• No results found

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD"

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

16 mm COMIC IIIB

I

MM69L-OOOOl2s MOEDERNEGATIEF OPSLAGNUMMER:

MASTER NEGATJVE STORAGE NUMBER:

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

Bruun, Laurids

Lea de vreugdelooze weduwe: roman van het eiland Peli ! door Laurids Bruun ; vert.(uit het Deensl door Alice van Nahuys. - Amsterdam: Ontwikkeling, 119251. - 247 p.; 17 cm

Signatuur van origineel! Shelf number of original copy:

Mcc 3193 N

Signatuur microvorm ! Shelf number microform:

M META 1009

Filmsoort1Size o/jilm :

Beeldplaatsing1Image placemellt :

Reductie moederfilm1Redllctioll ma 'ter jilm : Startdatum verfilming1Datejilmillg bega" :

1Camera operator:

MMETA 1009

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER

MICRDFDRM:

(2)
(3)

11111111111111111111~ri~~~~llil~i~lflllllllllllllllllill

01310943

(4)

LEA

DE VREUGDELOOZE WEDUWE

(5)

LEA

DE VREUGDELOOZE WEDUWE

ROMAN VAN HET EILAND PELI DOOR

LAURIDS BRUUN

VERTAALD DOOR

ALleE VAN NAHUYS

UITGAVE VAN DE N.V. "ONTWIKKELING"

KEIZERSGRACHT • AMSTERDAM

(6)

EERSTE HOOFDSTUK.

Het was kort na den voorjaarsmoesson.

Toko had vernomen, dat ik over de groote Zee gekomen was. Veertien dagen na mijn aankomst, voordat ik er nog aan gedacht had hem op te zoeken, kwam hij met zijn kano uit Wattiwau, waar hij zich had gevestigd.

Ik was tot nu toe noch bij den koning, noch bij Wahoeja geweest. 's Konings hart was er waarschijnlijk na aan toe te verschrompelen, maar dat gaf niets; ik moest eerst mijn kisten met waren onder dak brengen, voor ik met iets anders kon beginnen. Ze lagen nog in de groote vrachtboot der compagnie, met zeil~

doek toegedekt; de kisten, die geen zon konden verdragen, had ik op het strand gezet en er een schuin dak boven laten timmeren.

Zes man waren bezig een huis en een opslag, plaats voor mij in elkaar te zetten en ik moest den heelen tijd toezien, wilde het waarlijk iets behoorlijks worden - och, het was niet

(7)

t kandelaberachtige 1) Pandang, soort pijnboom me

takken. 1) Kawa, Polynesische peperstruik.

7 Daar was Koeda, die mij vaak geplaagd had met mijn huid, die er bij het wasschen afging.

Hij was nog net zoo kaneelbruin als vroeger en had denzelfden scheeven mondhoek vol spot; maar hij had zich een aardig buikje aangeschaft.

Daar was de slanke Fagoda met den weemoedigen blik. Hij was nu verwelkt, verlept, en zijn mond was slap geworden. De vrouwen hadden hem geteekend.

Daar was de nieuwsgierige Awa met de vooruitstekenden buik en de stevige borsten;

en de statige Moewa met het zwarte kroes~

haar; en Sakalawa met haar breede heupen en de mooi gevormde, als gedraaide mahonie~

houten beenen.

De innemende Milawa met het lage voor~

hoofd, de mooie, ronde schouders en de dikke smakkende lippen ontbrak ook niet.

Ook Winawa met haar haastige oogen, die als een pols op en neer gingen - ook zij kwam aarzelend over het strand aanwandelen en bleef een beetje op een afstand staan; zij was het, die bij mijn eersten roes kawa1) voor mij had gekauwd en door AH uit mijn hart zooals in vroeger dagen, toe~ mijn oude

hospus Tongoe voor mijn

bo~~tJe .~~rgd:-

t ik

De opdracht van de factorIj lUl e, a een plek moest opzoeken, waar de lagune tO~

die was dat de vrachtboot, wanneer e

vlo~d wa~

heelemaal tot aan het strand kon komen z~odat het kostbare aan land dragen der z'~are kisten of het verlade~. op zee vermeden werd; indien even mogehJk, ~oest deze plek tusschen de beide steden, 'i<att~wau en mijn eigen oude stad, de.~tad des omngs, zooals ze genoemd werd, h"ge~.

Het was mij gelukt een gunstIge plek vóór en eul in de lagune te vinden, die "tot aan het

eoor~strand

liep, dat .hier

ta~ehJ~ sm:~

was en een kleine baal vorm e. p lage heuvels herkende ik in het Noord~n Wattiwau's gele pandangdakeneigen stad kon ik door het kokospalmen osc1), dochbmIJ

h

van den koning, dat zich heelemaal tot aan de kust uitstrekte, niet zien. h tb" 'jn Gedurende de eerste dagen was e IJOm

d

nederzetting vol menschen ge~eest. \ : bekende gezichten schaarden zIch om m J kisten onder het afdak.

(8)

verdrongen was. Zij was het, die AU haatte - en toen ze zag, dat ik haar herkende, wendde ze haar oogen van mij af en ver- wijderde zich slenterend weer over het strand.

Ja, verdwijn liever, dacht ik. Een vonk van Ali's haat vlamde in mij op. De tijd heelt alle wonden, maar de mijne had hij nog niet geheeld; het lidteeken sprong bij elke nieuwe herinnering opnieuw open en bloedde dan weer.

Ik keerde mij van de jonge meisjes af, bij wie zij had gehoord. Op Ali's gelukkigsten, meest trotschen dag, toen ze Oasoe ter wereld had gebracht en ze met geschenken bij haar waren gekomen, had ik ze het laatst ge- zien.

De meesten waren nu zelf moeder en droe~

gen trots hun kindertjes op een heup of op een schouder, om mij te laten zien, hoe rijk ze waren geworden.

Alleen Winawa was alleen.

Maar waar was Nanoeki met haar breeden neus en den blik, die zich nooit kon losscheu- ren? - N anoeki met haar scheeven rug en het hartstochtelijk gemoed? Fagoda wees naar den grond, toen ik haar naam noemde. Ach, zij was het immers geweest, die hij destijds

op zijn mat had gehad - en nu was ze dood.

..Zelfs "d~ g~oot.e jager", die zich zoo op ZIJn waardIgheId het voorstaan en in het be- gin een beetje een pik op mij had gehad, was

na~r h~t strand gekomen om mij de twee

1c!~me Jongens te laten zien, die hij zich in de vIJf afgeloopen jaren had aangeschaft.

En de oude Kaboea-Kenka, de geesten- bezweerder en medicijnmeester stond mij in de v~rte aan ~~ staren, terwijl de schildpad-

pl~atJes va~ ZIJt,l neusvleugels hingen en zijn stIjve knokIge vmgers in de drie lange baard- strengels tastten, die tot aan zijn navel reikten en nu grij~.waren geworden. Zijn waaier, zijn mes en ZIJn opgerolde mat had hij thuis ge- laten.

Net als vroeger hielden de kinderen zich aan de hand hunner moeders vast, toen ze hem zagen en drongen zich tegen het been hunner beschermsters aan en de moeders keken schuw een anderen kant uit uit angst dat zijn oog ze zou treffen. '

<?ch, het was allemaal nog net als vroeger - m den goeden ouden tijd. Alleen ik was een

an~er geworden, ouder, verbitterder, mis- schIen wereldwijzer, maar niet levenswijzer.

Zouden ze dat wel begrijpen?

9

(9)

Ik glimlachte tegen ieder afzonderlijk, tilde het deksel van een mijner kisten en schonk iedereen een klein voorwerp. Maar er was niet die plotselinge vreugde in hun blik zooals vroeger, wanneer ik op hen toetrad en ze voor een oogenblik vergaten, dat ik een vreemde was.

Nu vergaten ze het niet. Ze slopen stil weg, de een na d·en ander, keerden zich nog eens om en keken met verholen blikken of ze zich ook niet vergist hadden. Dan gingen ze ver~

der, en het kwam mij voor, dat ik een glim~

lach op hun blooten rug kon lezen.

Ik merkte, dat ze over den ouden man spraken, terwijl ze over het strand liepen;

's avonds in het gemeenschapshuis was ikstel~

lig onderwerp van gesprek tusschen degenen die destijds nog kinderen waren en zich de stralende Ali nog konden herinneren; de ouderen zouden dan de jongeren, die niets wisten, wel vertellen van de koningsdochter en haar kort geluk.

Och, die gelukkige, gelukkige tijdenl Dus Toko kwam van Wattiwau in zijn zwarte kano over de lagune aanroeien.

Het was een ochtend, zoo klaar en blauw

10

als op dien ongeluksdag, toen we uitvoeren om schildpadden op het rif te vangen - dien morgen, toen Ali haar armen om mijn hals sloeg en mij trachtte terug te houden, omdat ze een boozen droom had gehad.

Ik was langs het strand naar de konings~

stad toegewandeld, tot daar, waar ik de plaats kon zien, waar toen mijn huis had gestaan.

Bij eiken stap dien ik dichterbij kwam, welde een kleine herinnering in mij op; het was alsof ze door de vonkelende lucht op mij toe kwamen fladderen en fluisterden: "Weet je nog?" en "Herinner je je nog, toen?"

Daar lagen nog de groote koraalblokken, die ik in het ondiepe water had neergelaten om een brug naar de kano toe te bouwen. Het grootste daarvan, het verst naar zee toe, was mijn badhuis geweest.

Van de brug volgde ik in gedachten het pad dat er niet meer was - dat dwars over het witte voorstrand naar mijn mooie nieuwe huis geleid had.

Het steenen fundament, waarop de baIken~

vloer van mijn huis gebouwd was, lag er nog en diende als afsluiting om het graf.

Daar beneden, diep in den uitgeholden koraalbodem, lag ze zelf met haar jongen in

(10)

haar arm. Op den witten, vlakken steen, die de plek bedekte, stond nog duidelijk leesbaar

"AH en Oasoe".

Tongoe had den koraalbodem uitgehouwen, de inscriptie "AH en Oasoe" had ik zelf met groote moeite in het harde blok geëtst. Het was mijn laatste werk op Ali's eilanden ge, weest.

Ach, vijf lange jaren in de wereld - met afwisselende streken en afwisselende lotge, vallen en levens - dagen in overvloed en dagen in nood, soms in vrede en soms in ge$

vaar - in de groote slappe stad Batavia en op de glanzende eilanden met hun levende lachende menschenkinderen - dit alles ver$

bleekte hier als een droom voor de eenige groote werkelijkheid van mijn leven: Ali, die mijn hart met haar bruine sterke hand nam en mij haar eigen kloppende leven en haar stra$

lende ziel daarvoor in ruil gaf - en mij op, nieuw in Oasoe deed herleven:

"Kan je zien, dat jij het bent?"

AH, doolt je geest onzichtbaar hier over het strand? Ben jij het geweest, die mij terugriep?

Steek jij achter de opdracht van de factorij?

Ik keerde mij om en keek naar de vracht, boot en naar de mannen, die mijn huisinelkaar

12

I

~

I

timmerden; en toen, toen mijn oog over de lagune dwaalde, zagikToko aan komen varen.

Daar zat hij in de zwarte smalle kano, zijn knieën opgetrokken tot voor zijn borst, terwijl de blinkende pagaai door de lucht zwaaide.

Ik herkende hem dadelijk - alsof het giste, ren was - en ik strekte mijn armen naar hem uit en riep zijn naam.

Met een ruk hield hij op met roeien, hief zijn hoofd op en zijn arm verstarde midden in een beweging, als een dier dat in het bosch verschrikt wordt.

Toen weerklonk zijn vreugdekreet; hij sprong in het water, het reikte tot aan zijn borst, en trok zijn kano achter zich aan, om vlugger aan land te komen.

Hij sprong over de scherpe steenen, zijn oogen strak op mij gericht als op een geestver$

schijning, zijn mond wijd open gesperd, zoo' dat al zijn witte tanden zichtbaar waren.

Ja - het was Toko - krachtiger en bruiner en een man van zijn kruin tot zijn zolen - het was Toko's wijd opengesperde mond en het waren zijn groote vonkelende oogen.

Hij wierp zich voor mij neer en omvatte mijn voeten, zoodat ik bijna was omgevallen;

en toen ik hem ophief en hij zag, dat mijn

13

(11)

Terwijl hij vertelde, dwaalde zijn blik voort- durend naar de plaats, vanwaar de hamer$

slagen klonken. Toen kreeg ik medelijden met hem, kwam overeind uit het gras en liep met hem erheen. Ik wist immers, dat hij denheelen tijd bij zichzelf dacht, dat het toch ook zijn huis was, dat daar werd neergezet. Hij behoorde mij immers toe. Had de koning zelf hem mij niet geschonken? Ik was stellig terug$

gekomen om te halen, wat mij rechtens toe$

kwam.

Terwijl wij langs het strand naar ons nieuwe huis toeliepen, vernam ik alles wat er was ge~

beurd, sinds ik was weggegaan.

Ik hoefde niet te vragen. Hij vertelde het, gelukkig mijn honger te kunnen stillen, met een diep meevoelen in zijn oogen; want wat moest ik, die zoo lang van hem, het eiland en mijn huis was weggeweest, geleden hebben.

Wahoeja "De witte Langoor" was nog wit$

ter geworden, nog witter en nog rijker; maar mijn gestreepte onderbroek en de gouden bril waren nog steeds zijn beste plunje.

De koning was oud en vormeloos geworden.

Hij zat den heelen dag op zijn mat, kauwde betel en zuchtte. Het kostbare kleinood, de klisteerspuit, had een zijner vrouwen in

15

blik somber en mijn wangen nog vochtig waren, begreep hij mij dadelijk.

Hij wendde zijn hoofd daarheen, waar de . herinnering leefde; zijn gezicht vertrok; hij huilde als een hond, die op het graf van zijn meester huilt en rende van mij tot aan de plek en weer terug, heen en weer - als een hond, die den weg werkelijk aflegt, dien zijn mees~

ter enkel in gedachten gaat.

En Toko vertelde. Na den wervelstorm, die Ali en Oasoe doodde en zijn en Tongoe's huis vernielde, had hij zoo den schrik beet, dat hij zich niet in zijn geboorteplaats durfde vesti~

gen, die zoo dicht bij het vlakke strand lag, maar naar Wattiwau verhuisde.

Daar werd hij goed ontvangen, omdat hij bij "de bruine aarde" had gediend, die de jongste dochter van den koning tot vrouw had gekregen en wiens roem over het heele eiland verbreid was. Men herinnerde zich daar ons bezoek nog en werd niet moe Toko te laten vertellen, hoe mijn goden in dien ver~

schrikkelijken nacht bij den "Steen onzer vaderen" bij mij waren gekomen en met de geesten van het eiland, die uit het mangroven$

moeras opstegen en met den storm om het hardst huilden, hadden gestreden.

(12)

tweeën geslagen, wat haar bijna het leven had gekost.

Ook de parapluie, die ik den koning op dien gedenkwaardigen dag had geschonken, toen het inwijdingsfeest voor de nieuwe bam- boehaag om het kokospalmenwoud plaats had - op denzelfden dag, dat Wahoeja mijn roode huid misprees en mij den onschatbaren raad /taf mij een nieuw vel, van bruine aarde, aan te schaffen - ook dit kroondomein had de tijd geteekend, het scherm had een scheur gekregen.

Na beraadslaging met Wahoeja en 's konings andere wijze mannen was de schade met een gekleurd bananenblad gerepareerd en het beheer over dit zeldzame stuk aan een expresselijk daarvoor benoemd beambte toe~

vertrouwd, die voor het welzijn van dit voor~

werp met zijn leven borg stond.

Verder vertelde hij van belangrijke gebeur~

tenissen in het publieke leven: dat de impo.

sante bamboehaag weer overeind was gezet, nadat de wervelstorm eenige der oudste kokosboomen geknakt had. Nieuwe hutten waren op de plaats der oude gebouwd, maar niet zooals vroeger op het vla~~ strand. De koning had op Wahoeja's raad bouwterreinen

16

achter het kokospalmenwoud afgestaan, die den storm haóden weerstaan. De koning was daardoor armer, maar Wahoeja rijker gewor.

den; hem kon alleen de dood nog maar treffen.

De vischvangst had goede jaren gehad, er was vrede op het eiland en het leven bloeide er als in mijn gelukkigsten tijd.

(13)

I1

TWEEDE HOOFDSTUK.

Voor het eerst verliet ik het strand en mijn woonplaats en zocht samen met Toko de bekende plekjes in de stad op.

Ik zag het Gemeenschapshuis en vond de plaats onder het stroodak, waar Ali en ik onze mat hadden gehad.

We slopen door het bosch en over het voor de mannen verboden pad naar het vrouwen;

huis. Ik zag de hooge heg van bamboe, hoorde het gekakel der kippen en het gebabbel der vrouwen erachter, waar in vroeger dagen Ali's stem in mijn oor had geklonken. Ik zocht de kleine opening in de haag, waardoor ik naar binnen gekeken en haar naam gefluisterd had.

Maar Toko hield mij verschrikt van mijn onbezonnen gedrag terug. We bereikten ongezien de hoofdstraat met de groote platte koraalsteenen, die van het huis van den koning heelemaal naar het strand kronkelt, met de bamboehaag der stad aan den eenen

18

en die van het kokospalmenwoud aan den anderen kant.

Toko bleef voor een der hutten staan. Ze was groot en goed onderhouden, met een nieuw dak van mooie gladde pandangblade~

ren. De keuken was een hut apart, zooals alleen de voorname menschen zich dat kunnen permitteeren.

Achter de hooge haag, die onderaan dicht gemaakt was, kakelden kippen, en een varken knorde behaaglijk in de milde zon.

De yamplane) slingerde haar donkere hartvormige bladeren als klimop langs de hooge palen der haag omhoog. Midden in den tuin stond een prachtig gegroeide brood~

vruchtenboom en breidde zijn armen zij~

waarts uit, alsof hij al het kleingoed wilde beschermen, dat in zijn schaduw groeide.

Achter de hut stond een groepje banaan~

boomen met slanke. krachtige bladeren; de vruchten waren nog klein en groen.

"Dat is Talao's huis!" zei Toko en rekte zich uit om over de haag te kijken of er iemand thuis was.

Talao ... Talao ... Och, dat was waar ook:

1) De wortel van de yam wordt als voedingsmiddel eebruikt.

(14)

'I'

11.1

.

dat was immers de man, die de mooiste kinderen van de stad had; ze waren nu waar, schijnlijk al volwassen.

Daar hoorden wij achter ons in het kokos, palmenbosch een geritsel. Toen we ons omkeerden, zagen we twee opgeschoten jongens, die zich achter de haag van den koning probeerden te verbergen; maar de stokken stonden te ver van elkaar verwijderd.

"Hallol" riep Toko, sprong op hen toe en stak zijn arm door de haag.

Toen de jongens zagen, dat ze ontdekt waren, klommen ze gewillig over de haag. De oudste was zelfs zoo brutaal om de gestolen voorwerpen mee te nemen: twee prachtige groote kokosnooten, nog geel en glad.

De oogen blonken in het jonge deugnieten#

gezicht; hij keek van Toko naar mij met een toegeeflijken glimlach, die zijn witte tanden liet zien, alsof hij wilde zeggen: "Jullie zijn ook eens jong geweest - en de kokosnoten zijn zoo mooi en er zijn er zoo veel."

Toko trok zijn wenkbrauwen samen en zag er zeer streng uit; maar de jongste bood hem de noot, die hij gestolen had, aan. Dat kon Toko niet weerstaan. Hij wierp het hoofd in den nek en lachte, maakte toen een gat in den

20

:.

bast en liet mij den koelen frissehen drank drinken, terwijl de jongens van de gelegen#

heid gebruik maakten, om mij van heel dicht#

bij met oogen, ooren, neus en mond op te nemen.

Toko wees naar de hut en vroeg naar de bewoners ervan. En nu herinnerde ik mij, dat Toko uit denzelfden totem1) was als Talao met zijn mooie kinderen.

"Is Talao niet de broer van je vader?"

"Nee, hun vaders waren broers."

Ik keek naar de jongens, die twaalf en dertien jaar konden zijn; maar Talao's zonen, die destijds den grooten Wahoeja naliepen en zijn bijnaam schreeuwden, waren immers toen al zoo oud geweest. Ik herinnerde mij ook een klein meisje, een schuw, fladderend vogeltje, met groote, weemoedige eek~

hoorntjesoogen, van een jaar of tien.

"Hoeveel kinderen heeft Talao eigenlijk?"

Toko staarde voor zich uit, telde aan zijn vingers op en liet mij het resultaat zien; het waren er acht.

"De twee oudsten zijn volwassen en werken in het taroveld. Dan komen deze twee."

Toko pakte ze om hun nek, ieder met een

1) totem

=

stam.

21

(15)

hand en schudde hen stevig door elkaar, terwijl de knapen aan zijn sterke armen hingen en met hun beenen naar hem trapten, half in pret en half in ernst.

"En dan is er nog Lea, die nu in het Vrouwenhuis is."

"Wanneer worden Lea's tanden bruin gemaakt?"l) vroeg hij aan den oudsten der jongens en draaide diens gezicht naar zich toe.

"Ze is al geschilderd.2) Morgen krijgt ze haar tapa en dan vieren we feest."

Toko keek glurend naar de hut, liet de jongens los en zag er zeer misnoegd uit.

Het eerste maagdenfeest in Talao's huis - en hij had er niets van gehoord! Dat kwam ervan, als je wegtrok uit je geboorteplaats.

Hij likte zijn lippen af bij de gedachte aan al het lekkere eten.

"Waar zijn je vader en moeder?"

"Vader haalt visch voor morgen en moeder noodigt de gasten uit."

Toko dacht een oogenblik na. Toen keek hij naar de zon, hoe laat het was. Over een half uur was het middag, dan zou Talao thuis~

komen om te eten.

1) Het teeken der inwijding tot vrouw.

2) D.w.z. getatoueerd.

22

"Kom!" zei hij, strekte zijn hand naar mij uit en zei troostend:

"Als we gauw naar het marktplein gaan (dat is het plein voor het Gemeenschapshuis) zullen we hem wel ontmoeten."

Hij draaide zijn hoofd half om en zei over zijn schouder tegen de jongens:

"Groet je vader van me en zeg dat het gerucht van de inwijdingsplechtigheid tot Wattiwau is doorgedrongen en dat Toko naar de stad des konings is gekomen, om Talao's dochter eer te bewijzen."

Ik kende Toko's kwetsbaar gevoel van eigenwaarde en glimlachte. Maar Toko verstond mijn glimlach verkeerd en liet al zijn tanden zien, alsof hij wilde zeggen: "die smul~

partij hebben we dus gered!"

Waar de weg naar het strand ombuigt, troffen we Talao; hij kwam over den heuvel, een mand van pisangblären voor zijn borst en een op zijn rug, vol met glinsterende tatloP), vliegende visschen en lichtroode moeamoea.2) Het water liep Toko in den mond; en het

1) Kleine glimmende visschen, die veel hebben van sardinen.

2) Een soort zeekrab.

23

(16)

zien van de moeamoea herinnerde mij aan dien dag, toen Winawa mij tot liefde wilde verleiden, door mij moeamoea te laten eten die zij behekst had, - en toen Ali zich in het zand gegooid en gegild had, dat wij allebei moesten sterven.

Nu herkende ik Talao weer, zijn breede, vierkante voorhoofd onder het kroeshaar, den korten stompneus. We hadden vroeger weinig met elkaar te maken gehad. Hij deed niets wat maar even beneden zijn waardigheid was, want hij was toch immers uit den totem, die met dien van Wahoeja wedijverde. Hij vond, dat er te veel aandacht aan mij werd besteed. Hij had het ook eigenlijk nooit kunnen goedkeuren, dat een verre bloed~

verwant van hem mij door den koning was geschonken. We kwamen pas een beetje meer tot elkaar, toen ik de dochter van den koning mijn huis binnenvoerde. Talao was een eerzuchtig man. En bovendien voelde hij zich gevleid, omdat ik zijn kinderen de mooiste van de stad had genoemd. Dat had Toko hem overgebriefd; alleen had hij er vergeten aan toe te voegen, dat ik ook gezegd had: de brutaalste.

Talao was trotsch op zichzelf, op zijn huis, 24

op zijn vrouw, maar het meest op zijn kinderen, en dat met recht.

Talao wist natuurlijk al, dat ik terug~

gekomen was; maar hij was te vo~rn~am

geweest om met de andere nieuwsgIerigen naar het strand te komen. Zijn zoons waren er natuurlijk wel geweest. Maar dat .zijn ~ro~w

er ook was geweest, - zie, dat Wist hl) met.

Toen Talao nu zag met wien Toko daar aankwam, ergerde hij zich, omdat hij als een vrouw manden sleepend, werd aangetroffen.

"De bruine aarde" kon immers niet weten, dat hij de visch tot vanmorgen toe vergeten had, toen de jongens al op het taroveld waren en zijn vrouw op haar rondg~ng met de invitatiebetel was, - en voor de Jongsten waren de manden te zwaar.

Hij zette de manden op den grond, ~eeg~e zich het zweet van het gezicht, terWIjl ZIJn uitpuilende oogen scherp van mij naar Toko keken, of er soms ook minachting te

bespeuren viel. .. . . .

Toko gaf hem zijn hartehJksten famlhegroet.

"Ik hou van je."

"Ik hou van je," herhaalde Talao en sloeg zich plechtig op de borst.

Toko sprak over het groote familiefeest;

(17)

Talao knikte met waardigheid en zei, dat hij wel gedacht had, dat het gerucht Toko zou bereiken en hij vanzelf als een goede bloedf verwant op het feest kwam.

Toko knikte. De vogel was over het heele eiland gevlogen, met het groote nieuws in zijn snavel, en hij was toen dadelijk naar de koningsstad toegeroeid.

"Maar het is immers pas morgen."

"Dat weet ik wel," loog Toko met fier gef baar (het was mij opgevallen, hoezeer Toko's levenshouding in deze enkele jaren was vooruitgegaan), "maar de vogel heeft mij ook verteld, dat mijn eigenaar is teruggekomen en toen dacht ik dadelijk, dat ik hem zou zien te overreden om zijn oogen op den eeredag van je dochter over je huis te laten stralen."

Nu was het mijn beurt. Ik liet mijn tanden zien en zei, dat mijn hart veel wijder was geworden, sedert ik het heuglijke nieuws had vernomen.

Talao's harde trekken werden zachter. De vadertrots vlamde in zijn uitpuilende oogen op en zijn tanden blonken boven zijn wanf ordelijke baardje, terwijl hij in fraai gekozen woorden zijn vreugde te kennen gaf, mij morgen op het feest te zullen zien.

DERDE HOOFDSTUK.

Toko bleef dien nacht bij mij.

Ik liet hem zien wat ik in mijn kisten had en verklaarde hem dat ik dezen keer niet gekomen was om mijn tijd met pretjes door te brengen. Ik was door een machtigen man aan den overkant der groote zee gestuurd.

Hij bezat zulke uitgestrekte tarovelden en kokosplantages, dat tien Pelifeilanden binnen de omheining daarvan konden liggen. Hij had een heel huis vol met vuurroeren en vele vele dingen waarvan Toko zich zelfs

gee~

voorstelling kon maken. Al deze wonderen had hij mij meegegeven om de menschen op Peli gelukkig te maken, omdat hij zooveel goeds van hen had gehoord. Daarvoor in de plaats moesten ze hem geven, wat zij aan k?kosnoten plukten en aan visschen vingen, dIe ze zelf niet konden eten.

Toko stond met gebogen knieën, de handen op zijn dijen en heefde van bewondering voor 27

(18)

al die prachtige dingen, die hij in mijn kisten zag; en toen ik hem eindelijk een zakmes met drie klingen, een zaag, een kurketrekker en een pincet gaf, nadat ik hem had laten zien waarvoor die dingen allemaal gebruikt konden worden, wierp hij zich voor mij neer en omvatte mijn beenen, zooals hij het bij zijn verwelkoming had gedaan.

"Wat moet de arme Toko zijn eigenaar daarvoor in de plaats geven?" klaagde hij. Ik hief hem op en verklaarde hem, dat ik niet meer zijn eigenaar, maar zijn vriend was.

Toko werd bedroefd, toen hij begreep, wat ik bedoelde. Zijn groote trouwe oogen werden vochtig; ik kon aan hem zien, dat hij zijn hersens inspande om uit te vinden wat hij had misdaan, dat ik hem niet meer als mijn recht~

matig eigendom wilde houden.

Hij zag mij aan met bezorgd, gefronst voor~

hoofd, tot ik mij eindelijk herinnerde, waar ik mijn bevond en wie Toko was.

Ik had hem diep gekrenkt en haastte mij om het weer goed te maken, door hem te ver- tellen hoe ontzettend ik hem gemist had, maar het lukte mij niet. Wel liet hij zijn tanden zien, doch de teleurgestelde uitdrukking in

zijn oogen en het bezorgde fronsen van zijn voorhoofd bleven nog lang.

Zelfs toen hij op de mat onder het afdak tusschen mijn kisten lag, kon ik hem nog hooren zuchten, voordat hij insliep.

Den volgenden morgen gingen we samen, zooals in vroeger tijden, in de lagune baden.

Hij was weer de oude lachlustige Toko met den open blik, die het leven tegemoet straalde.

Hij had mijn lichtroode huid heelemaal vergeten - hij herinnerde zich mij alleen nog maar in de mooie aardbruine kleur.

,,Ai~ail" - klonk het uit zijn mond, toen ik mij meer en meer in mijn natuurlijke naakt- heid vertoonde.

Een wolk trok over zijn gezicht; hij vond plotseling dat ik een vreemde was geworden.

Toen maakten we toilet. Ik trok een schoon wit pak aan. Toko smeerde zich met sesam~

olie in, die hij altijd bij zich had. Toen liep hij naar het veld, plukte wat van de langegras~

halmen en maakte een nieuwe tapa. In zijn dikke kroeshaar stak hij gele bloemen, die naast de haag groeiden. Ook mij versierde hij daarmee. En toen hij zag, hoe dun mijn

(19)

haar was geworden, riep hij "AiI" en zette een bedroefd gezicht.

Toko slenterde langs het strand en kletste met mijn werklieden. Hij bekeek met een critisch oog al wat ze gedaan hadden, en een, twee, drie was hij met hen in een heftige woordenwisseling geraakt.

De werklieden riepen mij. Toen ik kwam, zeiden ze, dat Toko óf mijn huis zelf af moest bouwen óf zijn mond te houden had.

Toko's oogen bliksemden. Ik zag, dat zijn vingers jeukten. Maar ik wees naar de zon:

het was hoog tijd voor ons, als we op tijd wilden zijn voor het feestmaal.

We liepen met vlugge stappen over den koningsweg. Al van verre hoorden we gelach en vroolijke stemmen. We zagen familie en vrienden uit hun hutten komen en zich haasten.

Ik moest aan den eersten keer denken, toen ik naar een inwijdingsfeest was geweest - AH in haar nieuwsgierige vreugde, glimmend van olie en versche tatouage op rug en borst. Met wat een trots liet ze haar nieuwe jongvrouwe- lijke sier zien: de prachtige bruingemaakte tanden! Wat hadden we gelachen, tocn ze aanstalten maakte om den ongewonen lastigen

lendendoek af te doen en haar moeder haar op de vingers tikte, als een klein meisje!

Wat was ze stralend~blij geweest op dien dag - haar keel vol gelach en haar oogen vol vreugdevonken!

Toen, plotseling, ontdekte ze mij en vroeg:

"Ben jij de raode man, die bij den koning tegen mij geknikt heeft?"

En zij kwam bij mij zitten en vlijde zich vertrouwelijk tegen mijn schouder. Later, op weg naar het gemeenschapshuis, toen ze voor den eersten keer daar zou slapen, bleef ze staan - was het niet hier op denzelfden weg? - en liet mij trots haar nieuwe sier zien:

De vlammende zon op haar buik en hetprach~

tige zigzag~figuur, dat in een cirkel op haar achterste uitliep.

En toen de nacht die volgde - onze huwelijksnacht - die onbeschrijflijke nacht.

Ik was zoo in droomen vol herinnering ver~

zonken geweest, dat ik Toko heelemaal ver~

geten had. Nu pakte hij mijn arm vast en keek mij bezorgd aan.

Toen pas kwam ik tot mijzelf en ontdekte, dat wij voor Talao's haag stonden.

Ik zag, hoe lichtbruine gezichten zich ophieven om door de staken den man op te

(20)

En tusschen de beenen van Talao en zijn groote zonen door gluurden de drie kleinsten, met oogen zoo glanzend als rijpe druiven, van verbazing over mijn vreemde heerlijkheid; het waren drie kleine meisjes, naakt, gelijk god ze had geschapen.

De tuin was vol gasten. Mannen en vrouwen door elkaar, allen glimmend van versche olie, met nieuwe tapa's om en geurige bloemen in het kroeshaar.

De kippen kropen weg tegen de haag, ont~

stemd over 't ongewone rumoer. Uit de schuur in den hoek klonk het geknor der varkens met het gebabbel der vrouwen om het hardst.

Uit de keukenhut drong dikke rook door het kleine ronde deurgat met den drempel, die een meter hoog was. De gasten verdrongen er zich omheen, om de heerlijke geur der woud~

duiven in te ademen, die een oude vrouw, binnen in het halfdonker op haar knieën zit~

tend, aan een spit boven het vuur braadde.

Buiten stonden drie groote kuipen met palmwijn en in elke kuip dreef een kokos~

schaal om te scheppen.

De' kinderen slopen er stilletjes naar toe, staken er hun vingers in en likten ze af om den wijn te proeven.

z 33

nemen, dien ze allen kenden en die hun toch niet meer zoo vertrouwd was als vroeger. Hij was een ander in het oude vel.

Was ik werkelijk zoo veranderd?

Mijn gedachten keerden opnieuw terug naar mijn gelukkigen tijd. - Zou het niet beter geweest zijn, als ik nooit teruggekomen was?

. Ik voe,lde opeens zoo'n diepe smart, dat Ik dacht onmogelijk aan het feest te kunnen deelnemen. Liever wilde ik naar het witte vierkant op het strand gaan, waar ik hoorde.

Maar Toko had de deur in de haag al

g~opend. Talao stond ervoor en sloeg zich op ZIJn borst voor de ontvangst. Achter hem glansde het vette, goedmoedige gezicht zijner

vrouw van glimlachj es en olie.

Wat waren de twee oudsten lang gewordenI

~e knappe brutale jongensgezichten waren met meer te herkennen door al de ernstige

totem~waardigheid, die nu hun trekken ver~

strakte. Of was het misschien maar een masker, dat ze voor de plechtige gelegenheid van dezen dag hadden voorgedaan?

De twee knapen, die de kokosnoten van den koning hadden gestolen, stonden achter hun broers te ginnegappen. De jongste knip~

oogde driest tegen Toko, als medeplichtige.

32

(21)

35 eenen kant gelegd, terwijl het reine kinder~

voorhoofd zich onder de vele blikken schuw boven de ronde brauwen samentrok.

De oogleden rezen en daalden over de vochtige oogen, welke op die van Talao leken;

ze waren bruin, groot, gewelfd en voortdurend in beweging.

Het hoofd, de schouders, het heele kleine lenige lichaam bewoog zich en gaf haar dien als tot den sprong gereed zijnden schijn, dien ik nog uit haar kindertijd kende. Evenals toen herinnerde ze mij nu aan een eekhoorntje.

Op een wenk van haar moeder, die achter haar stond met de handen om haar middel, sperde ze haar mond tot aan haar ooren oren en liet ons haar bruin gemaakte tanden zien.

De oude vrouw schoof de mooie gele tapa omlaag, zoodat we het kunstige figuur konden bewonderen, waarmee haar heele buik ge~

tatoueerd was.

Het was geen zon, zooals bij Ali, maar een schild met een krijgsman in volle wapen~

rusting, zooals men ook op den gevel van het gemeenschapshuis en het nieuwe kanohuis afgebeeld ziet. Het was Talao's eigen idee, een dichterlijke toespeling op zijn naam: want Talao beteekent schild.

Op een wenk van Talao gingen zijn zoons, de volwassenen en de jongsten, de hut binnen en haalden matten van pisangbast, die net zoo fijn waren als die van den koning - bij Talao ging het altijd zoo deftig toe - en spreidden ze in een halven cirkel voor het huis uit, ter~

wijl er een opening voor de keukenhut bleef.

Nadat we allen plaats hadden genomen - ik zat aan den kant waar Talao's hart klopte: de eereplaats - zochten de jonge meisjes der familie de warme tarobrooden uit de asch en de gloeiende steenen vandaan.

Elke gast kreeg er een; en terwijl wij wacht~

ten, tot ze afgekoeld waren, stond T.alao's vrouw van haar mat op, lei haar vette gezicht in plechtige plooien en ging het huis binnen.

Het gesprek verstomde. Aller hoofden wendden zich om.

De deurmat werd op zij getrokken en daar stond het middelpunt van het feest - de nieuwbakken maagd - Lea, die van opwin~

ding trilde, terwijl de zon haar tengere naakte borst bescheen.

Haar zwarte haar was in het midden ge~

scheiden en viel in olieïg~glimmende golven over de kleine ooren tot op de schouders.

Ze had het hoofd beschaamd naar den

34

(22)

Toko was de eerste der gasten, die de toe~

speling begreep. Hij sprong op en kondigde ziin ontdekking met luid geschreeuw aan.

Talao nam met fier geheven hoofd en eentrot~

scben glimlach de dreunende toejuichingen in ontvangst.

Toen draaide de moeder Lea om, opdat wij ook haar rug konden bewonderen.

De lange fijne ruggegraat was tot den slan~

ken stam van een kokospalm gemaakt. De moeder tilde het haar op en wees ons, dat de kroon zich heelemaal tot aan haar ronden, slanken nek uitstrekte. Palmbladeren spreid~

den zich van den stam tot op haar schouders, en daaronder zaten twee groote vruchten~

trossen, een op ieder schouderblad.

De moeder schoof de tapa zoo ver omlaag als de welvoegelijkheid toeliet om ons te laten zien, dat aan den voet van den slanken stam aan eIken kant een prachtige rijpe kokos~

noot lag, die van den boom was gevallen.

Toen draaide ze haar weer met het gezicht naar ons toe.

De toejuichingen barstten los en ze kwamen van harte. "Ai - ai!" klonk het van mond tot mond.

Talao zat met gekruiste armen en fier ge~

heven hoofd op den grond en nam in ont#

vangst wat hem en zijn dochter met recht toe~

kwam, terwijl Lea zich na de voorstellinguit~

schudde, als een jonge kip wanneer ze een ei heeft gelegd.

Zoo snel als de ongewone lendenbekleeding het toestond, maakte ze zich vrij van de be~

wonderende blikken en verstopte zich tus~

schen de jonge meisjes, tot wier kring ze van nu af aan behoorde.

37

(23)

VIERDE HOOFDSTUK.

Toen we met het tarobrood klaar waren.

kwamen de kinderen met de gebraden duiven.

De oogen straalden. de lippen smakten. De jongens konden niet stilzitten; het water liep hun in den mond en de kaken kauwden. nog voordat ze iets gekregen hadden.

N adat ieder zijn duif had ontvangen, werd het stil in het gezelschap. De plechtigehande~

ling van het etcn werd in diepen ernst met oogen, neus, mond en alle tien de vingers verricht.

De kuipen met kokoswijn deden de ronde.

De vingers lieten de duif los om naar de kokosschaal te duiken; ze werd tot aan den rand gevuld. in één teug leeggedronken en weer in de kuip gegooid, om er door de vol~

gende vijf vingers uit opgediept te worden.

Ik was met de jaren gevoeliger geworden en prees mijzelf gelukkig, dat de eene kuip met kokoswijn bij Talao begon. die mij toedronk.

Om zijn goede manieren te laten zien. likte hij eerst zijn vingers schoon. eer hij naar de nap dook. Na de duiven kregen we ruggen van vliegende visschen met merg van pisang en kool van jonge kokosloten. Voor dessert taffa - bananenvleesch met gegist kokossap ge~

kneed.

Het was een lekkere maaltijd, waarbij ik steeds aan vroeger dagen herinnerd werd en zoo zoetjes~aan weer mijn tien vingers leerde gebruiken. Langzaam gleed de civilisatie van mij af en nog voordat wij klaar waren, had ik op de natuurlijkste wijze als een echte Mahoe~

raman mijn tevredenheid over het eten zoo nadrukkelijk te kennen gegeven, dat Talao zich blij en geëerd voelde.

Toko straalde over zijn hee1e gezicht. Tel~

kens wanneer ik hem aanzag. liet hij al zijn tanden zien. hoewel ze volop bezig waren. Nu herkende hij me pas heelemaal en zag dat ik toch de oude was gebleven.

De vertrouwelijke verhouding tot het eiland was met één slag weergekeerd. Ik zondigde niet meer tegen de goede zeden; en Talao begon mij van 's konings slechten gezond~

heidstoestand te vertellen en mij naar mijn meening over den kroonprins te vragen, 39

(24)

alsof ik niet meer dan veertien dagen weg..

geweest was.

Toen we gegeten en een poosje gerust, betel gekauwd en ons e:in geoefend hadden, wie het verst in het midden van den kring kon spuwen, keek Talao naar de zon, stond op en kondigde aan, dat de feestdans zou be..

ginnen.

De volwassen zonen haalden hun aiwa..

trommels en hurkten in het midden van den kring neer. Wij ouderen, waardige bakke..

baardigen en oude vrouwen vergrootten den kring, zoodat hij van het huis tot aan de haag langs den weg reikte.

Talao klapte in zijn handen. De trommel klonk en over den drempel van het huis gleed het eene jonge meisje na het andere, met bloemen in het haar en in de omhooggeheven rechterhand.

Ik nam ze allen nauwkeurig op, terwijl ze naar haar plaats in het midden van den kring toe dansten. Geen enkel gezicht was er bij, datikvan den koninklijken feestdans, waarbij ik vijf jaar geleden uitgenoodigd was geweest, herkende. Zij, die toen gedanst hadden, zaten nu als waardige moeders met ons, ouderen, in den kring en dachten aan haar

jonge dagen. Zelfs in Toko's sprekende oogen 'meendeik een stillen weemoed te lezen, alsof ook hij aan de vergankelijkheid des levens dacht.

Mijn oogen ontmoetten Winawa's haastigen blik in den kring; ze keek een anderen kant uit, maar haar mond vertrok zich tot een glimlach.

Nee Winawa, tusschen ons is het uit. Ali's schaduw staat voor altijd tusschen ons.

Toen begonnen ze te dansen, wiegelden in hun heupen en zwaaiden de bloemen door de lucht. Na vijf jaar hoorde ik nu weer het ge..

zang van de kleine groene papegaaien uit Mahoera - uit Mahoera.

De dans werd wilder en wilder. Ze sprongen heen en weer, strekten dan armen, dan beenen in de lucht, zwaaiden met het hoofd en wervelden tenslotte in een wilde menigte van armen en beenen door elkaar. De toeschou..

wers in den kring begonnen zoetjes..aan de een na den ander ook mee te doen. Ze wiegelden in hun heupen, klopten zich op den buik en schudden met het hoofd op de maat der trommels.

Ik herinnerde mij, hoe ook ik eens daardoor werd aangegrepen, zoodat het bloed mij in de

(25)

keel klopte en de opwinding mij door merg en been ging. Nu zat ik er koel en rustig bij en dacht, dat de feestdans bij den koning destijds toch veel mooier was geweest.

Ik keek naar Toko om zijn meening te hooren; hij was er toen ook bij geweest. Hij zat daar met een rood hoofd en schudde als een bezetene met zijn bovenlichaam, terwijl hij met de anderen om het hardst brulde. Hij zag mij niet, hoewel mijn oogen de zijne ontmoetten.

Och, de dans was dezelfde, alleen ik was een ander geworden, oud, moe.

Daar klonk opeens de eenstemmige kreet uit al. de jonge vrouwenkelen, de wilde kreet, die in een langgerekt klagend gehuil eindigde, als van hongerige opgesloten honden; de kreet, waarmee de dans eindigde.

Evenals toen, lagen de vrouwen nu steunend met krampachtig vertrokken gelaten op een hoop midden in den kring.

Langzaam sijpelde de beweging uit de sid~

derende lichamen. De leden vielen neer en de hoop werd een doode massa, waaruit de een na de ander te voorschijn kroop, met matte oogen en slappe trekken.

En evenals toen stonden de jonge mannen 42

op en boden hun hulp aan; nu kon men zien, wie samen op dezelfde mat sliepen.

De jonge man legde zijn arm om het middel der jonge vrouw, die hem al toebehoorde, om haar te steunen, terwijl ze zich wankelendver~

wijderde. Het was niet als bij den dans des konings, toen de meisjes heelemaal naar het strand werden gebracht, om zich door een bad te verkwikken. De zee was hier te ver vandaan.

Ik zag ze achter het huis sluipen, waar een hoop droog mos lag, dat de kleine kinderen van Talao bij elkaar hadden gezocht.

De jonge mannen namen mos van den hoop en wreven daarmee het zweet van de ver~

moeide lichamen der meisjes, van het hoofd tot de voeten, van voren zoowel als van achteren.

Toen dat gedaan was, kwamen ze langzaam teruggeslenterd, hij nog met den arm om haar heup, en namen in den buitensten kring tus~

schen de gasten plaats.

Lea had niet meegedanst. Ze zat alleen op een kleine fijne mat dichtbij het huis, den rug gebogen, de handen stil in den schoot.

Met haar schuwe oogen keek ze naar de jonge paren op, die langs haar mat kwamen.

43

(26)

een heel goedkoop patroon. Hij alleen had geen vriendin tusschen de dansenden gehad.

Ik was door de merkwaardige uitdrukking in zijn oogen op hem gaan letten. Hij hield zich met beide armen aan de haag vast, het hoofd naar Lea omgekeerd, als een muis, die aan een gordijn hangt, terwijl zijn glimmende oogen door het sterke lamplicht alsvastgehou~

den worden. Zijn smalle hoofd had een zuiver en mooi profiel. Zijn huid was ongewoon licht . en zijn haar niet heelemaal zwart als dat der

andere Mahoeramannen.

Het gebeurt dikwijls bij de groote familie~

feesten van voorname mannen, dat een arme ongenoode gast binnensluipt en een beschei~

den plaats aan den uiter ten rand van den kring vindt, zoover mogelijk van den heer des huizes verwijderd. Wordt hij ontdekt, dan geeft de gastheer hem met een oogwenk te verstaan, dat hij hem heeft gezien. Maar verder laat hij niets merken; op zoo'n dag staat het hem meer aan grootmoedig te zijn.

God weet, dacht ik, of je hier wel hoort, en keek van den jongen man naar Talao, die bezig was, zich na de opwinding van den dans een betelpruimpje klaar te maken.

Hoewel de jonge man vlak voor Talao's Ze nam ze nauwkeurig op en zoog den

indruk met haar ziel in, terwijl haar mooie gewelfde voorhoofd zich onder het zwarte haar fronste en haar weeke kindermond zich als in pijn samentrok.

Waaraan zou ze denken?

Peinsde ze over het onbekende nieuwe en sterke, dat nu zoo dicht op haar was komen aanschuiven?

Was ze bang voor dat wat haar zou pakken, zooals het alle anderen had gepakt, die daar liepen en in de armen harer vrienden glim~

lachten?

Droomde ze van nieuwe vreugden - of voelde ze zich alleen maar treurig, verlaten, omdat ze niet meer bij de kinderen hoorde en nog niet door de volwassenen was opge~

nomen? .,;

Dacht ze er misschien met angst en beven aan, dat ze vannacht voor den eersten keer in dat groote geheimzinnige huis moest slapen, op de mat van een vreemde?

Een beetje afgezonderd van het gezelschap bij de haag stond een jonge man en staarde onafgewend op haar neer.

Hij was arm, zooals ik kon zien, want alleen zijn armen waren getatoueerd, en nog wel met

(27)

;

I

i

I!!

oogen als aan den grond genageld stond, scheen de heer des huizes hem toch nietopge~

merkt te hebben; maar Talao had zooveel tact, je kon het bij hem nooit weten.

Toen gebeurde er iets vreemds.

Lea bemerkte zijn blik. Ik zag, hoe ze haar hoofd naar hem omdraaide. De bevende onrust, die· den heelen tijd haar hoofd en haar armen had beheerscht, hield plotseling op. Ze verstarde midden in een beweging, als een reekalf, dat door een ongewonen aan~

blik in het bosch verrast wordt.

Zoo zat ze een klein poosje. Toen richtte ze zich langzaam op, alsof iets in haar tot rijp~

heid was gekomen.

Zonder het hoofd van de haag af te wenden stond ze op, aarzelde een oogenblik, terwijl haar handen slap langs haar neerhingen, en ging naar hem toe, zonder om te zien.

Ze stonden recht tegenover elkaar. Geen van beiden sprak en geen van beiden maakte een beweging naar den ander toe. De gelijkenis met de gehypnotiseerde muis was zoo sterk, dat ik onwillekeurig verwachtte, dat hij nu, nu het licht rechtstreeks op hem aan kwam, tot bewustzijn zou komen en zoo

46

I

,I

snel mogelijk achter het gordijn ging ver~

dwijnen.

Maar het gebeurde anders. Hij haalde lang~

zaam, met een zucht, adem, liet de haag los, keerde zich heelemaal naar haar toe en opende den mond, alsof hij haar wilde aan~

spreken.

Op hetzelfde oogenblik keek Talao met een onheilspellenden blik op; hij had den vreemde dus toch gezien. En nu zag ik ook, dat nog vele oogen behalve die van Talao en mij op de twee menschen bij de haag gericht waren.

Talao riep Lea's naam. Hij moest tweemaal roepen, voordat ze hem hoorde. En ook toen draaide ze het hoofd maar half om,· alsof ze wilde zeggen: Wacht toch en stoor ons niet.

Toen stond Talao op. Ik was er na aan toe, zijn hand te grijpen en hem vast te houden, zoo mooi was de aanblik der twee jonge levens, die elkaar over de haag heen toe~

klopten.

Hij liep dwars door den kring met gefronste wenkbrauwen. Toen, eindelijk, zag de jonge man hem.

De bezinning keerde in zijn blik weer, hij zag, hoever hij was gegaan, zonder het zelf te willen of te weten. Met een verontschul~

47

(28)

digende armbeweging wendde hij zich van Lea af en snelde, gebukt als een misdadiger, langs de haag weg.

Talao bleef staan en keek hem na. Hij over~

woog blijkbaar of hij zijn toorn achter den vermetele aan zou laten donderen, of dat zwijgen en hoogmoed hem meer zouden aanstaan.

Talao's manieren zegevierden over zijn ge~

krenkte waardigheid. Met een minachtende beweging van zijn hoofd ontdeed hij zich van den vreemde en keerde zich naar zijn doch~

ter toe.

Lea ontwaakte als uit een droom. Haar reine kindervoorhoofd vertrok in verlegen rimpels boven haar wenkbrauwen. Ze sloeg haar oogen neer voor al de blikken, die op haar gericht waren, en liep met gebogen hoofd en onrustig tastende handen terug naar haar mat.

Talao volgde haar met zijn oogen; hij hield het voor het verstandigste, te zwijgen. Toen hij naar zijn plaats terugging, keek hij achter de deurmat van het huis en riep zijn drie kleinste kinderen, alsof hij alleen maar met dit doel was opgestaan.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Toko zette, zooals gewoonlijk, zijn zin door.

Zijn kracht steekt hierin, dat zijn gevoel voor recht altijd in overeenstemming is met zijn neigingen.

Hij behoorde mij nu eenmaal toe, was mij door den koning als mijn rechtmatig eigen~

dom geschonken; de tijd, die voor mij de ge~

lukkigste was, stond ook voor hem in een rosigen schijn; dien tijd en dien glans zocht hij weer, en hij werd mijn lijfeigene, net als vroeger.

Hij vertelde mij, trillend van ontzetting, van den eersten tijd na mijn vertrek, toen de geesten hem overal vervolgd hadden, zoodra het donker was geworden. Het was pas een beetje beter geworden, toen hij naar Watti~

wau verhuisde, waar alles nieuw was, veel lui van zijn leeftijd woonden en de geesten niets met hem af te rekenen hadden.

Al was Toko op deze wijze heelemaal niet

(29)

j

,"

:

j:

geschikt om alleen te zijn, toch wilde hij niets

va~trouwen weten. Hij kwam telkens op den tWIstvogel op het dak terug. Als ik hem op mijn en Ali's gelukkig huwelijk wees, schudde hij zijn zwarte hoofd, keek in de richting van het witte graf aan het strand en zuchtte, alsof hij wilde zeggen: als je haar niet gehad had dan had je ook niet dat verdriet gehad, dat de geesten je haar en den jongen ontnamen.

Soms leek het mij, alsof hij gelijk had.

Maar een vrouwenhater was Toko daarom toch niet. Hij had een goeden smaak en zorgde er altijd voor, dat hij een vrouw op zijn mat had, wanneer zich de gelegenheid daartoe aanbood.

Hij dreef het dus door, dat hij, gelijk in vroeger dagen, bij mij kwam wonen; en ik hoopte, dat het mij gelukken zou eenhandels~

man van hem te maken, die het zakendoen met de inboorlingen verstond, zoodat ik een r

beetje meer vrijen tijd voor mijzelf kreeg.

Zoodra hij zijn hut in Wattiwau door ruiling was kwijtgeraakt, kwam hij bij mij en begon een eigen hut voor zichzelf te timmeren.

Toen mijn huis en bergplaats eindelijk klaar waren, ving ik vol ijver aan mijn waren uit

50

te pakken en in de vertrekken te verdeelen.

Ikhad mijn officieele bezoek bij den koning en Wahoeja uitgesteld, tot dit allemaal voor elkaar was; maar Toko was te weten ge~

komen, dat het gerucht van mijn terugkomst al tot den koning was doorgedrongen, en daar:

om was het niet goed, nog langer te aarzelen.

Met een dubbelloopsgeweer voor den koning voorzien en een verrukkelijken kleurigen Romeinschen zijden doek voor de koningin, benevens een gestreepte pyjama met tressen en kwasten versierd voor Wahoeja, die waarschijnlijk met de jaren nog kouwe~

lijker was geworden, begaven Toko en ik ons op een goeden morgen op weg ter audiëntie bij den koning, wien mijn bezoek reeds aan~

gekondigd was. Op het laatste oogenblik schoot mij nog de rum te binnen, die nog het hoogst in aanzien stond.

Mijn plan was al bekend geworden. Voor de haag verdrongen zich de menschen uit de stad, om een glimp van de vreemde dingen te zien, die ik voor de majesteiten had meege~

bracht.

Toen ik de oude voorname hut met het hooge, laag neerhangende bladerdak boven de veranda zag en het smalle kippenladdertje 51

(30)

ervoor, herinnerde ik mij mijn eerste bezoek met Tongoe vijf jaar geleden, alsof het giste~

ren was geweest.

Evenals toen wemelde het van nieuws~

gierige vrouwenhoofden in de schemering der veranda. Ze verdwenen, toen wij dichterbij kwamen.

Onder het lage dak schoot plctseling een lange magere gestalte in de hoogte, boog naar voren, keerde ons den rug toe, tastte rr.et zijn eene been voorzichtig naar de bovenste tree van de kippenladder en kroop langzaam achteruit naar beneden.

Ik herkende mijn oude onderbroek weer.

Het was Wahoeja in hoof1steigen persoon.

Prachtige lappen van pisangbladeren gaven het galacostuum iets zeer phantastisch, dat het in vroeger dagen niet had gehad.

Toen hij behouden en wel op den beganen grond stond, keerde hij zich om en nam mij nauwkeurig op.

Ach, hij was nog precies dezelfde. De lange witte ooren, de trillende, knokige handen, de kaken~ die zich onophoudelijk bewogen, en de kleme, stekende oogen, die mij van top tot teen bekeken.

De tijd had niet zoo heel veel aan hem g ~ 52

daan. Hij was misschien een beetje witter, een beetje beveriger, een beetje magerder ge"

worden, maar dat was alles; de levendigheid van zijn oogen was onveranderd.

Welk resultaat de inspectie van mijn per~

soon bij hem had opgeleverd, weet ik niet.

Hij deed, alsof hij mij niet kende, en wachtte eerst mijn groet af, voordat hij zich ver"

roerde.

Ik sloeg mij op de wijze der inboorlingen op de borst, maar behield daarbij volkomen mijn waardigheid. Ik kwam immers dezen keer niet als inboorling, die om onderdak op het beste aller eilanden verzocht. Ik kwam als afgevaardigde van een vreemden machtigen stam dien de koning en zijn volk, waarvan hij z~oveel had gehoord, welgevallig was; ik kwam met rijke geschenken en prachtige din~

gen en wilde van mijn overvloed geven, onder voorwaarde, dat men bewees mij vriendelijk gezind te zijn, door mij als tegengeschenk af te staan, wat het eiland in staat was te geven.

De oogen van den ouden geleer .Ie maten den omvang van dat wat Toko op zijn rug droeg. Toen liep hij mij uit beleefdheid een paar stappen tegemoet en zei op zijn oude krakende manier:

(31)

"De oogen van den koning zijn heel groot."1)

"Ze zullen heel gauw kleiner worden," zei ik vol ernst en waardigheid.

Verbluft door mijn zekerheid, aarzelde hij en krabde zijn witte ooren.

Toen probeerde hij het nog ~ens.

"Het hart van den koning is erg ingekrom~

pen!"

"Het zal heel gauw weer wijder worden!"

zei ik met onverstoorbare bedaardheid.

Hij stond een poosje zwijgend op zijn zeere voeten te trappelen; toen werd hij door de spanning van zijn gemoed overweldigd. Hij deed nog een paar stappen op mij toe en zei met een stem, die trilde van opwinding.

"Heeft de rijke schenker een beetje vuur~

water voor den armen, ouden, zwakken Wa~

hoeja?"

"Vuurwater heb ik," zei ik en liet hem mijn verleidelijk gezwollen zak zien, "maar ik heb het meegebracht om het hart van den koning wijder te maken. Hij zal het wel graag lusten."

Wahoeja's oogen liepen vol water; ik weet niet of het door de herinnering aan het lang ontbeerde kwam of door zijn hoogen ouder~

dom.

1) De koning is zeer verbaasd.

Hij zuchtte diep en begon met zijn beenige vingers troost uit zijn neusgaten te putten.

Ik liep langs hem, vast besloten mijn waar~

digheid niet te verliezen; doch Toko waagde het niet mij te volgen. Wahoeja mompelde iets, wat niemand van ons verstond. Toen be~

trad ik het kippenladdertje, hoog opgericht en waardig, gelijk het een afgezant betaamt, die het bordes voor het paleis van Zijne Majesteit betreedt. Het kraakte onder mijn gewicht; ik greep voor mij door de lucht, maar het hield.

Ik liep vlug over de veranda, door Wahoe~

ja vergezeld, die op handen en voeten naar boven was gekropen; Toko kwam op eer~

biedigen afstand achter ons aan. Ik stond in de open deur en keek het lange vertrek bin~

nen, dat zijn licht d00r de breede venstergaten in den zijmuur kreeg.

Aan den wand hing nog, net als vroeger,

"Sja Qoevin"1), in den hoek stond het oude verroeste scheepskanon, alleen de klisteer~

spuit ontbrak.

Langs den wand van bamboe op den achtergrond zaten, gelijk vroeger, de mannen van den koning met hun paradesperen .

Midden in de kamer lag de koning alleen

1) "Sja Qoevin"

=

the queen (de koningin).

(32)

op een tweepersoonsmat, op zijn rechterelle~

boog leunend; een eindje van hem vandaan zat de koningin in een hoekje. Wat was hij veranderd! Hij was absoluut vormeloos, zijn buik hing over zijn tapa. Zijn haar zat in bos~

jes op zijn kogelronden, glimmenden schedel en was heelemaal wit geworden en te dun om met een kam boven het voorhoofd opgekamd te worden, gelijk zijn waardigheid het eischte. In de plaats daarvan waren er kleine gladde schildpadkammetjes ingestoken, en zijn oogen, die Wahoeja groot had ge~

noemd, waren twee doffe donkere bollen, be~

graven in vet.

Om zijn arm droeg hij den ring vanbeende~

ren en op zijn linkerschouder zijn kleine witte paradebijl, gemaakt uit de schelp van een reuzenmossel, het teeken zijner waardigheid.

Zijn gezicht was rood en slap, en zijnonder~

lip hing aan den eenen kant neer, alsof hij een beroerte had gehad.

Toen hij zijn hoofd ophief, sprongen twee van zijn mannen nader en richtten hem in een zittende houding op, terwijl zij een mat achter zijn lendenen schoven, om hem te steunen.

Hij staarde mij langen tijd aan, zonder mijn groet te beantwoorden. Toen glansde een

zwak licht in zijn oogen op. Hij hief zijn vette hand op naar zijn borst, ten teeken dat hij mij herkend had, en deed een mislukte poging om te glimlachen. Toen schudde hij zijn hoofd en keek mij aan met een gezicht, alsof hij zeggen wilde: "Zie, dat is alles wat er van je ouden koning is overgebleven."

Het was een treurige aanblik, die mij ont~

roerde. Ik moest aan dien dag denken, toen wij in deze zelfde zaal de koopsom voor zijn dochter betaald hadden en Ali de mijne werd.

Deze amper nog bezielde vleeschresten waren Ali's vader!

Alsof hij mijn gedachten had gelezen, be~

gonnen zijn naakte schouders plotseling te sidderen; de vette, hangende behaarde borst ging op en neer onder zijn snikken, maar er kwam geen geluid en de slappe uitdrukking van zijn gezicht veranderde niet. Ik deed, alsof ik het niet zag en haastte mij, mijn geschen~

ken af te leveren.

Toen de koning de flesch zag, gleed er voor den eersten keer een zweem van een glim~

lach over zijn gezicht.

Hij strekte zijn hand uit en bewoog zijn beenen van ongeduld op de mat, terwijl ik de flesch ontkurkte.

(33)

Ik schonk mijn zakbekertje vol. Hij dronk het in één teug leeg en hield het mij weer voor; maar ik deed, alsof ik het niet begreep, schonk nog eens in en bood Wahoeja, die van opwinding over zijn heele lichaam trilde, het glas aan.

Hij genoot den borrel met kleine slokjes en likte het bekertje van binnen en van buiten af, voordat hij het weer afstond, al gromde de koning van ongeduld en ging er een grimmig gemompel over zoo'n verschrikkelijke inbreuk op de etiquette door de heele hofhouding langs den muur. Maar Wahoeja kende zijn waarde: hij was de eigenlijke koning van het eiland.

Ik hield mijn rede over den machtigenblan~

ken stam, over diens rijkdom en bizondere voorliefde voor alle Mahoeramannen en hun mooie eiland. Ik wees er bescheiden, maar toch duidelijk op, dat deze vriendschap inver~

band stond met de gastvrijheid welke ikinder~

tijd op het eiland Peli had genoten. En de bij, val van het hof langs den bamboewand was zoo levendig, dat de wijze Wahoeja in naam van den koning zijn hoofd ophief en zijn blikken waarschuwend over de rij mannen liet glijden.

Toen haalde ik de buks te voorschÎjn.

58

De koning bekeek het wapen, b·~tastte den haan en liet zijn hand over het blanke staal glijden, terwijl iedereen zijn hals uitstrekte en

"Ai" riep.

Het geweer maakte geen indruk op de slappe hersens van denkonin~!.Zijn gedachten waren nog bij de fleseh, die te ver van hem vandaan stond, dan dat hij haar bereiken kon.

De koningin kreeg haar zijden doek. De prachtige kleuren verwekten een storm van geestdrift, toen ze zich in de sjaal wikkelde en zich naar het hof toewendde om bewon~

derd te worden.

Zelfs in Wahoeja's begeerige oogen lichtte het op en zijn vingers bewogen zich, alsof hij wenschte, dat deze gave voor hem was ge~

weest.

Maar mijn pyjama was toch goed gekozen.

Ik rolde haar in heel haar gestreepte en getreste pracht uit.

De oude geleerde ontdeed zich met bevende handen van zijn bretels en zijn oude onder~

broek en trok met Toko's en mijn hulp zijn nieuwe galacostuum aan, tot hij, van kop tot teen met een nieuwe huid bekleed, trillend van opwinding voor mij stond.

Zijn stijve vingers tastten over de zachte

(34)

stof, terwijl het hof vol eerbied en bewonde..

ring voor deze nieuwe tooverij boog.

De rum werkte. De koning bewoog zich en begon te spreken.

Met dikke tong mompelde hij, dat ik zijn dochter op mijn mat had gehad, waarna hij door een raadselachtige gedachten~associatie

op de flesch terugkwam, die hij naar zich toe wenkte en in één teug leeggedronken zou hebben, wanneer ik haar niet met alle teeke"

nen van den grootsten schrik weggenomen en verklaard had, dat de vuurgoden van de flesch zich op hem zouden werpen en hem dood"

slaan, als hij ze er niet voorzichtig een voor een uit liet.

Ik schonk hem weer een bekertje in en Wa"

hoeja kreeg er ook nog een. Toen deed ik de kurk op de flesch en stak de rum weer in mijn ruimen zak. Een eenstemmige zucht klonk door de zaal. Het was, alsof de zon plots onderging.

Toen greep de koning naar de mand aan zijn arm. Ik begreep, dat hij mij de eer wilde bewijzen, zelf een betelpruimpje voor mij klaar te maken. Hij zocht betelnoten uit en probeerde de witte doppen te kraken, maar het lukte hem niet.

De koningin schoof op haar mat nader, kraakte de doppen, sneed de noten met de paradebijl door, strooide er kalk op uit de met gaatjes doorboorde kalebasbus, zocht een sappig peperblad uit en overhandigde mij het lekkere hapje.

De oogen van den koning volgden critisch elk harer bewegingen, tot schouders en borst opeens door hetzelfde angstwekkende geluid~

looze gesnik als daarstraks geschud werden, de smart over het onherroepelijk tekort schieten van ziin lichaam.

Ik werd niet uitgenoodigd om te blijven eten, zooals vijf jaar geleden. Aan het eind der audiëntie keek de koning onrustig om naar Wahoeja, waarop de onbeperkt heerschende minister opstond en zei, dat de koning niet sterk genoeg waa om met mij te eten, doch dat zijn hart nu belangrijk wijder was geworden ten gunste van den "rijken schenker" - Wahoeja's herinnering is even groot als zijn hebzucht. Ik moest maar bij hem komen, wan~

neer ik iets verlangde, en voorloopig mocht ik zooveel van 's konings beroemde kokosnoten mee naar huis nemen als mijn man kon dragen.

Wahoeja bracht ons naar de veranda, ja,

(35)

heelemaal tot aan het kippenladdertje, en hield pas op met zijn eerbetuigingen toen hij nog een glaasje van het brandende water had gekregen, waarvoor elke Mahoeraman bereidwillig zijn ziel zou hebben verkocht.

Den laatsten slok hield hij in zijn mond, waardoor het afscheid zwijgend geschiedde.

Toen we orts een eindje verwijderd hadden, hoorden wij een gorgelend geluid. Het was de geleerde man, die zijn keel met den koste~

lijken drank spoelde, voordat hij hem inslikte.

ZESDE HOOFDSTUK.

Het was een prachtige ochtend metverblin~

denden zonneschijn op de lagune. Sinds mijn bezoek bij den koning waren zoowat veertien dagen verloopen.

Buiten, boven het rif in de witte branding

~linsterdede zon op de vleugels der zeevogels;

Ik kon hun opgewekt gekwetter door de ijle, wolkenlooze lucht hooren. Zoo nu en dan kwam een ongewoon groote golf uit de bran~

ding en zoog het water van het rif, zoodat de roode koraalgrond daar ontbloot in de zon lag, alsof de zee een wond in den harden bodem had opengescheurd. Een oogenblik later likte de branding de wond schoon, en het witte schuim bruiste en kookte weer in een lange flitsende lijn, de diepblauwe zee schei~

dend van het groene water der lagune, dat door koraalbloemen onder de oppervlakte schitterde en kleurde.

Toko was naar zee geroeid, om zich aan zijn

63

(36)

lievelingsbezigheid te wijden; hij wilde uitzien naar schildpadden op het rif. Ik kon hem niet meer zien; zeker had hij de kansen aan den anderen kant naar de open zee toe, gunstig bevonden.

Terwijl ik over het witte strand liep, viel mijn oog op een jong meisje in het wilde pisangbosch, dat de voortzetting vormt van het koninklijke kokospalmenwoud tot vlak bij Wattiwau.

Ze liep in gedachten, zocht bladeren voor een nieuwe tapa en zag mij niet.

Toen ze uit de schaduw van het bosch te voorschijn trad en de zon op haar gladde huid scheen, zag ik, dat het Lea was.

Ze liep met haar rug naar mij toe; maar ik herkende haar aan het figuur op haar slanken rug: den palmenstam met de twee groote kokosnoten aan den voet.

Het was nauwelijks een maand geleden, dat ik op haar inwijdingsfeest was geweest; maar had het figuur haar niet verraden, ik zou haar misschien niet herkend hebben, zoo'n groote verandering had er met haar plaats gehad.

Ik bleef staan en wachtte, tot ze dichterbij zou komen, om zeker van mijn zaak te zijn.

Wat was het, dat haar zoo veranderd had?

Gegroeid kon ze in dien korten tijd toch niet zijn; maar het was alsof ze van huid verwis~

seld had; het fladderende en schuwe was ver~

dwenen.

Ze liep als in een rustigen gelukkigen droom en hield haar handen zoekend voor zich uit~

gestrekt, alsof ze de slanke bladeren lief~

koosde, die rondom haar naakte beenen omhoog schoten, terwijl de bladeren der pisangs om haar hoofd wuifden, alsof ze haar hun geheimen wilden toevertrouwen.

Haar haren golfden weelderig om haar schouders; wanneer het over haar oogen viel, gooide ze het met een beweging van haar hoofd naar achter.

Ik wilde graag met haar spreken; maar om haar niet te doen gelooven, dat ik haar in haar naaktheid beloerd had, riep ik van verre haar naam.

Ze zag op, wendde haar hoofd naar mij toe en verstarde. Een ander woord weet ik niet voor deze plotseling luisterende en loerende onbeweeglijkheid, die zoo karakteristiek is voor hen die wij wilden noemen en die ze met de dieren in het oerwoud gemeen hebben.

Toen ze mij ontdekte, spreidde ze de blade~

ren, die ze had geplukt, in een waaier voor

(37)

haar schoot uit en kwam langzaam en aarze, lend naar mij toe, het hoofd op zij gelegd, want de zon scheen haar in de oogen. Het was hetzelfde ronde voorhoofd met de rimpels vol uitdrukking, en toch was het niet meer het voorhoofd van een kind. Het waren dezelfde gewelfde oogen, die op de oogen van Talao leken; maal' het als van voorwerp naar voor$

werp springende schuwe was tot een stille brandende vlam geworden, die mijn blik met een onuitsprekelijk weldoende warmte vast$

hield.

Er was iets sterks en trouws over de heele kleine gedrongen gestalte gekomen, en opeens kwam de gedachte in mij op: zoo ziet een mensch er uit, dat in geluk herboren is.

Het was als een openbaring en de indruk was sterk.

Ik vergeleek haar met Ali in haar eersten gelukkigen tijd, zooals haar beeld zich diep in mijn herinnering had vastgezet. Ze waren van hetzelfde eiland en in denzelfden leeftijd, en toch, wa t een verschil!

Ali was als het bruisende weer van een geluksorkaan geweest, die in haar hart raasde en haar niet losliet eer hij tot een kind in haar schoot was geworden. Lea was de stille sterke

warmte onder een gouden zon, waarin het leven ontluikt, werkt en zich als in donkere gelukkige droomen vernieuwt.

Ik kon er niet toe komen haar naar haar leven van de laat te maand te vragen. De jonge meisjes bij de "wilden" zijn meestal oneindig fijngevoelig in haar eersten stralen$

den liefdedroom. Zij bewaken hem als een heilig vuur en zijn aldoor ·bang, dat een booze geest in de lucht erboven zweeft. die hem kwaad kan doen, wanneer hij van haar geluk verneemt; ze gaan er zoo geheel en al in op, dat alles wat ze aanraken en waarmee ze zich bezighouden, erdoor gestemoeld wordt.

Maar haar blij maken, dat kon ik, en dat wilde ik.

"Is het prettig, wanneer men bruine tanden krijgt?" vroeg ik en glimlachte tegen haar.

"Ja."

Ze lachte met voorhoofd, oogen en mond, met schouders en romp; en door haar lach schemerde plotseling het kind Lea. Toen werd ze weer ernstig en herinnerde zich, dat ze geen tapa aan had.

Haar oogen werden vochtig; en haar lippen kregen den blauwigen schijn, die de blos van verlegenheid van een Mahoerameisje is. Ze

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vader moet, in verband met zijn zakon die min- der goed gaan, ~f jnren naar Indië. :lIIocder met I1r kiutleren '/1 juf v rhuizen nu naar een be- scheiden woning in Den Hang,

Man, scheelt er wat an? je bent niet goed, en dan zei jij, dat 't maar kou was. Daniël, je hebt tegen me gelogen en nou komt die leugen neer op je eigen hoofd - dat's Gods hand I

De GGZ-aanbieders vorderen in incidenteel appel gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter en een bevel voor de Zorgkantoren, uitvoerbaar bij voorraad,

IKebetoelan sekali angkaoe duteng kemari, angkaoe mengilangkeu tjape akoe booat pcrgi ka roomamoo, kerna akoo berhadjat boeat kotpmoe angkaoe, Sokaraug Baas doedoek, akoe maoe

&#34; Ta pi satelah pada esn knja akocmaoe moeat ha- rang- barang jan~ akoc telah bl i, perkara lantas berobah djadi lacn sekali. Itoe Loan Thau-nia jang kemaren kali atan ada

la poenja iboe, Ho Si, jaitoe ada satoe prempoean ' jang mengarti djoega sedikit ilmoc, laloe kasl ke- tr ngan pada Poei Heng, itoe siloeman nanti djadi mara kaloe ia orang

Baroe-baroe ini akoe telah dioendang dan tinggal sampe tiga hari lamanja sama Siangyang- Ong di astananja, dari itoe radja moeda sendiri akoe dapet kterangan dan kterangan itoe

..Akoe kasi kaoe ampoen, Ouwpatbak ,&#34; Dan T iie Li angbener-bener tiada mernboeroe, kerna le bi siang ia soedah kasi tanda-mata pada i toe doe pendjahat, jalah doea batang