn ze bruikbaarder dan mikro- organismen om nog verschillen in verontreiniging te kunnen waarnemeno
Om toch een meer direkte maat te hebben voor de omvang van de primaire produktie en de dekompositie zijn ook BOD^-waarden bepaald, en zijn 24»uurs metingen gedaan aan de zuurstofgehaltes op enkele monster
punten»
Puntsgewijs zijn nu de volgende vraagstellingen te formuleren:
- is een vervuilingssituatie in polderwater, die waargenomen kan worden aan de hand van chemische gegevens terug te vinden in de samenstelling van de makrofauna?
- met behulp van welke methoden kunnen de gevolgen van veront
reiniging voor de samenstelling van de makrofauna aangetoond worden?
- treedt er variatie in de tijd op (april - juli) in de onder
zochte vervuilingssituaties en is dit terug te vinden in de samenstelling van de makrofauna?
- 5 -
- kunnen de gegevens over vervuiling van polderwater vergeleken worden met vervuilings- (saproMe-) systemen voor snel stromend water (o.a. Kolkwitz) en langzaamstromende laaglandbeken
(Moller-Pillot)?
- kunnen eventuele verschillen verklaard worden door de invloed van fysische (stroming) en chemischs (o.a. zuurstofgehalte) verschillen tussen de drie soorten water?
enr^rf.'
f ' A
1 >- ' .. '6^#
• BIJLAGE 1 "
'Vi-VKEVEENSCHE PLASSEN
<!&•
*
•••. f .
"1
*%K\ %
• 1 -
--^1 - r *tn. - •
v&ie - __'HÔt^AND f// ST4ÇHT
"" 'CN •
l*|g£T'
" -«6i4^-sve€N -EN^ygittfEEN.^ --T
—rwÄfg*
< ^ .1 y Bcdh A«£AA>4&WI: Qi
>5 - -, \ $
> V ' • /H. '
'<\
H|t>
^ \ t . y
s
• &
*
f- vï.KE'/çew ' v; •* 1 . » ••
•I'
à ' \
"C\ '"J m""t aa: /v J
'îâHgUKÉxf.
,„y;!
W&ÎP'^''07T foi FN -• &E;*
V ' OUf-L ; A-A'*-'. 'GtM. rKEÙKEt. ÉK"'' JL,...-.' ... . ¥---• - - -• W" •' --3* ;
Qi** J£* %•'
" €
• *•' • -'•
.''I'.V -. '/•>>. ;;cj
,^Ô.Tf=
MWfc$£V:
" \ fà
• • (;• - \ .£!j' • : , % /1 •<?'
,••7^" \
„*»»** ,
- 6 -
2 - Beschrijving van de monsterpunten en de toegepaste bemonstering».
2-1-— geuze en besohri.lvina van de monsterpunten»
Wanneer in een sloot op een "bepaald© plaats afvalwater wordt geloosd»
zal dit afvalwater zioh over de sloot verspreiden. Terder verwijderd van het lozingspunt zal de verdunning met slootwater groter zijn dan
dichtbij het lozingspunt. Wanneer zioh in de sloot geen andere lozings- punten bevinden zal er dus een gradient bestaan van sterke naar liohte vervuiling door verdunning®
Dit geldt voor stilstaand water. In stromend water (o.a. bij polder
bemaling) zal vermenging optreden waardoor de gradient afvlakt®
Tn dit onderzoek is geprobeerd de monsterpunten zodanig te kiezen dat ze in vervuilingsgradienten lagen»
In dergelijke situaties kan de invloed van vervuiling het best be
studeerd worden, omdat o.a. allerlei andere milieufaktoren (bodem
profiel, oevervegetatie) vaak konstant zijn.
De drie door ons onderzochte reeksen monsterpunten liggen in de polder Oukoop (zie kaart).
De bodemgesteldheid, de hydrologie en de bronnen van vervuiling van deze polder worden beschreven in het verslag IvM-VU, 0-1, hoofdstuk 3.
Wat betreft de hydrologie kan opgemerkt worden, dat de ruilverkaveling tijdens ons onderzoek nagenoeg geheel voltooid was, zodat de hele polder werd bemalen door het gemaal "de Euyter"o Tijdens ons onder
zoek is de polder eohter niet of nauwelijks bemalen, wegens de geringe regenval«
Eerste reeks monsterpunten (monsterpunten 1-4# zie kaart).
Deze monsterpunten komen overeen met de eerste vier monsterpunten uit het verslag IvM-TÜ, C - 1. Ze liggen in een aan beide zijden af
gesloten lozingssloot van een huisje met twee inwoners.
Punt 1 ligt tegenover de lozingspijp van het ongezuiverd huishoudelijk afvalwater, 2, 3ren 4 verop in de sloot.
De bodemprofielen op de vier monsterpunten komen overeen (zie figuur 3).
Bij 1 is een dikke sliblaag en bijna geen water meer aanwezig, de dikte van de sliblaag neemt af bij 2 en 3, om bij 4 weer enigszins toe te nemen. De watervegetatie bestaat bij: 1 uit een enkel takje
» 7 ~
gedoomd hoornblad, en tele kroossoorten, die in juni/juli een dichte
"bedekking vormden.
3ij 2 uit een enkele krabbesoheerplant (aangevoerd door de westewind?), en ook een dicht kroosdek (in juni/juli), gaande naar 5 en 4 neemt
dehoeveelheid kroos af, de hoeveelheid krabbesoheer en draadwieren toe, en verschijnen er andere planten als waterlelie en waterpest (zie voor de watexvegetatie tabel 1), Een soortenlijst van de oever
vegetatie staat vermeld in tabel 2.
(Tweede reeks monsterpunten (monsterpunten 6-10, zie kaart) • Deze reeks komt gedeeltelijk overeen met de tweede reeks volgens IvM-Tüg, C « 1 (nle de punten 6-8). Bant 6 ligt "bij het lozingspunt
van 400 i.e. gezuiverd afvalwater uit ïïleuwer ter Aa. Punt 7 voor de monding van deze lozingssloot in de Oukoper wetering. Punt 8 ligt in de monding van een volgende dwars sloot van deze wetering. Pont 9 en 10 liggen in een doodlopende dwarssloot van de aohtersloot (naast de rijksweg) die (via een aantal dwarssloten) in open verbinding staat met de wetering.
Deze vuilgradient kan op een aantal punten verstoord worden door vermenging met polderwater van andere oorsprong, en onbekende ver
vuilingstoestand, NI. tussen 7 on 8, tussen 8 en 9» @n aan het eind van de doodlopende dwarssloot (bij 10), waar op enige afstand een bioindustrie gevestigd is. De bodemprofielen vertonen vrij grote verschillen (zie figuur 3)i de diepte van 6, 7 en 8 komt overeen, de oevers van 7 en 8 zijn drassig, en de slootkant steil, 9 en 10 zijn dieper. Bij 6 is een sliblaag aanwezig, die naar HgS stinkt, wat wijst op anaSrobe prooessen. Bij 6 en 7 is nauwelijks slib (hier stevig en vermengd met grind) aanwezig. Bij 9 en 10 een toe
nemende dikte van de sliblaag.
Bij 6 is geen watervegetatie aanwezig, bij 7 wat darrawier en kikker- beet, verder een diep open water. De vegetatie bij 8 bestaat vnl.
uit kroos, kikkerbeet en draadwieren, verder veel gelijkenis met 7« Bij 9 en 10 vooral kroos en gedoomd hoornblad (zie tabel 1). De oevervegetatie is weer opgenomen in tabel 2).
Derde reeks monsterpunten (monsterpunten 11 tot 15» zie kaart).
Deze (Lubbele) reeks begint in een aohtersloot die o.a. via een aan
tal dwarssloten afvalwater ontvangt van een aantal boerderijen langs de Oukoperdijk. Punt 11 ligti>'tussen de dwarssloten in de aohtersloot, 12 en 13 in het doodlopende uiteinde van de aohtersloot, 14 en 15 in
een doodlopende dwarssloot. De aohtersloot is tamelijk diep (11-13)«
«root verschil is het nagenoeg afwezig zijn van een sliblaag "bij 11, en de aanwezigheid van een dikke sliblaag bij 12 en 13« In de dwars
sloot (14 en 15) is de slootdiepte geringer, terwijl er een behoor
lijke sliblaag aanwezig is (zie figuur 3)«
Wat betreft de watervegetatie neemt gaande van 11 naar 13 de hoeveel
heid draadwier en kroos toe (bij 12 en 13 in juli een dioht kroosdek aanwezig), terwijl bij 13 krabbesoheer verschijnt0 In de dwarssloot is vrijwel vanaf de monding een dichte krabbesoheervegetatie aanwezig, met ertussen vrij veel kroos en hier en daar kikkerbeet (zie tabel 1).
De oevervegetatie staat weer vermeld in tabel 2.
Monsterpunt 16 (zie kaart)®
Om de gradiënten te kunnen vergelijken met niet vervuild water in dezelfde polder werd gezocht naar een sloot waarin geen afvalwater
lozing plaatsvond. Deze situatie werd gevonden in een korte, aan
beide zijden afgesloten sloot langs een rekreatiestrook. Aan de andere kant grensde de sloot aan een weiland waarin koeien graasden« Belasting van de sloot door -uitspoeling is dus niet uitgesloten«, Voor en tijdens ons onderzoek heeft het echter nauwelijks geregend*
De sloot was vrij ondiep met een dunne sliblaag (zie figuur 3).
De bodem van de sloot was bedekt met kranswier. Hier en daar groeide waterlelie (zie tabel 1). De oevervegetatie staat vermeld in tabel 2.
c*».
r*> ?
ts 0
-tr
-w -i«r /90 Cm«
*^V^«4r^r 3 — Ù&e/e^pyçUn , tja (ïre/tejO , dt àhs §(* ilijgte &/#
in., ML
**Jt& fefrgt. la kh.t i. J
'••wf , i -JÄ, t^{ i-'"',<1 ii j,_ -• : C/.- ,,
<!££ rj V!
t> i,l iv-v Ç»â
<^fi iSa^O.
r J Tg BT
L '^{^WP|9*jF>'6ir
r ^•.-, • ^7e$ • Cwc»^
^ /« f/«n* r K£«
n «^Co^ta
h&latlxjàCo^f S
5a^eVe jOw»Ct*K &&•».«
r«lth
^Giibbihc«^fcj5 A£C"il '* y/aïw^ta,/«
tccler*^ n»s
Brét H Ca «$
Ko^V^* ftSvB rU lA
fi AS ("i+r A'utw
^a^se//® i
X K
X
X
X
Pok^k-K* « «~«e!-.•«.«.
(vtc-f*.
Tv-i' ÇwiïwK*
t-0 hi k!>«{ H»k!
£^{l& iû*s*> Lt
•lïK*hl'h<K
J
«Ct<* CraCCo.
/uj ^«e
{JAIUC ^*Ih
HyUretwéylt
C
I a*, h viVosa P«*.f i h f H f r Miƒ©*•5iU.iv> £ir€c
ftmu* ("Lq ^ïth+loSa p€t*C€ohy*t*t* fa.(uiJ?*€
Wctfcvc fpe^etót ÖftfivCUS Ca f» fat
/«j fi'l*ac£t'«
&$oh'$ iterQi&tdes ( wharu* Vn.ï^ri'/ • /
a^<K» £••£«
^ /«cLv Ivta LädernGfa, Pr<*Kt lu Vh'jaiVf
Sfcci», s pal«,i^*i j 5ci*h(hrx4 yjitrfcuht*.
PLU
9
«l/ifev. ƒ»* /« (amteUhi XX
*
X X
X X
X X
X X
X X X
X X X
X
X X X X
X x
X x
X
x
X
X X X
X X X X X
t ffli mr iz x
X *
x X
X X
X x X
* X
X X X
X
X X
x x
X
X X
X X X
X
X X
X
X
il in: m as: gr
X X
X X X X X
X
X x.
X
X
A X X X
X X X
X X
K -X X
*
X X
X X X X X
X X
*
X X
X
X X
X X X X
X
X
X X X
X X X X X X
X
X
X X
X X X X
X X
X X X X
m
X X X
X X X
»
XK
X X
X
X
X X
~ï&le,L X — 0&- ewsrwje^lfe bij alz tnswïiérpuwtfcm
fcn 5 X IT tPT S?
-f" ,/ y* /* ; ••••'• <T? ^c- !'"* cU.
ySI- CC{ <5
,". . ;
«fi/êMSe
^alitflye
^û^'ùn,hi
<• « ***««»*» ojy.c. Mt r U I
&(t'i%A ^ktth^ö-s^qkui.
- ƒ©« |»r<% fewS' t
"fri'ac.p>iUsk\i
In'» pte*Ua Cens
~j*h«j»S g^p«.S»l
" 6(rh'Ct«hilus
" iu.^Oh»HI
'L Ito t bw'i j><t.lmhn's Qlr&C «O. ^'fo r wl J TîsÂîCa fe»*>"s
a Çluïlkni
" WlXl'lMl
(y-i'vio. lït MeL'k^s, cfes '/•JA fce
^o ^ütk. jrerenn-i t L hx'iLx* ryiHS
fLva.^bn'isS
H®/etaf fswafeatf' Ge-est kt d'dehi'^em fUtKU, j>fA 4e.se Äi/essshfiwfc» adeeakth Plwlnr,'s ovKoli'feoce».
öcoi^s Cal<tt**u$
^aifJS.htWn <|r« fufc*
tttjdtreJ'chjtn« nk'c^Uk' dvo^ajuitr 5^«.
r
Cltarn ip<c.
(* kr9**»rph tp*c.
Wy**,j,l,&ea. *.(L WtyL*r (kik uh, GnthpLjHui. (/euniiki
€(eefea Can«dt*fi(
G-h ïeAes Hyhr»cL*y%t h&rtet.mute îpiiroiie(a (yrkii*
hl*,** <jt'Lha
" »n'iior
ki'S^lca
X X X
X
X X
X X X
* X
H A
X
X X
X A X
X X X X
X
X X
X
X
X
Vervolg "Hiia-i-
00
0 0 0 00
o o o oo 00 90
& e o 0 ® do 0 O
0 O O @ 9 00 6e
•gr: mi w -tt x
X
7*
X X
X X
ix :zcr %P£ XHE
* JX
X X
X
X X X X
X X X X X X X
X
X K
A X X
X X X
X X
X X *
X X X X X X
X X X
X X X
X
X X
X X X X X X
X X X X X
X X X X X
X
X * X X
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X- X
X X X X X -X
X
X X X X X
X X X X
0
00 0 0 00 000
OOo
0 0 0
O 00
0
0 00 00 0 0 ©
0 0 00 0
© Oo Ooo ooo
Oo o 0 O
Do po ©0 00 COO ooo OO oo
fiO 0o Oo ooo Ooo oe 0O
OO ®o ooo ÔOO Oo oo
0
Uibel Öe. W<?ÉêrV«^«.t«-hc. |>^ <j| ß frsM?H$bp*j3tAW fcê*i „ 0 _ Stkaacs
O0 - Ojewee»*
- 9 -
2-»2 - Chemische monstermethode.
Be volgende parameters zijn gebruikt "bij de ohemisohe kwaliteitsbe
oordeling i
1, De zuurgraad; Boven een P® van 8,3 is er nauwelijks vrij COgin het water, Ben belangrijk deel van het kooldioxide is dan als COj aanwezig« Dit kan in kalkrijk water tot neerslagen van CaCO^
leiden.
29 Het O^-verzadlglngspercentage: In eutrofe wateren treedt 's zomers overdag oververzadiging op door de assimilatieaktiviteit van de primaire producenten, waarbij zuurstof uit het water ontwijkt.
'3 Nachts kan de grote Og-behoefte van o.a. dezelfde organismen een sterke verlaging van het Og-gehalte tot gevolg hebben.
3. JeM; geeft het biologisch zuurstofverbruik aan, en is dus een maat voor de totale hoeveelheid aBrobe organismen. Bij toenemende organische belasting zal de aërobe mineralisatie toenemen, en dus de BOD^ stijgen,
4® De gelei d"baarheid is een maat voor de hoeveelheid en beweeglijk
heid van de aanwezige ionen, met name H*, OH"* en Cl".
5, Het ortho-fosfaat-gehalte geeft de hoeveelheid fosfaat aan, die beschikbaar is voor de primaire produktie,
6. Het totaal-fosfaat is een optelsom van orthofosfaat plus in orga
nische stof (levend en dood) gebonden fosfaat, Na aftrek van orthofosfaat geeft het in niet organisch vervuild water een in
druk van de aanwezige biomassa,
7« Het totaal-stikstof-gehalte geeft samen met het nitraat-gehalte een maat voor de hoeveelheid hydrolyseerbaar eiwit in het water.
De nitraatconcentratie kan verder een groeibeperkende faktor zijn, 8, Het vri.je ammonium-gehalte tenslotte is een maat voor de hoeveel
heid hydrolysatieprodukten, en dus voor de belasting met organisch materiaal. Terder is, vooral bij hoge p , het ammonium gedissocieerd in het giftige ammoniak. Het is ook een maat voor de mogelijkheid van het optreden van nitrificatie, een Qg vereisend proces.
- 10 -
De bepaling van de parameters gebeurde als volgt:
1 • Bemonstering: Watermonsters werden zo mogelijk op een diepte van 10 om, genomen» in plastio flessen van 1 liter, die gespoeld waren met een salpeterzuuroplossingo lis konserveringsmiddel werd 5 co chloroform toegevoegd^ (zie vorige rapporten).
De monstemame was niet zo reproduceerbaar: soms trad opdwarreling van slib op»
2. De p werd ter plaatse gemeten met een draagbare Knick Portatest 901. H
3. De temperatuur en het ög-gehalte werden ter plaatse gemeten met een gal
vanic cell oxygen analyser (Precision Scientific Company).
4« H.b.v. een maatcylinder werden watermonsters genomen voor de BOD,-- bepaling. Het monster werd verdund met Og-verzadigd ongebufferd 2 demi- of leidingwater, dat een week tevoren bereid was. Na 5 dagen werd het Ög-gehalte gemeten in de BOD^-flesjes die in de tussentijd in het donker en bij kamertemp. bewaard waren. Uit de gemeten 0g- gehaltes werd de BOD^ berekend. Hierbij moesten relatief grote ge
tallen van elkaar worden afgetrokken, zodat de uitkomst vrij on
nauwkeurig geacht moet worden.
5« De geleidbaarheid werd ter plaatse gemeten m.b.v. een draagbare Beekman '.«he at s tonebrug.
6. Het orthofosfaat en totaalfosfaat zijn bepaald volgens aangepaste IBl-normen 1056-17-7.
7. Het chloride-gehalte is bepaald m.b.v. een Möhrse titratie. HEIT 1056-17-1«
8. Het totaalstik3tof (NH* en organisch gebonden stikstof) is bepaald m.b.v. de Kjeldahl methode, HEÏF 5255-6.5.
9» Het nitraat-gehalte is bepaald volgens NEK norm 5255-17-3„
10. Het vrije amonium-gehalte is bepaald volgens NETT norm 3255-6*1*1., waarbij de onbekende oplossing op het oog vergeleken is met een serie standaard-nonstexse
- 11 -
Yoor de laatste drie "bepalingen geldt dat ze slechts sporadisch en iaet geringe betrouwbaarheid konden worden uitgevoerd»
2-5 - Biologische monstermethode 0
Holler-Pillot merkt over bemonsteringsmethoden voor de fauna, op, dat het nodig is drie verschillende biotopen te bemonsteren, om een goed beeld van de fauna op een bepaalde plaats te krijgen.
Hij bereikte dit zelf door een vangnet (1) en een bodemhapper (2) te gebruiken en een aantal stenen (3) van de monsterplaats af te zoeken.
In dit onderzoek bleek het Ù nodig een bodemhapper te gebruiken, omdat de sliblaag in bijna alle gevallen zo zacht was dat hij eenvoudig List liet vangnet te bemonsteren was (1 + 2). Een vast substraat in de
• 'o na van stenen of iets dergelijks, was op geen van de mons terplaats en aanwezig. Als substrs,at zijn, wanneer aanwezig, 3-5 krabbescheerplanten (afhankelijk van de grootte) per monster afgezocht (3).
De rions terme thode met het vangnet was gelijk aan die beschreven in het- verslag IvM-YÏÏ, C - 1 : gedurende 2-§- minuut werd een rechthoekig net (42 bij 25 cm.) langs 5 meter slootrand en tot ongeveer 1 meter -van de oever verwijderd schoksgewijs door het water en de sliblaag heen en weer bewogen.
In enkele gevallen was de verzamelde hoeveelheid materiaal zo groot, dat slechts de helft of een kwart van de oorspronkelijke hoeveelheid kon worden uitgezocht. De relatieve grootte en samenstelling (al of
geen krabbescheer) van de zo verkregen monsters staat vermeld in tabel 3.
Om de verschillende vormen «w. variatie per monsterpunt te kunnen onderzoeken is elk monsterpunt gedurende
4
maanden 3 maal bemonsterd.De verschillende monsterdata staan vermeld in tabel 4«
Eet verzamelde materiaal werd in het laboratorium uitgezocht.
De volgende diergroepen werden verzameld en gedetermineerd met de ge
bruikelijke tabellen:
Chordata (gewervelden) - Pisces (vissen) Amphibia
Mollusca (weekdieren) - Gastropoda (slakken)
Lamellibranchiata (tweekleppigen) Arthropoda (geleedpotigen) - Arachnida - Araneïda (spinnen)
Acarina (mijten)*
m De determinaties van de Acarina zijn verricht op het Z08I. Lab, van de TJvA door Dr. C. Davids en Hej„ K0T.A0 Belier.
- 12 -
Crustaceae (kreeftachtigen) Annelida (wormen)
'Jiurbellaria (wormen)
Insekta - Heteroptera (wantsen) Ooleoptera (kevers)
Diptera (tweevleugeligen)*
Lepidoptera (vlinders)*
Triohoptera (kokerjuffers) ITeuroptera (gaas vliegen)^
Ephemeroptera (haften) Odonata (libellen)
Peracarida (waterpissebedden en vlokreeften) Hirudinea (bloedzuigers)
Oligoohaetae (slingerwormen) ITematoda (ronde wormen) Trioladida (platwormen)
« De groep is tot op faailieniveau gedetermineerd mm De groep is tot op gentis~nivea,u gedetermineerd.
- 12a -
r
/ I,-
i i,-
3 0, "K
I I -*
TT Z I j € 3 i? «a /
' I -
221 i
1 o.ro
tr I I ,-
3 v
1 i ;
mt i
3 i , -
1 i - I I," i-krulhfobw "SDX t
3 e-ïi* 'S
1
"G?" Z 1^.-* -f-hr^hLesph*,*"
3 Of^" -f* brtlhtfçL&r
I I.-
ir i 5 I,
i I -
3 1
X z 3 I
f.-
xr t
xa z
3 Ir
I 1 -
' I , kxllttCilttr tSS 1 I - t kra.tl*teLi.r
o,srt> t h* lbsA*r
I lt" -f-l<rallZfcXur
%E^ "2. I, — -t-hmlhrckeer 3 I,- +UL *C Ur
' I j
X3?" ^ I,— i-ltr*lLttcL<tr
2 I j — •f-br^llutckttAr.
Tule/ 3 - ffeUh'tue ^voofk lol btrs.
Kvew sttr $ ;
1 1 3
% l/r "Ii
"V« 'Vr
%
11/ 9 / '/
/<{ IÇ >}
fll >H sfer tèn x-üT •» xsr irr - X xr _ zszr
Ta. ie,/ 4 _ /9e o/<i ^ U/AArop w»sia sten tvKjirt ifa-trptvA f" "fc-ijn ^ € h o £ 4<\
- 13 - Resultaten«
3-1 - Chemische resultaten.
Iiffiii irr rrpii imiim mmrnrn— •
De 24,-uurs zuurstof metingen (zie figuur 4)«
Op 24/25 juni zijn "bij cLe monsterpvmten 2, 3> 4> 6, 8, 1, 12 en 13 OXÜ die twee uur metingen gedaan aan het Og-verzadigingspercentage , de pH, de geleidbaarheid en de temperatuur.
Het O^-verzadiginffapercentage 8 Waar een dicht kroosdek aanwezig was (2 en 12) vonden we een zeer laag zuurstofgehalte en weinig verschil
tussen dag en nacht. Ook hij een minder dicht kroosdek (13) vindt remming van de primaire produktie plaats, dus verlaging van het zuur
stofgehalte.
Op alle punten daalde het zuurstofgehalte tot zeer laag (5 â 10fo) gedurende de nacht. De daling zette meestal in om 20o00 uur.
Zuurstof-oververzadiging trad op "bij de punten 8 en 4 en in mindere mate "bij 3 en 11*
Slechts "bij 1 monsterpunt zonder kroosdek, nl. 6» trad geen overver
zadiging op, en dus geen groot verschil tussen dag en nacht. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het vrijwel ontbreken van de
primaire produktie (er vond anaërobe mineralisatie plaats - HgS-lucht -).
Tie peleidbaarheid liep 's nachts op (was gekorrigeerd voor de tempe
ratuur) . Uiteraard was er 's nachts temperatuurdaling.
pe lijkt 's nachts enigszins te dalen op de punten 3» 4 en 11.
Bij de andere punten fluktueert hij min of meer, of blijft konstant.
De andere bepalingen (zie tabel 5)»
Eerste reeks (monsterpunten 1-4)*
Wsjmeer de monsterpunten onderling vergeleken worden blijkt op alle drie data-s gaande van 1 naar 4 de p® en de temperatuur op te lopen, en de BOD^ groter te worden, en de geleidbaarheid, het orthofosfaat- gehalte, het t o taalfo s faatgehalte en het stikstofgehalte af te nemen.
Het chloridegehalte bleef ongeveer gelijk, en in het Og-gehalte is geen lijn te bespeuren.
Het relatief schone monsterpunt 16 is wat betreft p , temperatuur, orthofosfaat en totaalfosfaat te vergelijken met punt 4. Het chloride
gehalte en 02-gehalte bij punt 16 zijn hoger, dan bij 1-4. De B0D5 is veel lager dan bij 1-4. De geleidbaarheid is vergelijkbaar met punt 1
14
(door het hogere chloridegehalte). Het stikstofgehalte is te verge
lijken met 3 en 4°
In de tijd vergeleken nemen de p en het zuurstofgehalte later in het seizoen af. De temp. stijgt, evenals de geleidbaarheid, het ohloride- en stikstof gehalte ("behalve hij 16), en het fosfaatgehalte«
Het totaalfosfaat stijgt hij 1, daalt hij 2, en schommelt "bij 3 en 4 raet een maximum op 2/5.
Tweede reeks (6-10).
Wanneer de punten onderling vergeleken worden blijkt het volgende?
3r waren geen p^~verschillen te zien, het zuurstofgehalte loopt op naarmate we verder van de z.i. komen, hij punt 9 is het gehalte op 2 data echter weer wat lager.
Be BOD.- fluktueert. Er is geen verloop in de geleidbaarheid.
Op 17/4 en 16/5 is het orthofosfaatgehalte bij 6 vrij laag (vergelijk5 baar met 3 en 4), is maximaal op 7» daalt daarna en is minimaal op 10.
Op 8/7 is het orthofosfaatgehalte maximaal op 6.
Het totaalfosfaat verloopt op alle drie data volgens eenzelfde patroon als het orthofosfaatgehalte.
Op 17/4 0» 16/5 daalt het chloridegehalte een beetje, op 8/7 blijft het ongeveer gelijk.
Het stikstofgehalte is vergelijkbaar met 3 en 4 heeft een maximum op 7«
In vergelijking met punt 16 vallen de hoge ortho- en totaalfosfaat- gehaltes op. De ohloridegehaltes zijn iets lager dan bij 1-4* De BOD^
ligt in dezelfde orde van grootte als die van 16.
Bij vergelijking in de tijd vertonen de p de temp., het chloride-, het orthofosfaat- (behalve op 8 dalend) en totaalfosfaatgehalte (behalve bij 8 dalend) een stijging.
De 30D^ daalt in de tijd. Het stikstofgehalte daalt enigszins met een minimum op 16/5. Het zuurstofgehalte is maximaal op 16/5.
Derde reeks (11-15).
De vergelijking van de punten onderling levert geen duidelijke ver
schillen op. In vergelijking met punt 16 zijn de zuurstofgehaltes lager, de ortho- en totaalfosfaatgehaltes hoger.
Over de ammonium- en nitraatgehaltes kunnen we weinig zeggen vanwege de weinige en onnauwkeurige gegevens.
VtVL.
*c
^r/l.
^ ^ "y
~jöR ~
'#• 02 '
%
13 DO?
Ç&liiA l.L./M^/L- -POif (rJ^CÇiiÇ.
chl&ri&(& an
niTca^f ,*>j V\ /{•
kteJaenl'«*. ^
ÄI
El^
II
il,o 3,3 /0(J
^.4/
X '
tr
H, r*+
Sko
°), b
1*1,1 13 b
12,3
0,0f
</
u?
1/
éo i/ro 1IJ
"2.01
<<2 0,55
•jt<r q./
",r 11°
V '1.0
I Oq
k,lé
n
l \
6,0
11 w
Il S lo
**>• âr
Szo I/ÖD
I.H
l\l> 6 r
ikr lso
\\8 o,oç 0,*Jl
-- k
tu
I I I
<).i *],v h
Iks' IUO So lb I ?S 33
^ 8o
rjlo rjyo izoo 1,1 1,1 1,0 t,o
8
,z l,oin . tcp
1,03 1,1 II,S
- 010 O.Sl - IS
nr 1
OjA <5,2
lt n
Ifs If 8,o ikf
3o
— UO
yw IJU) t«S*0
<5 0,4 /,f
Ol 8.1 IS itcj ikS lyi oj8 HS rj.L -• oor o.bi
- -- i.r
I •& "*1 m 3
^ <9,^
iffr tok IU trr tks 3d
^ ^ is
8 00 8ZO It GO I ol
0.1 ti»
1.*8
o,k
fOjl
o(W
oso I /
*How iktrp ttw ^ *"
j L !
g(ft Uah* —I
T2T 1 3
TSC
i J -£nr
I 1 3 IT
t X
1 3
Oz Vtirt. 4 r^p. °c
H oi "*//
Çtlcdl.L. M SU Or tLe jotj.
y~u V] IX
r©l^| jr©4
bjtlelciLl
88
IZ
8 OO I.Oj hi t<-ib
Z,8o
k}
lo
(KUO 1 h
Ss
I Z J lis ZOj
*?-
tâi
°,jz I,Ç~°j o,ky <?,oji
- *,r
OjJ i8o
V
r IZ
S oo V
i,o
ik<r
oyt Qz uk 17 S
Ôz zo II tl
— uro©
a
8s
?4 «
0,SZ Ott?
U* o^z
V
izz 12.§u>
r.°
ikz I .ob
I* itff
i$S
J l.S
\o q8 o,kf o.n
1}
to
um 1 t,0
H,9 im
tir
V
n
8 io i,i
\k izo l,
!\b %
(8
ir
i.o
*»r tr/
Otb t
I
o zo kl
tf
ff
HS
'11 H
V lk>
8ß
Z-2-1
lt>
ZO 8oo
y 1,1 uz
^1 k,bt>
o, éi I
lOZ ZI o^Uo
?
IS IZZ . t^l
lM ll,7 J .oM
3
1,1
<n*.£>l*S h*rpt** t eiak*t* —
w Ot Vtri. 1o
T^p. r.
mr wru
(jeltti(ll>. M *> IX 'ortLo ƒ«ƒ, H. j. Ptyf II j
C L lori'd?
TE
1 3
-&T Z
mr Z
w:
z
"Xir
z
1(jtU*LI v\ IX
l-l.'/nl««/ "
1A**^»KOW.*UU»> "
S.3
I9
ik
2.1
8k o 1.-2.
%0
IZ^
i.tr izk
ti
ZS
lifL, 1,8a
OZlf
°S iz
'7
lObO H,(>
W läjk ify
I,1 V iko
iC II
0.8
l,o lOjb 0,f
iki
Ii
2,1 z,8 I Ç Î
0.XO b,k ko
18
loSV If k,ï toÇ
yl>
I
V
I Ço(1 1
If 1^3 M
o, y I
nr y m
0,) 2.1 18z
o,n
V
zt
USD
OA J
Z1°S
V? 1.5
JL—
s i
r
!? (9to
2,î
IZJ l^f
n,sr
Tï Ço
i?
3ii<(? ;*
r'?
zs
ikk
°.°f 6,°j} \*\i o,™ 0,7
- /
<?o ir <3
1 ^ —
h "
Tk
•VI
u>(#
o,8 i,2
°.y l<b t,9 toé ni loa
\Z1 o,y3 3(,^
-- lo,îî ej^
— fft
r-HT, S3ZT izr _x xr .nr.
^ Vr
Vk 'hr 8l>î
I 1 I Al I J '
'A, Vr
?
"Ta. La ( r — C Le toiiioLe. Yttt*[ka.kv\
- 15 -
Aan de hand van de voorgaande resultaten kan de chemische waterkwa
liteit als volgt worden "beschreveni Se 24-uurs netingen;
De punten 2, 6, 12 en 13 waren de enige punten waar overdag geen zuur- s tofoververzadiging optrad® Bij 2, 12 en 13 werd dit veroorzaakt door de aanwezigheid van een kroosdek, "bij 6 door de afwezigheid van auto- trofe organismen en anaSrobe mineralisatieprocessen,
» s Nachts trad "bijna overal een groot zuurstofgebrek op, dat op de punten 6, 8 en 11 slechts van tamelijk korte duur was, en op de punten 29 3S 4 en 12 van langere duur. Wat "betreft de zuurstofgehaltes zijn dus de punten 2, 3, 4 en 12 er het slechtst aan toe. Bij 3 en 4 treedt het herstel in zuurs tofgehalte gelijktijdig in, maar "bij 4 is dit herstel sneller.
De pH-daling 's nachts loopt steeds iets achter bij de daling van het zuurstofgehalte (zie figuur 4). Het lijkt erop dat dit p -verloop is gekoppeld aan de assimilatieaktiviteit in het water, immers in water vindt veel HCO" -assimilatie plaats, wat de p verhoogt. Door het H
5 2
enigszins gebufferd zijn van het water in de sloten loopt de p -daling wellicht iets achter.
garste reeks (l-4)<>
23ij deze punten is een duidelijke afname te zien in de chemische ver
vuiling bij praktisch alle parameters0
Punt 4 kan door zijn verhoogde totaalfosfaatgehalte nog niet helemaal vergeleken worden met monsterpunt 16.
laarmate het seizoen voortschrijdt neemt de chemische vervuiling toe.
De zuurstofverzadiging loopt terug, met name bij 1 en 2«
Tweede reeks (6-10).
Alleen bij punt 6 en 8 zijn 24-uurs metingen gedaan. Op beide punten treedt slechts voor tamelijk korte tijd 1 s nachts een onderverzadiging op. Bij 8 is het verschil in zuurstofgehalte tussen dag en nacht zeer sterko Chemisch zijn 6 en 8 nauwelijks te onderscheiden.
Alle punten blijken m.b0t. hun ortho- en totaalfosfaatgehalte vrij sterk vervuild; hun BOD^ ligt echter in de orde-grootte van die van 16. Be chemische vervuiling lijkt toch iets minder te worden, naarmate we verder van de zuiveringsinstallatie komen, hoewel een echte gra
dient niet valt aan te wijzen«.