Vraag nr 129 van 1 juli 1996
van de heer MICHEL DOOMST
Interpolitiezones – Gemeentelijke implicaties
Het systeem van de interpolitiezones (IPZ's) is positief voor de gemeenten omdat het, door de verhoogde samenwerking tussen politie en rijkswacht, de veilig-heid van de burgers ten goede komt. De invoering ervan heeft nochtans een ernstige weerslag op het sta-tuut van de burgemeester en het budget van de gemeente.
Aan de gemeenteraden werd immers gevraagd om vóór april 1996 het IPZ-dossier goed te keuren, zonder dat zij een volledige kijk hebben op de minimale veilig-heidsnorm die moet worden gehaald. De budgettaire implicaties op het vlak van personeelsaanwervingen zijn niet of onvolledig gekend, wat uiteraard een zorg moet zijn voor het Vlaams Parlement en voor de Vlaamse voogdijminister.
1. Heeft de Vlaamse regering aan de federale regering de nodige garanties gevraagd inzake de betrokken-heid van de gemeenten bij de evaluatie van de 10 pilootprojecten die tot maart 1997 lopen ?
2. Heeft ze duidelijkheid verkregen omtrent de toe-passing van de minimale veiligheidsnorm, zodat de gemeenten een duidelijk zicht krijgen op de weer-slag van hun budget ?
3. Heeft ze duidelijke waarborgen verkregen inzake het behoud van de specialisaties die eigen zijn aan de gemeentelijke politie : haar eerstelijnsfunctie, waarbij een laagdrempelig contact met de bevol-king, wijkgerechtigheid en preventie centraal staan ?
4. Heeft ze duidelijkheid verkregen inzake timing ? Dat is vooral van belang voor kleinere gemeenten die hun personeelsbestand moeten uitbreiden en daarvoor aanzienlijke inspanningen moeten leve-ren.
Antwoord
In antwoord op zijn vraag wil ik ten behoeve van de Vlaamse volksvertegenwoordiger duidelijk onderstre-pen dat het systeem van de interpolitiezones (IPZ's) een exclusief initiatief is van de federale overheid (minister van Binnenlandse Zaken) in het kader van het veiligheidsbeleid, dat een federale bevoegdheid is. M.b.t. de implicaties van dit systeem voor de gemeen-ten, heb ik enkel kunnen vaststellen dat de federale overheid duidelijk de nodige (financiële) inspanningen verwacht van de gemeenten, voornamelijk inzake het halen van de minimum veiligheidsnormen, een basis-element binnen het IPZ-systeem.
De enige betrokkenheid van de Vlaamse regering, in casu mijn ambt, centreert zich rond de uitoefening van het administratief toezicht op de gemeentebesluiten waarbij onder meer de begrotingen en de personeels-formaties (politiepersoneel) worden vastgesteld en eventueel aangepast aan de genoemde veiligheidsnorm,
zoals die in 1994 werd vastgesteld door de federale overheid (koninklijk besluit 10 mei 1994).
Ik heb hierbij vastgesteld dat een aantal gemeenten reeds (ook los van het IPZ-systeem) het nodige heeft gedaan om te voldoen aan de federale veiligheidsnorm. Voor het overige kan ik enkel stellen dat met de fede-rale overheid geen afspraken werden gemaakt of garanties gevraagd omtrent de deelaspecten van de IPZ-aanpak, die de Vlaamse volksvertegenwoordiger hier puntsgewijs bevraagt en die uiteindelijk, zoals reeds gezegd, een louter federale normering betreffen. Het komt derhalve voor dat de wijze waarop de federa-le regering zelf het IPZ-systeem heeft uitgewerkt in drie omzendbrieven IPZ1, IPZ2 en IPZ3 (Belgisch Staatsblad van respectievelijk 29 december 1995, 22 maart en 7 juni 1996), de nodige garanties en duidelijk-heid zal moeten opleveren.
Ten gerieve van de Vlaamse volksvertegenwoordiger kan ik vanuit deze onderrichtingen op het volgende wijzen.
1. Voor de pilootprojecten lijkt het zwaartepunt van de evaluatie inderdaad te liggen bij een centrale stuurgroep, in de zin dat deze stuurgroep, op basis van de opgedane ervaringen in deze projecten, modelveiligheidscharters en -samenwerkingsproto-cols zou uitwerken die aan alle gemeenten ter beschikking zouden gesteld worden. Evenwel zou-den deze modellen voornamelijk bedoeld zijn als methodologische steun, waarbij de concrete invul-ling van het gewenste veiligheidsbeleid steeds zou worden overgelaten aan de IPZ's zelf (cf. lokale vijfhoeksoverleg).
2. Voor de budgettaire weerslag ten gevolge van de minimale veiligheidsnorm, kan enerzijds worden gewezen op de mogelijkheid tot het verkrijgen van federale tegemoetkomingen voor de bijkomende aanwerving van politiepersoneel (koninklijk besluit 10 juni 1994). Anderzijds geldt ook dat bijvoorbeeld voor de IPZ's van het type B een samenwerking met andere politiediensten de budgettaire kosten eventueel kan drukken.
Aangezien de nodige taakafspraken binnen de vei-ligheidscharters evenmin reeds rond zijn, blijft over de budgettaire implicaties van IPZ's inderdaad een zekere onduidelijkheid bestaan.
3. Met de IPZ-aanpak heeft de federale overheid in het kader van een vernieuwde werking van de poli-tiefunctie van "gemeenschapszorgpolitie" centraal gesteld, met andere woorden een politie waar de zorg voor de bevolking voorop staat. Volgens de federale overheid, die ook het begrip "despecialisa-tie" onderstreept, is de zorg voor de bevolking geen voorrecht of exclusieve opdracht van een of andere politiedienst. Concrete taakafspraken tussen de ver-schillende politiediensten worden evenwel, zoals reeds vermeld, aan het lokale vijfhoeksoverleg overgelaten.
4. De enige timing die de federale overheid via con-crete streefdata vooropstelde, betrof de indeling van IPZ's (1 maart 1996) en de goedkeuring door
de gemeenteraden van de krachtlijnen van de respectievelijke veiligheidscharters (1 april 1997). Volgens de federale overheid zullen de repercussies van de uitvoering van deze charters inzake begro-ting, personeel, enzovoort "op het passende ogen-blik aan de gemeenteraden ter goedkeuring moeten worden voorgelegd".
Binnen dit raamwerk kunnen uiteraard geen voor-spellingen worden gedaan.
Voor verdere informatie over de IPZ's kan ik de Vlaamse volksvertegenwoordiger slechts adviseren zich rechtstreeks te richten tot mijn federale collega.