• No results found

Schakelen en verbinden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Schakelen en verbinden"

Copied!
140
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Schakelen en verbinden

HOE! HOE!

(2)

Divosa is de vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van werk, inkomen en participatie. Divosa wil dat iedereen aan de samenleving deelneemt, bij voorkeur door te werken. De vereniging ondersteunt haar leden bij deze missie.

Bezoekadres

Verenigingsbureau Divosa Oudenoord 174

3513 EV Utrecht Postadres Postbus 407 3500 AK Utrecht T 030 233 23 37 F 030 233 37 26 E cb@divosa.nl I www.divosa.nl

Colofon

Uitgave

© 2008, Divosa, Utrecht eindredactie en prodUctie Alexandra Bartelds, Divosa

Yolanda van Empel, VEMP Communicatie ontwerp

Rolf Resink, RLF communicatieve vormgeving FotograFie

Tjitske Sluis, www.tjitskesluis.nl illUstraties

Studio Martin Melis

(3)

Schakelen en verbinden. Hoe!

Voor inspiratie bij integrale dienstverlening door sociale diensten

(4)
(5)

Inhoud

Voorwoord 9

1. Schakelen en verbinden

 13

rampenVoorkomen 15

Tof Thissen

deolifantendesocialedienst 19

Marcel Moes

‘wieheeftderegie?’ 23

Yolanda van Empel

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen

 27

deonderkantVandearbeidsmarkt 29

Gerard Marlet, Clemens van Woerkens en Rutger Zwart

klantenenkeuzes 41

Marije van Dodeweerd

sylViaisjarig(feuilleton,deel1) 45

Mirjam Pool

3. Waar staat mijn organisatie voor?

 49

waaromisdesocialedienstwatzijis? 51

Marcel Moes

socialedienstenoVer‘eendienstVansocialediensten’ 61 Alexandra Bartelds

sylViawilVerhuizen(feuilleton,deel2) 64

Mirjam Pool

(6)

4. Nabij zijn als dat nodig is

 66 reportage

Tjitske Sluis

5. Hoe ben ik een goede dienstverlener?

 79 drastischedraainaarklantgerichtwerken.hetVoorbeeldinterpolis 81 Yolanda van Empel

geefmederuimte! 85

Yolanda van Empel

‘klantenwillennietwachten,klantenwilleneenoplossing’ 89 Yolanda van Empel

sylViaishetspoorbijster(feuilleton,deel3) 92 Mirjam Pool

6. Hoe weten burgers waar we voor zijn?

 95 contacttussenburgersenoVerheidistweerichtingVerkeer 97 Liny Bruijnzeel

sylViaineenwoudVaninformatie(feuilleton,deel4) 97 Mirjam Pool

(7)

7. Hoe krijg ik mijn wethouder mee?

107

‘elkaar je rol gUnnen’,

interview met mart toet en wethoUder dominic schrijer 109 Marije van Dodeweerd

‘de politiek voeden’, interview met marion van limpt 111 Marije van Dodeweerd

vragen Uit het land 113

8. De kunst van het schakelen en verbinden

117

Be prepared: lessen Uit de rampenBestrijding 119

Aart van Bochove

lieve collega 126

Een emailwisseling tussen managers van sociale diensten

(8)
(9)

Voorwoord

Dit is een boekje in de reeks ‘voorbij de machteloosheid’. In 2005 verscheen het eerste deel onder de titel Machteloosheid van eigen makelij. Pieter Hilhorst betoogde dat sociale diensten te laat in het geweer komen, pas als mensen hun baan al kwijt zijn en hun voorliggende uitkering verliezen, als de schulden zo hoog zijn, dat er bijna geen uitweg meer is. We wachten tot mensen zich in grote nood melden. En dan gaan we handelen en repareren. Deze machteloosheid reproduceren we voortdurend.

Wat kunnen sociale diensten doen om die machteloosheid te doorbreken? In het vorig jaar verschenen essay Schakelen en verbinden. Naar een dienst van sociale diensten heb- ben we de visie neergelegd op wat sociale diensten zouden moeten doen en zijn. Deze visie kon rekenen op een groot draagvlak. Uitgangspunt van die visie is dat sociale dien- sten zich weer positioneren in het hart van het sociale (gemeentelijke en/of publieke) domein. Sociale diensten beschikken immers over veel kennis, zijn belangrijke ogen en oren in de samenleving. Door deze kennis en signalen te benutten, kunnen sociale diensten veel eerder in het geweer komen, zijn er eerder interventies mogelijk om erger te voorkomen. We onderkenden toen ook dat sociale diensten dat niet alleen kunnen.

En het ook niet alleen zouden moeten willen doen. We functioneren altijd in ketens, altijd met partners, waarvan we de mogelijkheden en deskundigheid nodig hebben om mensen weer in hun kracht te zetten. Dat betekent schakelen en verbinden om met hen problemen op te lossen en kansenloosheid te voorkomen.

Met dit boekje HOE! geven we deze visie handen en voeten in de praktijk van alle dag.

We laten de visie landen in de leefwereld van mensen en in de werkwereld van mede- werkers en managers van sociale diensten. Voor de manager ligt er een cruciale rol. Om de machteloosheid te doorbreken moeten boekhouden, schadelast beperken en op de winkel passen naar het tweede plan. Dat is sturing en controle achteraf en niet gericht op het doorbreken van onze machteloosheid. Sociale diensten moeten weer betekenis hebben in de leefwereld van mensen. Dat vraagt sturing vooraf om de visie om te zetten in daden die ertoe leiden dat steeds meer mensen onafhankelijk zijn van de bijstand en hun eigen talent niet alleen kunnen ontwikkelen maar ook te gelde kunnen maken.

Vooraf willen sturen in plaats van achteraf controleren als de nood bijna niet meer te lenigen is.

Mensen die het af en toe of langdurig niet op eigen kracht redden, moeten kunnen rekenen op de dienst van sociale diensten. Wij moeten kernachtig doen waarvoor we

Voorwoord - 

(10)

zijn. Dat betekent: tijdelijk inkomen verstrekken en mensen aan werk helpen, mensen helpen om weer onafhankelijk van de uitkering te worden door werk en participatie, armoede bestrijden, schuldhulpverlening bieden. Veel kunnen we zelf doen, maar niet alles ligt binnen ons bereik. In het brede sociale domein zoeken we de samenwerking met partners. Met hen – WERKbedrijf UWV/CWI, welzijn, woningbouw, GGZ, onderwijs, zorginstellingen, sociale partners, werkgevers, ondernemers – moeten we schakelen en verbinden en onze expertise inbrengen in die ketens waarin we functioneren. Zo creëren we met andere instanties de maatschappelijke omstandigheden om eerder in te grijpen bij signalen en om effectiever nood te veranderen in kansen.

Wat vraagt dat concreet? In de hoofden van medewerkers zit ongelooflijk veel kennis over omstandigheden die tot grote kansenloosheid kunnen leiden. Zij weten heel goed hoe het met de huishoudens in onze gemeenten gesteld is. Door die kennis te benutten, kunnen sociale diensten met anderen er veel eerder op af. Die kennis moet voortdurend beschikbaar zijn in je contacten met andere instanties. Ten tweede moet je zorgen dat alle instanties die van belang zijn voor de hulpvragen van je klanten meedoen aan je netwerk van schakelen en verbinden. Dat je over en weer signalen uitwisselt en dat je medewerkers daardoor eerder kunnen inspelen. En het allerbelangrijkste waar je voor moet zorgen als manager is dat je medewerkers weer kunnen doen waarvoor ze gekozen hebben. Die willen het verschil kunnen maken voor mensen in de samenleving, die willen meehelpen om kwetsbaarheid op te lossen. Neem je verantwoordelijkheid, is de oproep van dit boekje. We geven een eerste aanzet hoe je de visie van schakelen en verbinden in de dagelijkse praktijk handen en voeten geeft. We nodigen ook uit tot discussie, tot meer slimme praktijktoepassingen. Is dit de koers, doen we het goed? Dit boekje is nog niet af. Op www.divosa.nl gaan we door.

Dit boekje is totstandgekomen door een interactief proces tussen allerlei mensen met wie we hebben gekeken hoe we de visie ‘naar een dienst van sociale diensten’ konden omzetten in de praktijk. Ik bedank Marcel Moes, Gerard Marlet, Clemens van Woerkens, Rutger Zwart, Mirjam Pool, Aart van Bochove, Jos van der Lans, Kick van der Pol, Bas van Luxemburg, Machteld van de Wetering, Lenny Lumens, Micha Janssen, Joan Lensvelt, Toon Kok, Dick Schuur, Theo Berben, Saskia Visser, Marion van Limpt, Frans Kuiper, John Dieleman, Mart Toet, Dominic Schrijer, Jacky Straatman, Martin Stempher, Louis Litjens, Irene Thuis, Sieds Rienks, Fokke Huisman, Eddy Karrenbelt, Marianne Kragting, Hans van Ulsen, Elone van Velthuijsen, Christien Bronda en Betty Talstra voor hun nuttige en inspi- rerende bijdragen. En niet in de laatste plaats: veel dank aan Jolanda Pouw, Fuad Abkulut, Ko Bronius, Henk Bronius en Francisca Payne voor hun medewerking en openhartigheid.

10 - Schakelen en verbinden. HOE!

(11)

Zeer in het bijzonder bedank ik Alexandra Bartelds, die veel inhoudelijk bijgedragen heeft en alle facetten van dit boekje heeft gecoördineerd, en Yolanda van Empel, Liny Bruijnzeel en Marije van Dodeweerd, die op de hun bekende wijze uitstekend inhoudelijk en redactioneel werk hebben verricht.

Bovenal wil ik alle klantmanagers hier noemen, die dag in dag uit in de werkelijkheid van de spreekkamer betekenis geven aan het perspectief van mensen. Hun werk is van onschatbare waarde.

Tof Thissen Voorzitter Divosa

Voorwoord - 11

(12)
(13)

schakelen en verbinden. wat wordt daar precies mee bedoeld? en waarom is de urgentie zo hoog? waarom is het zaak dat sociale diensten zich meer dan ooit bemoeien met onderwijskansbeleid, met economische structuurdiscussies, met wijkontwikkelingsplannen?

dit hoofdstuk laat zien dat schakelen en verbinden niet alleen belangrijk is om mensen uit negatieve spiralen te halen waarin ze soms gevangen zitten. ook is het essentieel om te voorkomen dat mensen onontkoombaar in de bijstand komen. en bovenal: om mensen te ondersteunen bij al hun vragen en behoeften op het gebied van werk, inkomen en zorg. in samenwerking zit daarom de kracht. want alleen dan kan een sociale dienst nabij zijn als dat nodig is.

1. Schakelen en

verbinden

(14)
(15)

OVEr lOSlatEN EN NabIj blIjVEN

rampen voorkomen

Tof Thissen

In mijn stad Roermond ligt de wijk ’t Veld. Een wijk met veel sociale problemen, kleine arbeiderswoninkjes en postzegeltuintjes. In die wijk staat een nieuwe school, een laag gebouw met gekleurde tekeningen achter de ramen. In die school sprak ik ooit met de directeur, een betrokken man die zijn hele leven al in het onderwijs zat. Hij maakte mij ongelooflijk aan het schrikken.

“Ik kan je nu al voorspellen welk kind uit groep zes of zeven over een jaar of tien bij de sociale dienst te boek staat als moeilijk bemiddelbaar,” zei hij. Wat doe je als een basis- schooldirecteur je dit vertelt? Je wilt dat het niet waar is; het is zo’n donker perspectief, zo cynisch om te zeggen. Maar hij kon niet anders: voor sommige van zijn leerlingen was de toekomst uitgetekend. Hun grootouders zaten in de bijstand, hun ouders zaten in de bijstand en zij zouden volgen. Zo simpel was het.

kansen krijgen

Natuurlijk mag je als overheid verwachten dat burgers alles doen om van hun leven een succes te maken. Dat zij zich ontwikkelen en ontplooien. Zelf verantwoordelijkheid nemen. Maar een jongetje van tien heeft goede voorbeelden nodig. En een vrouw met een slechte rug moet aangepast werk kunnen doen. Niet iedereen kan morgen voor honderd procent meedoen of een marathon rennen. Ik heb soms het gevoel dat we dit wel van iedereen vragen. Wie het zelf niet redt, staat vervolgens langs de lijn.

Een mens staat niet los van zijn omgeving. Je hebt een samenleving nodig die het mensen mogelijk maakt om mee te doen; een uitnodigende samenleving. Een samen- leving die iedereen waardeert om de eigen vermogens en talenten. Een samenleving die mensen faciliteert en accommodeert om hen te laten worden wie ze willen zijn. Je kunt niet van iedereen topsport verwachten. Als iemand na een periode van coaching en training de halve marathon kan lopen, dan is dat ook een prestatie.

De sociale dienst moet zich de vraag stellen: wat hebben mensen nodig om te worden wie ze willen of kunnen zijn? Het draait in deze samenleving nu eenmaal niet alleen om kansen grijpen. Kansen krijgen is net zo belangrijk. Daar kan de sociale dienst helpen. Die kan nabij zijn als het nodig is. Die kan de gunstige maatschappelijke omstandigheden helpen creëren om de eigen verantwoordelijkheid van mensen waar te maken.

1. Schakelen en verbinden - 15

(16)

loslaten en naBij Blijven

Einddoel is om mensen in hun kracht te zetten. Te emanciperen. We bieden mensen ondersteuning zoals ouders hun kinderen ondersteunen. Goed ouderschap is niet alleen zorgen en vertroetelen. Je wilt je kinderen ook sterk en zelfstandig maken zodat ze hun eigen leven kunnen vormgeven. Daarom leer je ze fietsen zonder zijwieltjes en stuur je ze met angst in het hart alleen op de fiets voor een boodschap naar de stad.

Het is de kunst om los te laten en tegelijkertijd nabij te blijven. Het is een balans. En voor elk mens is die anders. Elk kind vraagt een eigen benadering. Dat zie ik bij mijn zonen.

De basisschooldirecteur ziet het bij zijn leerlingen. En zo is het met alle mensen. Er is een verschil. Sommige mensen vinden snel een baan. Bij anderen moet je meer nabij zijn. Zij hebben meer begeleiding en maatwerk nodig. Soms kortdurend vanwege een tijdelijke crisis, soms hun hele leven.

rampen voorkomen

Wie nabij is, kan rampen voorkomen. Als een directeur van een basisschool kan voorspel- len wie wij over tien, twaalf jaar bij de sociale dienst kunnen tegenkomen, dan moeten wij daar wat mee doen. Niet afwachten tot mensen naar ons toekomen. Diep in de put.

Afgemat. Zonder werk. Met hoge schulden en kapotte relaties. We moeten een stap naar voren zetten en mensen uit de negatieve spiralen halen waarin ze soms gevangen zitten.

In preventie zit onze rol. Anders blijven we geconfronteerd met mensen die straks onont- koombaar de bijstand inkomen. En dat is niet slim. Als directeuren van sociale diensten willen wij meer zijn dan een uitkeringsfabriek. We willen schakelen en verbinden. Geen aparte dienst meer zijn, maar ons bemoeien met onderwijskansbeleid, met economische structuurdiscussies, met wijkontwikkelingsplannen. Daar gaan wij óók over. Daar heb- ben wij belang bij. Als we onze ‘preparatie’ op orde hebben (zie hoofdstuk 8) dan hebben we dat netwerk waarin de signalen ons goed bereiken. Ook signalen over mensen die nog niet onze klanten zijn.

Elke dag, elke maand, elk jaar niet ingegrepen, is verloren tijd. Er vallen te veel men- sen tussen wal en schip. Gemeenten, CWI en UWV tellen 1,3 miljoen mensen met een uitkering. Hoewel het aantal mensen met een uitkering daalt, is het raar dat er in een rijk land als Nederland nog zoveel mensen afhankelijk van een uitkering zijn. Er is zoveel talent waar we geen gebruik van maken. Dat is verschrikkelijk voor de mensen die geen kans krijgen om hun leven betekenis te geven. En het is inefficiënt: wie niet in preventie investeert, betaalt zich blauw aan reparatie.

16 - Schakelen en verbinden. HOE!

(17)

hoe!

In die Roermondse wijk ‘t Veld ben ik geboren en opgegroeid. Ik doorliep daar de basis- school. Toen ik jaren later de directeur sprak, nam ik me voor dat hij geen gelijk zou krijgen. Ik heb alles uit de kast gehaald. Als wethouder had ik de mogelijkheid om actie te ondernemen. Ik begon aan draadjes te trekken, mensen en instanties bij elkaar te roe- pen. Als sociale diensten kunnen wij dat net zo goed. Het maakt niet uit wie het initieert, als het maar gebeurt, als je maar samenwerkt. In samenwerking zit je kracht.

Maar hoe doen we dat dan? Daar is dit boekje voor. Hoe! Met een uitroepteken. Want het is geen vraag, het moet een appèl zijn, een opdracht. We willen laten zien hoe managers van sociale diensten de preventie onderdeel maken van hun dagelijks werk. Er zijn al voorbeelden te over en daar kunnen we van leren. De dienst van sociale diensten is al aan het ontluiken. Elke dag een stapje verder. Dit is het verhaal.

1. Schakelen en verbinden - 17

(18)
(19)

MENSEN bEStaaN uIt ONDEElbarE fragMENtEN

De olifant en de sociale dienst

Marcel Moes

alle betrokken instanties bekijken en benaderen peter vaak vanuit hun eigen per- spectief. net zoals de blinden in het soefi-sprookje uit de 13e eeuw van de beroemde perzische dichter jalal ad-din rumi hun eigen visie hadden op een olifant.

hulpvaardig werkloos

schulden verslaving technisch

1. Schakelen en verbinden - 1

(20)

De blinden en de olifant vertelt het verhaal van de stad Ghor waar alleen blinden wonen.

Op een dag kwam er een olifant het dorp inlopen en iedereen in de stad wilde te weten komen wat een olifant was. Omdat de inwoners blind waren, moesten zij naar het beest geleid worden. De olifantendrijver liet hen vervolgens de olifant ervaren door deze te laten betasten. Iedere blinde raakte een ander deel van de olifant aan.

De eerste blinde naderde de olifant en kwam vlak bij de olifant ten val. Hij viel tegen de zijde van de olifant en riep verbaasd: “Die olifant dat is een muur.” De tweede blinde legde zijn handen rond een slagtand en zei: “Welnee, zo’n olifant lijkt wel een speer.”

“Ben je mal”, zei de derde blinde, die net de slurf te pakken had: “Het lijkt wel een slang.”

Toen de vierde blinde zijn handen naar de olifant uitstrekte en diens poot aanraakte, riep hij uit: “Het doet mij vooral denken aan een boom”. De vijfde blinde streek met zijn handen over een oor van de olifant en zei: “Ik vind dat zo’n olifant lijkt op een tapijt.”

“Hoe kom je erbij”, zei de zesde blinde, die de staart in zijn handen had: “Een olifant is net een stuk touw.”

Ten slotte kwamen de blinden bij elkaar om elkaar over hun ervaringen te vertellen. En snel belandden zij in een felle discussie: jouw olifant was niet de echte, de jouwe was illusie, de mijne is de enige echte.

Later legde de olifantendrijver hen uit: “Niemand kan een volledig beeld van de olifant hebben. Het enige wat jullie kunnen doen is al jullie verschillende ervaringen van ‘olifant’

bij elkaar brengen. Uit al deze ervaringen kunnen jullie je een beeld vormen van een nieuw schepsel dat bekend staat als ‘olifant’. Maar het is de som van al deze delen en iets meer dat het hele schepsel ‘olifant’ vertegenwoordigt.”

Sociale diensten versus ‘de blinden en de olifant’

Het sprookje van de blinden en de olifant laat zien dat mensen vaak maar een deel van het totaal zien. Dit leidt in de praktijk tot een verschil in de werkelijkheid en hoe we die waarnemen. Of, vertaald naar de praktijk van de sociale dienst: we nemen een burger vanuit een specifieke invalshoek waar, die vaak niet het totale beeld weerspiegelt. Dit geldt niet alleen voor de sociale dienst; ook andere professionals creëren vanuit hun eigen professionaliteit een beeld van mensen. Zo ontstaat het beeld van een klant die omringd wordt door blinden die elk een eigen waarneming van de werkelijkheid hebben.

20 - Schakelen en verbinden. HOE!

(21)

Wat betekent dit nu in de praktijk? Hoe kunnen sociale diensten de ondeelbare mens weer het uitgangspunt van de dienstverlening laten zijn, en niet andersom? Voor Peter (zie pagina 19) zou dit betekenen dat de professionals om hem heen zich richten op dezelfde doelen: verslaving oplossen, sociaal functioneren en (betaald) werk – in die volgorde. Daarvoor is schakelen en verbinden nodig. Om Peter goed te helpen, is het dus noodzakelijk dat sociale diensten over hun eigen grenzen heen kijken en gericht samen- werken met die instanties en bedrijven die nodig zijn om Peter goed te ondersteunen.

Voor ieder individu zijn nieuwe, andere schakels en verbindingen nodig. Want alleen dan kunnen mensen in al hun facetten geholpen worden.

Hoe ku nnen sociale dienste n

de onde elbare mens w eer het uitgan gspunt van hu n diens t-

verleni ng late n zijn, en niet

anders om?

1. Schakelen en verbinden - 21

(22)
(23)

SOCIalE DIENSt INtErVIEWt DICk SCHuur, HOOfD kErNtEaM OVEr INtEgralE DIENStVErlENINg DOOr CWI, uWV EN SOCIalE DIENStEN

‘Wie heeft de regie?’

Yolanda van Empel

schakelen en verbinden is nodig voor het realiseren van integrale dienstverlening.

datzelfde geldt voor de afspraken in de keten van werk en inkomen: de toonkamer- principes. wat is het verschil? moeten we kiezen? een gesprek tussen een gemeente en dick schuur, lid van het kernteam invoering integrale dienstverlening. ’het is niet of-of maar en-en.’

Sociale dienst (SD): Wat is integrale dienstverlening eigenlijk precies?

Dick Schuur (DS): Integrale dienstverlening is een containerbegrip. In essentie is integrale dienstverlening samenhangende dienstverlening van alle instanties en bedrijven die betrokken zijn bij een klant. Steeds vaker zijn er meerdere instanties betrokken en nodig om mensen op weg te helpen bij deelname aan de maatschappij. Dat kunnen CWI, UWV en sociale dienst zijn, maar ook de zorgconsulent van de gemeente, een onderwijsinstel- ling, werkgever of schuldhulp. Bij integrale dienstverlening is tevens duidelijk welke partij uit de dienstverleningsketen de regie voert. Ofwel: wie is het aanspreekpunt voor de klant?

SD: Maar waarom wordt er dan onderscheid gemaakt tussen toonkamerprincipes en schakelen en verbinden?

Schakelen en verbinden richt zich op integrale dienstverlening in de breedste zin van het woord. Dat kan dus samenwerking tussen CWI, UWV en sociale dienst zijn, maar ook tussen onderwijsinstellingen, werkgevers of woningcorporaties. De toonkamerprincipes staan sec voor de uitwerking van integrale dienstverlening door CWI, UWV en sociale diensten. Hoe zij het samen organiseren voor de burger. Integrale dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers dus, door één aanspreekpunt.

SD: Onze sociale dienst heeft een sterke focus op werk en inkomen. Is het dan niet beter te focussen op de toonkamerprincipes, en minder op schakelen en verbinden?

Nee! Het gaat helemaal niet om kiezen. Schakelen en verbinden kan ook integrale dienstverlening tussen CWI, UWV en gemeenten impliceren, als dat nodig blijkt voor de klant. Het is kortom niet een vraag van ‘of-of’, maar van ‘en-en’. Sociale diensten kunnen 1. Schakelen en verbinden - 23

(24)

integrale dienstverlening met CWI en UWV wel inzetten als eerste stap naar integrale dienstverlening op alle fronten.

Bovendien: heb je wel in de gaten wat de doelgroepen van jouw sociale dienst zijn? De ervaring leert dat de ‘klantgroepen’ steeds meer op elkaar gaan lijken (zie ook hoofdstuk 2, red.). We kunnen en willen mensen niet meer zo gemakkelijk indelen naar uitkerings- soort, onder noemers als Wajong, WW, Wsw of bijstand. Dat komt omdat mensen vaker meervoudige vragen hebben en daardoor met meerdere instanties tegelijkertijd te maken hebben. De vraag zou dan ook moeten luiden: wat heb je nodig om iemand te activeren? En vervolgens: wie neemt de regie?

SD: Maar wie is dan het aanspreekpunt voor de klant? Is dat de gemeente, CWI, UWV, een werkgever of iemand bij een sociale werkvoorziening?

Dat is helemaal afhankelijk van hoe je het onderling afspreekt. Als je het maar afspreekt, zeg ik altijd maar. Ligt het zwaartepunt bij zorg omdat werk nog te ver weg is, dan is het aanspreekpunt voor de klant bijvoorbeeld een medewerker van schuldhulp. Klanten van CWI, UWV en sociale dienst hebben op de locaties voor werk en inkomen (waar ze integraal dienstverlenen, red.) een werkcoach als aanspreekpunt. Het maakt niet uit of ze nu bijstand WW en/of Wia ontvangen. De werkcoach gaat uit van de vraag van de klant namens CWI, UWV en sociale dienst. De klant ziet één organisatie.

SD: Wat is de grootste omslag die sociale diensten moeten maken om te kunnen ‘schakelen en verbinden’?

Sociale diensten groeien uit tot netwerkorganisaties. Dat vraagt veel van het organi- serend vermogen van de diensten. En om keuzes. Nu hebben heel weinig gemeenten bijvoorbeeld afgesproken hoe zij omgaan met Wsw-bedrijven. CWI geeft nu de Wsw-indi- catie. Klanten belanden vervolgens op een wachtlijst. Het is nu juist de kunst om mensen direct door te verwijzen naar een werkgever en niet naar het Wsw-bedrijf. Stoppen met verkokerd denken: regel direct een contactpersoon voor de klant met Wsw-indicatie!

SD: Maar als iedereen het eerste aanspreekpunt kan zijn voor de klant. Hoe houd je dan de regie?

Dat moet je heel goed gaan afspreken met elkaar. Inderdaad, per klant. Dat is de kunst.

Iemand moet de regie hebben. Anders krijg je de situatie dat er wel veel instanties bezig zijn met een klant, maar niemand echt de sturing en verantwoordelijkheid heeft of neemt. Bij integrale dienstverlening in de meest brede zin van het woord kan de regie ook buiten de gemeente of keten van CWI, UWV en gemeente liggen. Bijvoorbeeld als het gaat om een jeugdzorgverhaal. De gemeente kan er dan voor zorgen dat er financi- eel geen problemen komen. De regie van de hulpverlening ligt in zo’n geval bij externe partners, en niet bij de gemeente.

24 - Schakelen en verbinden. HOE!

(25)

SD: Is het niet erg tijdrovend en ondoorzichtig om dat voor ieder individuele klant af te spreken?

Nee! Een klant door verschillende organisaties steeds laten oproepen voor een gesprekje van tien minuten. Om de klant vervolgens naar huis te sturen en door te verwijzen naar nog drie andere instanties. Dat is pas tijdrovend! Beter is om in een eerste gesprek ruim de tijd te nemen voor een klant en direct spijkers met koppen te slaan. Direct een eerste aanspreekpunt voor de klant regelen, bij welke instantie dan ook. En ook een traject naar werk of zorg uitzetten. Dan gaat de klant naar huis met een oplossing. En dat is wat de klant wil.

De publicatie Werk aan de winkel geeft medewerkers en managers houvast en inspiratie bij de invoering van integrale dienstverlening. Bestel de publicatie gratis via ketenjournaal@divosa.nl o.v.v. Werk aan de winkel.

“Sociale diensten groeien uit tot netwerkorganisaties.

Dat vraagt veel van het

organiserend vermogen van de diensten. En om keuzes”

1. Schakelen en verbinden - 25

(26)
(27)

om mensen die dienstverlening te kunnen bieden die zij nodig hebben, is een relevante eerste vraag: wie is onze klant? alleen mensen met een bijstandsuitkering?

of gaat het om meer en andere mensen? is ‘de onderkant van de arbeidsmarkt’ mis- schien een goede definitie? en waar bestaat die dan uit?

gemeenten kiezen zelf wie hun klant is. dit hoofdstuk geeft een aantal feiten en overwegingen mee. en voorbeelden. voorbeelden van gemeenten die hebben geko- zen en daar hun dienstverlening op hebben afgestemd.

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen

overkomen

(28)
(29)

WIE IS jE klaNt?

De onderkant van de arbeidsmarkt

Gerard Marlet, Clemens van Woerkens en Rutger Zwart

het aantal mensen in de bijstand in nederland daalt de laatste jaren gestaag. geldt dat ook voor de totale ‘onderkant van de arbeidsmarkt’, voor alle mensen die niet of niet zonder steun van de overheid kunnen werken? of is er sprake van uitruil tussen andere regelingen zoals de wajong? en hoe groot is de onderkant van de arbeids- markt? welk deel nemen bijstandsgerechtigden daarbij in? zijn er opmerkelijke regionale verschillen?

Sociale diensten richten hun dienstverlening onder andere op mensen die steun nodig hebben bij het vinden van werk. Met diezelfde doelstelling houden zich in Nederland nog meer organisaties bezig. Denk aan UWV (straks: het Werkbedrijf) dat mensen met een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering ondersteunt. Maar ook Wsw- bedrijven richten hun dienstverlening op een doelgroep die omschreven kan worden als

‘de onderkant van de arbeidsmarkt’. Soms is het toeval of een klant nu geholpen wordt door de sociale dienst, UWV of de Wsw-instelling. Klanten worden ook regelmatig van de ene instelling naar de andere doorverwezen, alle ambities rond de éénloketgedachte, het bedrijfsverzamelgebouw of de toonkamerprincipes ten spijt. Vanuit het belang van de klant gezien biedt deze verbrokkeling geen meerwaarde. Scherper geformuleerd: het feit dat meerdere organisaties in Nederland zich met een vergelijkbare dienstverlening bezighouden voor een vergelijkbare doelgroep kan bij gebrek aan goede onderlinge afstemming deze dienstverlening schaden. In het vervolg van dit artikel komen een aantal ‘perverse’ voorbeelden hiervan aan bod.

De Onderkant van de arbeidsmarkt

Gedacht vanuit het belang van de klant aan ‘de onderkant van de arbeidsmarkt’ kan meer samenwerking en afstemming tussen de diverse overheidsorganisaties die zich met deze doelgroep bezighouden belangrijke meerwaarde hebben. Al was het maar omdat klanten niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd. De sociale dienst, als aanbieder van sociale diensten, lijkt een logische speler om bewoners die niet zonder steun van de overheid kunnen participeren in de samenleving te helpen.

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen - 2

(30)

Onder de onderkant van de arbeidsmarkt worden die mensen verstaan die niet of niet zonder steun van de overheid deelnemen aan het arbeidsproces. Tot deze onderkant wordt gerekend:

- mensen met een WWB-uitkering (bron: CBS) - mensen met een WW-uitkering (bron: CBS)

- mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering volgens de WAO/WIA (bron: CBS) - mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering volgens de Wajong (bron: CBS) - zelfstandigen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering volgens de WAZ (bron: CBS) - mensen met een gesubsidieerde baan (bron: SZW)

- mensen die werken in de sociale werkvoorziening (Wsw’ers) (bron: SZW) - nuggers (niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden) (bron: SZW)

Het is mogelijk om in deze indeling verfijningen aan te brengen. Bijvoorbeeld door onderscheid te maken tussen mensen die langer of korter zijn aangewezen op een WWB- of WW-uitkering. Zeker mensen met een ruim arbeidsverleden die pas kort een WW- uitkering hebben, behoren niet echt tot de onderkant van de arbeidsmarkt. Omdat het lastig is deze specifieke groep in beeld te krijgen, maakt dit artikel deze verfijning niet.

Ook lastig bij het meten van de omvang van de onderkant van de arbeidsmarkt is de mogelijkheid van een combinatie van uitkeringen, bijvoorbeeld een WWB-uitkering met een arbeidsongeschiktheids- of WW-uitkering; de zogenaamde samenlopers. De laatste cijfers die hierover bekend zijn dateren uit 2004. Toen ging het om een groep van onge- veer 45.000 mensen die twee uitkeringen combineren. Omdat exacte cijfers van de jaren daarna ontbreken, worden de cijfers per uitkeringstype gehanteerd. Het is aannemelijk dat ook op dit moment een vergelijkbaar aantal mensen uitkeringen combineert.

Nuggers

Een bijzondere categorie vormen de ‘nuggers’, werkzoekenden die geen recht op een uitkering hebben. Het gaat hier veelal om vrouwen die geen (recent) arbeidsverleden hebben en die vanwege het inkomen van hun partner geen recht op een bijstandsuit- kering hebben. Hoewel nuggers volgens de wet een expliciete doelgroep vormen van de sociale dienst, is het de vraag of deze groep tot de onderkant van de arbeidsmarkt gerekend moet worden.1

Overigens ontbreekt het ook aan goede data over het aantal nuggers op gemeenteni- veau. Een poging om een schatting te maken van het aantal nuggers op gemeenteniveau door het aantal mensen dat werk zoekt (bron: EBB) te corrigeren voor het aantal mensen

30 - Schakelen en verbinden. HOE!

(31)

met een uitkering strandt omdat er ook mensen zijn met een uitkering die geen werk zoeken. Vanwege deze redenen worden nuggers in dit artikel niet tot de onderkant van de arbeidsmarkt gerekend.

De omvang van de onderkant

Uit de tabel blijkt dat 13,3% van de potentiële beroepsbevolking2 tot de onderkant van de arbeidsmarkt kan worden gerekend. Inclusief nuggers is dat percentage 17,4%.

taBel 1.1 de onderkant van de arBeidsmarkt

De meeste cijfers zijn per 31 dec 2007, met uitzondering van aantal Wsw’ers en mensen met een gesubsideerde baan (30 juni 2007) en Nuggers (31 dec 2006).

Aantal mensen met een WWB-uitkering3 Aantal mensen met Wajong-uitkering Aantal mensen met WAO-uitkering Aantal mensen met WAZ-uitkering Aantal mensen met WW-uitkering

Aantal mensen met een Wsw-dienstbetrekking Mensen met gesubsidieerde baan4

totaal onderkant arbeidsmarkt5 (excl. nuggers)

Nuggers

totaal onderkant arbeidsmarkt (incl. nuggers)

totaal 2007

356.120 163.760 579.230 41.570 191.970 96.300 42.100 1.471.140

453.000 1.924.140

aandeel vd potentiële BeroepsBevolking

3,22%

1,48%

5,24%

0,38%

1,74%

0,87%

0,38%

13,31

4,10%

17,41%

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen - 31

(32)

Is er sprake van uitruil?

De voortdurende daling van het aantal bijstandsgerechtigden sinds het midden van de jaren negentig is bekend. Minder bekend is de ontwikkeling door de jaren heen van de totale onderkant van de arbeidsmarkt. Een belangrijke vraag daarbij is in hoeverre vormen van uitruil zich voordoen.

wwB-wajong

In theorie zijn er meerdere vormen van uitruil tussen de diverse categorieën mogelijk.

Een beruchte, en recent veel besproken uitruil is die tussen de WWB en de Wajong. De afgelopen jaren laten een onrustbarende groei van het aantal Wajong-uitkeringen zien.

Daarbij speelt zonder twijfel een rol dat gemeenten er met de financieringssystema- tiek van de WWB alle belang bij hebben potentiële klanten te verwijzen naar het UWV.

Niets menselijks is gemeenten vreemd. Er zijn zelfs bedrijven die voor gemeenten het WWB-bestand screenen op klanten die recht hebben op een andere uitkering. Goed voor de wethouder van Financiën, maar niet per se goed voor de klant die van de ene naar de andere uitkeringsinstantie wordt verwezen.

wwB-gesUBsidieerde arBeid

Een andere mogelijke vorm van uitruil dateert al van vroeger datum: die tussen de gesubsidieerde arbeid en de bijstand. Met de groei van het aantal gesubsidieerde banen in de jaren negentig daalde automatisch het bijstandsbestand. Dit nuanceert in ieder geval het belang van deze daling.

wwB-verloning

Extra ingewikkeld wordt het bij een variant die in het verlengde hiervan ligt. Het kan voor een gemeente lonend zijn om een bijstandsgerechtigde een tijdelijke gesubsidi- eerde baan te geven, omdat deze na een ontslag recht heeft op een WW-uitkering. De calculerende sociale dienst kan in de verleiding komen om op deze manier klanten uit te plaatsen. Iets soortgelijks gebeurt ook bij de verloningsconstructie, waarbij een reïnte- gratiebedrijf of uitzendbureau WWB-klanten een jaar in dienst neemt. Het is de vraag of hierbij altijd het belang van de klant voorop staat. In hoeverre gemeenten impliciet of expliciet deze werkwijze hanteren is niet bekend.

totale onderkant neemt aF

In onderstaande figuur is de ontwikkeling van de verschillende onderdelen van de onder- kant over de afgelopen tien jaar getoond. De ontwikkeling laat zien dat sinds 2004/2005 de omvang van de totale onderkant behoorlijk is afgenomen: van 16,7% op 1 januari 2005 tot 13,3% op 1 januari 2008 (3,4 procentpunt). Met name het aantal arbeidsongeschikten en WW’ers is afgenomen. Het aantal WWB’ers is slechts met 0,63 procentpunt afgeno- 32 - Schakelen en verbinden. HOE!

(33)

men (van 3,85% naar 3,22%). Als je het bestand WWB en Wajong neemt, is er slechts een daling van 0,44 procentpunt (van 5,14% naar 4,70%).

Figuur 0.1 De ontwikkeling van de onderkant van de arbeidsmarkt

Figuur 0.2 De ontwikkeling van de bijstand en de Wajong

wajong neemt toe

De afname van de totale onderkant wordt dus gedeeltelijk gecompenseerd door een stevige toename van het aantal Wajong-uitkeringen. Bovenstaande figuur geeft een gedetailleerder beeld van de ontwikkelingen in de bijstand en de Wajong. Met name sinds 2004 lijkt er sprake te zijn van een versnelling in de toename van de Wajong. Die toename wordt voor een deel veroorzaakt door ontwikkelingen in de doelgroep, maar duidt ook op een uitruil tussen de bijstand en de Wajong. Tussen 1 januari 2004 en 31 december 2007 is het aantal bijstandsgerechtigden in Nederland bijvoorbeeld afgeno- men met zo’n 54.000. Die afname ging gepaard met een toename van ongeveer 27.000 Wajong-uitkeringen. Overigens kan ook de strengere WIA-wetgeving bijgedragen hebben aan een stijging van de Wajong-instroom. Er is dan sprake van een uitruil Wajong-WIA.

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen - 33

(34)

UitrUil Bijstand-gesUBsidieerde arBeid

De uitruil tussen gesubsidieerde arbeid en bijstand geeft een minder duidelijk beeld.

Weliswaar is een deel van de daling van het bijstandsbestand in de jaren 1998-2003 te danken aan een forse groei van het aantal ID-banen (van zo’n 60.000 tot ruim 80.000) en een lichte groei van het aantal Wsw’ers (van zo’n 90.000 tot 95.000), maar ook dan was de daling van het aantal bijstandsgerechtigden in deze jaren aanzienlijk: van zo’n 450.000 tot ongeveer 345.000. Ongeveer een kwart van deze uitstroom uit de bijstand was te danken aan de impuls aan de gesubsidieerde arbeid en de Wsw. Interessant is te zien dat de snelle afbouw van de gesubsidieerde arbeid in de jaren vanaf 2003 niet heeft geleid tot een groei van het WWB-bestand. Ook het aantal WW’ers is niet zichtbaar gegroeid door deze afbouw, al is het mogelijk dat het aantal WW’ers nog sneller gedaald zou zijn zonder de instroom van voormalige gesubsidieerde werknemers.

Verschillen tussen gemeenten

Er zijn interessante verschillen tussen gemeenten. De (grote) gemeenten met de hoogste WWB-percentages zijn Rotterdam (10,1%) en Amsterdam (7,6%). Als je echter kijkt naar de gemeenten met de hoogste percentages ‘totale onderkant’ kom je nadrukkelijk in de perifere regio’s terecht. Aan kop staat dan Heerlen, waar bijna een kwart van de beroepsbevolking (24,9%) tot de onderkant van de arbeidsmarkt gerekend moet worden, gevolgd door Sittard-Geleen (21,4%). Ook Enschede scoort hoog met 19,8%. Wanneer je naar de onderkant minus de WWB kijkt, is het beeld nog pregnanter. De koppositie wordt dan opnieuw ingenomen door steden als Heerlen (18,0%), Sittard-Geleen (16,6%), Almelo (14,4%) en Enschede (14,2%). De grote steden in de Randstad scoren dan opeens heel goed. Utrecht heeft dan zelfs de laagste score (8,6%) van de grote steden, maar ook Rotterdam (9,9%), Den Haag (10,2%) en Amsterdam (10,3%) scoren opmerkelijk goed. De omvang van de onderkant van de arbeidsmarkt is in de regio dus veel groter dan in de Randstad, een fenomeen dat zich wat de bijstand betreft juist andersom voordoet.

Ook wanneer ingezoomd wordt op individuele gemeenten zijn er interessante verschil- len te zien. De totale onderkant van de arbeidsmarkt in Amsterdam6 neemt bijvoorbeeld fors af en het lijkt er niet op dat de daling in de bijstand samen is gegaan met een toe- name van de Wajong. In Zoetermeer is er ook sprake van een bescheiden daling van de totale onderkant, maar hier lijkt een lichte afname van de bijstand juist wel gecompen- seerd te worden door een toename van de Wajong. Als wordt ingezoomd op jongeren (15-24-jarigen) wordt dat beeld veel geprononceerder: een forse daling in Amsterdam met een geringe uitruil tussen bijstand en Wajong. En Zoetermeer waar de daling van het bijstandsvolume vrijwel volledig wordt gecompenseerd door een toename van de Wajong.

De omv ang va n de onde rkant van de arbeids -

markt is in de regio d us veel groter d an in de Ran dstad, een fen omeen dat zic h wat d e bijstan d betref t juist an dersom

voordoe t.

34 - Schakelen en verbinden. HOE!

(35)

Figuur 0.3 De ontwikkeling van de onderkant van de arbeidsmarkt in Amsterdam

Figuur 0.4 De ontwikkeling van de onderkant van de arbeidsmarkt in Zoetermeer

Figuur 0.5 De ontwikkeling van de jonge onderkant van de arbeidsmarkt (15-24-jarigen) in Amsterdam

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen - 35

(36)

Figuur 0.6 De ontwikkeling van de jonge onderkant van de arbeidsmarkt (15-24-jarigen) in Zoetermeer

De klan tgroepe n die gez amenli jk

de onde rkant van de arbeids - markt vormen ,

functio neren voor een deel al s

commu nice- rende v aten Communicerende vaten

De diverse te onderscheiden klantgroepen die gezamenlijk de onderkant van de arbeidsmarkt vormen, functioneren voor een deel als communicerende vaten. Door het geheel van de onderkant van de arbeidsmarkt te onderzoeken, ontstaat zowel landelijk als lokaal of regionaal meer inzicht in de samenstelling van de doelgroep. Dit inzicht kan helpen integraal beleid voor de doelgroep te ontwikkelen. Het gebruik om voor de diverse doelgroepen volledig gescheiden statistieken te gebruiken doet geen recht aan de te constateren feitelijke uitruil. De sociale dienst als dienst van sociale diensten zou zich moeten bekommeren om de dienstverlening aan de doelgroep als geheel. Meer samenwerking en afstemming tussen sociale dienst, UWV, Wsw-instelling en CWI komt de dienstverlening aan de klant ten goede.

36 - Schakelen en verbinden. HOE!

(37)

Onderstaande kaarten laten respectievelijk de onderkant van de arbeidsmarkt (excl.

nuggers) per gemeente (kaart 0.1) en mensen in de bijstand (0.2) zien. De verschillen per gemeente tussen ‘onderkant’ en ‘WWB’ers’ kunnen aanzienlijk zijn.

Kijk voor precieze percentages per gemeente op www.divosa.nl Kaart 0.1 De omvang van de onderkant

van de arbeidsmarkt per gemeente

Kaart 0.2 Kaart WWB

weinig veel

Dit artikel is totstandgekomen op basis van het cijfermatige onderzoek door Stichting Atlas voor gemeenten. Op www.divosa.nl is het totale onderzoek te downloaden.

Per gemeente zijn er cijfers beschikbaar over de onderkant van de arbeidsmarkt.

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen - 37

(38)

Voetnoten

1 Zie: J. Faber, Werkzoeken zonder uitkering. De positie van nuggers op de arbeidsmarkt, Nyfer 2003.

2 Er zijn drie definities mogelijk van beroepsbevolking: 1) potentiële beroepsbevolking (bevolking 15-64 jaar), 2) beroepsbevolking EBB, 3) beroepsbevolking EBB uitgebreid met mensen met recht op een uitkering die niet feitelijk op zoek zijn naar werk.

Omdat in de bijstand (en eventueel ook in de WW, bijvoorbeeld 55-plussers met recht op tien jaar WW-uitkering) ook mensen zitten die volgens de EBB van het CBS zeer waarschijnlijk niet tot de beroepsbevolking horen is gekozen voor definitie 1, de potentiële beroepsbevolking.

3 Het gaat hier om mensen, niet om uitkeringen, waarbij dus paren die gezamenlijk een uitkering hebben dubbel tellen.

4 Voor een aantal grote gemeenten is het aantal gesubsidieerde banen onbekend (o.a.

Arnhem, Deventer, Purmerend), in deze gevallen is het aantal gesubsidieerde werk- plaatsen bijgeschat o.b.v. langdurige werkloosheid en allochtonen in de gemeente.

Zonder bijschatting ligt het aantal gesubsidieerde werkplaatsen ongeveer 2.000 lager (5% van het totaal).

5 Bij dit totaal is geen rekening gehouden met de samenloop van uitkeringen. Het gaat hier vermoedelijk om zo’n 40.000 mensen, waardoor het totaal dus ongeveer 40.000 lager zou moeten liggen.

38 - Schakelen en verbinden. HOE!

(39)
(40)
(41)

klanten en keuzes

Marije van Dodeweerd

hoe stem je als sociale dienst je dienstverlening goed op je klanten af?

dat vraagt om keuzes. een paar praktijkvoorbeelden.

breda: reïntegratie voor iedereen

De dienst Sociale Zaken in Breda heeft haar reïntegratietrajecten in de etalage staan.

Wie wil werken en een zetje nodig heeft, kan bij de gemeente terecht. Ook degenen zonder bijstand. Van jongeren die kansarm bij hun ouders op de bank zitten tot 65-plus- sers die een doorstart willen maken. Ze kunnen van alle voorzieningen gebruik maken.

“We willen dat zoveel mogelijk mensen meedoen,” zegt Frans Kuiper, senior beleids- medewerker bij de dienst Sociale Zaken. Daarom vind je overal in de stad folders over het persoonsgebonden reïntegratiebudget. En daarom betaalt de dienst een deel van de loonkosten van een aantal jongeren die een leerwerktraject volgen. Kuiper: “Voor die paar centen hebben we het slim geregeld. Als ik ze nu niet help, krijg ik ze later in de bakken.”

rotterdam: op bezoek bij 65-plussers

Rotterdamse ouderenteams bezoeken 65-plussers om te checken of ze niks tekort komen. Zijn er financiële gebreken, dan regelt het ouderenteam aanvullende of bijzon- dere bijstand, kwijtschelding van belastingen of een Rotterdampas. En passant geven de huisbezoekers voorlichting over huur- en zorgtoeslag. “Sommige mensen zijn na een gesprekje duizend euro rijker,” vertelt John Dieleman, senior beleidsmedewerker bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Schieten de bejaarden er sociaal bij in, dan zorgen de ouderenteams dat maatschappelijk werk wordt ingeschakeld.

“Het college heeft ons de verantwoordelijkheid gegeven om voor onze burgers te zorgen,” verklaart Dieleman de inzet van vijfentwintig mensen die in vijf maanden tijd 1.600 ouderen bezoeken. De namen en adressen komen voort uit een bestandverge- lijking van de sociale dienst, de Sociale Verzekeringsbank en de Belastingdienst. Deze Rotterdammers hadden geen volledige Aow en ook geen aanvullende bijstand. Onge- veer een kwart blijkt er wel recht op te hebben en dient alsnog een aanvraag in. Reden waarom de ouderenteams worden gewaardeerd. Dieleman: “Mensen zeggen: fijn dat jullie naar ons omkijken.”

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen - 41

(42)

Hoeksche waard: werkgeversserviceloket

De Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard bestiert een eigen werkgeversserviceloket voor lokale ondernemers. Het loket fungeert als een vooruitgeschoven post van de gemeenten in de Hoeksche Waard en instellingen als de Kamer van Koophandel en CWI.

Het werkgeversserviceloket biedt ondersteuning en beantwoordt vragen over zaken als subsidiemogelijkheden en vergunningen. Maar: “Zoekt een ondernemer personeel, dan proberen we natuurlijk zelf een match te maken,” zegt Jacky Straatman, hoofd van de Regionale Sociale Dienst.

Een sociale dienst heeft contacten nodig met werkgevers, vindt Straatman. Niet alleen vanwege de eeuwige zoektocht naar vacatures, maar ook om werkloosheid te voorko- men en mensen van werk naar werk te helpen. Vandaar het loket. Vandaar de contacten met ondernemersverenigingen. Laatst moest een bedrijf tien lassers ontslaan. Straat- man: “Nou is er een groot tekort aan lassers. Dus binnen een paar dagen hadden we ze bij andere bedrijven ondergebracht.”

alkmaar: steun voor uWV-klanten

Je kunt verder kijken dan je eigen klanten, vindt Martin Stempher, sectorhoofd Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Alkmaar. Hij staat in de startblokken om zijn succesvolle work first-project Focus2move open te stellen voor uitkeringsgerechtigden van het UWV.

En dan vooral voor de mensen die extra ondersteuning nodig hebben: Wajong’ers en arbeidsongeschikten. Alkmaar betaalt die ondersteuning vanuit het eigen reïntegratie- budget.

“Iedereen die aan het werk wil, moet geholpen worden,” licht Stempher toe. De gemeen- telijke sociale dienst heeft ervaring met groepen die een extra zetje nodig hebben en ziet het als een investering die hard nodig is. Het project Focus2move geeft begeleiding op alle fronten. Deelnemers gaan meteen aan de slag en kunnen gebruik maken van taalles, sportfaciliteiten en psychische ondersteuning. Is de stap naar regulier werk nog te groot, dan zijn er loonkostensubsidies. Alles om het leven van deze mensen weer richting te geven. Stempher: “We moeten maatwerk leveren.” En dus geldt: Tom Poes, verzin een list.

42 - Schakelen en verbinden. HOE!

(43)

Tom Poes,

verzin

een list

(44)
(45)

‘De diepvriestaart van de Lidl is nog

keihard. Sylvia hoopt dat hij zal smaken, dat de taart

goed genoeg zal zijn voor haar familie.’

FeUilleton, deel 1

(46)

Sylvia is jarig

Mirjam Pool

dat nog wat te vroeg voor opstandigheid.

Van anderen wist ze dat het begon als de meiden naar de middelbare school gingen, dat dan het eisen begon en het onderhan- delen. Stiekem was ze daarom wel blij dat Nancy een jaartje moest overdoen.

De taart is nog keihard. Sylvia hoopt dat hij zal smaken, dat de taart goed genoeg zal zijn voor haar familie. Haar schoonzus heeft er een handje van om commentaar te leveren – subtiel commentaar, maar op Sylvia komt het wel over alsof ze ter verantwoording wordt geroepen. Dat ze eigenlijk moet uitleggen waarom ze niet iets van de banketbakker aanbiedt. Maar eerst moet dat ding dus nog ontdooien, anders slaat ze geheid een figuur. Het was echt iets voor haar om te vergeten om hem uit de vriezer te halen.

Ze gaat op de bank zitten om een shagje te draaien, neemt daarvoor het pakje van Dave, die een duurder merk rookt dan zij.

Op haar verjaardag mag dat wel, vindt ze zelf. Tweeënveertig jaar is ze geworden.

Volgens haar vriendin Yvonne, die van- morgen vroeg al belde om te feliciteren, was dat een spiritueel getal, maar voor Sylvia betekende het niets. Verjaardagen zeiden haar niet zo veel. Wat haar betreft was er ook weinig te vieren, al dat bezoek De taart is nog bevroren. Sylvia is al een

paar keer naar het raam gelopen, maar het bezoek komt er nog niet aan. Van haar mogen ze best wel te laat komen.

Dat geeft de taart nog wat tijd om te ontdooien.

Het is een diepvriestaart, van de Lidl. Ze had hem twee weken geleden al gekocht, op haar ‘grote ronde’. Eén keer per maand, als de bijstand binnen is, slaat ze voor- raden in en fietst ze de hele stad door, de aanbiedingen af. Met volgestouwde fietstassen, een zware rugzak en een tas aan het stuur komt ze weer thuis, hele- maal bekaf en met pijn in haar spieren.

Het is jammer dat Dave niet meer met haar mee wil. Haar zoon is bijna achttien en is een beresterke jongen geworden, maar boodschappen doen met z’n moeder vindt hij nu kinderachtig. Eerder was hij nog wel gevoelig voor haar argument dat hij de man des huizes is, maar tegenwoor- dig maakt dat geen indruk meer op hem.

‘Koop toch een auto,’ zei hij laatst, en ze was boos geworden. Niet omdat ze geen auto kan kopen, maar vanwege de onder- toon in de stem van haar zoon. Hij kon zo verwijtend klinken, het leek wel alsof het de laatste tijd steeds erger wordt. Het erge is dat hij zijn zusje erin meesleept.

Nancy is nog maar elf; wat Sylvia betreft is 46 - Schakelen en verbinden. HOE!

(47)

hoefde voor haar niet zo. Ze had niet zo’n zin in die aandacht, in vragen over haarzelf. Lekker gezellig, om te praten over je sores, over dat de somberheid en haar hoofdpijnen maar niet minder worden, dat na bijna zeven jaar in haar eentje in de bijstand alle franje uit het leven is verdwenen.

Dat ze er een feestje van maakte, was vooral voor de kinderen. Die keken er echt naar uit – en zo gek veel hadden ze niet om naar uit te kijken. Gisteravond hebben Dave en zijn kleine zusje smiespelend door de Blokker-folder zitten bladeren. Nu zijn ze met hun tweetjes naar het winkel- centrum om van zijn vakkenvullersgeld een cadeautje te kopen.

Aan haar broers en zussen heeft ze nut- tige dingen gevraagd, dingen die ze nodig heeft, waarmee ze weer even voort kan:

handdoeken, een hapjespan, een dekbed- overtrek. Een verjaardag is uiteindelijk toch een soort ruil: zij kocht wat te eten en te drinken, het bezoek gaf er iets voor terug. Als het meezit, maak je zelfs een soort van winst. Het liefst zou ze geld vragen, maar dat durft ze niet.

Ze hoort een deur slaan. Het is bij de buren – de buren van links, gelukkig. De buren van rechts zijn daarstraks wegge- gaan en van Sylvia mogen ze de rest van de dag wel wegblijven. Of beter nog: voor altijd. Die buren, de Van den Akkers, waren

je reinste tuig, werkelijk waar. Altijd herrie – muziek en geschreeuw of blaffende honden – altijd zooi in de tuin en bij de voordeur. Om je rot voor te schamen als er bezoek kwam; om je gefrustreerd bij te voelen op de andere dagen. Dit hele buurtje was trouwens niet zo best. Ze begon bijna een hekel te krijgen aan mooi weer, als het leven zich nogal uitbundig naar buiten verplaatste. Dave werd steeds meer aangetrokken door de jongens die ze met bier en met jointjes op het pleintje zag rondhangen. Als hij haar niet vertelde naar welke vrienden hij ging, dan wist ze eigenlijk al genoeg. Als ze een politie- wagen de straat in zag rijden, dan stokte haar adem. Misschien is het daarom toch wel goed dat er bezoek komt vandaag.

Dave hield ervan om met zijn oom Ron de hond uit te laten. Ron was iemand die wel rake dingen kon zeggen.

Ze kijkt nog een keer goed de woonkamer rond. Alles is netjes. Netjes genoeg, in ieder geval. Er slingeren geen papieren meer met overheidslogo’s, uit de stapels piept nergens meer het geel van accept- giro’s. Dat zag ze morgen allemaal wel weer. Of overmorgen. Ze is hopeloos achteropgeraakt met het huiswerk van de budgetteringscursus.

Ze loopt naar de keuken en prikt in de taart. De toplaag is al zacht geworden.

Het mandarijntje geeft al mee.

Lees hoe het verder gaat met Sylvia op pagina 64.

2. Onzelfredzaamheid kan iedereen overkomen - 47

(48)
(49)

hoe organiseer je dat: integrale dienstverlening door sociale diensten? wat kunnen sociale diensten leren van het verleden? voor welke keuzes staan zij? Bij interge- meentelijke sociale diensten ligt die vraag zelfs nog extra gecompliceerd. want, enkel de wwB intergemeentelijk organiseren beperkt de integrale dienstverlening.

kortom, welke smaken zijn er? Bestaat er wel een ideaalsituatie? of gaat het veel meer om hóe de sociale dienst de dienstverlening als totaal binnen haar stad, dorp of regio organiseert?

3. Waar staat mijn

organisatie voor?

(50)

‘Een ‘dienst

van sociale

diensten’ ben

je nooit alleen’

(51)

ONtWIkkElINg VaN zOrg- Naar rEïNtEgratIEfuNCtIE

Waarom is de sociale dienst wat zij is?

Marcel Moes

sociale diensten staan voor nieuwe opgaven. een goed begrip van het heden en de weg die daar naartoe geleid heeft, kunnen bijdragen aan een succesvolle oriëntatie op de toekomst. daarom een korte beschrijving van het verleden: waarom zijn de sociale diensten zoals ze zijn?

Diensten van sociale zaken hielden zich voor en net na de Tweede Wereldoorlog vooral bezig met zorgtaken voor een brede groep burgers. De opbouw van de verzorgingsstaat moest zijn beslag nog krijgen, generieke inkomensvoorzieningen voor pech, werkloos- heid, ouderdom, invaliditeit en armoede waren er nog niet. Bestrijding van werkloosheid en armoede ging vooral via de weg van zorg of ‘inkomen in natura’. Verstrekking van kleding en voedsel en bestrijding van de ‘onmaatschappelijkheid’ door hulp te bieden bij ordentelijk wonen en bestrijden van drankmisbruik zijn een greep uit het repertoire.

Uit de kostenposten van een dienst in 19491 blijkt dat de dienst geld uitgaf aan activi- teiten die te vergelijken zijn met onze huidige bijzondere bijstand, voedselbank, sociale werkvoorziening, kredietbank, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, verslavingszorg en reclas- sering. Veel van deze taken werden uitgevoerd door het voor Nederland zo kenmerkende landschap van particuliere en kerkelijke instellingen, een aantal direct door de sociale dienst zelf. Kenmerkend was in ieder geval dat de sociale dienst via haar ‘subsidies’ aan deze instellingen regie kon voeren op de zorg en kon inspringen daar waar bepaalde zorg door niemand werd geleverd.

Met de opbouw van de verzorgingsstaat namen uitkeringen in geval van ziekte, inva- liditeit, ouderdom en werkloosheid geleidelijk aan de plaats in van een deel van de zorg. Daarnaast professionaliseerden allerlei sociale taken in rap tempo en kwamen op grotere afstand van de sociale dienst te staan. Er ontstond een groot, gevarieerd (en versnipperd) sociaal netwerk dat de maatschappelijke problemen moest keren.

De invoering van de Algemene bijstandswet (Abw) in 1965 was voor gemeentelijke sociale diensten een belangrijke mijlpaal. Marga Klompé motiveerde ‘haar’ wet als volgt:

“Voor mij was essentieel dat er een wet kwam waar iedereen met opgeheven hoofd een beroep op kon doen en niemand kon zeggen: ik geneer me dat ik bij die wet aan moet

3. Waar staat mijn organisatie voor? - 51

(52)

kloppen.”2 Sociale diensten werden uitvoerders van deze wet. De inkomensvoorziening maakte bepaalde zorgtaken overbodig. Gemeenten kregen een verregaande bevoegd- heid in het bepalen van de hoogte van de bijstandsuitkering. Daardoor ontstonden grote verschillen tussen gemeenten. Deze verschillen werden meer en meer als ongewenst ervaren. Daarom bepaalde de landelijke overheid in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw de hoogte van de bijstand. De gemeentelijke sociale dienst werd de

‘werkvloer’ van het rijksbeleid. In deze decennia nam de werkloosheid sterk toe en werd de kernkwaliteit van sociale diensten: uitkeringen verstrekken. De geringe kans op reïnte- gratie leidde ertoe dat uitkeringsgerechtigden voor de arbeidsmarkt werden opgegeven:

je had al snel een uitkering voor het leven.

De socialezekerheidsuitkeringen slibden dan ook vol. De WAO werd een uitstroomrege- ling bij bedrijfssluitingen en in de oostelijke regio’s, waar grote industrietakken wegtrok- ken, zoog de Wsw zich vol. Werkloosheidsvoorzieningen werden ingeperkt of opgeheven, waardoor bijstand geleidelijk aan ook een voorziening voor grote groepen werklozen werd. Werkloosheid werd een handicap en werklozen werden mensen zonder perspec- tief. Gaandeweg ontstond het besef dat de sociale zekerheid op de schop moest.

discUssie over de Uitvoering

In 1996 werd de nieuwe Algemene bijstandswet (nAbw) ingevoerd. De herziening van de bijstandswet was in eerste instantie bedoeld als grote schoonmaak van de Abw, die na de invoering in 1964 steeds was aangevuld en bijgesteld. Kernpunten van de nAbw waren: een eenvoudiger systeem van bijstandsnormen, meer beleidsvrijheid voor gemeenten, een actiever beleid gericht op reïntegratie en een strengere aanpak van fraude.

Nadat de kabinetten Lubbers in de jaren tachtig en negentig vooral de hoogte en duur van de uitkeringen ter discussie hadden gesteld, voerden de kabinetten Kok vanaf 1994 discussie over de uitvoering van de sociale zekerheid. Aanleiding daarvoor waren de roep om meer marktwerking en de conclusies van de Commissie Buurmeijer. Deze commissie markeerde in 1993 een ommekeer in het denken over de sociale zekerheid. Het ging er niet meer alleen om om correcte uitkeringen op het juiste tijdstip uit te betalen, maar het was vooral van belang om uitkeringsgerechtigden weer aan het werk te helpen.

‘Werk, werk, werk’ werd het adagium en arbeidsvoorziening en sociale zekerheid werden voor het eerst in samenhang met elkaar bezien.

Dit leidde in 2002 tot de invoering van de wet Suwi, waarin een nieuwe structuur voor de uitvoering van de sociale zekerheid en het arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid werd vastgelegd. Gevolg was een grootscheepse veranderoperatie die in 2006 formeel werd afgerond. Naast de veranderingen in de organisatie van de sociale zekerheid heeft in deze periode ook een aantal ingrijpende wetswijzigingen in de sociale zekerheid plaats- gevonden. Zo gingen onder andere de WAO en de nAbw op de schop.

Werklo zen werden mense n

zonder perspec tief

52 - Schakelen en verbinden. HOE!

(53)

drie FUncties

Gemeentelijke sociale diensten hebben door de jaren heen drie functies gecombineerd, zij het met sterk wisselend accent3: de zorgfunctie, de inkomensfunctie en de reïnte- gratiefunctie. De zorgfunctie heeft sinds het ontstaan van de eerste sociale diensten het meest onder druk gestaan. Waar de sociale dienst in het verleden voornamelijk een zorgfunctie had (of regie voerde op allerlei zorg), is deze taak in de loop der jaren overgedragen aan andere dienstverlenende instellingen en deels vervangen door de inkomenswaarborg.

De inkomensfunctie houdt in: financiële dienstverlening in de vorm van een uitkering of het uitvoeren van minimaregelingen. Met de invoering van de Abw werd dit een kernfunctie van sociale diensten.

De reïntegratiefunctie heeft in de geschiedenis van sociale diensten een steeds zwaar- der gewicht gekregen, met als voorlopig hoogtepunt de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004, waarin werk boven inkomen werd gesteld.

De WWB is de opvolger van de nAbw. Essentieel in de nieuwe wet is de decentralisatie van de financiële verantwoordelijkheid en de grotere beleidsvrijheid voor gemeenten. Zij hebben de beschikking gekregen over een zogeheten inkomensdeel (voor het uitbetalen van uitkeringen) en een werkdeel (voor het inkopen van reïntegratiedienstverlening).

Er wordt tevens een groot beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van burgers.

Werk gaat in de WWB boven uitkering. De wet breekt met de sociale dienst zoals die zich in de jaren tachtig, mede onder invloed van de hoge werkloosheid en de zorgen om de houdbaarheid van de verzorgingsstaat, had gevormd: een dienst met een sterk accent op efficiënte uitvoering van de Abw. In deze wet stond precies beschreven wat sociale dien- sten moesten doen, met wie, op welke manier en hoe. De WWB geeft sociale diensten de vrijheid om in belangrijke mate zelf te bepalen hoe ze hun beleid en de uitvoering daarvan inrichten.

De grotere financiële verantwoordelijkheid van gemeenten en de grotere eigen verant- woordelijkheid van de burger hebben, geholpen door een economisch gunstig klimaat, geleid tot een forse daling van het bijstandsvolume. Work first en handhaving zijn daarin

3. Waar staat mijn organisatie voor? - 53

(54)

effectieve wapens gebleken om werkloosheid uit de bijstand te filteren. De WWB, zo concludeert het ministerie van Sociale Zaken dan ook tevreden, is geslaagd.

Sociale dienst staat voor nieuwe opgaven

Het aantal mensen met bijstand is historisch laag. Work first en het verstevigen van de handhavingstaak van sociale diensten zijn zeer effectief gebleken, in ieder geval voor mensen die zich nieuw melden voor een uitkering en kansrijke werkzoekenden. Boven- dien is de oriëntatie van sociale diensten langzaam maar zeker aan het verschuiven van rechtmatigheid naar doelmatigheid. Het ministerie van SZW en ook de Tweede Kamer noemden de WWB tijdens de evaluatie van de wet een succes. En ook gemeenten zijn vanaf de introductie tevreden over de grote beleidsvrijheid. Tijd om te rusten? Nee. Gelei- delijk aan komt de groep zoals Marga Klompé die voor ogen had in 1963 met de intro- ductie van de bijstandswet weer meer in beeld. Met die groep willen sociale diensten graag iets doen. Maar weinig sociale diensten hebben ook een antwoord. Het adagium van de jaren tachtig dat werk voor iedereen er nu eenmaal niet in zit, zijn we allang vergeten. Aangemoedigd door de gunstige conjunctuur en de verwachte krapte op de arbeidsmarkt is er een breed geloof dat iedereen naar vermogen moet participeren, als het kan regulier op de arbeidsmarkt, en anders maatschappelijk. Er dienen zich nieuwe vraagstukken voor sociale diensten aan.

drie opgaven

De toekomst van de sociale diensten vraagt om een sociale strategie. Er dienen zich drie opgaven aan. De eerste opgave is: formuleer een antwoord op de vraag hoe je met de huidige groep in de bijstand moet omgaan. Mede dankzij de WWB is hun aantal verminderd. Wat voor mensen zijn er nu nog? Welke problemen hebben zij? Wat hebben ze nodig om onafhankelijk te worden van de bijstand? Hoe kunnen ze (weer) zelfredzaam worden? Te vaak kennen sociale diensten hun ‘zittende populatie’ onvoldoende. Om de uitstroom van ook deze groep te bevorderen, zullen sociale diensten zich verder moeten verdiepen in de kwaliteiten en beperkingen van deze mensen.

Tweede opgave is: het vormgeven van een aanpak om te voorkomen dat mensen niet anders kunnen dan een beroep doen op bijstand (ofwel: preventie). Om dat te realiseren moeten gemeentelijke sociale diensten goed weten wie zich melden en waarom. Had het voorkomen kunnen worden als iemand eerder hulp had gekregen? Liggen die bij school- verzuim, een zwakker wordende regionale economie of stijgende huurprijzen? Hoe beter een sociale dienst meedenkt over en meewerkt aan dit soort samenlevingsvraagstukken, hoe meer grip ze krijgt op de instroom. Vanuit het oogpunt van preventie zullen sociale diensten zich los moeten maken van alleen de werk- en inkomensinvalshoek en actief

Je had a l snel een uit kering voor het leven

54 - Schakelen en verbinden. HOE!

(55)

moeten worden op andere terreinen in de samenleving die preventief kunnen werken.

Een derde opgave ligt in het invulling geven aan de zorgplicht van gemeenten voor ál haar burgers. Gemeentelijke sociale diensten kunnen ook een functie hebben voor bur- gers die (nog) geen relatie met de bijstand hebben. Op basis van hun kennis en ervaring kunnen zij in de gemeente de rol van sociaal strateeg vervullen; door mee te denken en te adviseren over oplossingen voor brede samenlevingsvraagstukken.

schakelen en verBinden

Met het essay Schakelen en verbinden; naar een dienst van sociale diensten heeft Divosa haar ambities en visie op sociale diensten geformuleerd (zie inleiding). Divosa roept sociale diensten op om niet één hulpvraag (werk en/of inkomen), maar de mens als geheel uitgangspunt van de dienstverlening te laten zijn. Ook leggen zij een sterk accent op de bijdrage die sociale diensten kunnen leveren aan het voorkomen van instroom in de bijstand.

In de Divosa Monitor 2007 zijn managers van sociale diensten bevraagd over hun toe- komstbeeld van een brede sociale dienst, een dienst van sociale diensten. Zestig procent van de respondenten omarmt dit concept. In gesprekken met sociale diensten van Spijke- nisse, Amersfoort, Zutphen, Tiel, Maastricht, Leeuwarden en Apeldoorn zijn de ideeën over dit concept nader onderzocht. Tiel omschrijft haar ‘dienst van sociale diensten’ bijvoor- beeld als ‘een organisatie die in staat is alle burgers in de gemeente op een breed terrein in hun kracht te zetten’. Zutphen kenmerkt zo’n dienst als: ‘een organisatie waar mensen werken die in staat zijn om meer te doen dan wat hun opdracht is’. Maastricht ziet een dergelijke dienst als ‘een netwerkorganisatie, die samen met andere organisaties klanten verder helpt in hun toekomst’.

Brede taakopvatting, doelgroep en samenwerking

Uit de beschrijvingen komt een aantal kenmerken naar voren: een brede taakopvatting, een brede doelgroep en een brede samenwerking.

Duidelijk is dat een ‘dienst van sociale diensten’ een bredere functie- en taakopvatting heeft dan een sociale dienst die zich alleen op uitkeringstaken richt. Dat vraagt om een oriëntatie op het brede spectrum van sociale problemen in een lokale samenleving;

een oriëntatie dus die verder gaat dan die op werk- en inkomensvraagstukken alleen. In beleidstermen betekent dit: integraal beleid, dat koppelingen legt tussen de WWB en andere beleidsterreinen, zoals onderwijs en economie. Zo is er in bijvoorbeeld Apeldoorn, Amersfoort, Spijkenisse en Leeuwarden een duidelijke koppeling tussen wijkgericht wer- ken en de sociale dienst. En in Maastricht is sprake van een netwerk van de sociale dienst met spelers op het gebied van zorg, veiligheid en onderwijs.

Tweede kenmerk van een ‘dienst van sociale diensten’ is: een bredere doelgroep dan de bijstandspopulatie. Zo omschrijft Amersfoort zijn doelgroep als ‘de onderkant van de

3. Waar staat mijn organisatie voor? - 55

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Neem een stengel bleekselderij en plaats hem in een container met gekleurd water.. Sluit het deksel en knip een gat in de zijwand van

De maatschappelijke opdracht van de sociale dienst is na- melijk niet om zo min mogelijk mensen in de bijstand toe te laten - geen enkele werkzoekende wil door de overheid

„In Vlaanderen zijn we op zoek naar twintig jongeren die zich van maart tot augustus voltijds vrij kunnen maken”. Mijn Stannah Starla, de stijl die me bevalt, de

In 2017 is NWO een transitie gestart naar één coherente organisatie die zorgt voor een samenhangende programmering en voor een sterke wetenschappelijke basis die bijdraagt

Want door de wijding worden jullie teken en beeld van Christus, Hij voor wie geen mens te min was en die zelf de minste der mensen is willen worden.. Tot slot wil ik graag de

• Wat zijn de wensen van de Nederlandse bevolking als het gaat om (door)behandelen rond

Tegelijkertijd hebben we gezien dat mensen steeds meer voor zichzelf en de samenleving opkomen en dat daarbij initiatieven ontstaan waarbij “de overheid” niet meer nodig is..

Premier Rutte en zijn ploeg heb- ben zich goed gerealiseerd dat de vele ingrijpende hervormingen die nodig zijn om Nederland klaar te maken voor de toekomst niet met Haagse