Semantiek 1
college 12 Jan Koster
Vandaag
Vorige keer: voortzetting inleiding in de formele semantiek (betekenispostulaten, restricties op kwantoren, tweede-orde
logica, sterk/zwak, monotonie, intensiona- liteit en modaliteit)
Vandaag: cognitieve semantiek, metafoor, metonymie, polysemie, “mental spaces”
Overslaan: 11.7
Kritiek op formele semantiek (1)
Relatie tussen taal en werkelijkheid zonder tussenkomst van het brein
Formele structuren en vormen betekenen alleen iets dankzij interpretatie door het brein
Blijft zo bij vertaling naar verzamelings- theoretische objecten
Interpretatie geen onderdeel van formele taal zelf (probleem: oneindigie regressie)
Kritiek op formele semantiek (2)
Dankzij polysemie (zie voorbeeld met
“boek” en “Schubert) hebben formele talen en objecten onbeperkt aantal
interpretaties
Alle proposities in natuurlijke taal in intensionele context
Formele semantiek is extensioneel, met zeer geringe intensionele uitbreidingen (zoals modale logica)
Intensionaliteit (1)
Intensionaliteit (met “s”) vaak verward met intentionaliteit (met “t”)
Intentionaliteit (met “t”) heeft te maken met bedoelingen en het feit dat mentale toestanden op iets betrekking hebben
Intensionaliteit (met “s”) heeft betrekking op relatie tussen taalgebruikers en zinnen (wijze/mate van commitment aan
waarheid)
Intensionaliteit (2)
Taalgebruikers drukken altijd expliciet of impliciet hun relatie tot het al dan niet waar zijn van zinnen uit
Expliciet: met werkwoorden die
propositionele attitudes uitdrukken, tijd, aspect, modale werkwoorden, adverbia, etc.
Propositionele attitudes
Ik hoop
Ik denk
Ik vermoed
Ik weet zeker
Ik neem aan etc.
dat het regent
Impliciet
Het regent
Eigenlijk zoiets als:
Hierbij beweer ik dat het regent
Formele semantiek abstraheerde in eerste instantie van propositionele attitudes en modaliteiten en was daardoor weinig
realistisch
Intensionele logica’s
Geleidelijk aan heeft men de klassieke logica wat uitgebreid met modaliteiten
Bekendste voorbeelden: modale logica (“mogelijk”, “noodzakelijk”), deontische logica (“verplicht”, “toegestaan”),
tijdslogica
Modale logica
Extra operatoren:
= “het is noodzakelijk dat ”
= “het is mogelijk dat ”
Kripke-semantiek:
noodzakelijk: waar in alle mogelijke werelden
mogelijk: waar in sommige mogelijke werelden
Mogelijke werelden als “mental spaces”
Ook wel situaties genoemd
In dit hoofdstuk: cognitieve benadering van mogelijke werelden, met
gebruikmaking van Gilles Fauconnier’s term “mental spaces”
Voorbeeld: Hij gelooft dat het regent
Mental spaces: 1) geloofswereld van de
“hij”, 2) wereld van de spreker
Cognitieve semantiek
Semantiek niet gebaseerd op
taalspecifieke kennis maar op algemene kennis en cognitieve capaciteiten
Door cognitieve semantici (en Saeed) ten onrechte geplaatst tegenover (meer
recente) ideeën van Jerry Fodor en Noam Chomsky
Chomsky’s Minimalisme benadrukt belang van “third factor principles”
vorm vs. functie?
Cognitieve semantici noemen zich graag functionalisten, als alternatief voor de
formalisten (zoals Chomsky)
Onjuiste voorstelling van zaken:
taaluitingen hebben zowel een vorm als een functie
Nog meer verwarring: boek suggereert ten onrechte dat modulariteit een eigenschap is van formalistische benaderingen
Modulariteit
Idee dat systemen uit subsystemen bestaan met min of meer autonome
structuur (cf. Geluidsinstallatië: CD-speler, versterker, boxen)
Extern: taalsysteem autonoom t.o.v.
andere cognitieve systemen (domein- specifiek)
Intern: taalsysteem bestaat uit autonome componenten: fonologie, morfologie,
syntaxis, semantiek
In werkelijkheid
gaat het om empirische vragen
Chomsky bepleit gedeeltelijk formele theorieën, maar veel daarvan zijn niet taal-specifiek
Dus niet extern-modulair (op Merge en
recursie na), maar dat sluit niet uit dat er autonome deelcomponenten zijn
Conclusie
Theorieën en hun deeltheorieën kunnen min of meer functionalistisch zijn en min of meer modulair (autonoom, domein-
specifiek) in alle mogelijke combinaties
Empirische kwestie en geen noodzakelijke verbanden als “functionalistisch, dus niet modulair”
Lakoff (1988) over
“objectivistische semantiek”
Betekenis gebaseerd op referentie en
waarheid (formele semantiek van vorige week)
Correspondentietheorie over waarheid (directe relatie taal-werkelijkheid)
Referentie is objectief (correcte manier om taal met werkelijkeheid te verbinden)
Lakoff’s relativisme
Verwerping correspondentietheorie van de waarheid
Geen toegang tot cognitie-onafhankelijke werkelijkheid
Structuur van de werkelijkheid (zoals weerspiegeld in de taal) is een product van de menselijke geest
Kritiek op Lakoff
Verwerping van de formele semantiek als realistisch model voor betekenis zegt niets over de correspondentietheorie van de
waarheid
Ook cognitief geïnterpreteerde structuren kunnen al dan niet corresponderen met de werkelijkheid (“realisme”)
Structuur van de werkelijkheid niet per se product van menselijke geest los van
Metafoor en metonymie
Reeds besproken in Poëtica van Aristoteles (4e eeuw voor Chr.)
Metafoor: beschrijvende term wordt
gekozen uit ander domein op basis van overeenkomst (“de voet van de berg”)
Metonymie: beschrijvende term wordt
gekozen op grond van andere betrekking dan overeenkomst (“dat broodje ham van tafel 4 heeft nog niet afgerekend”)
Opvattingen over metafoor
Klassieke opvatting: metaforen zijn
middelen die dienen ter verlevendiging van de stijl (“versiering”)
Romantische opvatting: alle taalgebruik is min of meer metaforisch, als uitdrukking van de menselijke verbeeldingskracht
Cognitieve semantiek: enigszins tussen deze twee opvattingen in
Kenmerken van de metafoor
Conventionaliteit: vast repertoire van een taal (bv. voet van een berg)
Systematisch: metaforen vormen
“families” (bv. lichaamsdelen om
onderdelen van objecten aan te duiden)
Asymmetrisch: he’s gone = he’s dead, maar niet he’s dead = he’s gone
Concreet/abstract: hun relatie ging bergafwaarts
“Life is a journey”
Lakoff en Turner (1989)
Giving the children a good start in life
He’s over the hill
Her career is at a standstill
They are embarking on a new career
He’s gone off the rails
Are you at cross-roads in your life?
Computervirussen
Fauconnier:
De computer is ge(des)ïnfecteerd
Het bestand is in quarantaine geplaatst
Je moet PC Doctor draaien
Lichaamsdelen
De voet van de berg
Het hoofd van de afdeling
De staart van het peloton
De monding van een rivier
De neus van het vliegtuig, je schoen
Het oog van een naald, orkaan
Het gezicht van de universiteit
Metonymie
Metafoor: overeenkomst, link tussen twee domeinen (bv. lichaam-geografie)
Metonymie: andere relatie dan
overeenkomst en binnen zelfde domein
Er zit enige systematiek in metonymie maar creativiteit is onbeperkt (zie
Schubert-voorbeeld)
Systematiek
Deel voor geheel : even neuzen tellen
Geheel voor deel: Nederland won de cup
Container voor inhoud: een fles drinken
Materiaal voor object: goed glas (lenzen)
Producent voor product: een Rembrandt
Plaats voor institutie: Den Haag betaalt
Institutie voor personen: de kamer stemt
Systematiek (vervolg)
Plaats voor gebeurtenis: Hiroshima heeft onze opvatting over oorlog veranderd
Datum voor gebeurtenis: 9/11 heeft veel teweeg gebracht
Polysemie bij voorzetsels: in
Het water in de vaas
De barst in de vaas
De stoel in de hoek
De spijker in de kist
Een schot in de lucht
Een fout in de optelling
Dat menuet is in C-groot
Polysemie bij voorzetsels: over
Boven/over
Het vliegtuig vliegt over de heuvel Hij loopt over de heuvel
Boven
Er hangt een wolk over Amsterdam
Bedekking
We spijkerden een plankje over het gat
G. Fauconnier: mental spaces
Trigger-target
Piet ziet er jong uit
1) de echte Piet ziet er jong uit (trigger)
2) op een afbeelding ziet Piet er jong uit (target)
“Piet” in twee mental spaces, verbonden door afbeeldingsrelatie
Manier om polysemie (metonymie) te beschrijven (o.a.)
Spacebuilders
Uitdrukkingen die intensionele contexten creëren noemt Fauconnier “spacebuilders”
Op Jan’s schilderij heeft het meisje met de blauwe ogen groene ogen
Space 1 (trigger): sprekers realiteit (meisje met blauwe ogen)
Space 2 (target): schilderij-realiteit (meisje met groene ogen
Belief-conteksten
Hij gelooft dat het meisje met blauwe ogen groene ogen heeft
Fauconnier ziet belief-contexten (en contexten die andere propositionele attitudes uitbeelden) als abstracte
uitbreidingen van de afbeeldingsrelatie
Kenmerkend voor cognitieve semantiek:
metaforische uitbreiding van concrete, lichamelijke en ruimtelijke relaties naar
Referentiële opaciteit
De commissaris gelooft dat een agent steekpenningen aanneemt
Space 1 (realiteit): een agent = specifiek, transparent (de re lezing)
Space 2 (geloofswereld): een agent = niet-specifek, opaque (de dicto lezing)
De re (over ding zelf) en de dicto (volgens manier van spreken: middeleeuwse logica
Andere voorbeelden
Twee time spaces:
In 1966 was mijn vrouw een baby
Twee institutionele sportwerelden (USA en Canada):
In Canadian football, the 50-yard line is 55 yards away
Presupposities
Presupposities blijven gehandhaafd bij toevoegen van nieuwe “spaces”, maar kunnen expliciet uitgeschakeld worden, bv. in de wereld van de spreker:
Jan gelooft dat het waarschijnlijk is dat de huidige koning van Frankrijk kaal is, hoewel er in feite geen koning van Frankijk is
Blending
Conceptuele integratie van twee “spaces”
om uitgesponnen analogieën mogelijk te maken
Als Clinton de Titanic geweest zou zijn, dan zou de ijsberg gezonken zijn
Conclusie (1)
Cognitieve semantiek voegt niet zo heel veel toe aan traditionele noties metafoor en metonymie (cf. Poëtica van Aristoteles) en middeleeuwse ontdekking van de
opaciteit van intensionele contexten (de dicto en de re)
Vooral verfijningen en uitbreidingen, zoals ontdekking van metafoorfamilies (“life is a journey”)
Conclusie (2)
Globale kritiek op formele semantiek is juist: betekenis in natuurlijke taal geen rechtstreekse relatie tussen taaluitdruk- kingen en werkelijkheid
Voor semantiek van de natuurlijke taal is de cognitieve laag (interpretatie) tussen taal en werkelijkheid essentieel
Conclusie (3)
Polysemie is essentieel. Er zijn wat
generalisaties, maar is uiteindelijk niet in wetten vast te leggen
Intensionele contexten (waar de natuur- lijke taal van wemelt) staan uitbreiding formele semantiek in de weg
De interpretatie van een formele
representatie is niet zelf onderdeel van de representatie (probleem onbeperkte
regressie)