Vraag nr. 159 van 17 mei 2000
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Verzorgingsinstellingen – Openbaar vervoer Bij verschillende gelegenheden verklaarde de mi-nister bevoegd voor Mobiliteit dat de openbare vervoermaatschappij De Lijn zou moeten instaan voor het vervoer tot aan de "poort" van een indus-trieterrein of een andere strategische plaats waar veel mensen werken, en dat de dienstverlening moet worden aangepast aan deze plaatsen.
Ook verzorgingsinstellingen beïnvloeden mobili-t e i mobili-t , en vaak nog meer : zowel personeel als gebrui-kers en bezoegebrui-kers komen en gaan. In dit kader lijkt het dan ook evident dat De Lijn haar bestaande halteplaatsen en dienstregelingen eventueel her-denkt en aanpast aan én de voorzieningen én de werktijden van het personeel, naar analogie van de bedrijven.
Bij het bouwen van verzorgingsdiensten waarvoor overheidssubsidies worden gegeven, lijkt het daar-om essentieel dat met de openbaarvervoermaat-schappij De Lijn afspraken worden gemaakt zodat zij haar dienstverlening kan aanpassen.
1. Worden er systematisch afspraken gemaakt tus-sen De Lijn en/of de minister bevoegd voor Mo-biliteit en de minister bevoegd voor Welzijn en Gezondheid bij het verlenen van investerings-steun aan welzijns- of gezondheidsvoorzienin-gen ?
2. Wordt het openbaarvervoeraanbod voor perso-neel en bezoekers mee opgenomen in de omge-vingsstudie voor het Vlaams Infrastructuur-fonds voor Persoonsgebonden A a n g e l e g e n h e-den (VIPA) ?
Antwoord
1. Er worden geen afspraken gemaakt betreffende vervoersregelingen en halteplaatsen tussen De Lijn en/of de minister bevoegd voor Mobiliteit enerzijds en de minister bevoegd voor We l z i j n en Gezondheid en/of het Vlaams Infrastructuur-fonds voor Persoonsgebonden A a n g e l e g e n h e-den anderzijds bij het verlenen van investerings-subsidies aan verzorgingsinstellingen.
In het kader van deregulering en decentralisatie wordt van de klanten van de overheid, in dit geval de verzorgingsinstellingen, verwacht dat
zij zelf initiatief nemen en inhoud geven aan hun plannen voor nieuwe infrastructuur. I k meen dat het in dit opzicht niet de taak van de overheid is, maar wel in eerste orde deze van de instelling zelf om eventueel over concrete mo-gelijkheden of problemen openbaar vervoer rechtstreeks met De Lijn te praten.
2. In de eerste fase van de aanvraag tot investe-ringssubsidies binnen de V I PA - p r o c e d u r e w o r d t , op grond van een aantal gewogen evalu-a t i e c r i t e r i evalu-a , door de evevalu-aluevalu-atoren vevalu-an de evalu- admini-stratie advies uitgebracht over het zorgstrate-gisch plan. Deze adviezen, samen met de reac-tienota van de initiatiefnemer hierop, v o r m e n de basis voor de bespreking van het dossier in de Zorgstrategische Commissie voor de Ve r z o r-g i n r-g s v o o r z i e n i n r-g e n . Het finaal advies van deze commissie wordt dan ter beslissing aan de mi-nister voorgelegd.
In het zorgstrategisch plan dat aldus wordt be-o be-o r d e e l d , dient de instelling be-onder meer een antwoord te verstrekken op de vraag : "Is de in-stelling goed geplaatst om in de geïdentificeerde zorgbehoeften te voorzien ? " . Eén van de on-derliggende vragen hierbij is : "Is de aanvragen-de instelling goed gelegen ? " , en onaanvragen-der aanvragen-deze bij-vraag wordt het criterium "ligging en bereik-baarheid" geëvalueerd, waarbij wordt gepeild naar de al of niet goede bereikbaarheid van de instelling met het openbaar vervoer.
