• No results found

Leven tussen twee werelden Een masterscriptie over de intertekstuele functie van de Bijbel in

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leven tussen twee werelden Een masterscriptie over de intertekstuele functie van de Bijbel in"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trudy Havinga S2415305 Ma Neerlandistiek Moderne Letterkunde Prof. Dr. M.P.J. Sanders Dr. J.E. Weijermars

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Letteren Groningen, 04-07-2019

Leven tussen twee werelden

Een masterscriptie over de intertekstuele functie van de Bijbel

in Blinde wereld en Dorsvloer vol confetti

(2)

Leven tussen twee werelden

Een masterscriptie over de intertekstuele functie van de Bijbel

in Blinde wereld en Dorsvloer vol confetti

Trudy Havinga S2415305 Ma Neerlandistiek Moderne Letterkunde Prof. Dr. M.P.J. Sanders Dr. J.E. Weijermars

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Letteren

(3)

- 2 -

Inhoudsopgave

1. Inleiding... - 3 -

2. Analyse Blinde wereld ... - 8 -

2.1. Introductie ... - 8 -

2.2. Interteksten uit brieven van de apostelen ... - 9 -

2.3. Interteksten uit de evangeliën ... - 15 -

2.4. Interteksten uit Openbaring ... - 22 -

2.5. Conclusie ... - 25 -

3. Analyse Dorsvloer vol confetti ... - 29 -

3.1. Introductie ... - 29 -

3.2. Interteksten uit Genesis ... - 30 -

3.3. Interteksten uit de evangeliën ... - 35 -

3.4. Interteksten uit de brieven van de apostelen ... - 39 -

3.5. Conclusie ... - 42 -

4. Besluit ... - 46 -

5. Literatuur ... - 49 -

6. Bijlagen ... - 51 -

6.1. Bijlage 1: Overzicht van de verwijzingen in Blinde wereld ... - 51 -

6.2. Bijlage 2: Diagram met verwijzingen in Blinde wereld ... - 62 -

6.3. Bijlage 3: Overzicht met verwijzingen in Dorsvloer vol confetti ... - 64 -

6.4. Bijlage 4: Diagram met verwijzingen in Dorsvloer vol confetti... - 75 -

(4)

- 3 -

1. Inleiding

De romans Blinde wereld (Heijmerikx, 2009) en Dorsvloer vol confetti (Treur, 2009) hebben een gemeenschappelijk kenmerk. Beiden beschrijven het leven in een christelijk gezin en de invloed van het strenge geloof op de hoofdpersoon. Met regelmaat wordt de Bijbel aangehaald in de vorm van citaten en allusies. Het aandachtspunt in dit onderzoek zal liggen bij de intertekstuele relatie tussen de Bijbel en de bovengenoemde romans. Ik wil bepalen of er een verband is tussen de intertekstuele verwijzingen in de romans en de betekenis die aan de verwijzingen kan worden toegekend.

Een aantal jaar geleden ging meer aandacht uit naar het thema of het autobiografisch aspect van romans met een religieuze inslag en minder naar het gebruik van bijbelse citaten en connotaties. Marit Monteiro (2009) deed bijvoorbeeld onderzoek naar de betekenis van religie in de Nederlandse canon aan de hand van literaire werken met een religieus thema. Vanuit het autobiografisch oogpunt heeft onder andere Daan Cartens (2005) de roman Knielen op een bed violen (2005) van Jan Siebelink omschreven. De laatste tijd is de belangstelling voor intertekstualiteit tussen de Bijbel en literatuur gegroeid en steeds meer romans zijn object van onderzoek op dit gebied. Het proefschrift van Marijntje Gerling (2018) bevat een analyse van citaten, figuren, gebeurtenissen uit de Bijbel die voorkomen in zes romans uit de 21e eeuw.

Met mijn inzicht in de literatuurwetenschap enerzijds en mijn Bijbelkennis anderzijds wil ik de mogelijkheid aangrijpen een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar bijbelse interteksten in literatuur. De keuze om Blinde wereld en Dorsvloer vol confetti tot de primaire literatuur van het onderzoek te rekenen, is gebaseerd op het streng religieuze thema in de romans. Beide romans beschrijven de invloed van het orthodoxe geloof op het leven van de hoofdpersoon, dat sterke parallellen toont met de levens van de auteurs Ellen Heijmerikx (1963) en Franca Treur (1979). Een opvallend verschil is dat waar Heijmerikx’ Blinde wereld een zwaardere toon heeft, wordt Dorsvloer vol confetti van Treur luchtig en met humor vanuit het perspectief van een twaalfjarige verteld (Swart, 2010). In de analyse onderzoek ik de twee romans afzonderlijk van elkaar en licht ik de overeenkomsten tussen de bijbelse interteksten in de romans uit.

De debuutroman Blinde wereld die in 2009 werd uitgegeven, is – net als Heijmerikx’ tweede roman Wij dansen niet (2011) – gegrond op de jeugd die Heijmerikx heeft doorgebracht in de Noorse broederschap. Deze streng religieuze gemeenschap neemt de Bijbel van begin tot eind letterlijk (Mat, 2015). Tijdens een interview bij het avondprogramma van Pauw en Witteman in 20111 belicht Heijmerikx de verschillende kanten die het geloof met zich meebrengt. De zingeving die mensen in hun leven ervaren en het hoger achten van de ander dan zichzelf zijn positieve factoren. Daar tegenover staat dat, met het feit dat ze in de gemeenschap is geboren, Heijmerikx van jongs af aan heeft geleerd dat ze is uitverkoren. Het hebben van twijfel hieraan wordt gelijkgesteld aan ongeloof en als gevolg daarvan kun je volgens Heijmerikx in een strijd tegen je eigen gevoelens en wil verwikkeld raken. Gewone emoties worden niet toegelaten en een kind dat onderworpen wordt aan dit strikte geloof, zal leren dat zijn eigen identiteit niet goed genoeg is.2 Evenals Kieke in Blinde wereld heeft Heijmerikx afscheid genomen van de gemeenschap. Dit is volgens Heijmerikx niet een kwestie geweest van een al dan niet moeilijke keuze, voor haar was de mogelijkheid er niet om nog langer lid te blijven: “je wordt volwassen en je loopt tegen de bekrompenheid aan van dat geloof, van de regels, van de broeders die daar voor problemen oplossingen gaan zoeken met de Bijbel in de hand. Dus de buitenwereld wordt

1 Beschikbaar via YouTube: Ellen Heijmerikx in Pauw & Witteman 4 oktober 2011

(https://www.youtube.com/watch?v=OBPUYo2gO0M).

(5)

- 4 -

tegengehouden.”3 Voor Blinde wereld ontving Heijmerikx in 2010 de Academica Debutantenprijs.4 De roman vertelt het verhaal van Kieke die met haar familie aangesloten is bij de Noorse Broederschap en als lid van de gemeenschap geacht wordt zich te onderwerpen aan de heersende wetten. Het verlaten van de gemeenschap betekent verstoting uit de familie. Kieke wordt geconfronteerd met voor de gemeenschap verborgen onderwerpen als homoseksualiteit en zelfmoord en ze moet een keuze voor of tegen de gemeenschap maken.

Treur groeide in de jaren 80 van de 20e eeuw op in een bevindelijk gereformeerd milieu in Meliskerke, Zeeland (Koelewijn, 2018). Na de publicatie van haar debuutroman Dorsvloer vol confetti – waarmee ze in 2010 de selexyz debuutprijs5 won (De Volkskrant, 2010) – werd Treur al gauw vergeleken met Jan Siebelink en Maarten ’t Hart die in een vergelijkbaar milieu van de jaren 50 van de vorige eeuw opgroeiden. Volgens de voornamelijk lovende recensies zou met Treur een nieuwe generatie auteurs zijn opgestaan die schrijft over het opgroeien in een orthodox gereformeerd milieu (Boerstra e.a., 2009). Zelf was Treur met het schrijven van het boek niet van plan zich te voegen aan de orthodox-protestantse schrijverstraditie van bovengenoemde schrijvers. Ze wilde niet over het gereformeerde milieu en over afvalligheid schrijven (Schöttelndreier, 2010). Over de dikwijls gemaakte vergelijking met Knielen op een bed violen (Siebelink, 2005) zegt Treur het volgende: “In Knielen op een bed violen was ik ooit begonnen. Toen ik met mijn boek bezig was, vroeg iedereen of ik een soort Siebelinkboek ging schrijven. Toen dacht ik: nee, ik kan het beter maar niet lezen, dan kan ik schrijven wat ik wil.” (Boerstra e.a., 2009). In Dorsvloer vol confetti groeit de twaalfjarige Katelijne op in een strenggelovig Zeeuws boerengezin met zes broers. Terwijl haar ouders zich wijden aan de wetten van de bevindelijk gereformeerde gemeenschap, wordt Katelijne heen en weer getrokken tussen haar verlangen om mee te doen en de afdwalende gedachten aan fantasieverhalen.

Al sinds het allereerste begin dat men begon met schrijven en dichten, werd geput uit bestaande werken. Auteurs en sprekers maakten gebruik van dat wat er bestond door in meer of mindere mate tekstgedeelten uit ander geschreven en gesproken werk over te nemen. Zinnen en passages die in een nieuwe tekstomgeving worden geplaatst, zorgen ervoor dat van oorsprong eeuwenoude teksten telkens vernieuwd worden door eindeloos transformerende vormen en thema’s (Goedegebuure 2005, 9). Tot aan de 18e eeuw was het in de westerse literatuur de norm om tekstgedeelten, verhaalpatronen en thema’s telkens opnieuw te gebruiken: de esthetica van gelijkheid (Claes 2011, 17). Reeds bestaande verhalen en mythes werden hergebruikt en door auteurs opnieuw tot leven werden gebracht. De stof werd ingevuld in bestaande structuurschema’s en formuleringen dienden volgens specifieke regels te worden uitgedrukt (Claes 2011, 19).

In de 18e eeuw maakten moderne auteurs vanuit het principe van originaliteit, nieuwheid en persoonlijkheid steeds meer kunstwerken die afweken van bestaande werken. Met het ontstaan van de romantiek vond een verschuiving plaats waarin het ideaal van de imitatie plaatsmaakte voor het ideaal van de originaliteit: de esthetica van de tegenstelling. De nieuwe tendens waarin originele teksten werden geschreven betekende niet een einde van het imiteren van bestaande werken. Nog steeds wordt in de literatuur dankbaar gebruikgemaakt van bestaande teksten en verhaalvormen door tekstgedeelten te citeren en aan te halen.

Deze eeuwenoude techniek werd voor het eerst in 1966 door Julia Kristeva gedefinieerd met de term intertekstualiteit:

3 Pauw & Witteman, 2011. Vanaf 7:57 min.

4 Nu bekend als de ANV Debutantenprijs (https://www.anvdebutantenprijs.nl/).

5 De selexyz debuutprijs werd jaarlijks tussen 2006 en 2011 uitgereikt aan beginnende auteurs als stimulans om

(6)

- 5 -

Iedere tekst is geconstrueerd als een mozaïek van citaten, iedere tekst is een opslorping en een transformatie van een andere tekst. In de plaats van de notie ‘intersubjectiviteit’ komt nu die van de intertekstualiteit. De poëtische taal wordt nu, minstens, dubbel gelezen. (De Pourcq e.a. 2013, 27)

Na deze introductie door Kristeva is het verschijnsel veelvuldig onderzocht en besproken en hebben literatuurwetenschappers haar definitie van intertekstualiteit geherformuleerd. Een aantal voorbeelden van deze herziene omschrijvingen zijn: ‘relaties tussen uitspraken uit verschillende teksten’, ‘een verzameling van dialogische relaties die een bepaalde tekst onderhoudt met andere tekst(typ)en’, ‘een geheel van relaties met andere teksten die zich binnen een tekst manifesteren’ en ‘intertekstualiteit is de waarneming door de lezer van relaties tussen een werk en andere werken die eraan voorafgaan of erop volgen’ (Claes 2011, 49). Wat volgens Paul Claes (2011, 49) in voorgaande definities ontbreekt, is het volgende: de relaties van de teksten hebben een functie voor de lezer. Hij herdefinieert intertekstualiteit als: ‘het geheel van relaties tussen teksten waaraan door een subject dat deze onderkent een functie kan worden toegekend’ (2011, 49).

Intertekstualiteit doet zich volgens Claes (2011) voor op drie niveaus. Het eerste is dat van de syntaxis, waarin de formele relatie tussen tekens wordt bestudeerd. Een reeks tekstgedeelten vertoont een of meer gemeenschappelijke kenmerken, die fungeren als intertekstemen (Claes 2011, 50). Het tweede niveau waarop intertekstualiteit plaatsvindt, is het semantische niveau. De gemeenschappelijke kenmerken in een reeks teksten verhouden zich tot elkaar en roepen een nieuwe betekenis op. De fenotekst wordt voorgelegd aan de lezer, die vervolgens tekstelementen herkent uit de genotekst – de oorspronkelijke tekst – en een interpretatie geeft aan de fenotekst (Claes 2011, 56). Het derde niveau is het niveau van de pragmatiek, dat zich bevindt tussen de tekst en de gebruiker. Er zijn twee soorten gebruikers, namelijk de auteur die de tekst codeert en de lezer die de tekst decodeert (Claes 2011, 57). Er ontstaat een relatie tussen de tekst enerzijds en de intenties van de auteur en de interpretatie van de lezer anderzijds. Voor een pragmatische en tegelijk objectieve interpretatie van intertekstualiteit moet helder zijn wat enerzijds de intenties van de auteur zijn en hoe anderzijds diverse lezers de tekst interpreteren (Claes 2011, 58). Dit is problematisch, omdat niet altijd bekend is wat de auteursintenties zijn en omdat de interpretatie van de lezer niet per definitie objectief is.

Voor de analyse van intertekstualiteit heeft Claes (2011) een model ontwikkeld waarin verschillende transformaties, zowel in vorm als inhoud, worden uitgedrukt en toegelicht. De transformaties hebben betrekking op de manier waarop een originele tekstgedeelte uit de eigen omgeving wordt gehaald en geplaatst in een nieuwe tekstuele context, namelijk door toevoeging, weglating, vervanging en herhaling.

Transformaties Toevoeging Weglating Vervanging Herhaling Niveaus

Vorm uitwerking samenvatting omschrijving letter-/klankcitaat

Inhoud uitdieping afvlakking verdraaiing allusie

(7)

- 6 -

De transformaties die zich voordoen op het niveau van de betekenisvorm, zijn de volgende:

• Uitwerking: een grafische of fonetische toevoeging die geen invloed heeft op de inhoud van de grondtekst. Een auteur kan bijvoorbeeld synoniemen toevoegen zonder de betekenisinhoud te veranderen.

• Samenvatting: een grafische of fonetische weglating die de boodschap beknopter weergeeft. Details uit de grondtekst worden weggelaten en de hoofdlijn wordt vluchtig omschreven. • Omschrijving: de betekenisinhoud en de omvang blijven gelijk, maar de grafische of fonetische

inhoud neemt een andere vorm aan. Een vertaling van een tekst of het vervangen van synoniemen zijn hier een voorbeeld van.

• Letter- of klankcitaat: een grafische of fonetische herhaling, zonder dat de betekenis bewerkt wordt (Claes 2011, 54-55).

De betekenisinhoud kan op dezelfde manier als de betekenisvorm getransformeerd worden. Fonetische en grafische bewerkingen zijn hier niet aanwezig.

• Uitdieping: een inhoudelijke toevoeging aan de genotekst, bijvoorbeeld door die in een nieuwe context te plaatsen.

• Afvlakking: in dit geval worden inhoudelijke elementen weggelaten of geminimaliseerd. Waar bij een samenvatting elementen worden weggelaten die de betekenisinhoud niet veranderen, gebeurt dat bij afvlakking wel.

• Verdraaiing: de grondtekst wordt al dan niet bewust verkeerd geïnterpreteerd.

• Allusie: de betekenisinhoud wordt herhaald, doordat een term bijvoorbeeld wordt uitgelegd. Er vindt geen herhaling van de vorm plaats. Bij een allusie kan een omschrijving toegevoegd worden aan de genotekst, bij een omschrijving die plaatsvindt op het niveau van de betekenisvorm wordt de genotekst vervangen (Claes 2011, 54-56).

Ten slotte kunnen de transformaties plaatsvinden op het niveau van de inhoud en van de vorm gezamenlijk:

• Uitbreiding: een toevoeging aan de genotekst die de inhoud en de vorm kan beïnvloeden. • Delging: tekstgedeelten worden weggelaten, waardoor inhoud en vorm veranderen.

• Verwisseling: een tekstgedeelte wordt vervangen en zorgt voor een andere betekenisinhoud. • Citaat: de herhaling van tekstgedeelte uit een andere tekst die de inhoud en vorm van de

fenotekst beïnvloeden (Claes 2011, 54-56).

Recent is Marijntje Gerling gepromoveerd op een literatuurwetenschappelijk onderzoek naar de Bijbel in Nederlandse en Vlaamse romans tussen 2000 en 2010: Zo maakten zij, dat men het verstond in het lezen (2018). Zij heeft in zes romans uit de 21e eeuw bijbelse elementen, zoals citaten, verwijzingen, thema’s en personages geanalyseerd. In haar onderzoek heeft Gerling (2018) de romans onderzocht op syntactisch, semantisch en pragmatisch niveau van intertekstualiteit (Claes, 2011). Het is mij opgevallen dat het semantisch en pragmatisch niveau moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, omdat het op beide niveaus gaat om de interpretatie van intertekstuele verwijzingen. Om die reden en omdat het onderzoek gericht is op de inhoud van de romans, laat ik in mijn analyse het pragmatisch niveau – waarin de relatie tussen de tekst en de gebruiker centraal staat – buiten beschouwing.

De focus van dit onderzoek zal vooral liggen op inhoudelijke verwijzingen naar de Bijbel. Om de analyse zo goed mogelijk af te bakenen heb ik de volgende hoofdvraag en deelvragen geformuleerd:

(8)

- 7 -

Welke bijbelse interteksten komen voor in de romans Blinde wereld van Ellen Heijmerikx (2009) en Dorsvloer vol confetti van Franca Treur (2009) en welke functie hebben zij voor de interpretatie van het verhaal?

1. Welke specifieke bijbelse verwijzingen worden genoemd in de romans?

2. Welk verband is te herkennen in de verwijzingen en is die te vinden in iedere roman afzonderlijk of ook tussen de romans?

3. Welke mogelijke interpretaties kunnen aan de verwijzingen worden toegekend?

Om te beginnen wil ik een inventarisatie en een overzicht maken van de intertekstuele verwijzingen in de romans en met behulp van het model van Claes (2011) deel ik de verwijzingen in in de bovengenoemde soorten transformaties. Deze analyse vindt plaats op syntactisch niveau en is puur gericht op het verband tussen tekens. De volgende stap in het onderzoek is de semantische analyse, waarbij ik wil bepalen welke betekenis kan worden gehaald uit de romans op basis van de intertekstuele verwijzingen. Aan de hand van het overzicht bepaal ik het verband tussen de verwijzingen in de romans afzonderlijk en tussen de romans.

(9)

- 8 -

2. Analyse Blinde wereld

2.1. Introductie

De werken van Heijmerikx en Treur zijn nauwkeurig bestudeerd op de aanwezigheid van bijbelse interteksten. Ieder boek is van begin tot eind gelezen en verwijzingen naar een bijbeltekst, al dan niet expliciet, zijn opgenomen in bijlage 1 en 3. Per boek is een overzichtelijke tabel gemaakt die uit drie kolommen bestaat. De eerste kolom duidt de paginanummers aan, in de middelste kolom staan alle fragmenten met bijbelse interteksten en de derde kolom geeft aan uit welke bijbelplaats de verwijzing komt. Vervolgens is van iedere tabel een diagram gemaakt met het aantal interteksten per bijbelboek. Van het overzicht is ten slotte een tweede diagram gemaakt waarbij de interteksten zijn weergegeven per groep bijbelboeken, een gebruikelijke indeling die alle bijbelboeken classificeert naar genre en onderwerp. De diagrammen tonen in één oogopslag de spreiding van de interteksten over de bijbelboeken.

Het verhaal van Blinde wereld wordt vanuit het ik-perspectief verteld en de ik-persoon betreft een jonge vrouw die Kieke heet. Voortdurend wisselt het verhaal zich af tussen een wereld waarin Kieke als zelfstandige jongvolwassene leeft (ca 1980) en de wereld van haar jongere jaren (ca 1969). Het grote verschil tussen deze werelden is dat de relatie met haar ouders erg bekoeld is, sinds ze als jongvolwassene de keuze heeft gemaakt geen deel meer uit te maken van de Noorse Broederschap. Deze geloofsgemeenschap vindt haar oorsprong in Noorwegen en kwam in de jaren 50 van de vorige eeuw op in Nederland (Dagblad van het noorden, 2016). De gemeenschap is een gesloten groep – zonder contact met niet-gelovigen die als slecht worden afgeschilderd – die met name tot aan de jaren 90 van de vorige eeuw strenge regels voorschreef. Vrouwen mogen hun haar niet knippen, dragen lange rokken en onthouden zich net als de mannen van televisie, alcohol, popmuziek en seks voor het huwelijk (Dagblad van het noorden, 2016). De gelovigen in de gemeenschap zetten zich volledig in om de regels van God op te volgen en zich te verzetten tegen de zonden. De kern van hun leer is dat bewustzijn en berouw van de zonden ertoe leiden dat de zonden overwonnen kunnen worden (Dagblad van het noorden, 2016).

Kieke groeit op in een gezin van zes: haar ouders, haar broer Job, haar zussen Hanna en Line en Kieke zelf. Hun leven staat in het teken van het geloof in God met de Bijbel en de Noorse Broederschap als hun leidraad. Ze wijden hun leven aan God door zich te conformeren aan de wetten en regels uit de Bijbel, die volgens de geloofsgemeenschap te allen tijde gehandhaafd moeten worden. Dit uit zich onder andere in strenge kledingvoorschriften, vriendschappen met mensen uitsluitend uit dezelfde gemeenschap en bijeenkomsten die door Kiekes vader als voorname broeder regelmatig worden geleid. Naarmate Kieke ouder wordt, krijgt ze meer vragen over de gemeenschap, het geloof in God en de wetten en regels uit de Bijbel. Enkele momenten in het verhaal dragen bij aan de toenemende vertwijfeling waarin Kieke zich bevindt: tijdens een tramreis ziet ze een zuster van haar leeftijd in eenzame toestand en ze volgt haar naar een abortuskliniek; haar neef Daniël vertelt tijdens een stranddag dat hij op jongens valt, maar zich geen raad weet, omdat het een doodzonde is en hij het met geen mogelijkheid aan zijn ouders kan vertellen; Else-Marthe is het zusje van Kiekes vriendin Liv en is dood aangetroffen. Ze heeft zelfmoord gepleegd en terwijl Kieke en Liv twijfelen aan de werkelijke doodsoorzaak, wordt Kieke door de broeders van de gemeenschap aangekeken op haar negatieve invloed op het meisje.

Wanneer haar broer Job op een dag op zichzelf gaat wonen en laat weten niets meer met de gemeenschap of het geloof te maken te willen hebben, besluit Kieke niet lang na hem ook het huis uit

(10)

- 9 -

te gaan. Ze kiest er uiteindelijk voor de gemeenschap te verlaten, met het gevolg dat de relatie met haar ouders verandert in een relatie tussen kennissen.

Blinde wereld bevat in totaal 84 bijbelse interteksten die zijn opgenomen in de tabel en de diagrammen in bijlage 1 en 2. Diagram 3 (bijlage 2) met indeling per bijbelboek laat zien dat de interteksten afkomstig zijn uit 27 van de 66 boeken. Met een korte blik op het diagram is te zien dat er een redelijk gelijkmatige verdeling van de interteksten is over alle gebruikte bijbelboeken, met een aantal van 1 tot 5 verwijzingen per boek in Blinde wereld. Twee boeken zijn beduidend vaker gebruikt, namelijk het evangelie van Mattheüs met 13 verwijzingen en Openbaring met 10 verwijzingen.

In diagram 4 (bijlage 2), met een indeling van de interteksten per groep bijbelboeken, is te zien dat de brieven van de apostelen – de boeken Romeinen tot en met Judas – met 31 interteksten het meest worden gebruikt in Blinde wereld. Dit is geen opvallende waarneming, aangezien deze groep met een aantal van 21 bijbelboeken de grootste groep vormt. Met een korte blik op het eerste diagram is bovendien te zien dat de interteksten zich concentreren op dit deel van de Bijbel, met name in de boeken Romeinen tot en met 1 Petrus.

De evangeliën, Mattheüs tot en met Johannes, bevatten vervolgens de meeste interteksten. Op basis van de diagrammen is al opgemerkt dat Mattheüs het meest gebruikte bijbelboek is in Blinde wereld. Uit de evangeliën zijn 18 interteksten gehaald en de 13 interteksten uit Mattheüs (NBG, 1951) leveren een grote bijdrage aan de hoge positie voor deze groep. Hoewel het boek Openbaring na Mattheüs de meeste interteksten bevat, is in het diagram met indeling per groep bijbelboeken te zien dat Openbaring als profetisch boek met 10 interteksten een gemiddelde score heeft. Opnieuw is dit niet verrassend, want de groep profetisch boek in het Nieuwe Testament bestaat uit het boek Openbaring en is naast Handelingen de kleinste groep.

De totale omvang van het aantal interteksten in de romans is te groot om in zijn geheel op te nemen in de analyse. Daarom volgt aan de hand van bovengenoemde constatering een selectie van interteksten uit Blinde wereld die als exemplarische voorbeelden dienen. De selectie is gericht op de brieven van de apostelen, de evangeliën van met name Mattheüs en het boek Openbaring. In de analyse wordt onderzocht op welke manier Heijmerikx de interteksten in Blinde wereld heeft opgenomen en wat er met de interteksten in de context gebeurt. Het model van Claes (2011) zal worden gebruikt om de interteksten te classificeren. Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de functie en de betekenis van de interteksten om tot een interpretatie van het verhaal van Blinde wereld te komen. De bron waaruit de interteksten geciteerd worden, is de nieuwe vertaling uit 1951 van het Nederlands Bijbelgenootschap, aangeduid met NBG 1951.

2.2. Interteksten uit brieven van de apostelen

De 21 brieven van de apostelen volgen na de evangeliën (en het boek Handelingen) in het Nieuwe Testament. Met name de apostel Paulus schreef in de tijd na Jezus’ leven op aarde (ca 55-60 na Chr.) brieven aan christelijke gemeenten en individuen. Het boek Handelingen, dat in de Bijbel voorafgaat aan de brieven, benadrukt de leer van de apostelen (Bouter, 2016). De christenen in de eerste eeuw na Christus volgden het onderwijs van de apostelen – dat voortkomt uit het onderwijs van Jezus uit de evangeliën – en pasten de leer toe in hun eigen leven. De onderwerpen die in Handelingen aan de orde komen – Christus’ leven op aarde, zijn hemelvaart, de uitstorting van de Heilige Geest en de oprichting van Gods Gemeente – worden in de brieven van de apostelen uitvoeriger behandeld (Bouter, 2016).

Het onderwijs dat via de brieven tot de christenen kwam, wordt in Blinde wereld gebruikt voor de uitoefening van de leer van het christendom. Met het veelvuldig aanvoeren van bijbelse interteksten, worden de aanwijzingen uit de brieven van de apostelen gekoppeld aan de gedragingen van de leden van de Noorse gemeenschap in Blinde wereld. De interteksten uit de brieven van de apostelen gaan over

(11)

- 10 -

de positie van de mens tegenover God en wat de mens moet doen om gered te worden. Een aantal voorbeelden van deze interteksten zijn: “Weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap is tegen God?” (Heijmerikx 2009, 40), “Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen,” (Heijmerikx 2009, 141) en ‘kant-en-klare lijstjes met zonden uit het Nieuwe Testament.’ (Heijmerikx 2009, 142). Specifiekere onderwerpen die in verband worden gebracht met de interteksten uit de brieven van de apostelen zijn de positie van de vrouw en homoseksualiteit: “Het haar is een vrouw gegeven tot een sluier, daarom mogen wij het niet knippen.” (Heijmerikx 2009, 57) en “(…) als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf ontvangende.” (Heijmerikx 2009, 138).6 Er zijn twee bijbelse interteksten geselecteerd die het algemene onderwerp van de interteksten uit de brieven van de apostelen illustreren. Zij dienen als voorbeeld voor de analyse van het gebruik van de interteksten in Blinde wereld.

In Romeinen 8:28 staat: ‘Wij weten nu, dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.’ (NBG, 1951). Dit bijbelvers is gebruikt in een fragment in Blinde wereld, waarin Kieke met haar familie naar een conferentie van de Noorse Broeders gaat.7 De intertekst komt in onderstaand fragment aan de orde:

“Gods wegen zijn ondoorgrondelijk en wie zijn wij als mens om aan Hem te twijfelen. God laat alle dingen meewerken ten goede voor hen die Hij liefheeft, dus ook voor die kinderen. Ongeloof daarin is een grote zonde. Bekeer je voordat het te laat is.”

Zijn woorden dwongen me terug in de kring, terug in mezelf op de klapstoel naast hem. Ik stond op. De meeuw pikte pijnlijk tegen mijn ribben. Ik zag de verbazing om me heen. (Heijmerikx 2009, 120)

Kieke is met haar vriendin Liv naar een zustersamenkomst die wordt geleid door een broeder uit de gemeenschap. Hij spreekt onder andere over wat een vrouw moet doen om zichzelf te bewaren voor het huwelijk: “Zowel de man als de vrouw moet er daarom voor zorgen dat hij of zij op drie pas afstand van elkaar vandaan blijft. Men kan al een soort bevrediging zoeken in het samen praten met iemand van het andere geslacht.” (Heijmerikx 2009, 115-116). Wanneer de zusters de gelegenheid krijgen om vragen te stellen, reageert Liv: “Wat moet ik doen als de drie-passen-afstand-wet wordt overtreden door een getrouwde broeder, terwijl ik duidelijk laat merken dat ik dat niet wil?” (Heijmerikx 2009, 118). Tot grote ontsteltenis van Kieke luidt het antwoord:

‘“Broeder Aslaksen schrijft in zijn geschriften dat een vrouw op de eerste plaats kuis, zedig en ingetogen zal zijn. Dat betekent dat zij niet tot verleiding zal zijn voor de man. Als je je haar los draagt, zoals jij dat doet, en zo tot uitdaging bent, dan ben je zelf schuldig aan de gevolgen. Als je naar de wil van God leeft en alles opgeeft, dan ga je onopvallend en eerbaar door het leven.” Er brandde iets in mijn borst, iets wat onhoudbaar voortsmeulde – paps zweep, de zwarte strepen over Gudruns gezicht, hals. Ik wilde schreeuwen, opstaan. De hoofddoeken afrukken.’ (Heijmerikx 2009, 119)

Na de volgende gevoelige vraag die Kieke stelt – “Als God alle dingen leidt en er geen mus van het dak valt zonder Gods wil, waarom gebeuren er dan zulke afschuwelijke dingen met jonge kinderen?” (Heijmerikx 2009, 119) – volgt fragment waarin een gedeelte van het vers uit Romeinen 8 te herkennen is: ‘dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben,’ (NBG, 1951). De

6 De voorbeelden zijn te vinden in de tabel in bijlage 1. 7 Het hele fragment is opgenomen in de tabel in bijlage 1.

(12)

- 11 -

rest van het vers – ‘Wij weten nu’ en ‘die volgens zijn voornemen geroepenen zijn’ (Romeinen 8:28, NBG 1951) – komt op het niveau van betekenisvorm niet terug in de intertekst en op het eerste gezicht is er een verschil op te merken tussen de intertekst en het bijbelvers. In de intertekst staat “God laat alle dingen meewerken ten goede voor hen die Hij liefheeft” (Heijmerikx 2009, 120), met God8 als het onderwerp en hen als het lijdend voorwerp. In het vers zijn deze zinsdelen omgedraaid, want daar is hen het onderwerp en God het lijdend voorwerp. Aanvankelijk lijkt hier een klein verschil te zijn tussen de overeenkomstige zinnen in het bijbelvers en de intertekst, maar een nauwkeurige lezing van het vers levert een andere conclusie op. Het vers eindigt met de woorden ‘die volgens zijn voornemen geroepenen zijn’ (Romeinen 8:28, NBG 1951) die niet zijn opgenomen in de intertekst. Die verwijst naar hen, het subject in hen, die God liefhebben, en zijn verwijst naar God, het object. Juist dit deel uit Romeinen 8:28 (NBG, 1951), dat in Blinde wereld wordt weggelaten, trekt het verschil tussen het bijbelvers en de intertekst recht: in beide zinnen staat dat God alle dingen doet meewerken ten goede voor hen die Hij geroepen heeft en dus liefheeft.

De transformatie in deze intertekst bevindt zich in de eerste plaats op het niveau van de betekenisvorm, doordat het gedeelte ‘die volgens zijn voornemen geroepenen zijn’ (Romeinen 8:28, NBG 1951) in de intertekst is weggelaten. Hoewel dit deel niet is opgenomen in de intertekst, is er geen sprake van een transformatie door deletie (Claes 2011, 54). De weglating van dit gedeelte is in de intertekst omgezet naar “voor hen die Hij liefheeft” (Heijmerikx 2009, 120) met Hij als subject. Het eerste deel van het vers is vervolgens geplaatst in een uitspraak van de broeder tijdens de zusterbijeenkomst:

“Gods wegen zijn ondoorgrondelijk en wie zijn wij als mens om aan Hem te twijfelen. God laat alle dingen meewerken ten goede voor hen die Hij liefheeft, dus ook voor die kinderen. Ongeloof daarin is een grote zonde. Bekeer je voordat het te laat is.” (Heijmerikx 2009, 120) De intertekst bestaat uit het vers uit Romeinen 8 (NBG, 1951) dat is ingesloten door meer zinnen. Doordat deze zinnen zijn samengevoegd in de uitspraak van de broeder, is de volledige uitspraak te herkennen als één intertekst en heeft er een transformatie in de vorm van additie plaatsgevonden (Claes 2011, 54). Het vers krijgt een andere betekenis doordat het in de context van de uitspraak is geplaatst. De intertekst transformeert niet alleen op het niveau van betekenisvorm, maar ook op betekenisinhoud. Het toevoegen van tekens aan de intertekst op het niveau van betekenisvorm en -inhoud, wordt door Claes (2011, 54) uitbreiding genoemd.

Het bijbelgedeelte uit Romeinen 8:18-30 – de oorspronkelijke context van de intertekst – gaat over de hoop die God geeft aan de mensen die hij heeft uitverkoren. Zij leven in een tijd van lijden, maar mogen uitzien naar een tijd van hoop en redding:

Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. (…) En niet alleen zij, maar ook wij zelf, [wij,] die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. Want in die hoop zijn wij behouden. (Romeinen 8:18 en 23-24, NBG 1951)

De verlossing van ons lichaam waarover gesproken wordt in Romeinen 8:23 (NBG, 1951), staat in het hoofdstuk centraal en komt ook aan de orde in vers 28 (NBG, 1951). Hierin wordt benadrukt dat alle dingen die de uitverkorenen op hun levenspad krijgen, zullen leiden tot iets goeds. In de uitspraak van de broeder in het bovenstaand fragment wordt een toevoeging gedaan die aanvankelijk niet duidelijk te

(13)

- 12 -

verbinden is aan Romeinen 8. De broeder spreekt de zin “wie zijn wij als mens om aan Hem te twijfelen.” (Heijmerikx 2009, 120) uit die verband heeft met de woorden wij weten in Romeinen 8:26 en 28 (NBG, 1951). Waar in de Bijbel de zekerheid van de gelovigen over de redding wordt uitgesproken, meent de broeder dat twijfel niet gepast is. Sterker nog, hij sluit af met: ‘Ongeloof daarin is een grote zonde. Bekeer je voor het te laat is.’ (Heijmerikx 2009, 120). De nadruk wordt verschoven van de zekerheid en het geloof in de redding, zoals die in Romeinen 8 aan de orde komen, naar het ongeloof als zonde in Blinde wereld.

Een ander fragment in Blinde wereld met interteksten uit de brieven van de apostelen speelt zich af tijdens een andere conferentie. Die is bestemd voor de jongeren van de gemeenschap en Kieke en haar vriendin Liv gaan erheen. Tijdens een samenkomst spreekt één van de Noorse broeders over een zogenoemde afvallige jonge broeder, die in Hamburg in een kleine kamer verbleef en lichamelijk ernstig ziek werd. De jongeman had gezondigd door zich in te laten met homofiele leeftijdgenoten en zich over te geven aan de zwartste lusten van deze wereld. Dat hij besmet was met een ziekte, was volgens de Noorse broeder een terechte straf van God. Nadat Kieke verbijsterd en gespannen aanhoort wat de broeder zegt, volgt het fragment met diverse interteksten uit de brieven van de apostelen. De bijbelse interteksten worden uitgesproken door een broeder in de samenkomst en zijn vervlochten met de waarnemingen van Kieke, terwijl zij zoekt naar haar nicht Gudrun en vriendin Liv.

“Geloofd en geprezen zij de Vader…” Mijn ogen verdroogden. “Onze God.” Werden stenen die met moeite omwentelden. “Hij, die ons redt van onze verdorven natuur…” Was dat Gudrun? “Van onze oude mens.” Haar ronde schouders schokten. “Van ons zondig vlees.” Achter haar zat Else-Marthe. “Die ons bevrijdt van de Satan.” Met rode huilogen. “Die in zijn grote liefde ons tuchtigt…” Mijn hoofd tolde. “Ons straft.” Liv? “Ons vernedert.” Waar was Liv? “Tot wij ons afkeren…” Die zat toch naast me? “Van onze zondige wandel.” Liv kon me redden. “Tot wij hem prijzen in alle eeuwigheid.” (Heijmerikx 2009, 168)

De interteksten uit het fragment zijn in onderstaand tabel geplaatst. De linkerkolom bevat de volledige uitspraak van de broeder en de bijbelse interteksten zijn vetgedrukt. De bijbelplaatsen staan vermeld in de rechterkolom en de cijfers voor de interteksten corresponderen met de cijfers in de rechterkolom die de bijbehorende bijbelplaats aangeven. In de hele uitspraak wordt met die verwezen naar de Vader, onze God in intertekst (1).

(14)

- 13 - Interteksten Blinde wereld (Heijmerikx 2009, 168)

Bijbelplaatsen (NBG, 1951)

(1) Geloofd en geprezen zij de Vader… Onze God.

(2) Hij, die ons redt van onze verdorven natuur… Van onze oude mens. Van ons

zondig vlees.

Die ons bevrijdt van de Satan.

(3) Die in zijn grote liefde ons tuchtigt. Ons straft. Ons vernedert.

Tot wij ons afkeren… Van onze zondige wandel.

(4) Tot wij hem prijzen in alle eeuwigheid.

(1) ‘Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, de Vader der

barmhartigheden en de God aller vertroosting,’ (2 Korinthiërs 1:3)

(2) ‘dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de

oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten,’ (Efeziërs 4:22)

(3) ‘want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt.’ (Hebreeën 12:6)

(4) ‘De God en Vader van onze Here Jezus,

geprezen zij Hij in eeuwigheid, weet, dat ik

niet lieg.’ (2 Korinthiërs 11:31)

Intertekst (1) komt uit 2 Korinthiërs 1:3 en er is geen verschil op te merken tussen de betekenisinhoud van de intertekst en het bijbelvers. De woorden zijn nagenoeg één op één uit het bijbelvers overgenomen met een toevoeging van geprezen, een synoniem van geloofd. Belangrijker is dat het vers is ingekort en dat het gedeelte ‘van onze Here Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting,’ (2 Korinthiërs 1:3, NBG 1951) ontbreekt. De transformatie heeft enkel plaatsgevonden op het niveau van de betekenisvorm en doordat het vers is ingekort, is er sprake van een samenvatting (Claes 2011, 54). De intertekst is als het ware een beknopte bewerking van het bijbelvers.

De tweede intertekst bevat de woorden onze oude mens en ons zondig vlees, die door de overeenkomsten in woordgebruik in verband kunnen worden gebracht met Efeziers 4:22 (NBG, 1951). Met name oude mens is herkenbaar terug te vinden in het vers. Ten verderve wordt herhaald in een andere vorm, namelijk het bijvoeglijk naamwoord verdorven. Het woord zondig in ons zondig vlees kan worden geïnterpreteerd als zijn misleidende begeerten (waarbij de oude mens het antecedent is van zijn). Tussen de intertekst en het vers zijn diverse verschillen aan te wijzen die van invloed zijn op de betekenisvorm en -inhoud van de intertekst. Allereerst is er het bovengenoemde verschil in woordgebruik, dat alleen op het niveau van betekenisvorm plaatsvindt. De transformatie is een vorm van omschrijving, waarbij een aantal woorden wordt vervangen door uitdrukkingen met gelijke betekenis (Claes 2011, 55). Een groter verschil tussen de intertekst en het vers doet zich voor op zinsniveau. In de intertekst wordt met Hij verwezen naar God, die ons redt. Ons en onze in de intertekst verwijzen naar de spreker van de bijeenkomst en zijn medegelovigen. In zowel de intertekst als het vers gaat het erom dat de oude mens – die zich schuilhoudt in de gelovige – met zijn zondige kern verdwijnt. Het verschil tussen de intertekst en het vers doet zich voor in de handelende persoon. In de intertekst is

(15)

- 14 -

God de actieve persoon die de gelovige redt van zijn oude mens en daarmee degene die de oude mens weghaalt. In het vers wordt de gelovige aangesproken met gij en is hij de actieve persoon die zijn oude mens wegdoet. Het verschil tussen de handelende personen wijst op een transformatie die zich voordoet op het niveau van betekenisinhoud. Doordat sprake is van een substitutie op het niveau van betekenisvorm en betekenisinhoud, is de transformatie niet alleen een omschrijving, zoals eerder genoemd, maar meer nog een verwisseling (Claes 2011, 55). Een deel van de tekst wordt vervangen, in dit geval de handelende personen, en geeft een andere betekenis aan de intertekst.

Intertekst (3) gaat over God die ons uit liefde tuchtigt en straft. Het bijbelvers waaruit de intertekst afkomstig is, is Hebreeën 12:6 waarin het woord tuchtigt te herkennen is. In dit vers staat dat God degenen tuchtigt van wie hij houdt. Er is geen verschil op het niveau van de betekenisinhoud tussen de intertekst en het vers, er is wel een verandering op het niveau van de betekenisvorm te bespeuren. Het gedeelte ‘en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt.’ (Hebreeën 12:6, NBG 1951) is niet zichtbaar in de intertekst en de zin ‘want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, (Hebreeën 12:6, NBG 1951) is enigszins in een andere vorm gegoten. In de transformatie zijn een samenvatting en een omschrijving te onderscheiden (Claes 2011, 54-55).

De laatste intertekst in dit fragment bevat de woorden “Tot wij hem prijzen in alle eeuwigheid.” (Heijmerikx 2009, 168), die in 2 Korinthiërs 11:31 (NBG, 1951) terugkomen. De intertekst is uit de context gehaald en het gedeelte ‘weet, dat ik niet lieg.’ (2 Korinthiërs 11:31, NBG 1951) is weggelaten uit de intertekst. Dit gedeelte in het bijbelvers bevestigt de woorden die eraan voorafgaan, ‘geprezen zij Hij in eeuwigheid,’ (2 Korinthiërs 11:31, NBG 1951) en doet niets af aan de betekenisinhoud. De vorm van transformatie die in de intertekst plaatsvindt is een samenvatting, maar er is in de intertekst nog een tweede verandering op te merken. Met de aanwezigheid van het woord tot en het onderwerp wij zit er een klein verschil tussen de intertekst en het bijbelvers. Ook verschillen de werkwoordstijden; de intertekst staat in de toekomende tijd (tot wij hem prijzen) en het bijbelvers in de voltooide tijd (geprezen). Het bijbelvers stelt dat God wordt geprezen – zonder verwijzing naar een subject – en in de intertekst staat dat er een moment komt dat wij hem zullen prijzen. Er is sprake van een subtiel verschil in betekenisvorm en -inhoud en de toevoeging die volgens het model van Claes (2011) op beide niveaus wordt toegepast, is een uitbreiding. De werkwoordstijd wordt vervangen en in de intertekst is het onderwerp wij toegevoegd.

In de uitspraak van de broeder zijn verschillende gedeelten aangetroffen die aanwijsbare overeenkomsten vertonen met de bovengenoemde bijbelverzen. De samenvoeging van diverse interteksten in één zin, wijst erop dat de Bijbel een onmisbaar onderdeel is in de Noorse geloofsgemeenschap in Blinde wereld. Het aanhalen van verschillende bijbelteksten in één uitspraak, wekt de indruk dat de interteksten uit de bijbelse context zijn getrokken. De interteksten die afkomstig zijn uit verschillende brieven van de apostelen bevinden zich in de genotekst ieder afzonderlijk in een eigen thematische omgeving. Met het samenvoegen van diverse interteksten in één uitspraak, ontstaat het risico dat deze oorspronkelijke omgeving verdwijnt. Dit is bijvoorbeeld het geval in 2 Korinthiërs 1 (NBG, 1951), de genotekst van intertekst (1).

Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, die ons troost in al onze druk, zodat wij hen, die in allerlei druk zijn, troosten kunnen met de troost, waarmede wijzelf door God vertroost worden. Want gelijk het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook overvloedig vertroosting ten deel. (2 Korinthiërs 1:3-5, NBG 1951)

In het hoofdstuk wordt God beschouwd als een troostende God en de rol van de mens die in de uitspraak van de broeder wordt bestempeld als zondig en verdorven – “Hij, die ons redt van onze verdorven natuur… Van onze oude mens. Van ons zondig vlees.” (Heijmerikx 2009, 168) – wordt niet genoemd.

(16)

- 15 -

De God van troost in 2 Korinthiërs 1:3 (NBG, 1951) verandert in de uitspraak in Blinde wereld naar een God die ons redt en tuchtigt. Hetzelfde gebeurt in intertekst (4), waaraan het subject wij is toegevoegd. De context waarin de intertekst zich bevindt, bestempelt de mens als zondig en verdorven. Om die reden moet hij worden getuchtigd en gestraft, tot het moment aanbreekt dat de mens vrij is van zonden en God in alle eeuwigheid prijst (Heijmerikx 2009, 168). In de uitspraak wordt wij gekoppeld aan de verdorven natuur en het zondig vlees, terwijl in 2 Korinthiërs 11 (NBG, 1951), de grondtekst van intertekst (4), niet concreet wordt gesproken over de mens als zondig subject. In het hoofdstuk schrijft Paulus over wat hem is overkomen – ‘Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig-min-één-slagen ontvangen, (…) driemaal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal heb ik doorgebracht in volle zee; (2 Korinthiërs 11:24-25, NBG 1951) – en in vers 31 zegt hij God in alle omstandigheden te zullen prijzen (De Koning 2015, 165). In deze context wordt de mens, in dit geval Paulus, gekenmerkt als iemand die ondanks wat hem overkomt, volhardt en God blijft prijzen.

Een andere opvallend contrast in het fragment is te vinden in intertekst (2). Eerder is opgemerkt dat de transformatie zich voltrekt als verwisseling (Claes 2011, 55): de handelende persoon gij (een mens) in Efeziërs 4:22 (NBG, 1951) wordt vervangen door de handelende persoon God in intertekst (2). Door deze verandering krijgt de intertekst een nieuwe betekenis. De mens is niet langer de factor die invloed uitoefent op zijn gedrag, zoals wel het geval is in Efeziërs 4 (NBG, 1951). Paulus roept in dit hoofdstuk de gemeente op om niet te handelen als de ongelovigen, maar naar waarheid te leven: ‘Dit zeg ik dan en betuig ik in de Here, dat gij niet langer moogt wandelen zoals ook de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken, (…) Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander.’ (Efeziërs 4:17 en 25, NBG 1951). In intertekst (2) is God degene die deze invloed krijgt en de gelovige ontdoet van de oude mens.

In beide voorbeelden die zijn behandeld is een interessante waarneming gedaan. De context waarin de intertekst zich bevindt, verschilt van de originele tekstuele omgeving. In het eerste voorbeeld – met de intertekst “God laat alle dingen meewerken ten goede voor hen die Hij liefheeft, dus ook voor die kinderen.” (Heijmerikx 2009, 120) – is opgevallen dat de spreker in het fragment gericht is op het zondige aspect. Wanneer de leden van de Noorse gemeenschap hieraan twijfelen of hier niet in geloven, begaan zij een zonde. In het hoofdstuk in Romeinen gaat het om de zekerheid die de christenen hebben in de verlossing van ons lichaam (Romeinen 8:23, NBG 1951), zonder dat de zonde expliciet benadrukt wordt. Het tweede voorbeeld laat zien hoe intertekst (1) een verbinding vormt tussen het beeld van God enerzijds als een troostende (2 Korinthiërs 1:3-5, NBG 1951) en anderzijds als een straffende God (Heijmerikx 2009, 168). Intertekst (4) doet hetzelfde en verandert het beeld van de mens als volhardend (2 Korinthiërs 11:23-31, NBG 1951) naar de mens als zondig (Heijmerikx 2009, 168). Voor de leden van de Noorse gemeenschap in Blinde wereld ligt de nadruk van het geloof voortdurend op het navolgen van Gods wet en daarin is weinig ruimte voor het begaan van zonden. De behandelde interteksten illustreren het thema dat door de aangetoonde verschillen met de oorspronkelijke bijbelverzen wordt benadrukt. In de context van de oorspronkelijke verzen komt de zonde als thema niet uitdrukkelijk aan bod en het beeld van God verandert wanneer de overgang naar de interteksten plaatsvindt.

2.3. Interteksten uit de evangeliën

In de vier evangeliën Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes staat het leven van Jezus op aarde centraal. Zijn komst wordt in het Oude Testament aangekondigd – onder andere in Genesis 3:15 en Jesaja 53:12 (NBG, 1951) – en de evangeliën, aan het begin van het Nieuwe Testament, vertellen over zijn leven vanaf zijn geboorte tot aan de hemelvaart. De wonderen die hij verrichtte, het onderwijs dat hij gaf door het vertellen van gelijkenissen en het moment van zijn dood en opstanding vormen de kern van de vier evangeliën.

(17)

- 16 -

Zoals de interteksten uit de brieven van de apostelen in Blinde wereld veelal gaan over het onderwijs van de apostelen aan de christelijke gemeenten, zo hebben de interteksten uit de evangeliën betrekking op het onderwijs dat Jezus aan zijn volgelingen gaf: ‘Een ander mannetje loopt over water alsof hij Jezus is, toegewijd slaand met zijn vleugels, uiteraard bereid tot een bergrede: Hebt uw vijanden lief…’ (Heijmerikx 2009, 103) en ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Zag ik dat goed? Fluorescerende letters op het cement van een brug: Niemand komt tot de Vader dan door mij.’ (Heijmerikx 2009, 150). Ook de gelijkenissen waarover Jezus in de evangeliën vertelde, zijn in Blinde wereld te herkennen:

Terwijl ze de stofdoek langs mijn brandschone vensterbank poetst – het is al rein, maar volgens moeder nog niet – volbrengt ze haar goddelijke taak: het verdwaalde schaap teruglokken in de Gemeente, het tegenstribbelende dier meesleuren naar de kring van liefdevolle broeders en zusters, het terugduwen in de lange warme armen van Jezus. (Heijmerikx 2009, 6)9

Dan zal het koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden, die haar lampen namen en uittrokken, de bruidegom tegemoet. En vijf van haar waren dwaas, en vijf waren wijs. Want de dwaze namen haar lampen mede, maar geen olie; doch de wijze namen olie in haar kruiken, met haar lampen. (…) Doch terwijl zij (de dwaze) heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten. Later kwamen ook de andere maagden en zeiden: Heer, heer, doe ons open! Maar hij antwoordde en zei: Voorwaar ik zeg u, ik ken u niet. Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur.

- Mattheus 25:1-13 (Heijmerikx 2009, 19-20)

De voorbeelden zijn samen met de bijbelverzen te vinden in de tabel in bijlage 1. Voor de analyse zijn twee fragmenten geselecteerd, waarvan het eerste een intertekst bevat uit Mattheüs en het tweede bestaat uit een combinatie van interteksten uit de evangeliën en uit Openbaring (NBG, 1951).

Onderstaand fragment is een gedeelte van de eerdergenoemde zustersamenkomst, waar de zusters de gelegenheid hebben gekregen om vragen te stellen aan de broeder. Eén van de vrouwen is geëmotioneerd en vertelt over haar broer. Hij wil niet meer bij de gemeente horen en is op kamers gegaan om het gezin niet te beïnvloeden met zijn wereldse gewoonten. De vrouw mag hem niet meer bezoeken en is bang om hem te verliezen. Op het probleem van de zuster volgt de onderstaande reactie:

Broeder Verlinden boog zich naar voren en keek de jonge zuster met warme, begrijpende ogen aan. De lok op zijn voorhoofd was teruggeschoven.

“Wees waakzaam, zuster, en laat je niet meeslepen door je gevoel. Je ouders hebben volkomen gelijk! Laat je niet besmetten door je broers verkeerde geest. Wij weten wat Jezus zegt in de Schrift: want al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder, zuster en moeder. Neem dus afstand van je broer, ga niet meer met hem om, maar richt je op de ware broederschap om je heen.” (Heijmerikx 2009, 117)

De intertekst wordt expliciet gemaakt met de woorden “Wij weten wat Jezus zegt in de Schrift” (Heijmerikx 2009, 117) – waarbij met de Schrift wordt gedoeld op de Bijbel – en de cursivering. De intertekst komt uit Mattheüs 12:50 (NBG, 1951), waarin staat: ‘Want al wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.’ Tussen de intertekst in het fragment en

9. Het verhaal van ‘het verdwaalde schaap’ is onder andere te vinden in Mattheüs 18:10-14 en Lucas 15:4-7 (NBG, 1951).

(18)

- 17 -

het vers uit Mattheüs (NBG, 1951) zitten minimale verschillen: de wil mijns Vaders uit het vers is geworden de wil Gods en het gedeelte die in de hemelen is uit het vers is in het fragment weggelaten. De inhoud van het bijbelvers blijft onveranderd en de transformatie vindt enkel plaats op het niveau van de betekenisvorm. Door de weglating van die in de hemelen is, is de intertekst een samenvatting (Claes 2011, 54).

Het laatste gedeelte van Mattheüs 12 (NBG, 1951), vanaf vers 46, gaat over de betrekkingen van Jezus met zijn broeders en moeder. Wanneer zijn broers en moeder hem willen spreken – ‘Terwijl Hij nog met de scharen sprak, zie, zijn moeder en broeders stonden buiten en trachtten Hem te spreken te krijgen.’ (Mattheüs 12:46, NBG 1951) – reageert Jezus met de woorden uit Mattheus 12:50 (NBG, 1951) die in het fragment in Blinde wereld terugkomen. Het gaat niet om de lichamelijke bloedband tussen Jezus en zijn aardse moeder en broeders, maar om een geestelijke en levende relatie tussen hem en de persoon die hem door het geloof aanneemt (Spoor 2007, 123). In het bijbelgedeelte wijst Jezus naar zijn apostelen die tot zijn familie behoren, omdat ze de wil van God doen (Mattheüs 12:49-50, NBG 1951). De broeder in bovenstaand fragment verwijst concreet naar de Bijbel en citeert de woorden van Jezus uit Mattheüs 12:50 (NBG, 1951). Hij past Jezus’ woorden toe op zichzelf en de mensen uit de Noorse gemeenschap en stelt dat de familieband met Jezus gebaseerd is op het navolgen van Gods wil. Daarin lijkt geen ruimte te zijn voor aardse relaties met familieleden die niet voldoen aan Gods wil, zoals blijkt uit de woorden “Neem dus afstand van je broer, ga niet meer met hem om, maar richt je op de ware broederschap om je heen.” (Heijmerikx 2009, 117).

In Blinde wereld is de relatie binnen de familie een terugkerend thema, waarbij het geloof in God en het doen van zijn wil bepalend zijn voor het contact tussen gezinsleden. De intertekst in bovenstaand fragment benadrukt dit thema en illustreert hoe de Bijbel nauwkeurig wordt toegepast op het eigen leven van de leden van de Noorse gemeenschap. Nadat Kieke kenbaar heeft gemaakt dat ze niet langer lid wil zijn van de Noorse gemeenschap, ontvangt ze een brief van haar tante, de moeder van Gudrun. Daarin vraagt de tante naar de reden van haar vertrek.

Of ik wel besef wat ik hun allen aandoe, vraagt ze, en ook of ik erbij heb stilgestaan hoeveel verdriet ik mijn ouders doe. Toen mijn jongste overleed heb ik ook veel verdriet en zorgen gekend, schrijft ze, en nu moeten jouw ouders twee kinderen missen. Job en jij. En straks komt Jezus terug, en dan?

Ik knijp in mijn arm, wist bij God niet dat ik samen met Job al dood was verklaard. (Heijmerikx 2009, 19-20)

De ouders van Kieke moeten twee kinderen missen. Fysiek zijn Kieke en Job niet verdwenen, maar de keuze om niet meer bij de gemeenschap te horen, betekent dat er geen geestelijke familieband meer is. Het woord moeten benadrukt zelfs dat deze relatie niet langer mogelijk is. In een ander fragment in de roman wordt Kieke door haar moeder uitgenodigd om de verloofde van haar zus Hanna te ontmoeten. ‘Ze (haar moeder) zegt dat ze al twee keer eerder heeft gebeld en dat ik mag komen koffiedrinken. Dat ze voor deze keer een uitzondering maakt om me iets te laten zien.’ (Heijmerikx 2009, 64). De verloving van Hanna is een bijzondere gebeurtenis en de toestemming die Kieke krijgt en de uitzondering die wordt gemaakt om koffie te komen drinken, impliceren dat in een normale situatie geen sprake kan zijn van een ongedwongen bezoek aan de ouders.

In de verschillende fragmenten wordt duidelijk dat het afscheid nemen van de Noorse gemeenschap gepaard gaat met het verbreken van de familiebanden. De gemeenschap baseert deze gedachtegang onder andere op de intertekst uit Mattheüs 12 (NBG, 1951): “want al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder, zuster en moeder. Neem dus afstand van je broer, ga niet meer met hem om, maar richt je op de ware broederschap om je heen.” (Heijmerikx 2009, 117). Met het woord dus wordt het verband gelegd tussen de uitspraak van Jezus in de intertekst en de conclusie van de broeder in de

(19)

- 18 -

zustersamenkomst. Volgens de broeder kan er geen contact zijn met de broer, omdat iedereen die Gods wil doet, familie is van Jezus. De redenering lijkt niet te kloppen en er wringt iets in de conclusie. In Mattheüs 12:46-50 (NBG, 1951) wordt Jezus tijdens een samenkomst met zijn volgelingen onderbroken, omdat zijn moeder en broeders hem willen spreken. Met de reactie die hij geeft, maakt hij duidelijk dat zijn volgelingen ook tot zijn familie behoren en dat hij geen onderscheid maakt tussen hen en zijn moeder en broers. Jezus ontkent zijn moeder en broers niet als zijn familie, ze komen alleen op een ongelegen moment. In Mattheüs 12 (NBG, 1951) wordt niets gezegd over mensen die niet Gods wil doen, dus de broeder heeft in zijn conclusie – “Neem dus afstand van je broer,” (Heijmerikx 2009, 117) – een eigen invulling gegeven aan het vers. Het vers wordt gebruikt als basis en door woorden te verdraaien of toe te voegen, ontstaat het standpunt dat er geen sprake kan zijn van contact met familie buiten de gemeenschap.

Het tweede fragment met interteksten uit de evangelie (NBG, 1951), in combinatie met interteksten uit Openbaring (NBG, 1951), gaat over het bezoek van Kieke aan een psychiatrische instelling. Ze is in haar jeugd erg op zoek naar antwoorden op haar vragen over het geloof en over de geloofsgemeenschap. Haar zoektocht brengt veel twijfel met zich mee. Op een bepaald punt weet ze zich geen raad meer en de beste oplossing volgens haar is om zich te laten opnemen. Terwijl ze over het pad naar de ingang van de instelling loopt, denkt ze aan het feit dat het haar niet lukt de waarheid te vinden. Dit gaat gepaard met een aantal interteksten uit Openbaring (NBG, 1951) en uit de evangeliën. Het volgende fragment beschrijft haar gang naar de voordeur van de instelling.

‘Omdat gij lauw zijt… zal Ik u uit mijn mond spuwen.’

Het grind knerpte onder mijn schoenen, begeleidde als knetterend tromgeroffel mijn geprevel. Ik was lauw, altijd al geweest. Iemand die twijfelde aan alles wat voor de anderen zo’n duidelijke waarheid was. Kokendheet moest ik zijn, brandend van ijver voor God, anders was ik voor eeuwig verloren. Maar de gekte woonde in mij en had de twijfel veroorzaakt in mijn hoofd. In plaats van voor God, had ik gekozen voor mijn eigen waarheid. De wind bolde mijn rok. ‘Kleingelovige, waarom zijt gij aan het twijfelen?’

Ik haalde mijn schouders op en rilde. Het gebeurde gewoon, zonder dat ik het wilde of er iets aan kon doen. (…) Maar ik had de oplossing gevonden. Hier zouden ze de gekte ontdekken, de verwardheid van mijn gedachten, en zou ik niet meer verantwoordelijk zijn voor mezelf. Deze keer bood de Bijbel troost: ‘Zalig de armen van geest want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’

Ik grinnikte hardop. Hier zou ik bevrijd zijn van al de broeders en zusters die hun hele leven bezig waren met strijden, lijden en het goede doen. Bestond er iets wat walgelijker was dan ‘het goede doen’? Schijnheiliger dan de ‘liefdevolle opoffering’? (…)

Omdat gij lauw zijt…

Natte bladeren plakten onder mijn schoenen. Ik was nooit belangrijk geweest, niet voor pap en mam en niet voor de broeders. Ik had het kunnen worden: geliefd en van belang. Maar dan alleen op hun voorwaarden: Gods voorwaarden. (…) Ik zette mijn voet op de eerste tree.

‘Gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.’ (Heijmerikx 2009, 176-178)

De interteksten zijn gecursiveerd en vier van de vijf bevatten aanhalingstekens. In onderstaand tabel is een overzicht gemaakt van de interteksten – zonder de context van het fragment – met de bijbehorende bijbelplaatsen.

(20)

- 19 -

Interteksten (Heijmerikx 2009, 176-178) Bijbelplaatsen (NBG, 1951)

(1) ‘Omdat gij lauw zijt… zal Ik u uit mijn mond spuwen.’

(2) ‘Kleingelovige, waarom zijt gij aan het twijfelen?’

(3) ‘Zalig de armen van geest want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’

(4) Omdat gij lauw zijt…

(5)‘Gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.’

(1) ‘Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.’ (Openbaring 3:16)

(2) ‘Terstond stak Jezus hem de hand toe en greep hem en zeide tot hem: Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen?’ (Mattheüs 14:31)

(3) ‘Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’ (Mattheüs 5:3) (4) ‘Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.’ (Openbaring 3:16)

(5) ‘en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.’ (Johannes 8:32)

De woorden in de eerste intertekst uit het fragment komen rechtstreeks uit Openbaring 3:16 (NBG, 1951). De intertekst is ingekort en de woorden Zo dan, en en noch heet, noch koud, zijn uit de intertekst gelaten. Deze deletie verandert de betekenisinhoud niet, omdat de woorden en noch heet, noch koud dezelfde betekenis hebben als lauw. De transformatie die zich in deze intertekst voordoet, is een samenvatting van het bijbelvers. De vierde intertekst is een ingekorte herhaling van intertekst (1), waarbij het tweede gedeelte achterwege is gebleven. De intertekst komt in hetzelfde fragment voor en het gebruik van slechts een paar woorden is voldoende om intertekst (4) te verbinden met intertekst (1) uit Openbaring 3:16. Omdat intertekst (4) direct aan intertekst (1) te herleiden is, kan de analyse van de eerstgenoemde beschouwd worden als gelijk aan de analyse van intertekst (1) en zal de interpretatie ervan onder die van intertekst (4) vallen.

Intertekst (2) is een zin die Jezus in Mattheüs 14:31 (NBG, 1951) uitspreekt tegen Petrus. In het bijbelvers wordt omschreven hoe Jezus zijn hand uitstak en tegen Petrus sprak, nadat hij over het water naar Jezus liep en begon te zinken. Dit gedeelte is weggelaten in de intertekst en wat overblijft is de uitspraak van Jezus. Door deze uitspraak uit de context van het verhaal met Petrus te halen en met dezelfde woorden in Blinde wereld terug te laten komen, vindt er een verandering plaats op het niveau van betekenisinhoud en -vorm. De kleingelovige in het bijbelvers, Petrus, wordt Kieke in Blinde wereld. De transformatie op dit niveau, waarbij een gedeelte van de tekst wordt weggelaten, is een delging (Claes 2011, 55). Ook de derde en vijfde intertekst zijn afkomstig uit de evangeliën. Intertekst (3) is een citaat die één op één gelijk is aan het derde vers uit Mattheüs 5 (NBG, 1951). Intertekst (5) is identiek aan Johannes 8:32 (NBG, 1951), met het minimale verschil dat het woord en, waar het vers mee begint, is weggelaten. Dit woord duidt erop dat er iets aan het vers voorafgaat dat bij de zin hoort: ‘Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij’ (Joh. 8:31, NBG 1951). Dat vers 31 en 32 – vanaf Als gij in… – uit één zin bestaat zonder punten of

(21)

- 20 -

komma’s, betekent dat intertekst (5) is verkort tot het laatste gedeelte van de zin. Niettemin wordt de intertekst duidelijk afgebakend tot Johannes 8:32 (NBG, 1951), doordat de woorden gelijk zijn aan het vers. De intertekst begint met een hoofdletter en op zichzelf is de zin grammaticaal correct. In de betekenisinhoud is er geen verandering, maar door de weglating van het woord en en daarmee van het voorgaande vers, is er sprake van een deletie op het niveau van de betekenisvorm: een samenvatting van Johannes 8:31-32 (NBG, 1951) (Claes 2011, 54).

Het fragment illustreert hoe Kieke twijfelt aan de leer die door de Noorse gemeenschap wordt aangehangen: ‘Iemand die twijfelde aan alles wat voor de anderen zo’n duidelijke waarheid was.’ (Heijmerikx 2009, 176-177). Haar onzekerheid over het geloof staat in contrast met hoe de broeders en zusters in de gemeenschap hun geloof beleven. De nadruk van hun geloof ligt op het navolgen van Gods wet om gered te worden en de gelovigen zijn dusdanig overtuigd van de Bijbel als waarheid, dat ze deze letterlijk toepassen op hun eigen leven. Voor de Noorse gemeenschap is twijfel uitgesloten, zoals in een eerder behandeld fragment is uitgedrukt: “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk en wie zijn wij als mens om aan Hem te twijfelen. God laat alle dingen meewerken ten goede voor hen die Hij liefheeft, dus ook voor die kinderen. Ongeloof daarin is een grote zonde.” (Heijmerikx 2009, 120). Door wat Kieke heeft geleerd van de gemeenschap, ervaart ze haar twijfel als een tekortkoming: ‘Kokendheet moest ik zijn, brandend van ijver voor God, anders was ik voor eeuwig verloren.’ (Heijmerikx 2009, 177). Deze gedachte volgt op intertekst (1): ‘Omdat gij lauw zijt… zal Ik u uit mijn mond spuwen.’ (Heijmerikx 2009, 177). De intertekst komt uit Openbaring 3:16 (NBG, 1951), waarin Johannes een brief schrijft aan een van de zeven gemeenten nadat God hem daartoe de opdracht heeft gegeven: ‘Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal. (…) en de kandelaren zijn de zeven gemeenten.’ (Openbaring 1:19-20, NBG 1951). In het vers in Openbaring 3 (NBG, 1951) wordt de gemeente erop aangesproken dat ze niet heet en niet koud is, maar lauw. Samen met het voorgaande vers – ‘Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet!’ (Openbaring 3:15, NBG 1951) – maakt Openbaring 3:16 (NBG, 1951) duidelijk dat God van zijn volgelingen wenst zich volledig in te zetten voor hun geloof. Een lauw hart wijst erop dat de volgelingen onverschillig zijn en dat zij zich onvoldoende inspannen. In Blinde wereld gebruikt Kieke de woorden ‘brandend van ijver voor God’ (Heijmerikx 2009, 177, waarbij met ijver wordt gedoeld op toewijding en passie. De twijfel waar Kieke mee worstelt, is van een andere orde dan de onverschilligheid die in de intertekst wordt uitgedrukt. Hoewel ze niet zeker weet wat de juiste waarheid is, valt niet te ontkennen dat Kieke zich volledig inzet om op zoek te gaan naar antwoorden en dat ze haar twijfel wil wegnemen.

De woorden kleingelovige en twijfel in intertekst (2) wijzen erop dat het hier gaat om twijfel in God. Het vers uit Mattheus 14:31 (NBG, 1951) vindt plaats in een context waarin Petrus over het water naar Jezus loopt. Wanneer de angst en twijfel toeslaan, zakt hij door het wateroppervlak. ‘Terstond stak Jezus hem de hand toe en greep hem en zeide tot hem: Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen?’ (Mattheüs 14:31, NBG 1951). Jezus reageert meteen door zijn hand uit te steken, nog voordat hij aan Petrus vraagt waarom hij twijfelt. Hoewel de Noorse gemeenschap geen twijfel in het geloof accepteert en alle zekerheid uit de Bijbel haalt, wordt Petrus in deze bijbeltekst, waarin twijfel centraal staat, niet afgewezen door Jezus. Het bovenstaande fragment laat een aantal verschillen zien tussen wat de Bijbel zegt en wat in de roman aan de orde komt: het eerste is de onverschilligheid in Openbaring 3:16 (NBG, 1951) tegenover de twijfel in intertekst (1), het andere verschil is Jezus’ acceptatie ondanks de twijfel tegenover de afwijzing door de gemeenschap vanwege de twijfel in intertekst (2).

Terwijl Kieke over het pad naar de psychiatrische instelling loopt, overheerst de twijfel waar ze mee worstelt. Dan vindt er een interessante verschuiving plaats, waarin de twijfel ruimte maakt voor een ander gevoel:

(22)

- 21 -

Maar ik had de oplossing gevonden. Hier zouden ze de gekte ontdekken, de verwardheid van mijn gedachten, en zou ik niet meer verantwoordelijk zijn voor mezelf. Deze keer bood de Bijbel troost: ‘Zalig de armen van geest want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’

Ik grinnikte hardop. Hier zou ik bevrijd zijn van al de broeders en zusters die hun hele leven bezig waren met strijden, lijden en het goede doen. (…) Luid lachte ik naar het gebouw voor me. Ik voelde me wonderlijk opgelucht. (Heijmerikx 2009, 177-178)

Bij het naderen van de ingang van de psychiatrische instelling, groeit een gevoel van opluchting en bevrijding. Voor het eerst – deze keer – vindt Kieke troost in de Bijbel, specifiek in het begin van de bergrede (Mattheüs 5-7, NBG 1951), waarin Jezus aan zijn volgelingen onderwijst hoe het koninkrijk der hemelen wordt gekarakteriseerd (De Koning 2016-2, 50). Eén van de groepen die Jezus noemt, die het koninkrijk binnen zal gaan, is de armen van geest (Mattheüs 5: 3, NBG 1951). Zij zijn de mensen met een verbroken en een verbrijzeld hart en geest, die van zichzelf niets meer verwachten (De Koning 2016-2, 52). Door zich op te laten nemen, bevestigt Kieke dat ze verward is en dat ze de verantwoordelijkheid voor haar gedrag niet meer kan nemen. In tegenstelling tot de broeders en zusters van de Noorse gemeenschap, die zich in hun dagelijkse leven inzetten om zich aan te passen aan Gods wet, verwacht Kieke het niet meer van zichzelf. Hoewel ze uiteindelijk niet opgenomen wordt in de psychiatrische instelling – ze heeft geen verwijsbrief van de dokter (Heijmerikx 2009, 179) – is er een begin gemaakt in het loskomen van de gemeenschap. De eerste stap die ze daarin maakt, is door op zichzelf te gaan wonen: ‘Mijn mededeling sloeg in als een bom. Pap haalde alles uit de kast. Hij zei dat ik Jobs oude kamer erbij kon krijgen als ik meer ruimte nodig had voor mezelf. (…) Maar ik hield voet bij stuk.’ (Heijmerikx 2009, 185). Voor het eerst neemt Kieke een besluit waarin ze zich niet laat leiden door haar ouders of de Noorse gemeenschap en het bijbelvers dat in intertekst (3) wordt uitgedrukt, is voor Kieke als een goedkeuring dat ze hier goed aan doet.

Het fragment wordt afgesloten met intertekst (5): ‘Gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.’ (Heijmerikx 2009, 178). De intertekst is afkomstig uit Johannes 8 (NBG, 1951) waarin Jezus met de Joden praat en over zichzelf getuigt.

Zij dan zeiden tot Hem: Wie zijt Gij? Jezus zeide tot hen: Wat spreek Ik eigenlijk nog met u? (…) Jezus dan zeide: Wanneer gij de Zoon des mensen verhoogd hebt, zult gij inzien, dat Ik het ben en niets uit Mijzelf doe, doch dat Ik dit spreek, gelijk de Vader Mij geleerd heeft. (Johannes 8:25 en 28, NBG 1951)

In dit hoofdstuk maakt Jezus duidelijk wie hij is en wat hij van zijn volgelingen wil, namelijk dat zij dichtbij de Bijbel leven en steeds meer zullen begrijpen wat er in staat. Uiteindelijk zullen zij vrij zijn: ‘Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. (…) Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn.’ (Johannes 8:34 en 36, NBG 1951). Deze verzen lijken erg samen te gaan met de leefwijze van de Noorse gemeenschap. Zolang de broeders en zusters zich precies houden aan de woorden in de Bijbel, zullen zij worden bevrijd. Toch lijkt vers 32 uit Johannes 8 (NBG, 1951) in Blinde wereld geplaatst te zijn tegenover de leefwijze van de gemeenschap. Het gebruik van intertekst (5) gaat gepaard met Kiekes keuze om zich los te maken van de gemeenschap. Voorafgaand aan de intertekst staat ‘Ik zette mijn voet op de eerste tree.’ (Heijmerikx 2009, 178), waarmee letterlijk de eerste stap naar een nieuw begin wordt genomen. Hoewel de oproep van Jezus in het bijbelgedeelte uit Johannes 8 (NBG, 1951) in eerste instantie correspondeert met het gedrag van de Noorse gemeenschap, wordt vers 32 in Blinde wereld juist gebruikt om de keuze van Kieke te ondersteunen en te plaatsen tegenover het gedrag van de gemeenschap.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze nog niet uitgekomen knoppen worden door Japanners gebruikt voor een middel tegen kanker, waarvan sinds 2015 het effect wetenschappelijk zou zijn aangetoond.. Auteur: Santi

- Het volgen van formele scholing (cursussen). Met betrekking tot de veranderbaarheid van de opvattingen van docenten geven onderzoeken verschillende uitkomsten. Sommigen achten

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Ze ervaren minder steun van de gemeente, zoeken niet zo actief naar werk en voegen zich naar de (lage) verwachtingen van hun omgeving... ze minder steun van de gemeente dan

heid tot onzen lleere Jezus Christus konden komen, zonder dispuut en bezwaar, maar heelemaal zeker zouden zijn, dat wij in Hem alles vinden wat ons ontbreekt,

dementerenden 'uitboeken als ex-mensen, die nu huisdier zijn geworden, zodat baasje mag besluiten ze te laten inslapen.' Het is cru gezegd, maar niet onjuist. Niet de vergelijking

Omdat er in Vlaanderen geen echte grotten zijn, maken onze vleermui- zen voor hun lange slaap graag gebruik van alternatieven zoals (ijs)kelders, bunkers, forten en

In de bodemprocedure heeft de rechtbank appellante niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de ‘Alcateltermijn’ (wettelijke termijn van 20 dagen waarbinnen