• No results found

Semantiek 1

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Semantiek 1"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Semantiek 1

college 11 Jan Koster

(2)

Opgave 10.2

a. (x: D(x)) H(l,x)

b. (x: D(x)) N(x,l)

c. (x: D(x)) (y: P(y)) N(x,y))

d. (x: P(x)) S(x,h)

e. (x: D(x)) K(x,m)

f. (x: D(x)) (K(x,m)  N(x, l))

g. (x: P(x)) S(x,h)

h. (x: D(x)) S(x,l)

(3)

Opgave 10.4

[F (l, e)  F (l, i )]M3 =1 desda [F (l, e)]M3

= 1 en/of [F (l, i )]M3 = 1

[F (l, e) e F (l, i )]M3 =1 desda óf [F (l, e)]M3 = 1 óf [F (l, i )]M3 = 1

[S (l, d )  F (l, e)]M3 =1 desda [[S (l, d) ]M3

= 1 en [F (l, e)]M3 = 0]

[L (g, i )  F (g, i )]M3 =1 desda [[L (g, i) ]M3

= 1 en [F (g, i) ] M3 = 0 ]

(4)

Vandaag

Vorige keer: inleiding in de formele semantiek

Vandaag: voortzetting inleiding in de

formele semantiek (betekenispostulaten, restricties op kwantoren, tweede-orde

logica, sterk/zwak, monotonie, intensiona- liteit en modaliteit)

Overslaan: 10.8.3 en 10.9.3

(5)

Betekenispostulaten

Weergave van lexicale betekenisrelaties d.m.v. logische formules met kwantoren en connectieven

Voorbeeld hyponymie:

x(HOND(x)  DIER(x))

Hoofdletters: metataal. Niet wezenlijk

anders dan weergave met kenmerken of woordenboekinformatie

(6)

Antonymie en conversen

Antonymie:

x(DOOD(x)  LEVEND(x))

Conversen:

xy(OUDER(x,y)  KIND(y,x))

(7)

Synonymie

x(PILSJE(x)  BIERTJE(x))

x(BIERTJE(x)  PILSJE(x))

x(PILSJE(x)  BIERTJE(x))

(8)

Restricties op kwantoren (1)

De meeste studenten lazen een boek a. De meeste x (S(x)  L(x,b))

b. De meeste x (S(x)  L(x,B))

Probleem: niet correct omdat ten onrechte gekwantificeerd wordt over alle individuen in domein

(9)

Isomorfieprobleem

Probleem: geen uniforme vertaling NP in:

[NPRob] is een harde werker H(r)

[NPEén student] is een harde werker (x) (S(x)  H(x))

[NPAlle studenten] zijn harde werkers (x) (S(x)  H(x))

(10)

Restricties op kwantificatie (2)

Alle studenten zijn harde werkers

(x: S(x)) H(x)

i.p.v. (x) (S(x)  H(x))

Eén student is een harde werker

(x: S(x)) H(x)

i.p.v. (x) (S(x)  H(x))

(11)

Restricties op kwantificatie (3)

In natuurlijke taal komt alleen

kwantificatie-met-restrictie voor, dus a. en niet b.:

a. (x: S(x)) H(x)

b. (x) (S(x)  H(x))

Lidwoord of (on)bepaald telwoord

(kwantor) plus zelfstandig naamwoord (restrictie)

(12)

Restricties op kwantificatie (4)

Alle jongens (restrictie: domein waarover gekwantificeerd wordt: verzameling

jongens)

Eén meisje

Sommige boeken

De bomen

Etc.

(13)

Restricties op kwantificatie (5)

Iedereen vertrok

Wat is de restrictie? P = persoon:

(x: P(x)) V(x)

Restrictie “pragmatisch” geïnterpreteerd:

Alle Amerikanen wonnen een medaille

(14)

Vraagwoorden: quasi- kwantificatie

Welke jongen vertrok (Welke x: J(x)) V(x)

Wie vertrok? (P = persoon) (Welke x: P(x)) V(x)

(15)

Gegeneraliseerde kwantoren (1)

Uniforme behandeling van kwantoren in tweede-orde logica

Kwantoren gezien als relaties tussen

verzamelingen (termen zijn verzamelingen i.p.v individuen)

Namen als Jan niet gezien als individuele constanten maar als verzameling

eigenschappen (“set of sets”)

(16)

Eerste-orde logica

Z = zong en j = Jan in:

Jan zong

[Z(j)]M1 = 1 desda [j]M1 Є [Z]M1

De zin Jan zong is waar dan en slechts dan als de extensie van Jan een element is van de verzameling gedefinieerd door zong in model M1

(17)

Tweede-orde logica

Jan gedefinieerd niet als individuele constante maar als de verzameling eigenschappen van Jan

a. Jan(zong)

b. [Jan(zong)]M1 = 1 desda [zong]M1 Є [Jan] M1

Zin is waar desda verzameling

gedefinieerd door zong element is van de verzameling eigenschappen van Jan

(18)

“De meeste”

De meeste studenten zijn harde werkers

De meeste (A, B) = 1 desda |A  B| > |A – B|

De meeste A’s zijn B’s is waar desda de

cardinaliteit van de verzameling van dingen die zowel element van A als B zijn groter is dan de cardinaliteit van de verzameling dingen die

element van A zijn maar geen element van B

(19)

“Alle” en “sommige”

Alle (A, B) = 1 desda A  B

Alle A’s zijn B’s is waar desda verzameling A een deelverzameling van B is

Sommige (A, B) = 1 desda A  B  

Sommige A’s zijn B’s is waar desda als de verzameling dingen die zowel element van A als B zijn niet leeg is

(20)

“Geen” en “minder dan 7”

Geen (A, B) = 1 desda A  B = 

Geen A’s zijn B’s is waar desda de

verzameling dingen zie zowel element van A als B zijn leeg is

Minder dan 7 (A, B) = 1 desda |A  B| < 7

Minder dan 7 A’s zijn B’s is waar desda de cardinaliteit van de verzameling dingen die zowel element van A als van B zijn kleiner is dan 7

(21)

Het onderscheid sterk-zwak

Gaat terug op Milsark (1977) om

onderscheid aan te duiden tussen NP’s die wel en NP’s die niet in existentiële zinnen kunnen optreden (zinnen met “er”):

Er is iemand in de gang (zwak)

*Er is elke jongen in de gang (sterk)

(22)

Hoe sterk-zwak te definiëren?

Keenan (1987): d.m.v. symmetrie

Sterk: asymmetrisch; zwak: symmetrisch

Asymmetrisch: bv. “alle” en “de meeste”

Alle jongens zijn harde werkers  >

Alle harde werkers zijn jongens

Symmetrisch: bv. “sommige” en “twee”

Sommige jongens zijn harde werkers = >

Sommige harde werkers zijn jongens

(23)

Negatief-polaire uitdrukkingen (1)

Niemand heeft ook maar iets gezien

*Jan heeft ook maar iets gedaan

Het hoeft niet

*Het hoeft wel

Het kon hem nooit ene moer schelen

*Het kon hem altijd ene moer schelen

(24)

Negatief-polaire uitdrukkingen (2)

Honderden in taal als Nederlands

Komen alleen voor in bepaalde contexten

Aanvankelijke dacht men: alleen in

negatieve contexten, van daar de naam

Blijkt niet helemaal te kloppen

(25)

In welke contexten?

Niet simpelweg negatief:

Weinig mensen hebben ook maar iets gedaan

*Veel mensen hebben ook maar iets gedaan

Hij heeft zelden ook maar iets gedaan

(26)

Wat hebben contexten gemeen?

Ladusaw (1979): het zijn monotone dalers

Monotonie beschrijft entailment-patronen tussen verzamelingen en deelverzamelingen

Monotoon stijgen: entailment van deelverzameling naar verzameling

Monotoon dalen: entailment van verzameling naar deelverzameling

(27)

Voorbeelden monotoon stijgen

“Lezen” is verzameling (groot) en “boeken lezen” is deelverzameling (klein)

Monotone stijgers: bv. “alle”

Alle mensen lezen boeken = >

Alle mensen lezen

(28)

Voorbeelden monotoon dalen

Montone dalers: bv. “geen”, “weinig”

Geen/weinig mensen lezen boeken >

Geen/weinig mensen lezen

Geen/weinig mensen lezen = >

Geen/weinig mensen lezen boeken

(29)

Negatief-polaire uitdrukkingen

Ontdekking van William Ladusaw: NPU’s komen alleen voor in de context van

monotone dalers, zoals “geen” en “weinig”

Dus geen kwestie van negativiteit, maar van de entailment-eigenschappen van operatoren (zoals kwantoren)

(30)

Intensionaliteit (1)

Intensionaliteit (met “s”) vaak verward met intentionaliteit (met “t”)

Intentionaliteit (met “t”) heeft te maken met bedoelingen en het feit dat mentale toestanden op iets betrekking hebben

Intensionaliteit (met “s”) heeft betrekking op relatie tussen taalgebruikers en zinnen (wijze/mate van commitment aan

waarheid)

(31)

Intensionaliteit (2)

Taalgebruikers drukken altijd expliciet of impliciet hun relatie tot het al dan niet waar zijn van zinnen uit

Expliciet: met werkwoorden die

propositionele attitudes uitdrukken, tijd, aspect, modale werkwoorden, adverbia, etc.

(32)

Propositionele attitudes

Ik hoop

Ik denk

Ik vermoed

Ik weet zeker

Ik neem aan etc.

dat het regent

(33)

Impliciet

Het regent

Eigenlijk zoiets als:

Hierbij beweer ik dat het regent

Formele semantiek abstraheerde in eerste instantie van propositionele attitudes en modaliteiten en was daardoor weinig

realistisch

(34)

Opaciteit

Eigenschap van zinnen met propositionele attitudes

Ik geloof dat het regent

Zin kan waar of onwaar zijn, ongeacht de vraag of het waar of onwaar is dat het

regent

(35)

Intensionele logica’s

Geleidelijk aan heeft men de klassieke logica wat uitgebreid met modaliteiten

Bekendste voorbeelden: modale logica (“mogelijk”, “noodzakelijk”), deontische logica (“verplicht”, “toegestaan”),

tijdslogica

(36)

Modale logica

Extra operatoren:

 = “het is noodzakelijk dat ”

  = “het is mogelijk dat ”

Kripke-semantiek:

noodzakelijk: waar in alle mogelijke werelden

mogelijk: waar in sommige mogelijke werelden

(37)

Kripke-semantiek (vervolg)

Intensie van NP: functie van mogelijke werelden naar individuen

Intensie van VP: functie van mogelijke werelden naar verzamelingen van

individuen (eigenschappen)

Intensie van zinnen: functie van mogelijke werelden naar waarheidswaarden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 iedere apotheker moest de voorgeschreven simplicia op voorraad hebben..  lijst van simplicia in

ervaring, intentie, gedrag, cognitieve en affectieve risicoperceptie, vertrouwen, waargenomen nut, waargenomen gebruiksgemak, en waargenomen gedragscontrole jegens elektronische

Implicatuur: ik heb ze niet allen gezien (strikt logisch gezien ook waar als je ze allemaal gezien hebt, maar dat

 Frege: zinnen verwijzen naar een waarheidswaarde!.  Een zin is waar

 Parafrases geven niet per se noodzakelijke kennis over onze conceptuele vermogens maar toevallige kennis van de wereld..  Voorbeeld: pork = [MEAT

denotationele semantiek): koppeling van uitdrukkingen aan elementen van de..

 Globale kritiek op formele semantiek is juist: betekenis in natuurlijke taal geen rechtstreekse relatie tussen taaluitdruk- kingen en werkelijkheid.  Voor semantiek van

3de Bachelor Wiskunde Academiejaar 2018-2019 1ste semester, 30 januari 2019.. Oefeningen