• No results found

Een economisch-sociografisch survey

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een economisch-sociografisch survey"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D S L A N D B O U W I N H B I I 7 0

Een eoonomisch-sociografisoh survey

ß

Nota no 104

(2)

INHOUDSOPGAVE

B l z .

YiiOord vooraf 1

§ "• » De "bevolking van Heino en haar economische a c t i v i t e i t e n 3

§ 2<. P r o d u c t i e p l a n en "bedrijfsvoering i n de landbouw 5

§ 3o De a g r a r i s c h e "beroepsbevolking 11

§ 4, Arbeidsbehoefte, -aanbod en - e f f e c t 13

§ 5o Productieomstandigheden 16

§ 6» 1* Hot kloino-boercDprobJeem 19

B« Het jonge-boerenzoonsvraagstuk 20

(3)

WOORD VOORAF

Aanleiding tot het instelden van een economisch-sociografisch onderzoek betreffende de landbouw in Heino vormde een hiertoe

strekkend verzoek van het Bestuur dezer gemeente. In overleg met het Gemeentebestuur werd besloten niet een uitvoerig onderzoek in te stelden. Er werd daarom volstaan met het verwerken van het bestaande statistische documentatiemateriaal. Om de levende achtergrond van deze cijfers beter te benaderen werd door middel van gesprekken een dankbaar gebruik gemaakt van de kennis van ter plaatse bekende personen en met name van de Ri jkslandbouwvoorlichtingsdienst. Allen, die ons een interview toestonden, verstrekten waardevolle inlichtingen waarvoor op deze plaats dank wordt gezegd. Bovendien kon gebruik worden gemaakt van enige volledige onderzoekingen, ingesteld in enkele omringende gemeenten.

Het resultaat'vormt een survey, waarin bij wijze van samenvatting de voornaamste punten van de landbouw in Heino worden behandeld. Dit survey toont aan, hoe men ook zonder tijd- en geldrovende enquêtes de agrarische welvaartsproblemen van een gemeente kan benaderen, zonder dat men gedwongen is zich geheel aan de oppervlakte te houden.

Het onderzoek werd verricht door de Afdeling Streekonderzpek; het rapport is onder leiding van Dr M.A.J. Visser samengesteld door Ir C.H. Hoefnagels.

De Directeur,

(Dr J. Horring)

(4)

o o o « a a A o co ö <D ba <D O O p( co

a

Q> ö tao ta CD <0 Ö bQ g Q) g © 00 h a> 0) .H -H M CÖ O •H <Ö a a 3 i> •H O O h <m u P* CO PH H pq u> o ITA

(5)

3

-§ 1, D e b e v o l k i n g . , v a n 3 e i n o e n h a a r e c o n o m i e c h e a c t i v i t e i t e n

Voordat wij aandacht vragen voor de voornaamste problemen op landbouwkundig gebied in het dorp Heino, is het nuttig enkele gegevens te verschaffen betreffende de ligging van deze gemeente, over de loop van haar bevolking en de economische activiteiten van haar inwoners om het kader te .sohetsen, waarin de landbouw daar wordt uitgeoefend.

Het dorp Heino ligt ruim 10 km Zuid-Oostelijk van Zwolle, aan de hoofdweg, die de Overijselse hoofdstad via Kaalte met Twente verbindt. Heino bezit op enige afstand van het dorp een station aan de spoorweg Zwolle-Almelo en is verder met de omringende gemeenten .,

(Raalte, Wijhe, Zwolierkerspel, Halfsen en Ommen) door goede wegen verbonden. Van een geïsoleerde ligging of gedwongen eenzijdige

oriëntatie,is dan ook geen sprake.

Op het betrekkelijk kleine grondgebied van de gemeente Heino (ruim 3#200 ha) woonden op 31 December 1950 3»648 personen. Bij de .•Volks«: en,beroepstelling, 31.Mei 1947, bedroeg dit.aantal 3*495j

waarvan 1,395 in bet dorp Heino, 245 in Liederholthuis en 103 in

Laag-Zuthem; de overigen wonen verspreid over de andere buurtschappen Strenkhaar, Dollenhpek, de Gunne, 't Moer, Veldhoeks Lenthe., Heinosche

Veld, Alerdinck en Eosendaal, De meest opvallende trek in de ontwikke-ling van de bevolking is een zeer grote mate van stabiliteit, zqwel in de geboortecijfers als in de aantallen van vestiging en vertrek. De tabellen 1 en 2 geven hiervan enige cijfers«

Tabel 1 •.'.'.. STAND DER BEVOLKING 1880 « 1950

J a a r 31 December 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1950 A a n t a 1 absoluut "''. I.952 . • 2,061 . 2.081 . 2.214 2,457 2,795 3.106 3,648 i n w o n e r s index (1880= 100) ' 100 .

106

107

113

126

143

159

I87

1557

(6)

Tabel 2 Periode

a

1880-1890 I89O-19OO I9OO-I910 I9IO-I92O 1920-1930 1930-1940 I94O-I95O 1880->1890 I89O-I9OO I9OO-I9IO 1910-1920 1920-1930 I93O-I94O 1940-1950 Geboorte

b

LOOP DER BEVOLKING 1880 - 1950 Sterfte

c

Geboorte-overschot b - c

d

Vestiging

e

Vertrek

f

Migratie-saldo e - f S 'Totale aanwas d + R

h

in absolute aantallen 593 613 561 641 808 746 902 in fo 30 30 26 27 31 25 27 410 435 356 332 332 309 342 + I83 + 178 + 205 + 309 + 476 + 437 + 560 1,441 1,393 1.449 1,684 I.852 1.859 2,076 D van de gemiddelde 10-jaarlijks

21 21 17 14 13 10 10 + 9 + 9 + 9 + 13 + .18 + 15 + 17 72 67 68 72 71 63 61 I.515 I.55I I.52I I.75O I.99O 1.985 2.O94 - 74 - 158 - 72

-

66

- 138 - 126 - 18 .e bevolking 76 75 71 75 76 67 62

4

8

3

3

5

4

1

+ IO9 + 20 + 133 + 243 + 338 + 311 + 542 + 5 + 1 + 6 + 10 + 13 + 11 + 16

Het geboortecijfer in .Heino is in de loop der jaren vrij hoog gebleven. Er is slechts een zwakke daling merkbaar, onderbroken door de beide wereldoorlogen. Door het gestadig dalen van het sterfte-cijfer is het geboorte-overschot in de loop der jaren aanzienlijk groter geworden. Vestiging en vertrek bewogen zich steeds op een-zelfde, vrij normaal niveau, met steeds een klein vertrek-overschot als eindresultaat. Deze gelijkmatigheid wijst er op, dat er tussen Heino en zijn onmiddellijke omgeving in de loop der jaren noch in de éne, noch in de andere richting een sterke zuigkracht van indu-striële bedrijven heeft bestaan. Een aantrekking door industrieën kenmerkt zich immers door onregelmatigheden, samenhangend met de

conjunctuur van de betreffende bedrijfstakken.

Daar de. natuurlijke bevolkingsgroei, vooral na het dalen van het sterftecijfer, het vertrekoverschot aanzienlijk overtrof, is de totale bevolking vooral sinds Ï910, 1920 vrij sterk gegroeid. Het gevolg van de hoge geboortecijfers is, dat de jongeren een vrij groot deel van de totale bevolking uitmaken,zoals ook te zien aan de brede basis van onderstaande bevolkingspyramide.

1557

LEEFTIJDSOPBOUW VAN DE BEVOLKING VAN HEINO

(7)

Bij de Volks- en beroepstelling in 1947 was het aantal mannelijke bercepspersonen 1„071. Tabel 3 doet zien hoe deze over de verschillende beroepssectoren waren verdeeld. Daarbij v/orden onder "Economische diensten" winkels, handel, verkeer, banken e..d. verstaan, terwijl de groep "sociale diensten" de vrije beroepen, onderwijzend personeel e.d. omvate

Tabel 3

INDELING DEE MANNELIJKE BEROEPSPERSONEN (KEI 1947) IN BEROEPSSECTOREN Beroepssectoren Landbouw Industrie Economische diensten Sociale diensten Totaal '

Aantal werkzame mannen absoluut

589

316

101

65 •

1,071

in fo van totaal

. 55'

30

9

6

100

Onder wie woon-forensen

44

62

16

16

138

Naast de sterk overheersende landbouw is ook de industrie niet zonder betekenis. Er zij echter op gewezen, dat hier onder industrie ook het ambacht wordt begrepen, terwijl een vrij grote groep van deze mensen buiten ïïeino werkzaam is„ Buiten de melkfabriek kan van stuwende

industrie in Heino dan ook niet worden gesproken. Neemt men in ogen-schouw, dat de stuwende bedrijvigheid tenslotte bepalend is voor de omvang van de verzorgende bedrijfstak, dan komt het belang van de landbouw nog sterker naar voren, Maar tevens dringt zich dan de vraag op: indien de landbouw niet kan worden uitgebreid - en dit is in Heino zeker niet in sterke mate het geval - hoe zal de gemeente dan werkgelegenheid verschaffen aan het grote aantal aankomende jongeren? Een uitbreiding, of beter, vestiging van stuwende bedrijven in Heino is niet zeer waarschijnlijk, zodat een vergroting van het vertrekoverschot of althans een vergroting van het aantal forensen voor de toekomst moet worden verwacht»

§ 2 . P r o d u c t i e p l a n i n d e l a n d b o u w

e n b e d r i j f s v o e r i n g

Toen in 1912 geheel Nederland werd ingedeeld in landbouwgebieden, werd de gemeente Heino gevoegd bij het weidegebied van N,0,-0verijsel. Nu men na de oorlog tot een nieuwe en meer verantwoorde indeling wil geraken, overweegt men Heino bij het zandgebied van centraal en ooste-lijk Overijsel te voegen» Dit wijst er op, dat Heino landbouwkundig een grensgemeente is hetgeen ook duidelijk wordt bij het beschouwen van de bodemkundige gesteldheid, In het Westen en N,Westen van de

gemeente treft men zwaardere gronden aan, hoofdzakelijk bestaande uit rivierklei, deels op venige ondergrond« Daarbij aansluitend vindt men, in oostelijke richting goede vochthoudende en soms leraige zandgronden.

(8)

o EH ta Prrl 0} P< rM O CD CD fi • H f l © CD r H CD M> CD cô • H f H j> CD • r i O

« a

•a fi o & TS fi cd to CD CD (JD o

a

a

CD T3 fi O & T3

§

tS3 S CD «3D 0 u o o p< m fi CD CD & CO U CD CD CD > —,_... 1 1 ! H t3 <

(9)

--

.7

-Tabel 4

G e r e k e n d v a n het dorp H e i n o u i t ligt i n o o s t e l i j k e r i c h t i n g i n h e t m i d d e n d e r gemeente e e n z a n d r u g , de Z a n d s t e e g g e n a a m d . E e n t w e e d e z a n d r u g ligt l a n g s d e Z u i d g r e n s v a n d e g e m e e n t e e n e e n derde l a n g s d e N o o r d g r e n s , O p deze z a n d r u g g e n v i n d t m e n v o o r a l in h e t Z u i d e n n o g a l w a t b o s m a a r o v e r i g e n s b e s t a a n deze r u g g e n u i t oude e s g r o n d e n m e t e e n b e h o o r l i j k h u m u s g e h a l t e . T u s a e n d e s e r u g g e n l i g g e n de latere o n t g i n -n i -n g s g r o -n d e -n , w e l k e do.or h e t l a g e r e h u m u s g e h a l t e v a -n iets m i -n d e r e k w a l i t e i t zijn, O n d a n k s deze v e r s c h e i d e n h e i d v a n g r o n d s o o r t v i n d b m e n o v e r a l e n v r i j u n i f o r m h e t type v a n h e t gemengde zan&bedrijf* Dit o n t s t o n d b i j het i n c u l t u u r b r e n g e n v a n de h u i d i g e e s g r o n d e n w a a r b i j de b o e r e n h u n g r a s l a n d in h e t l a g e r e W e s t e n v o n d e na O o k later b l e e f dit

bédrijfstype g e h a n d h a a f d z i j h e t , dat m e n in H e i n o evenals eld'rs op de o o s t e

-l i j k e zandgronden steeds m e e r g r o n d a -l s p e r m a m e n t g r a s -l a n d g i n g g e b r u i k e n5

t e r w i j l i n Heino dit accent n o g w e r d v e r s t e r k t door de grote o p p e r v l a k t e n g r a s l a n d i n h e t lage W e s t e n v a n d e g e m e e n t e . Ook i n a n d e r e o p z i c h t e n is roèn i n H e i n o g e n e i g d z o v e r m o g e l i j k o v e r t e h e l l e n tot h e t w e i d é b e d r i j f . Iri tabel 4 w o r d e n e n i g e c i j f e r s g e g e v e n b e t r e f f e n d e de o n t w i k k e l i n g v a n het g r o n d g e b r u i k g e d u r e n d e de laatste 5 0 jaren. T é r v e r d u i d e l i j -k i n g v a n h e t a l g e m e n e b e e l d w o r d e n t e v e n s h e t aantal b e d r i j v e n e n de g e m i d d e l d e b e d r i j f s g r o o t t e v e r m e l d .

OWWIKICLING VAN DE OPPERVLAKTE EN l£T GEERUIK VAN DE CULTUURGROND VAN 1910 TOT 1950

Jaren 1910 1921 1930 1939 1946 1550 1950 )e cijfers Grootte* klassen alle be» , drij» ven 1 ~ 5 ha 5-10 ha 10-20 ba 28 »30 ha 30-50 ha totaal > I h a «treffende d Aantal bedrijyen 300 338 ' 399 390 364 350 92 103 69 25 5

m

i oppervlakte OppervL cult,grondJJ in ha 2M 2.322 ' 2,375 2.724 . 2.726 2,811 247 786 . 964 563. .213 2o773 ajltuurgrorxf: Gemidd0 glotte " ier bedr« >l!ia * 8,5 8,9 o 9,4 9.+ 2,7 7S5 14,0 .22,5 42,6 9?4 a. de?e tabel Bouwland in ha 687 696 705 589 676 663 72 200 211 103 . 38 644 werden X)ïls > * 30 30 30 22 . 3 2 24 29 25 22 18 2i 24

end aa:: oen :

• Grasland in ha 1.627 1.626 1,670 2.128 1.844 Z.135 170 585 748 459 155 2417 nJsrt bi-ffl! a] . in 36 -70 70 ' 70 78 68 76 69 74 78 82 73. .Ï6 s d'le i)i de Tuin] in ha " »•» 1 6 12 5 1 5 1 « 12 tabellen £ and in* -w ) 0 0 0 2 0 0?5 0 -0 e n l l . Voor de vroegere jaren geeft d i t kleine onderlinge atiaijkiitgen,,

(10)

Uit vorenstaande tabel blijkt de overheersende plaats van het grasland. In de periode na 1930 vond zelfs nog een aanzienlijke uit-breiding plaats, welke door de scheurplicht in de laatste oorlog

slechts tijdelijk werd teniet gedaan.

Tussen de verschillende grootteklassen kan men een toeneming van het percentage grasland waarnemen bij het groter worden der bedrijven. Alleen de bedrijven van 30-50 ba hebben weer een iets groter percentage bouwland, daar deze bedrijven voornamelijk op de zandontginningsgronden in het Oosten van de gemeente liggen. Deze variaties naar bedrijfsgrootte zijn echter bijkomstig in vergelijking met het. algemene bedrijfstype«, Op de kleinste bedrijven immers neemt het grasland nog ruin 2/3 van de totale oppervlakte cultuurgrond in beslag»

Aangezien meer de.n 3/4 van de cultuurgrond grasland is, vormt de rundveehouderij uiteraard de belangrijkste bron van inkomsten van het boerenbedrijf. Tabel 5 werpt enig licht op de grootte van de rundvee-stapel, waarbij ter vergelijking tevens enige cijfers uit het verleden worden vermeld. Tabel 5

Jaren

I910

I92I

1930

1939

1946

1950

RUNDVEEHOUDERIJ IN DE LOOP DER JAREN

Totaal

rundvee

3,006

3-375

3,758

4.266

3.870

4.559

Waarvan

melk-koeien

1.410

1.564

1.834

2.397

2.068

2.569

Aantal melkkoeien per 100 ha

Grasland +

kunstweide

86

96

110

112

112

119

Cultuurgrond

61

67

77

88

72

91

Deze rundveebezetting, welke blijkens de cijfers van bovenstaande tabel in de loop van de laatste 40 jaren voortdurend is uitgebreid,

mag zeer behoorlijk worden genoemd. De verzorging van het grasland is evenzeer bevredigend. Het moderne omweidingssysteem wordt vrij algemeen toegepast, terwijl sommige bedrijven tot rantsoenbeweiding zijn overgegaan. De voederwinning van het grasland zou echter nog kunnen worden verbeterd door in het voorjaar en de vroege zomer meer

te maaien. Momenteel wordt + 2/3 deel van het grasland gemaaid,

voornamelijk voor het winnen van hooi. Slechts weinig wordt ingekuild en dan nog meest volgens de warme methode.

Aangezien vele gronden, welke hiervoor niet uitermate geschikt zijn, als blijvend grasland worden gebruikt, verdient het aanbeveling in

overleg met de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst na te gaan, of deze gronden niet beter als kunstweiden kunnen worden gebruikt. Ook kan in overleg met genoemde Dienst worden overwogen, sommige weilanden in het Westen en het Noord-Westen van de gemeente met minder gunstig ontwikkeld grasbestand te scheuren en opnieuw in te zaaien, om aldus de productiviteit van deze weiden te verhogen.

(11)

Het zwakste punt in dit onderdeel van.het Heinose bedrijf vormt echter het productieniveau van het rundvee. Volgens een rocont onder-zoek, dat zich over 97 bedrijven uitstrekte, w a s de gemiddolde pro-ductie 125-128 k g melkvet per melkkoe. Vergroting v a n de hoeveelheid melk zowel als v a n het vetgehalte v a n de melk is zeker mogelijk en o o k te verwachten, daar er de laatste jaren meer aandacht aan wordt besteed» Het gemiddelde vetgehalte steeg gedurende de laatste 1 0 jaren van 3,1 tot 3r4$.

Het grootste deel v a n het rundvee is v a n het M,E,Y,-veeslag, In het Westen en ook in het Oosten wordt nogal veel zwartbontvee

aangetroffen terwijl er ook verscheidene gemengde stallen voorkomen. Gedurende de laatste jaren breidt het zwartbont zich uit ten koste

v a n het roodbon-c, welke verschuiving nog wordt bevorderd door de in het kader v a n de t4,b,c.-bestrijding noodzakelijke omzetting van vele

veestapels.

Voor het roodbont is er in Heino een K . I , ~ , f o k - en oontrôle-vereniging, w a a r b i j vele bedrijven, zowel grote als kleine zijn aangesloten. Vele bedrijven met zwartbontvee zijn aangesloten b i j de" K.I.-vereniging te Zwolierkerspel;

Terwijl op de zandgronden in het algemeen de varkens- en kippen-houderij een belangrijk bedrijfsonderdeel vormen, vindt, m e n in Heino weinig varkens en een betrekkelijk kleine kippenstapel,

Tabel- 6 ' - •! ONTWIKKELING-VAN DE VARKENS- EN ICIPPENHOUDÉRIJ SINDS 1930 '

J a r e n I93O. 1939, 1946' 1950

Jifestvarkens

totaal pei* bedrijf

109"' 5.9O 300 616

3)

2,8 2,0. 1,0 2,1 Legkippen totaal 19,282 20,701 5.389 14.807 per bedrijf

-3)

'68 73 18 50 IJ Aantal bedrijven geïnterpoleerd.

2) Aantal bedrijyen van 1947* 3) Alleen bedrijven > 1 ha.

Deze naar verhouding lage cijfers over varkens en kippen hangen samen met de oriëntering van Heino op het weidegebied in het algemeen en met het geringe percentage bouwland in het bijzonder, Bij de kippen moet nog worden opgemerkt,dat enkele bedrijven zeer veel kippen houden, andere daarentegen vrijwel geen. De vraag of de Heinoae boeren er goed aan zouden doen, zowel varkens- als kippenstapel uit te breiden, kan niet zonder meer bevestigend-worden beantwoord. Een grondige kennis der omstandigheden, die vâak van bedrijf tot bedrijf verschillen, zou daarvoor nodig zijn* In het algemeen biedt uitbreiding van deze bedrijfs-takken een spreiding,van het risico en aan de kleinere bedrijven de

mogelijkheid van een meer intensief produotieplan. Daartegenover staat

(12)

het nadeel, -da-t het bedrijf meer gecompliceerd is en de aandacht van de hoer meer moet worden verdeeld. Uiteraard is de Landbouwvoorlich-tingsdienst ook in dit opzicht de aangewezen adviserende instantie,

Nog moet worden opgemerkt, dat de verzorging van varkens en kippen momenteel op de meeste bedrijven niet aan alle te stelden eisen voldoet. Zolang men niet geneigd of in staat is de verzorging (o,a. de voeding) aanzienlijk te verbeteren, zal uitbreiding slechts twijfelachtige financiële resultaten afwerpen,

In gebieden waar het bouwland slechts een klein deel van de totale oppervlakte cultuurgrond in beslag neemt, wordt dit vaak intensief gebruikt door er veel wintervoer van te winnen, Een klein percentage bouwland is niet zelden een teken van geringe belangstelling en aandacht van de boer voor de akkerbouwgewassen. Bovendien is de

boer vaak nie~ gesteld op de drukke werkzaamheden, welke bepaalde teelten met zich meebrengen.

Tabel 7 Jaren 1910 1921 1930 1939 1946 1950 Totale opper-vlakte bouwlc in ha 637 696 705 589 876 663 Totaal 52 49 67 82 69 58

GEBRUIK VAM JET BOUWLAW) SINDS 1910 O p p e r v l a Granen Rogge '-Haver Totaal ( t e Hakvruchten Cons.-aardapp. Voeder-bieten Groen-voeder* gewassen Rajlvr,+ handels-gewassen

i n $ van de totale oppervlakte bouwland 38 28 y+ 54 42 32 14 21 22 , 26 24 23 41 49 32 16 27 35 39 46 26 11 17 24 -2 4 5 10 11 2 2

i

p »

B

2 3 —

i

\

lh

1

In bovenstaande cijfers ziet men, hoe van 1910 tot 1940 een

extensivering van het bouwlandgebruik (verschuiving naar de granen) plaats vond, terwijl na de oorlog de intensievere hakvruchten terrein wonnen, In al deze jaren blijft de akkerbouw zich echter typeren door de kenmerkende zandgrondgewassen. Rogge, haver, aardappelen en voeder-bieten nemen tezamen meer dan 90$ van het bouwland in beslag. Men

bedenke hierbij, dat, ofschoon in Heino ook zwaardere zandgronden voorkomen, het bouwland vooral naar de lichtste gronden is gedrongen, hetgeen het verbouwen van andere dan de genoemde gewassen bemoeilijkt. Zelfs de voederbietenbouw is op verschillende gronden reeds vrij b e -zwaarlijk. Toch zou men op véle bedrijven in overleg met de

Rijks-landbouwvoorlichtingsdienst kunnen overwegen de oppervlakte hakvruchten ten koste van de granen uit te breiden. Speciaal moet hier worden

gedacht aan de voederbieten, daar momenteel per melkkoe gemiddeld

slechts + 3 are voederbieten worden verbouwd, terwijl + 5 &r e per

melkkoe een vrij algemeen aanvaarde norm is. Ook een uitbreiding van groenvoedergewassen met meer teelten per jaar zou de aandacht verdienen.

(13)

T 11 ~

Men krijgt de indruk, dat deze intensivering op de grotere bedrijven wordt belemmerd door een gebrek aan arbeidskrachten gedurende de drukste maanden (de verzorging der voederbieten valt samen met de booiboüw), De kleine bedrijven volgen dit voorbeeld na, ofschoon gebrek-.• aan arbeidskrachten daar zeker niet het hoofd-bezwaar vormt.

Tenslotte een enkel woord over de tuinbouw. Vaak wordt in uit-breiding van de tuinbouw een mogelijkheid gezien om het bestaande arbeids.overschot op kleine bedrijven op te vangen of althans te ver-minderen. Hier geldt echter in nog veel sterkere mate wat reeds bij de uitbreiding van varkens- en kippenstapel werd gezegd» Als men hst doet, moet men het goed doen, Dit eist behalve vrij veel kapitaal vooral een grondige vakkennis. Ook dient men sterk rekening te houden met de mogelijkheden van afzet van zijn producten. Men ziet dan ook,

dat uitbreiding van bestaande tuinbouwcentra veel gemakkelijker is dan het brengen van tuinbouw in een nieuw gebied, daar gebrek aan onderwijsmogelijkheden, aan een goed functionnerend veilingwezen e.d. het zeer moeilijk maken voet aan de grond te krijgen. Tenslotte heeft men ook nog te maken met de teeltbeperkingen en de vestigings-eisen, welke nodig gijn i.v.m« de gebondenheid van de tuinbouw aan export van zijn producten naar het buitenland.

Daar tuinbouw momenteel in Heino vrijwel niet voorkomt, lijkt het onwaarschijnlijk, dat hierin voor de nabije toekomst mogelijkheden schuilen om het.arbeidsoverschot op de kleine bedrijven tè verminderen.

§ 3 . D e a g r a r i s c h e b e r o e p s b e v o l k i n g Vergelijkt men het aantal mannen, dat in 1947 in dé landbouw werkzaam was met vroegere cijfers, dan valt een belangrijke toeneming te constateren. De cijfers voor 1910, 1921 en.1947 waren reap. 419, 517 en 589 .wat sinds 1910 een toeneming betekent van + 40$. De cijfers krijgen meer relief als men ze vergelijkt"met de ontwikkeling van de oppervlakte cultuurgrond,

Tabel.8

ONTWIKKELING VAN DE MANNELIJKE AGBAEISCHE BEBOEPSBEVOLKING EN DE- OPPERVLAKTE CULTUURGROND

Jaren

I9IO

I93O

1947

Aant.mannelijke

asrar*beroepspers.

absoluut

419

517

589

index

1910-100

100

123

141

Oppervlakte

cultuurgrond

abs.

in ha

2,411

2,573

2,759

index

1910=100

100

107

114

Aant, agrariërs per

100 ha cult.grond

absoluut

17

20

21

index

1910=100

100

116

123

1557

(14)

Het aantal agrariërs blijkt sinds 1910 veel sterker te zijn

toegenomen dan de cultuurgrond zich heeft uitgebreid. Deze ontwikkeling is in tegenstelling tot het op de zandgronden vrij algemeen waargenomen verschijnsel, dat de uixbreiding van het aantal beroepspersonen geringer was dan de uitbreiding van de oppervlakte cultuurgrond. Het gevolg

hiervan is geweest, dat op de zandgronden in het algemeen het aantal agrariërs per 100 ha cultuurgrond de laatste 40 jaren iets is afgenomen, terwijl dit aantal in Heino is toegenomen. Deze tegengestelde ontwikkeling is verklaarbaar uit het feit, dat het aantal agrariërs per 100 ha

cultuurgrond in 1910 in Heino aanzienlijk geringer was dan op de zand-gronden in het algemeen. Door de ontwikkeling in tegengestelde rich-tingen is dit verschil in de laatste 40 jaren kleiner geworden.

De 58q in £e landbouw werkzame mannen waren volgens de jongste

Volks- en beroepstel"! ing als volgt verdeeld over de diverse catego-rieën?

Bedrijfshoofden 262 Meewerkende- zoons 151

Arbeiders I76 Tegenover bedrijfshoofden en maewerkende zoons staat een grote groep arbeiders in de landbouw. Men moet bedenken, dat tot deze groep allen worden gerekend, die niet onder de beide andere categorieën thuis horen. Behalve meewerkende familieleden en boerenzoons die op een vreemd bedrijf werken, zijn hierbij ook vele losse arbeiders in-begrepen, die een groot deel van het jaar buiten de landbouw of bijv, in D.U.W,-verband werkzaam zijn„

Met behulp van arbeidskrachtenteli ingen in de landbouw en van enquêtes in sommige gemeenten ingesteld, kan dit arbeidskrachten-vraagstuk van een andere kant worden benaderd. Daarbij is het tevens mogelijk na' te gaan, hoeveel arbeidskrachten in totaal op de bedrijven van verschillende grootte werkzaam zijn en zo kan ook het aandeel

worden bepaald, dat de verschillende categorieën van arbeidskrachten bijdragen in het totaal der te verrichten werkzaamheden. Om de ver-schillende categorieën van arbeidskrachten bij elkaar te kunnen op-tellen, worden zij allen herleid tot volwaardige arbeidskrachten. Als zodanig wordt de volwassen mannelijke arbeider aangemerkt, die het gehele jaar op het bedrijf werkzaam is. Voor de overige

arbeids-krachten (jongere en oudere mannen, vrouwen, tijdelijke arbeidsarbeids-krachten) wordt een reductie toegepast voor de leeftijd en de duur van het

mee-werken, j-r De volgende oijfers zijn ontleend aan de landbouwtel1 ing 195^ •

De omrekening tot volwaardige arbeidskrachten geschiedt door de uit verschillende enquêtes gevonden volwaardigheidspercentages op dez-e aantallen toe te passen.

(15)

T a f e e l *

13

-AR8EESAANBCD NAAR GATEGCRŒEN VAN /WBE2DSKRACHTEN

Grootte-klassen 1 - 5 ha 5 - 1 0 ha 10 - 2 0 ha > 2 0 h a Totaal > 1 ha

Aant. vaste arbeidskrachtan Gerinsperson. Man. 94 169 135 72 470 V r' 83 105 80 37 305 Vreemd Ifen. 7 8 15 30 50 pers. Vr. S 7 3 16 Arbeidsaanbod Gezinsoersoneel Man, Vr. ' Tot in v.a,k. per bedr,

0,71 1$ 1,62 1,91 1,23 0,32 0,41 0S45 0,54 0,41 1,03 1,68 2,08 2,45 1,64 Vreemd pers. 0,03 0.11 0,30 1,10 0,26 To-taal 1,11 1,79 2,38 3,55 1,90 GezLne arbeid i n % v totaal 93 94 87 69 86

Onder de vaste arbeidskrachten in de landbouw overweegt het gezinspersoneel zeer sterk, hetgeen ook blijkt uit het grote aandeel dat het gezinspersoneel heeft in het totale arbeidsaanbod. Haar schat-ting komen onder de 60 vaste mannelijke arbeidskrachten, niet tot het gezinspersoneel behorend, + 30 boerenzoons en eveneens 3° land-arbeiders voor,

Vrouwelijke arbeidskrachten zijn in Heino van grote betekenis. Op .de kleinste bedrijven leveren zij ongeveer 30^ van het totale

arbeidsaanbod. Vreemd personeel vindt men uiteraard vooral op de grootste bedrijven, maar ook daar blijft de gezinsarbeid altijd nog het 1eeuwenaandeel in de werkzaamheden dragen. De tijdelijke arbeids-krachten vormen op de kleine en middelgrote bedrijven + 5$ van het

totale arbeidsaanbod$ op de bedrijven >20 ha stijgt diS aandeel tot bijna 10$.Dit percentage is vrij gering, hetgeen samenhangt met het bedrijfstypej door de overheersende plaats welke grasland en rundvee innemen, komen in Heino minder sterke seizoerischommelingen in de arbeidsdrukte voor dan in.gebieden met meer akkerbouw.

§ 4 . A r b e i d s ' b e h o e f t e, - a a n b o d e n - e f f e c t Onder de arbeidsbehoefte van een bedrijf wórdt verstaan de arbeid, nodig voor het verrichten der werkzaamheden. Het aantal werkelijke uren arbeidj dat aan de verzorging van bijv, een b.spaald aan-fcal melkkoeien of een ha rogge wordt besteed,kan van bedrijf tot bedrijf sterk uiteen-lopen,. Om nu de verschillende bedrijven of groepen van bedrijven met elkaar te kunnen vergelijken, wordt voor al"!"e bedrijven uitgegaan van dezelfde arbeidsnormen, gebaseerd op het bedrijf van + 10 ha, waar de arbeid doelmatig en rationeel wordt aangewend. Deze arbeidsnormen worden tot standaard verheven en aldus wordt voor elke groep van bedrij-ven het totaal der te verrichten werkzaamheden uitgedrukt in standaard-uren. Dit betekent niet, dat elk bedrijf, met name het kleine bedrijf, aan deze normen kan voldoen. De bedoeling is sleohts een beeld te ver-krijgen van de gestandaardiseerde hoeveelheid arbeid, die per bedrijf wordt verricht,

(16)

Tenslotte kan de totale arbeidsbehoefte por bedrijf ( de hoeveel-heid verrichte arbeid, uitgedrukt in standaarduren) worden betrokken op het arbeidsaanbod per bedrijf (het aantal werkzame volwaardige arbeidskrachten),. Aldus vindt men het arbeidseffect, d,w,z, het. aantal standaarduren, dat op het gemiddelde bedrijf per voliffasirdige arbeids-kracht wordt geleverd. Aangezien uit andere onderzoekingen bleek, dat het arbeidsinkomen per standaarduur op bedrijven van hetzelfde type niet sterk uiteenloopt, kan. het arbeidseffect tevens worden beschouwd als een maatstaf vcor het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht. Een der belangrijkste voordelen van deze berekeningsmethode is, dat sodoen'.o een oordeel kan worden gevormd over het verschil in

arbeidseffeot bunsen de •verschillende grootteklassen«, In het kader van dit summiere onderzoek, kon voor Heine wel het arbeidsaanbod,

niet echter de arbeidsbehoefte gedetailleerd per grootteklasse worden berekend. Met behulp van enige belangrijke gegevens, welke wel per grootteklasse bekend zijn en van de resultaten van overeenkomstige meer gedetailleerde onderzoekingen, kan van de arbeidsbehoefte per groottekl'asse toch zeker een betrouwbare schatting worden gemaakt. De hierna volgende cijfers betreffende de arbeidsbehoefte en het daarvan afhankelijke arbeidseffect moeten dus in dit licht worden bezien.

Allereerst geeft tabel 10 een overzicht van de drie genoemde grootheden, waarbij ter vergelijking de overeenkomstige cijfers van drie aangrenzende Overijselse gebieden worden vermeld.

Tabel 10

ARBEIDS6£HCEFTE„ .»AJW6CD EN EFFECT

(Hotteklassen Gebieden Heino 1 - 5 ha 5 - 1 0 ha 1 0 - 2 0 h a > 2 0 ha Totaal > 1 ha 0/erijsels weidegebied 1 zand- en veengeb... " zandgebied Arbeidsbehoefte Der bedriif per ha

in standaarduren 1,650 3,980 6,5«) 10,090 '•1,574 i l « 4,575 4.291 600 540 475 425 " 491 452 552 520 Arbeidsaanbod 'per bedrijf per 100 ha

in v,a»k„ 1,11 1,79 2,39 3y53 1,90 1»7 1,6 1,7 40,3 24,0 17,3 14,9 20,7 18,1 19,6 20,3 ha per v=a,k. 2,5 4,2 5,8 6,7

M

5,5

M

4,9 Arbeids-effect ins„Uo per v.a.k. 1.490 2,250 2,740 2,910 2.367 2.492 2.815 2,560 Gemidd. bedr. gr in ha 2,7 7,5 14,0 25,9 9,4 9,2 8,3 8,2

Vergelijkt men Heino met de omliggende gebieden, dan blijkt het arbeidseffect in Heino iets lager te zijn dan in het weide-' en het zandgebied en veel lager dan. in het N,Oostelijk zand- en veengebied»

(17)

1 5

-De oorzaak ligt deels bij het bedrijfsplan, want de arbeidsbehoefte per ha ligt in Heino lager dan in de zand- en veengebieden,. Dit wordt slechts voor een gering gedeelte verklaard door de hogere gemiddelde bedrijfsgrcotte in Heino, Evenals uit andere onderzoekingen blijkt ook in Heino de belangrijkste oorzaak van het lagere arbeidseffect te schuilen in het te grote arbeidsaanbod. Men kan ook zeggen s het

grotere arbeidsaanbod, waardoor per arbeidskracht een kleinere opper-vlakte grond ter beschikking staat, wordt niet gecompenseerd door een

intensiever bedrijfsplan, hetgeen tot uiting komt in een laag arbeids-effect»

Verdar-j bestudering van de cijfers der diverse grootteklassen leert, dat do bodem op de kleinere bedrijven intensiever wordt ge-bruikt dan op ie grote bedrijven. Daartegenover staat echter een arbeidsaanbod cp de kleinere bedrijven van 2 tot 3 maal zoveel beidskrachten per 100 he. Op de bedrijven >10 ha beschikt don ar-beidskracht over 6 à 7 ha; op de kleinste bedrijven echter slechts over 2-g hac Deze laatste bereiken dan ook slechts een zeer1 laag

arbeidseffect als gevolg van het feit dat het intensievere productie-plan niet gelijke tred houdt met de verhoudingsgewijs zwaardere ar-beidsbezetting.

Het arbeidseffect, dat op de grotere bedrijven wordt bereikt, is niet ongunstig, In vergelijking met vele andere zandgebieden is ook op deze grote bedrijven het arbeidsaanbod vrij hoog>maar daar staat oen voor deze bedrijfsgrootte vrij intensief productieplan tegenover.

Hoewel het te hoge arbeidsaanbod in het algemeen een belangrijke oorzaak is van het vrij lage arbeidseffect, moet voor de zeer ongun-stige plaats van de kleinste bedrijven de schuld ook aan de

arbeids-behoeftekant worden gezocht ofwel meer concreet, bij het bedrijfstype. Het arbeidsaanbod immers kan op de kleinste bedrijven moeilijk beneden het gezinsminimum van ruim één volwaardige arbeidskracht dalen., Dat deze kleinste bedrijven de grote bedrijven volgen in hun drang zoveel mogelijk grasland en rundvee te houden met een zekere verwaarlozing van de overige mogelijkheden van het gemengde bedrijf, brengt deze kleinere bedrijven in ongunstige positie. Het eenzijdige weidebedrijf biedt immers minder mogelijkheden.tot een intensief bodemgebruik met aanvulling van varkens- en kippenhouderij. Terwijl in andore gebieden de kleinste bedrijven op deze wijze een arbeidsbehoefte van 700 of

meer standaarduren per ha bereiken, komt men in Heino slechts tot + 600 standaarduren. Het zou voor deze kleine bedrijven derhalve

gewenst zijn in overleg met de Rijkalandbouwvoorlichtingsdienst na te gaan, of het mogelijk is, over te schakelen op een ander

productie-plan, dat meer geschikt is om de beschikbare arbeidskrachten productief te maken.

(18)

§ 5 » P r o d u c t i e - o m s t a n d i g h e d e n

Het p r o d u c t i e p l a n wordt i n de landbouw evenals i n andere b e d r i j f s

-takken o p g e s t e l d en g e l e i d door de ondernemer, Bij deze arbeid kan

de boer e c h t e r n i e t w i P e k a u r i g t e werk gaan; h i j i s voor een groot

deel. a f h a n k e l i j k van heersende omstandigheden, waaraan h i j z e l f vaak

weinig kan v e r a n d e r e n .

Als zodanig noemen w i j ;

a, de physische omstandigheden, z o a l s de grond, de w a t e r s t a a t k u n d i g e

t o e s t a n d - de o n t s l u i t i n g en de v e r k a v e l i n g der b e d r i j v e n ;

b , de g r o o t t e der b e d r i j v e n ;

o, de j u r i d i s c h e vorm van het grondgebruik;

d,. de f i n a n c i è r e t o e s t a n d der b e d r i j v e n ;

e . de aard en ".nsxelling van de groep;

.f, h e t o n t w i k k e l i n g s p e i l der b e v o l k i n g .

B i j e l k dezer omstandigheden zal k o r t worden s t i l g e s t a a n , om t e

z i e n of z i j op een of andere wijze een' belemmering vormen voor een

gezonde ontwikkeling van de landbouw in Heino.

ad a) De bodemgesteldheid kwam r e e d s t e r sprake i n § 2<, Wat de

w a t e r s t a a t k u n d i g e t o e s t a n d b e t r e f t : h e t ÏÏ.W, van de gemeente v a l t

onder de P o l d e r Sekdoorn, het Westen onder het Lieder en Molenbroek.

De o n t w a t e r i n g i s i n de w i n t e r en i n het v o o r j a a r n i e t s t e e d s voldoende,

t e r w i j l in de Sekdoornpolder i n de zomer t o c h nog v e r d r o g i n g s v e r s c h i j n

-s e l e n optreden. Enige v e r b e t e r i n g der ontwatering i -s mogelijk ook

zonder gevaar voor een w a t e r t e k o r t i n het Oosten van de gemeente, In

het algemeen g e l d t ook voor v e r s c h i l l e n d e delen i n h e t Oosten van de

gemeente, dat v e r b e t e r i n g van het onderhoud der s l o t e n voor een- s n e l l e r e

a f v o e r van het w i n t e r w a t e r g u n s t i g zou z i j n , V e r d r o g i n g s v e r s c h i j n s e l e n

i n de zomer doen z i c h s l e c h t s weinig voor.

Kan de w a t e r s t a a t k u n d i g e t o e s t a n d v r i j g u n s t i g worden genoemd,

zeker i s d i t het geval met de verkaveling', De oude esgronden, e l d e r s

vaak s t e r k v e r s n i p p e r d , l i g g e n i n Heino i n b e h o o r l i j k e k a v e l s . Ook

op de ontginningsgronden z o a l s de Veldhoek, i s de v e r k a v e l i n g v r i j

g u n s t i g , t e r w i j l t e n s l o t t e i n h e t Westen van de gemeente i n het a l

-gemeen grote rechthoekige k a v e l s voorkomen« Wegens h e t v e r s c h i l i n

grondsoort en de spaarzame bewoning van de w e s t e l i j k e gronden hebben

v e l e b e d r i j v e n e l d e r s in de gemeente h i e r weilanden i n gebruik, welke

z i j overigens om hun goede k w a l i t e i t n i e t graag zouden w i l l e n miasen.

Aliœn de a f s t a n d vormt h i e r e n i g bezwaar. 'Omtrent a a n t a l en g r o o t t e

der kavels, s t a a n o i j f e r s t e r beschikking u i t de l a n d b o u w t e l l i n g 1950 I«

Van de 297 b e d r i j v e n >1 ha b e s t a a n 179 b e d r i j v e n (60$) u i t 1 of 2 k a v e l s ,

111 hebben 3 t o t 5 k a v e l s en s l e c h t s 7 b e d r i j v e n hebben 6 t o t 8 k a v e l s .

Dit b e t e k e n t gemiddeld 2,3 k a v e l s p e r b e d r i j f b i j een gemiddelde k a v e l

-g r o o t t e van 4&-gt;0 ha. Ver-geleken met andere zand-gebieden waar de b e d r i j v e n

gemiddeld u i t 5 of meer k a v e l s b e s t a a n van gemiddeld nog n i e t één ha

g r o o t , moet de v e r k a v e l i n g i n Heino zeer g u n s t i g worden genoemd.

Ook de o n t s l u i t i n g i s i n het algemeen zeker voldoende, zodat

wat b e t r e f t de physische omstandigheden i n Heino n i e t van knelpunten

voor de landbouw kan worden gesproken,

(19)

17

-ad ID) DQ grootte der bedrijven

In do zand- en ook de rivierkleigebieden in Nederland vormt de grootte der bedrijven vaak een zeer moeilijk punt,, De oorzaak ligt in de zeer beperkte mogelijkheid om cultuurgrond aan te winnen, terwijl daartegenover een groot animo onder de boerenbevolking bestaat het bedrijf te continueren of nieuwe bedrijven te stichten,, Tabel 11 laat zien hoe in de2e do toestand was en is in Heino*

Tabel il

ONTWIKKELIïR VAN HET AAM'AL EU DE GROOTTE DER BÏÏDRIJVM >} HA

J a r e n

I9IO

I92I

I93O

1947

I95O

A

1 - 5 ha

IO5

101

101

93

92

a n t a 1

5 - 10 na

62

81

90

93

105

b e d :• i

10-20 ha

55

61

69

72

69

j v e n

>20 ha

31

25

24

32

30

Oppervlakte

c u l t u u r

-t o -t a a l &g-t; l ba grond

254

269

285

29O

296

2

5

290

2.540

2,732

2,773

Gemidd.

b e d r i j i

g r o o t t e

8,5

8,9

9,4

9 , 4

Het totaal aantal bedrijven ( > 1 ha) is sinds 1910 voortdurend

toegenomen, zij het in mindere mate dan de oppervlakte cultuurgrond, •• zodat do gemiddelde grootte deaer bedrijven met + 1 ha van Qj? tot

bijna 9Üf ^a is gegroeid. Deze bedri jfsvergroting*~bl ijkt ook uit de

afneming van het aantal bedrijven van 1 •- 5 ha en de voortdurende toeneming van het aantal in de middelgrote groepen.

In de vergelijking met de Nederlandse zandgronden in het algemeen, waar de gemiddelde bedrijfsgrootte + 8 ha is en waar ruim 40$ van

het aantal bedrijven in de groep van 1 - 5 b-a valt, kan de toestand in

Heino niet ongunstig worden, genoemde Ook in het Overijselse zandgebied is 40$ der bedrijven kleiner dan 5 ha bij een gemiddelde grootte van

nog geen 8 ha. Deze relatief gunstige positie neemt echter niet weg, dat in Heino ongeveer 1/3 van het aantal bedrijven beneden de minimum-grens van + 6 ha valt,

ad c)""De juridische vorm van hot grondgebruik

Bij deze productie-omstandigheid behoeft niet lang te worden stilgestaan, daar ook op dit punt de verhoudingen in Haino vrij

gunstig liggen. Hoewel sinds 1910 het eigendomspercentage een weinig is teruggelopen, is nog altijd 72$ van de cultuurgrond eigendom van de gebruiker. Behalve enkele p&ohtbedrijven in het Oosten en Westen van de gemeente ligt in het N, Westen (de Hagen) nog grasland, dat

jaarlijks voor het inscharen van vee of voor hooiwinning wordt ver-pacht, Uit het oogpunt van een intensief gebruik van de grond is deze exploitatievorm vaak minder gewenst. Het zijn voornamelijk kleinero boeren die deze gronden pachten on aldus hun te smalle bestaans-basis trachten te verbreden.. Permanent gebruik van deze gronden zou deze kleine boeren grotere bedrijfszekerheid.verschaffen. Intussen is de kwaal van slechts zeer beperkte omvang.

(20)

ad d) De financiële toestand der bedrijven

Dat ook op financieel gebied knelpunten voor de ontwikkeling van de landbouw kunnen bestaan, wordt duidelijk als men bedenkt,

dat voor de nôodzakelijke intensivering en rationalisatie van het bedrijf vaak vrij grote investeringsbedragen nodig zijn. Hoewel kwantitetieve gegevens ter staving van deze mening ontbreken, is volgens ingewijden de toestand in Heino in deze niet ongunstig. Veruit da meeste 'bedrijven moeten in staat worden geacht, de

finan-ciële middelen nodig ter verbetering van het bedrijf, hetzij uit eigen middelen, hetzij i...it opgenomen crediet te kunnen financieren. Daar de meeaie boeren do grond in eigendom hebben, kunnen zij zo

nodig bij het opnemen van crediet zakelijke zekerheid stellen. De keerzi jde van dit vraagstuk wordt gevoxmd door het financieel inzicht en Ó.Ö ondernemiagsdurf der boeren en deze zijde is aanmerkelijk minder gunstig. Vooral de ouderen hebben vaak onvoldoende begrip van de betekenis van investeren. Voorlichting en- onderwijs op bedrijfs-economisch gebied kan daarom zeer nuttig zijn,

ad e) De aard en instelling van de groep

Nu in deze eeuw de sociale natuur van de mens meer in de belang-stel"1, ing is komen te staan, verbreidt zich ook de gedachte, dat de

mens bij zijn handelen voor een deel afhankelijk is van de aard en

opvattingen van de groep waarxn hij leeft en waarvan hij deel uitmaakt. Vooral bij de boerenbevolking en speciaal op de zandgronden is de beïnvloeding door de groep, vaak zelfs de groepsdwang,van grote betekenis ook bij het inrichten van het bedrijf, Ook in Heino ziet men een algemene bedrijfsstijl, wairvan slechts zeer weinigen af-wijken. De kleine bedrijven richten daarbij hun bedrijfsplan in over-eenkomstig dat der grotere bedrijven, ofschoon hun totaal verschillende omstandigheden een eigen bedrijfsstijl wenselijk maken.

Een zelfs oppervlakkige analyse van het groepskarakter is in dit kader niet mogelijk. Er kan echter worden opgemerkt, dat de gehecht-heid aan vanouds bewandelde wegen de Heinose boerenbevolking niet vreemd is. Daarnaast staat, dat men niet individualistisch is inge-steld. Door de vrij algemene aansluiting bij standsorganisaties en coöperaties werd aan de meer vooruitstrevende elementen de gelegen-heid geboden, de gehele groep mee te trekken in nieuwe banen, zodat de huidige bedrijfsvoering van de Heinose boeren ten dele zeker is aangepast aan de eisen van de tijd. Het nuttig effect van het streven dezer verenigingen zou echter nog aanzienlijk groter kunnen zijn, indien door de individuele leden meer initiatief werd getoond,

ad f) Het ontwikkelingspeil der bevolking

In vele opzichten sluit dit punt nauw aan bij het vorige. Ook hier kan worden gezegd, dat de traditionele instelling der boeren de drang naar grotere ontwikkeling niet heeft bevorderd. Maar het werk van de Voorlichtingsdienst kon aansluiten bij het streven van de boerenorga-nisaties en -verenigingen, om de kennis van hun leden betreffende nieuwe wegen en mogelijkheden in de landbouw te vergroten.

(21)

- 19

•-In het bijzonder moet hier het landbouwonderwijs worden genoemd, In Heirto is een Lagere -Landbouwschool van de Overijselse Maatschappij van Landbouw} voor de Katholieken is er een Lagere Landbouwschool te

Boerhaar (gemeente Wijhe) terwijl dezen daarenboven een Landbouwwinter-school hebben in Haalte. Verder worden er voldoende algemene en ook

speciale 'landbouwoursuss-enin Heino gegeven om het volgen van onderwijs gemakkelijk te maken. Enig voortgezet onderwijs wordt door de jongens, die op het boerenbedrijf blijven dan ook bijna steeds genoten. Het volgen van dagonderwijs aan de Lagere Landbouwschool of de Landbouw-winterschool is echter nog verre van algemeen. Het vaak gehoorde argui-ment, dat de arbeidskracht van deze jongens op het bedrijf niet kan worden gemist, lijkt overdreven. Een aansporing tot het volgen van landbouwdagonderwijs is in Heino zeker op zijn plaats. Men moet er echter voor waken, dat aldus de afvloeiing uit de landbouw wordt

belemmerd. Jongens die eenmaal landbouwonderwijs hebben genoten zullen immers moeilijker tot een ander beroep overgaan,

§ 6 , A, . H e t k l e i n e - b o e r e. n p r o b l e e m

Reeds werd gewezen op de zwakke zijde van de Heinose landbouw, te weten de vele te kleine bedrijven. Tevens werd daarbij opgemerkt, dat dit probleem verhoudingsgewijs in Heino minder omvangrijk is dan in vele andere zandgemeenten, ook in Overijsel. De ongunstige positie der kleine bedrijven kwam vooral tot uiting in hun lage arbeidseffect.

Voor de oplossing van dit vraagstuk valt vooreerst de aandacht

op.de mogelijkheden van rationalisatie en intensivering. Rationalisatie, in de tegenwoordige tijd zozeer gepropageerd voor de gehele Nederlandse productie, is ook voor de landbouw zeer belangrijk/. Behalve op

enkele zeer goed geleide bedrijven kan in Heino door toepassing van

rationele productiemethoden de productiviteit nog aanzienlijk wórden opgevoerd of kunnen bij gelijkblijvende productie, de kosten worden verlaagd. Dit geldt zowel voor grote als voor kleine bedrijven. Spe-ciaal kan worden gedacht aan het productieniveau van het rundvee, aan een meer verantwoorde winning en conservering van veevoeder, aan een verkleining van het aantal aanwezige arbeidskrachten op vele be-drijven en tenslotte aan een hierop aansluitend rationeel gebruik van machines.

Voor intensivering komen vooral de kleine bedrijven in aanmerking. Anderzijds hebben deze bedrijven reeds een meer intensief productieplan dan de grotere, zodat nog verdergaande intensivering vaak moeilijk zal zijn, vooral in het kader va* het heersende bedrijfsplan. Het verdient overweging door een verder onderzoek na te gaan, of overschakeling op een ander bedrijfstype, waarbij speciaal de varkens- en kippenhouderij meer op de voorgrond treden, gewenst is.

Door intensivering, gepaard aan rationalisatie, kan het arbeids-effect en de rentabiliteit zodanig worden verhoogd, dat op niet al te kleine bedrijven' de gebruikte productiefactoren, met name de arbeid, behoorlijk worden beloond. Op de kleinste bedrijven echter - beneden de grens van + 6 ha - zal deze vooruitgang altijd nog slechts van

(22)

beperkte betekenis kunnen zijn. Een afdoende oplossing zou voor deze groep van bedrijven dan ook alleen kunnen worden gevonden in een sanering van de bedrijfsgrootte. In Heino zijn 152 bedrijven kleiner dan 6 ha, waarvan er naar schatting 100 toebehoren aan gebruikers met hun hoofdberoep in de landbouw; deze 100 bedrijven hebben tezamen + 300 ha cultuurgrond in gebruik. Vergroting van deze bedrijven tot o" ha zou dus 300 ha cultuurgrond vereisen, een oppervlakte welke in Heino door ontginning niet kan worden gevonden. Theoretisch is het mogelijk, dat er grond vrijkomt bij emigratie van boeren naar de N.O.Polder of naar het buitenland. Deze emigratie is echter in Heino van onbetekenende omvang - van 1949 tot 1952 vertrokken 5 agrarische beroepspersonen - terwijl er daarenboven steeds voldoende candidaten 'zijn om het bedrijf voort te zetten. Tenslotte is bij andere onderzoe-kingen gebleken, dat er onder de zoons van deze kleinste bedrijven betrekkelijk weinig animo bestaat deze bedrijven van hun vader over te nemen* Of dit in Heino het geval is, kon niet worden nagegaan, maar ook dan staan er voldoende zoons van grotere boeren klaar, die de

eventueel vrijkomende kleine bedrijven willen overnemen. Zonder in-grijpende maatregelen van overheidswege zal dit vraagstuk dan ook moeilijk zijn op te lossen.

B. H e t j o n g e - b o e r e n z o o n s v r a a g s t u k Bvenals het kleine-boerenvraagstuk is dat van de jonge boeren-zoons een uitvloeisel van het gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden van de cultuurgrond, terwijl het anderzijds voortkomt uit de grote

drang onder de boerenbevolking naar beroepscontinuïteit. De opvolgings-mogelijkheden voor de in de landbouw werkzame boerenzoons kunnen worden uitgedrukt in het generatiedrukcijfer. Er wordt hierbij verondersteld, dat de in de landbouw werkzame zoons binnen ten minste 15 'jaar

zelfstandig bedrijfshoofd will en worden. Van de bedrijfshoofden in de landbouw is bekend, dat zij hun functie gemiddeld 30-35 jaar lang blijven uitoefenen. Jaarlijks zal dus 1/33 van het totaal aantal bedrijven voor opvolging vrijkomen. De generatiedruk is gelijk aan . 1/15 van het aantal zoons in de landbouw werkzaam, gedeeld door 1/33 van het totaal aantal bedrijven > 1 ha. Onder de bedrijven <1.ha zullen er wel geen zijn welke nog een zoon op het bedrijf houden. Het aantal in de landbouw werkzame zoons wordt ontleend aan de Volks-en 'beroepstelling 1947» waar voor Heino 151 op het ouderlijk bedrijf werkende zoons worden vermeld. Dit cijfer wordt met 20$-!-.' verhoogd om

aldus rekening te houden met de boerenzoons, die op andere bedrijven werken en die later ook zelfstandig willen worden. Het aantal in de landbouw werkzame boerenzoons wordt aldus + 180,

l) Dit percentage werd ontleend aan verschillende door het L.E.I, ingestelde enquêtes.

(23)

21

-Daar het aantal landbouwbedrijven in Heino 296 bedraagt

A

*

180

. , .. , . 12 =

1

»34. Dit betekent dus, dat

is de generatie druk: J_ '

33 x 296

er per 100 vrijkomende bedrijven 134 candidaat-opvolgers zijn.

1/4 deel ofwel + 45 van de 180 in de landbouw werkzame zoons

zul-len dus in de periode 1947 - 1962 geen bedrijf kunnen krijgen.

Evenals bij het kleine-boerenvraagstuk geldt hier, dat het

probleem in Heino minder ernstig ligt dan in vele andere

zandge-bieden maar dat, met dit te constateren, de moeilijkheden voor de

betrokkenen in Heino niet zijn opgelost.

Als redenen waarom op vele bedrijven meerdere zoons in de

landbouw blijven, moeten speciaal worden genoemd: de gehechtheid

aan het beroep, nog.versterkt door de onbekendheid met andere

be-roepen $ de grote (zij het vaak stille) aandrang van de ouders,

die bij afvloeiing een sociale daling van hun zoons vrezen en die

anderzijds zeer gesteld zijn op de hulp van de zoon in het bedrijf;

het feit, dat men zich bij het verlaten der lagere school

onvol-doende realiseert, of de landbouw wel toekomst heeft te bieden.

Het gevolg hiervan is, dat velen op latere leeftijd gaan

inzien, dat zij geen bedrijf zullen kunnen krijgen en dan alsnog

een beroep buiten de landbouw zoeken. Als ongeschoolden lopen zy

dan bijzonder groot gevaar in de laagste sociale klassen terecht

te komen. Omscholingscursussen kunnen hier soms uitkomst bieden.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid te emigreren. Worden geen van

deze oplossingen gekozen, dan komt het tenslotte vaak hierop neer,

dat meerdere broers (ongehuwd) op het bedrijf van de vader blijven.

Br zijn gelukkig aanwijzingen, dat de toestand na de oorlog

aan-merkelijk verbetert en dat met name de technische school en de

M.U.L.O. meer jongens aantrekken uit de boerenstand.

In deze paragraaf werd gewezen op rationalisatie,

inten-sivering, emigratie en verantwoorde beroepskeuze als gehele of

gedeeltelijke oplossingen van het kleine-boeren- en het jonge

boerenzoonsvraagstuk. Hoewel het de boer zelf is, die moet

rationali-seren, intensiveren, emigreren en die zijn zoon behulpzaam moet

zijn bij het kiezen van aenberoep, zou het onjuist zijn het

be-wandelen dezer wegen volledig aan het initiatief der betrokkenen

over te laten. De landbouwvoorlichtingsdienst, de

landbouworgani-saties en het landbouwonderwijs en meerdere gemeentelijke en

kerke-lijke instanties kunnen de activiteit en de ontwikkeling der boeren

bevorderen en hen behulpzaam zijn bij het zoeken van de juiste wegen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze aanpak zou de maatschappelijke onderbouwing en legitimiteit van het beheer kunnen versterken door: (1) te beginnen met een diversiteit van beheeropties te koppelen aan

Lastly, the remedial actions would call upon institutions of higher learning in South Africa to pursue intentionally and very vigorously internationalisation

Saam met haar eggenoot het sy die spanningsvolle maande gedurende die Anglo-Boereoorlog (1899-1902) deurgemaak. Na die vre d e slu itin g in 1902, toe haar gesondheid

Het leek voorts een aardige gedachte om in dit nummer tevens een aantal van de in ver- band met de herdenking verschenen publikaties over Oranje gezamenlijk (en

“Wij meten niet of nauwelijks zelf in het veld, maar verzamelen vooral heel veel data, ook van andere kennisinstituten, zoals de jaarlijkse Landbouwtelling van het CBS, die

Na het ei verlaten te hebben, begeeft de rups zich in de meeste gevallen naar de kelkholte van een vrucht, waar hij zich in de ring-... Vruchtbeschadiging door rupsen van Pammene

In totaal werden 310 monsters denaturatiemiddelen onderzocht. Tabel II Oe identiteit van de gebruikte denaturatiemiddelen.. De resultaten hiervan worden in Ta bel IV

Visser: ‘Je kunt er de problemen, gekoppeld aan de unieke bedrijven en hun omgeving, in hun context mee bekijken.’ Tijdens een sessie over een geitenbedrijf met horeca en een