• No results found

BEKNOPT OVERZICHT VAN KENNIS EN RECHT VAN DE HANDEL VAN NEDERLANDSCH - INDIË

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BEKNOPT OVERZICHT VAN KENNIS EN RECHT VAN DE HANDEL VAN NEDERLANDSCH - INDIË"

Copied!
304
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEKNOPT OVERZICHT

VAN KENNIS EN RECHT VAN DE HANDEL VAN NEDERLANDSCH - INDIË

DOOR

K. BONJERNOOR

• N

J.H. HEYENBROK

4B DRUK

N O O R D H O F F - K O L F F N.V.

BATAVA-CENTRUH

(2)
(3)
(4)
(5)

t-

BEKNOPT OVERZICHT

VAN KENNIS EN RECHT VAN DE HANDEL VAN N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë

Ingenaaid f 3 . 4 0 G e b o n d e n f 5.90

K. B O N J E R N O O R Leider ener Handelsavondscnool

••'/f , v v /-

\ - y*w %////

J . H . H E Y E N B R O K ^ ^ * * ^ ' <

Leraar

Boekhouden M. O.

4E D R U K

N O O R D H O F F - K O L F F N. V

BATAVIA-C. 1939

(6)

onder de titel van „Pengetahoean tentang Perdagangan dan Hoekoem dagang".

Gedrukt bij G. KOLFF & Co., Bjtavia-C.

I

(7)

I N H O U D .

Bldz.

Inleiding 7 1. Personenrecht 12 2. Zaken. Eigendom 15 3. Eigendomsoverdracht van onroerende goederen. Zeeschepen. 17

4. Overeenkomsten 19 5. De Arbeidsovereenkomst. De Ongevallenregeling 22

6. Verbintenissen 26 7. Het Bedrijf. De Boekhouding 33

8. Koop en Verkoop 35 9. Huur en Verhuur 38

10. Offreren 39 11. Prijsnoteringen, Betalingsvoorwaarden en Leveringscondities. 42

12. Enige bijzonderheden omtrent de goederenhandel 56

13. Tussenpersonen in de Handel 61

14. De Makelaar 63 15. De Commissionnair 66 16. Handelsagenten, Vertegenwoordigers of Gemachtigden en

Handelsreizigers 70 17. De Expediteur 72 18. Goederenvervoer 74 19. De Kapitein 80 20. Voerlieden en Schippers voor de binnenwateren 81

21. Vemen 82 22. Belastingen op goederen 83

23. Entrepôts 85 24. Assurantie 87 25. Geld 104 26. De Wissel 110 27. Nut en gebruik van de wissel 135

28. Zegelrecht van wissels in Ned.-Indië en Nederland. Bereke-

ning van het aantal discontodagen 141 29. Courtage- en provisieberekening bij wissels 146

30. Vorderingen- en Schuldenbalans, Handelsbalans, Betalings-

balans 147 31. De Rechtspraak. Het Bewijs 151

32. De Burgerlijke Rechtsvordering. Bevoorrechte Schulden 156

33. Borgtocht 162

34. Pand 164

35. Hypotheek of Onderzetting 167

(8)

36. Credietverband 172 37. Oogstverband 173 38. Consignatie-overeenkomst 174

39. Crediet 175 40. Banken 182 41. De Javasche Bank 186

42. Cultuurbanken 189 43. Hypotheekbanken 190 44. Volkscredietbanken 191 45. Spaarbanken 194 46. Verenigingen 196 47. De Maatschap 198 48. De Vennootschap onder een Firma 200

49. De Commanditaire Vennootschap 204 50. De Naamloze Vennootschap 206 51. De Coöperatieve Vereniging 214 52. De Coöperatieve Vereniging van Inlanders 217

53. De Rederij •. 218 54. Combinaties van Handelslichamen 219

55. Crisisverschijnselen 222 56. Effecten of Fondsen 231 57. Handel in Fondsen 241 58. Handelszegel en Courtageberekening 251

59. Belegging en Speculatie 254 60. Het Faillissement 258 61. Eenvoudige en Bedriegelijke Bankbreuk 266

62. Surséance van Betaling 267 63. Recht van Reclame 271 64. Handelsverenigingen. Kamers van Koophandel en Nijverheid.

Consuls en Handelswaarnemers 273

65. Oneerlijke Concurrentie 275

66. Octrooi 275 67. Auteursrecht 276 68. Fabrieks- en Handelsmerken 277

69. Belastingen 278 70. Ordonnantie op de vergadering van houders van schuld-

brieven aan toonder 282

Aanhangsel 284

Literatuuropgave 287

Beknopt alfabetisch register 289

(9)

VOORBERICHT VOOR DE 4e DRUK.

De belangrijke wetswijzigingen en -aanvullingen, welke in het afgelopen jaar haar beslag kregen, maakten het noodzakelijk dit boek grondig te herzien.

Vooral de afkondiging en inwerkingtreding van de Ordonnantie van 4 Juni 1938 (Staatsblad 1938 No. 276), waarbij het onderscheid tussen kooplieden en niet- kooplieden werd opgeheven, was oorzaak dat niet alleen vele hoofdstukken geheel moesten worden omgewerkt, doch ook dat enige hoofdstukken kwamen te ver- vallen en van andere de titel moest worden gewijzigd.

Alle nieuwe ordonnanties, zoals de Woekerordonnantie 1938, de Geldschieters- ordonnantie 1938, de Luchtvervoerordonnantie, de Ongevallenregeling 1939 e.a.

zijn in de nieuwe druk van dit werk besproken.

Verschillende onderwerpen zijn in verband met hun belangrijkheid en met het oog op de bij de boekhoudexamens gestelde vragen over handelsrecht en -kennis enigszins uitgebreider behandeld.

Verder is als nieuw hoofdstuk toegevoegd de behandeling van de burgerlijke rechtsvordering, waardoor het nodig was het hoofdstuk over de rechtspraak een andere plaats te geven.

Het behoeft geen afzonderlijke vermelding, dat alle koerslijsten en markt- berichten zijn bijgewerkt en dat rekening is gehouden met belangrijke wijzigingen op monetair gebied.

Het boek is in elk opzicht wederom geheel bij!

Het principe van dit werk, nl. dat het in de eerste plaats is geschreven ten behoeve van de candidaten voor het A-examen-boekhouden, doch dat het daar- naast de volledige stof zal geven voor het B-examen, is ook in deze druk gehand- haafd. Gewone en kleine letter geven, voorzover althans de grens zuiver te trekken is, aan, wat voor beide groepen studerenden noodig is.

Daarbij is van het standpunt uitgegaan, dat de examen-candidaten meer behoren te weten dan strikt noodzakelijk is, zodat de behandelde stof boven de voor de A- en !B-examens gestelde eisen uitgaat.

Het bij de vorige drukken van dit werk behorende Vragenboek is omgezet in een Repetitieboekje met vragen en antwoorden. Hierdoor waren wij in staat op eenvoudige en duidelijke wijze uit te laten komen, wat o.i. door de examen- candidaten moet worden gememoreerd, hetgeen de studie ongetwijfeld zal ver- gemakkelijken.

Evenals bij de voorgaande drukken houden wij ons ook thans weder aanbevolen voor opbouwende critiek.

Batavia-Centrum, Augustus 1939

De schrijvers.

(10)
(11)

7

INLEIDING.

Voor zijn levensonderhoud heeft de mens verschillende zaken nodig, zoals voedsel, kleding, werktuigen enz.

In zeer oude tijden verzamelden of maakten de mensen deze levens- behoeften zelf, doch naarmate de bevolking zich uitbreidde en de behoeften groter en verscheidener werden, bleek reeds spoedig, dat een mens niet alle benodigdheden voor zijn eigen onderhoud zelf kon ver- vaardigen. Ook kwam het voor, dat door de één van sommige goederen te veel en door een ander te weinig werd voortgebracht.

Het teveel aan goederen trachtte men te ruilen tegen voorwerpen, welke men te weinig bezat.

Hieruit ontstond de eerste handel, ni. de ruilhandel, waarbij goederen tegen goederen werden ingeruild, hetgeen thans nog bij enkele onont- wikkelde (primitieve) volksstammen in onze Archipel voorkomt.

Bij het toenemen der bevolking breidde ook de ruilhandel zich uit, doch vermenigvuldigden zich ook de moeilijkheden, doordat de goederen over grotere afstanden en in steeds grotere hoeveelheden moesten worden vervoerd.

Het ruilen van goederen tegen goederen ondervond steeds meer bezwaren tengevolge van de steeds groter wordende moeilijkheden bij het vaststellen van de ruilwaarde. Dit had tot gevolg, dat men naar bepaalde zaken zocht, die als tussenwaar, als ruilmiddel, konden worden gebruikt. Weldra waren hiervoor in gebruik: huiden, schelpen, stukjes metaal enz.

AI vrij spoedig nam het gebruik van stukjes metaal van bepaalde vorm en grootte toe; eerst werd dit ruilmiddel van onedel metaal, later ook van edel metaal vervaardigd: de munten deden hiermede hun intrede.

Had oorspronkelijk de handel plaats tussen de betrokken personen (koper en verkoper) zelf, al spoedig traden er personen op, die hier de overschotten opkochten om die ergens anders, waar er behoefte aan (vraag naar) bestond, te verkopen.

De handelaar, de koopman, deed zijn intrede.

Langzamerhand traden er steeds meer personen tot de handel toe, die

gedeelten van de taak van den koopman overnamen: een natuurlijke

arbeidsverdeling vond plaats, waarbij het kopen en verkopen, het ver-

voer der goederen, het innen van vorderingen, het betalen van schulden,

het bewaren en verzenden van gelden enz. door verschillende personen

werd behartigd.

(12)

Steeds meer personen en groepen van personen vonden arbeid in de handel, terwijl naast arbeidsverdeling specialisatie optrad; sommigen gingen uitsluitend handelen in geweven stoffen, anderen in metalen, in oliën, in granen; in het transportwezen hielden sommigen zich bezig met het vervoer over land, anderen uitsluitend met het vervoer ter zee enz.

Niet alleen in de handel, doch ook in de voortbrenging (productie) trad arbeidsverdeling en specialisatie op.

Elke tak van handel, elk bedrijf, elk onderdeel van het zakenleven, had zijn eigen gebruiken, zijn gewoonten (usanties), die in de loop der tijden door mondelinge afspraken waren ontstaan en gewijzigd en waar- aan ieder zich bij onderlinge afspraak hield.

Van lieverlede werden deze gewoonten door de regeringen van de verschillende landen aangetekend en vastgelegd in boeken. Op eenvou- dige wijze kon daardoor bij onderlinge geschillen worden nagegaan, welke gebruiken altijd de gangbare waren geweest, m.a.w. wat als recht en wat als onrecht diende te worden beschouwd.

Naast het ongeschreven recht kwam dus het geschreven recht, dat in de vorm van wetten werd verzameld.

Deze wetten werden in de loop der tijden, al naar de behoefte zich voordeed, aangevuld of gewijzigd.

Het ongeschreven recht, de gewoonte, bleef echter bestaan en breidde zich zelfs uit. Gewoonte geeft echter alleen recht, wanneer de wet er uitdrukkelijk naar verwijst (zie o.a. bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst en die van huur en verhuur).

Het vaststellen en afkondigen van wetten geschiedt door de overheid.

Voor Ned.-Indië kennen we als wetgevers:

a. de Koning (Koningin) tezamen met de Staten-Generaal (de wetgevende macht), die wetten maken;

b. de Koning (Koningin) alleen, die de bevoegdheid heeft om Algemene Maat- regelen van Bestuur uit te vaardigen;

c. de Gouverneur-Generaal, die, na ingewonnen advies bij de Raad van Neder- landsch-Indië (de Raad van Ned.-Indië gehoord hebbende), in overeenstem- ming met de Volksraad ordonnanties vaststelt;

d. de Gouverneur-Generaal alleen, de Raad Van Ned.-Indië gehoord, die de bevoegdheid heeft regeringsverordeningen vast te stellen.

Alle uitgegeven wetten, algemene maatregelen van bestuur, ordon-

nanties en regeringsverordeningen hebben de kracht van wet en moeten

door alle onderdanen worden geëerbiedigd en opgevolgd.

(13)

9

Van alle nieuwe wetten enz. wordt bekendheid gegeven in het of- ficiële (Regerings-)nieuwsblad de Javasche Courant, terwijl ze volledig worden afgekondigd in het Staatsblad van Nederlandsch-Indïé, waarin tevens wordt bepaald op welk tijdstip de wet in werking zal treden.

Door deze afkondiging wordt geacht, dat alle burgers van het land er kennis van hebben genomen.

Een ieder wordt geacht de wet te kennen!

Naar aanleiding van de in de wetten opgenomen voorschriften en bepalingen wordt door de rechters recht gesproken.

Het recht laat zich verdelen in Publiekrecht en Privaatrecht.

• Het publiekrecht regelt de inrichting van de Staat en zijn onderdelen (provin- cies, gemeenten, regentschappen enz.), hun verhouding tot elkaar en de verhou- ding van de Staat als overheid tot de inwoners. Het geeft o.a. voorschriften betreffende de regeringsvorm, de rechtspraak, de dienstplicht enz. Tot het publiekrecht behoren o.m. het staatsrecht, het administratiefrecht en het straf- recht.

Het privaatrecht regelt de betrekking tussen de private personen (burgers) onderling of tussen de private personen en de Staat en zijn onderdelen, voor- zover deze als zodanig optreden.

Het privaatrecht, ook wel burgerlijk of civielrecht genoemd, wordt gevonden in het Burgerlijk Wetboek (B.W.), het Wetboek van Koophandel (W.v.K.) en in afzonderlijke wetten. Het omvat o.a. het familierecht en het vermogensrecht.

Bij het privaatrecht onderscheidt men materieel en formeel recht (procesrecht).

Het eerste bevat de voorschriften en bepalingen, waaraan ieder zich heeft te houden; het laatste geeft aan hoe het materieel recht moet worden gehandhaafd, en op welke wijze men zich recht kan verschaffen, indien iemand een ander heeft benadeeld door in strijd met het materieel recht te handelen.

Het procesrecht vindt o.a. een plaats in het Reglement op de Rechtsvordering, het Inlandsch Reglement en het Rechtsreglement voor de Buitengewesten; het materiëelrecht o.a. in het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel.

Het Burgerlijk recht wordt wel verdeeld in Burgerlijk recht in engere zin en Handelsrecht.

Het Burgerlijk recht in engere zin is te vinden in het B. W.

Het Handelsrecht is te vinden in het W. v. K. en ook in enige andere

wetten, die geheel of gedeeltelijk voor degenen, die een bedrijf

(14)

uitoefenen (handel drijven, een zaak hebben enz.) van belang zijn, zoals:

Faillissementsverordening, Zegelverordening, Regeling betreffende de Coöperatieve Verenigingen, de Auteurswet, het Octrooireglement e.a.

Het W. v. K. en de andere hierboven genoemde wetten geven uit- breiding en aanvulling van hetgeen in het B. W. meer in het algemeen is behandeld.

Het B. W. is van toepassing op allen, die aan het Europese privaat- recht zijn onderworpen, nl. de Europeanen en daarmede gelijkgestelden en de Vreemde Oosterlingen. Voor laatstgenoemde bevolkingsgroep gelden echter enige gedeelten van het Europese privaatrecht niet. Zo zijn bijv. de voorschriften omtrent het voltrekken van huwelijken en die betreffende de burgerlijke stand voor de Chinese bevolking anders dan voor Europeanen, terwijl op de andere Vreemde Oosterlingen (o.a.

Britsen-Indiërs) het Europese familie- en erfrecht in het geheel niet van toepassing is. Ook de bepalingen omtrent de arbeidsovereenkomst gelden in het algemeen niet zonder meer voor Vreemde Oosterlingen.

Het W. v. K. is uitsluitend van toepassing op diegenen der tot de vo- rengenoemde bevolkingsgroepen behorende personen, die een bedrijf uitoefenen.

Toch is het B. W. ook voor degenen, op wie het W. v. K. toepasselijk is, het belangrijkste wetboek.

Art. 1 van het W. v. K. zegt nl.: „Het B. W. is, voorzover daarvan bij dit Wetboek (nl. het W. v. K.) niet in het bijzonder is afgeweken, ook op de in dit Wetboek (nl. het W. v. K.) behandelde onderwerpen toe- passelijk".

Het B.W. bestaat uit vier boeken.

Het eerste handelt over Personenrecht, het tweede over Zakenrecht, het derde over Verbintenissen en het vierde over Bewijs en Verjaring.

Het W. v. K. is in twee boeken verdeeld.

Het eerste bevat voorschriften omtrent de handel (het bedrijfsleven) in het algemeen en is onderverdeeld in 10 titels.

Het tweede boek handelt over de rechten en verplichtingen welke uit de scheep- vaart voortspruiten (het zeerecht) en is onderverdeeld in 14 titels.

Voor de Inheemse bevolking geldt niet het privaatrecht voor Europeanen, doch haar eigen adatrecht. Hieronder verstaat men het inheemse recht alsmede de met de godsdienst en de gewoonten der inheemse bevolking samenhangende gebruiken.

Indien een Inlander het nodig oordeelt zich geheel of gedeeltelijk aan het Europese privaatrecht te onderwerpen, dan kan hij dit doen door het afleggen van een uitdrukkelijke verklaring ten overstaan van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur.

(15)

Il

Verricht een Inlander rechtshandelingen, die niet in het adatrecht geregeld zijn, dan wordt aangenomen, dat hij zich voor dat bijzondere geval aan het Europese recht heeft onderworpen; dit is bijv. het geval, wanneer hij een wissel accepteert of een promesse tekent.

De samenvatting van alle door de overheid gegeven wetten, veror- deningen, voorschriften enz., waarnaar ieder, die met het bedrijfsleven, de handel, in verband staat, zich heeft te richten, noemt men Handelsrecht.

De kennis van de gebruiken en gewoonten in het bedrijfsleven, de

handel, de kennis van personen, zaken en instellingen, die tot het bedrijfs-

leven, de handel, behoren, noemt men handelskennis.

(16)

1. PERSONENRECHT.

Het personenrecht is te verdelen in personenrecht in engere zin en in familierecht.

Onder een persoon verstaat de wet een wezen, dat bezittingen mag hebben, verplichtingen kan aangaan, processen kan voeren enz.

De mens is in ons recht een persoon en wel een natuurlijk persoon, die drager van rechten en verplichtingen is en aan het rechtsverkeer kan deelnemen.

De wet kent ook personen, die dit niet uit hun natuur zijn, doch dit uit of door de wet kunnen worden; dit noemt men rechtspersonen;

zij bezitten geen natuurlijke- doch rechtspersoonlijkheid. Hiertoe behoren sommige verenigingen, naamloze vennootschappen, coöperatieve ver- enigingen en andere lichamen, die onder bepaalde omstandigheden, evenals de mens, rechten en verplichtingen kunnen hebben.

Voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid wordt verwezen naar hoofdstuk 46.

Het familierecht behandelt de rechtsbetrekkingen tussen echtgenoten, ouders, kinderen en aanverwanten, benevens het erfrecht.

Bekwamen; onbekwamen.

Niet ieder persoon kan zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen;

de wet noemt enkele personen, die daarvan zijn uitgesloten. Deze perso- nen worden onbekwamen genoemd, in tegenstelling met de bekwamen, die wel zelfstandig aan het rechtsverkeer kunnen deelnemen.

Tot de onbekwamen rekent de wet:

a. Minderjarigen; zij, die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en nog ongehuwd zijn;

b. Onder curatele gestelden; zij, die bij rechterlijk vonnis onder toe- zicht gesteld worden wegens krankzinnigheid, verkwisting, drank- misbruik, zwakheid van vermogens enz.;

c. Getrouwde vrouwen; deze kunnen zonder bijstand of machtiging van hun echtgenoten geen overeenkomsten sluiten, niets geven, kopen of verkopen, behalve bij de in de wet genoemde uitzon- deringen, waarbij wordt aangenomen, dat de man zijn machtiging reeds van te voren heeft verleend; deze uitzonderingen zijn o.a.:

1. het doen van gewone en dagelijkse uitgaven der huishouding;

2. het aangaan van een arbeidscontract voor haar zelf;

(17)

13 3 . het o n t v a n g e n v a n h a a r l o o n ;

4. het a a n n e m e n en o n t s l a a n v a n p e r s o n e e l voor de h u i s h o u d i n g ; 5. h e t doen van inlagen en o p n a m e n bij de P o s t s p a a r b a n k ; 6. het m a k e n v a n een t e s t a m e n t ;

7. h e t zelfstandig, m e t de uitdrukkelijke of stilzwijgende t o e s t e m - m i n g v a n h a a r m a n , uitoefenen v a n een beroep.

In het onder 7 genoemde geval kan de gehuwde vrouw zonder de bijstand van haar echtgenoot niet alleen een (vrij) beroep, bijv. dat van advocate of doktores, doch ook een bedrijf uitoefenen, bijv. het drijven van een handelszaak, toko e.d.

(zie hoofdstuk 7).

Hiertoe behoeft zij de machtiging (toestemming) van haar man; is deze niet uitdrukkelijk verleend, dan wordt aangenomen, dat zij stilzwijgend gegeven is.

Behalve onbekwamen kent de wet ook onbevoegden.

Onbevoegd of handelingsonbevoegd zijn zij, die, hoewel ten volle bekwaam zijnde tot het aangaan van overeenkomsten, tengevolge van hun beroep of ambt in bijzondere gevallen geen overeenkomst mogen sluiten.

Een vendumeester mag bijv. op de onder zijn toezicht staande venduties geen goederen kopen; in dit speciale geval is hij daartoe onbevoegd.

Handelt een onbekwame toch zelfstandig, dan kunnen de door hem verrichte handelingen door den rechter nietig worden verklaard.

Huwelijk.

Wensen een man en een vrouw in het huwelijk te treden, dan moet aan de in de wet gestelde eisen worden voldaan.

Aan het huwelijk zal openbaarheid moeten worden gegeven, hetgeen geschiedt door de afkondiging, de zgn. ondertrouw, waarna de voltrekking van het huwelijk door den ambtenaar van de burgerlijke stand in het bijzijn van twee getuigen volgt.

Eén van de gevolgen van het huwelijk is, dat de man in het algemeen het beheer en de macht verkrijgt over de vermogens, welke beide partijen in het huwelijk hebben meegebracht. In zo'n geval zegt men, dat het huwelijk gesloten is in wettelijke (of gehele) gemeenschap van goederen.

Echter kan door het opmaken van een authentieke x) akte vóór het sluiten van het huwelijk de macht van de man over de bezittingen van de vrouw geheel of gedeeltelijk worden beperkt en de vrouw in meerdere of mindere mate mede- zeggingschap over het beheer van haar vermogen worden toegekend.

De akte wordt opgemaakt (verleden) ten overstaan van een notaris en daarna ingeschreven in daarvoor bestemde registers bij de griffie van de Raad van Justitie.

In zo'n geval spreekt men van een huwelijk op huwelijksvoorwaarden.

1) Een authentieke akte is een akte opgemaakt in de voorgeschreven wette- lijke vorm door een daartoe bevoegd ambtenaar (bijv. een notaris, deurwaarder,

Hoofd van Gewestelijk Bestuur, Rechtercommissaris).

(18)

Een huwelijk eindigt door de dood van een der echtgenoten of door echt- scheiding; het laatste kan slechts geschieden ingevolge rechterlijk vonnis op grond van in de wet genoemde oorzaken (o.a. overspel, voortdurende zware mishan- delingen, kwaadwillige verlating, het ondergaan van een gevangenisstraf van ten minste 5 jaren).

jBehalve de echtscheiding, waarbij het huwelijk wordt ontbonden, kent de wet ook nog de scheiding van tafel en bed, waarbij het huwelijk blijft voortbestaan, doch aan de echtgenoten wordt toegestaan gescheiden van elkaar te leven.

Indien er bij het beëindigen van het huwelijk minderjarige kinderen zijn, zal de zorg daarvoor worden opgedragen aan een voogd; bij overlijden van één der ouders zal de voogdij meestal worden opgedragen aan de overlevende (men spreekt dan van een vadervoogd of moedervoogdes).

Bij echtscheidingen zal de rechter (Raad van Justitie) een voogd aanwijzen;

deze kan één der ouders of een ander persoon zijn. Ook wanneer beide ouders zijn overleden, zal een voogd worden aangewezen.

Tot waarborg van de richtige nakoming van de finantiële zorgen voor de onder voogdij gestelde minderjarige kinderen zal de voogd zekerheid dienen te stellen in de vorm van pand, hypotheek of borgtocht (zie later) en er wordt een toeziend voogd benoemd, die controle moet uitoefenen op den voogd. In Indië wordt steeds de Weeskamer met de toeziende voogdij belast.

De Weeskamer is een Gouvernementsinstelling, welke o.a. belast is met:

a. het behartigen van de belangen van minderjarigen en onder curatele gestelden (toeziende voogdij);

b. het beheer over nalatenschappen, waarvoor geen rechthebbenden kunnen worden aangewezen (de zgn. onbeheerde boedels);

c. het optreden als curatrice in een faillissement (zie aldaar).

(19)

15

2. ZAKEN. EIGENDOM.

Het zakenrecht regelt de verhouding tussen personen en zaken; het behandelt alles, wat verband houdt met het bezit, de eigendom, het verkrijgen van zaken en van rechten op zaken.

Onder zaken verstaat de wet alle goederen en rechten op goederen, die voorwerp van eigendom (vermogensbestanddeel) kunnen zijn en in het algemeen op geld zijn te waarderen.

Onder zakelijke rechten hebben we te verstaan de rechten, die iemand op een zaak kan hebben en welke tegenover iedereen gelden.

Tot de belangrijkste zakelijke rechten behoort het eigendomsrecht, waaronder men te verstaan heeft het recht om volledig over een zaak te beschikken, zonder dat anderen dat recht kunnen betwisten.

Verder behoren tot de zakelijke rechten o.a. het recht van opstal, recht van erfpacht, recht van vruchtgebruik, pandrecht, hypotheekrecht, oogstverband en credietverband, welke elders in dit boek zullen worden behandeld.

Er bestaat onderscheid tussen bezit en eigendom.

Iemand kan een goed bezitten, doch er geen eigenaar van zijn. Dit is bijv. het geval met een geleend boek, een gestolen fiets enz. De bezitter kan de zaak gebruiken, maar hij heeft er niet liet volle beschikkingsrecht over. Hij kan er niet mee doen wat hij wil. Alleen de eigenaar kan, binnen de grenzen van de wet, met zijn eigendom doen wat hij wil; hij kan zijn eigendom wegschenken, van bestemming veranderen, verkopen, vernietigen enz.

Eigendomsverkrijging.

Hij, die als eigenaar van een zaak wenst op te treden, zal die zaak dus in eigendom moeten verkrijgen. De wet kent verschillende wijzen van eigendomsverkrijging, waarvan de belangrijkste zijn de levering en de verjaring.

Levering is de overdracht van een zaak in het bezit en de macht (dus in eigendom) van een ander.

Verjaring is een wettelijk middel om door het verstrijken van een zekere tijd en onder in de wet bepaalde voorwaarden een zaak te ver- krijgen (verkrijgende verjaring) of van een verbintenis ontslagen te worden (bevrijdende verjaring).

Eigendomsoverdracht.

De wijze, waarop verschillende zaken in eigendom kunnen worden

overgedragen (geleverd kunnen worden), hangt af van de aard dier zaak.

(20)

Eigendomsoverdracht heeft plaats:

a. bij roerende goederen door eenvoudige overgave;

b. bij onroerende en daarmee gelijkgestelde zaken door het opmaken van een gerechtelijke akte in de vorm als voorgeschreven is in de

Overschrijvingsordonnantie (zie hoofdstuk 3) ;

c. bij toonderpapier door overhandiging (zie o.a. bij wissels) ; d. bij orderpapier door endossement en overhandiging (id.) ; e. bij vorderingen op naam door middel van een akte van cessie.

Een akte van cessie is een onderhandse of authentieke akte, waarbij vorderingen in eigendom worden overgedragen.

De overdracht van een vordering op naam moet aan den schuldenaar betekend worden bij deurwaardersexploot (d.i. een akte van aanzegging door een deurwaarder).

Dit laatste is niet nodig, wanneer de schuldenaar genoegen heeft genomen met een gewone schriftelijke kennisgeving omtrent de over- dracht.

Het B.W. onderscheidt de volgende onroerende goederen:

a. zaken, die onroerend zijn uit hun aard (grond, huizen);

b. roerende zaken, die door den eigenaar tot blijvend bezit aan een onroerende zaak zijn verbonden (bijv. machines in een fabriek);

c. zaken, welke door wetsbepaling tot de onroerende worden gerekend (bijv.

het vruchtgebruik van een onroerende zaak, recht van erfpacht, recht van opstal).

Bij de levering onderscheidt men de feitelijke, de juridische en de symbolische levering.

De feitelijke levering is de overhandiging van de zaak aan den nieuwen eigenaar;

de juridische levering is het volbrengen van alles wat voor de feitelijke levering noodzakelijk is.

Van een symbolische levering spreekt men, als in plaats van de te leveren goederen papieren in eigendom worden overgedragen, die de goederen vertegen- woordigen (o.a. connossementen, veemcelen e.d.).

Bij de overdracht van een onroerende zaak (bijv. een huis) zal de juridische levering geschied zijn, indien alle formaliteiten bij den overschrijvingsambtenaar hebben plaats gehad. Daarna zal nog de feitelijke levering moeten geschieden, welke zal bestaan in het overhandigen der sleutels, waarna de nieuwe eigenaar bezit van het huis kan nemen.

Bij roerende zaken zal in de meeste gevallen slechts met een feitelijke levering

volstaan worden.

(21)

17

3. EIGENDOMSOVERDRACHT VAN ONROERENDE GOEDEREN. ZEESCHEPEN.

Eigendomsoverdracht van onroerende goederen en schepen groter dan 20 ms geschiedt in N e d e r l a n d bij authentieke akte, welke in openbare registers moet worden ingeschreven.

In N e d e r l a n d s c h - I n d i ë geschiedt dit anders.

Gaat hier een onroerend goed in eigendom over aan een ander, dan is hiervoor vereist het opmaken van een gerechtelijke akte in de vorm, als voorgeschreven in de Overschrijvingsordonnantie.

De ambtenaar, die met het opmaken der akten van in- en over- schrijving van onroerende goederen en hypotheken is belast, heet over- schrijvingsambtenaar.

Overschrijvingsambtenaar kan zijn:

a. een rechtercommissaris, bijgestaan door een griffier, in de gewes- ten, waar een Raad van Justitie is;

b. het Hoofd van het Gewestelijk Bestuur, bijgestaan door den secre- taris of een commies, in de gewesten, waar geen Raad van Justitie is;

c. een Residentier echter, bijgestaan door zijn griffier.

Bij eigendomsoverdracht van een onroerend goed, bijv. in de Residen- tie Batavia, hebben de partijen zich te vervoegen bij den overschrijvings- ambtenaar te Batavia, nadat zij bij het Kadaster een landmeterskennis hebben bekomen.

Het Kadaster is een Gouvernementsinstelling waar de ligging, afmetingen, grenzen enz. van huizen en landerijen in kaart zijn gebracht en in registers (het eigendomskadaster) zijn vastgelegd en van een nummer (het kadastrale nummer) zijn voorzien.

Zodra een stuk grond is opgemeten, wordt door het kadaster een meetbrief opgemaakt, waarvan een exemplaar aan den eigenaar wordt uitgereikt en een tweede exemplaar in het archief blijft. Op de meetbrief komt ook een plattegrond van het opgemeten perceel voor.

Wil men zijn eigendom verkopen, dan vraagt men bij het kadaster een land- meterskennis aan; d.i. een formulier, waarop alle gegevens van de meetbrief worden overgenomen. Verder wordt op de bij het kadaster berustende meetbrief en in de registers aangetekend, dat A het perceel aan B verkoopt.

Uit de gegevens van de landmeterskennis wordt door den overschrij- vingsambtenaar de akte van overschrijving opgemaakt.

Bonjernoor-Heyenbrok, Kennis en Recht van de Handel, 4e druk 2

(22)

Na voorlezing van de akte en ondertekening door den rechtercom- missaris, den griffier en de partijen is de eigendomsoverdracht een feit geworden.

Op dezelfde wijze geschiedt de „inschrijving" van erfpacht, opstal, hypotheek en de vestiging van oogstverband (zie hoofdstukken 35 en 37).

De akten worden door den overschrijvingsambtenaar in chronologi- sche volgorde in zijn archief bewaard. Zij worden dus niet „overgeschre- ven" en ook niet „ingeschreven" in bepaalde registers, zoals in Nederland.

Wil men van een onroerend goed iets weten, dan moet men inzage vragen van de desbetreffende akte van het onroerend goed in het archief van den overschrijvingsambtenaar.

Schepen zijn roerende goederen.

Toch behandelt de wet schepen groter dan 20 m3 als onroerende goederen en is in de Regeling van de teboeksteUing van schepen bepaald, dat deze schepen en de daarop rustende hypotheken (scheepsverband) moeten worden ingeschreven, teboekgesteld en overgeschreven bij een akte, verleden door den overschrijvings- ambtenaar, welke akte wordt ingeschreven in een hoofdregister, het zgn. scheeps- register.

Bij eigendomsoverdracht van schepen, gaan ook de bevoorrechte schulden (zie hoofdstuk 32) over.

De bevoorrechte schulden op schepen zijn:

a. de kosten van uitwinning (dit zijn de kosten bij verkoop gemaakt);

b. de gagiën (salarissen) van kapitein en bemanning;

c. hulplonen, loodsgelden, haven- en bakengelden en andere scheepvaartrechten;

d. de vorderingen wegens aanvaring.

Deze schulden hebben voorrang boven de op het schip gevestigde hypotheek.

(23)

":\;

19

4. OVEREENKOMSTEN.

Een overeenkomst is een handeling, waarbij één of meer personen zich jegens één of meer anderen verbinden (art. 1313 B.W.).

Overeenkomsten kunnen mondeling en schriftelijk worden aangegaan.

De schriftelijke overeenkomst noemt men meestal het contract.

Een overeenkomst is slechts geldig, wanneer zij voldoet aan vier in art. 1320 B. W. gestelde eisen, nl.:

1. de overeenstemming der partijen moet zijn verkregen.

Er moet vrijwillige overeenstemming (toestemming) tussen de partijen bestaan; geen dwang, dwaling of bedrog mag invloed uit- oefenen bij het totstandkomen ener overeenkomst.

Is bij een overeenkomst misbruik gemaakt van de lichtzinnigheid, onervaren- heid of noodtoestand van de ene partij, waardoor deze zich heeft onderworpen aan buitensporige eisen der andere partij, dan kan de rechter op verzoek van de benadeelde partij of ambtshalve zo'n overeenkomst op grond van de Woekerordonnantie 1938 nietig verklaren of de verplichtingen der bena- deelde partij matigen. Zulks geldt evenwel niet, indien kan worden aan- genomen, dat de benadeelde partij bij het aangaan der overeenkomst de gevolgen daarvan heeft overzien of indien zij niet gehandeld heeft in licht- zinnigheid, onervarenheid of noodtoestand.

2. de bekwaamheid der partijen moet vaststaan.

De partijen moeten bekwaamheid bezitten om overeenkomsten te kunnen sluiten.

3. de overeenkomst moet een bepaald voorwerp omvatten.

De soort der goederen moet bepaald zijn; er mag geen verwarring met andere goederen mogelijk zijn.

Zo zal bij onroerende zaken de kadastrale ligging moeten zijn aangegeven, terwijl bij roerende zaken de hoeveelheid, soort, kwaliteit of andere aan- duidingen moeten worden gegeven, bijv. Palembang robustakoffie, Bangka tin, Superieure Hoofdsuiker enz. Een overeenkomst, die handelt over „een partij koffie" zonder verdere aanwijzingen, is ongeldig.

4. de overeenkomst moet een geoorloofde oorzaak hebben.

Geen overeenkomst mag worden gesloten, welke bij de wet is

verboden of wanneer ze in strijd is met de goede zeden of met de

openbare orde.

(24)

De overeenkomsten, welke men lieett aangegaan, móét men nakomen; ze zijn voor de partijen wet. Niet alleen de letterlijke inhoud der overeenkomst dient door de partijen te worden nagekomen, doch ook dient bij de uitvoering rekening te worden gehouden met de wet, het gebruik en de billijkheid, ook al is zulks in het contract niet uitdrukkelijk vermeld (art. 1339 B.W.; verwijzing naar de gewoonte). Alleen met onderling goedvinden van de partijen kan een overeen- komst herroepen worden.

De wet onderscheidt overeenkomsten om niet of onder een bezwarende titel.

Bij de eerste zal de ene partij, zonder daarvan zelf voordeel te hebben, aan de andere partij een voordeel toekennen; bij de laatste genieten beide partijen een voordeel. Tot de overeenkomsten onder een bezwarende titel behoren de weder- kerige overeenkomsten; tot die om niet, de eenzijdige overeenkomsten.

Bij wederkerige overeenkomsten zullen beide partijen (de personen of lichamen, waartussen de overeenkomst wordt aangegaan) een verplichting op zich nemen, zoals bij koop, ruiling en huur.

Van beide partijen wordt dus een prestatie verwacht. Wegen die prestaties geheel tegen elkaar op, dan spreekt men van een volmaakt wederkerige overeen- komst. Zijn de prestaties van beide partijen niet gelijk, dan is de overeenkomst een onvolmaakt wederkerige.

Bij een eenzijdige overeenkomst zal slechts één der partijen iets moeten presteren.

De partij, die iets moét presteren, noemt men actief; de andere partij passief.

Enige bijzondere overeenkomsten.

A. Bruiklening.

Onder bruiklening verstaat de wet het zonder vergoeding ten gebruike geven van een zaak aan een ander, op voorwaarde, dat de gebruiker de zaak na het gebruik of na een bepaalde tijd teruggeeft.

De zaak, welke in bruikleen wordt afgestaan, moet in dezelfde toestand worden teruggegeven, zodat bruiklening dus slechts kan plaats hebben bij zaken, die niet door het gebruik teniet gaan, zoals een boek, een machine, een auto. Geld en goederen, zoals thee, koffie, suiker e.d. komen niet voor bruiklening in aan- merking.

B. Verbruiklening.

Dit is een overeenkomst, waarbij dé ene partij aan de andere een zekere hoeveel- heid verbruikbare zaken geeft, op voorwaarde, dat eenzelfde hoeveelheid van gelijke soort en kwaliteit wordt teruggegeven.

Hieronder valt o.a. de gewone geldlening, onverschillig of daarbij al dan niet rente bedongen is.

Bij verbruiklening mag wel een vergoeding worden bedongen; indien bij bruik- lening een vergoeding werd bedongen, dan zou er sprake zijn van huur (zie hoofdstuk 9).

C. Bewaargeving.

Bewaargeving is een overeenkomst, waarbij de ene partij (de bewaarnemer) een goed van een ander (de bewaargever) aanneemt om dit te bewaren en in natura terug te geven.

Bewaargeving kan vrijwillig of uit noodzaak, tegen beloning of zonder ver- goeding geschieden.

(25)

21 D. Dading.

Dit is een overeenkomst, waarbij de partijen tegen overgave, belofte of terug- houding van een zaak een aanhangig geding ten einde brengen of een te voeren geding voorkomen.

Het voeren van processen kost aan beide partijen meestal veel geld.

Door minnelijke schikking kunnen de partijen tot overeenstemming zien te komen, waardoor een proces kan worden voorkomen of beëindigd.

Van de dading wordt een schriftelijke akte opgemaakt.

(26)

5. DE ARBEIDSOVEREENKOMST. DE ONGEVALLENREGELING.

De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst, waarbij de ene partij,

de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, den werk- gever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten (art. 1601a B . W . ) .

Uit de definitie van deze overeenkomst blijkt, dat de nadruk gelegd wordt op

„in dienst van de andere partij". Hieruit volgt, dat niet alle diensten onder de arbeidsovereenkomst vallen. Een dokter bijv., die zijn patiënt medicijnen voor- schrijft, verricht wel een dienst, doch staat niet in dienst van zijn patiënt; hij oefent een (vrij) beroep uit.

Zij, die in dienst van een werkgever zijn, staan onder leiding van dien werk- gever, hebben zijn bevelen op te volgen en ontvangen voor de verrichte arbeid hun loon.

De werkgever is o.a. verplicht:

1. het loon op tijd te betalen;

2. bij het eindigen van de dienstbetrekking aan den arbeider op diens verzoek een getuigschrift af te geven, door den werkgever zelf getekend (bepaling van dwingend recht).

Hierin moet staan de aard van de verrichte arbeid en de duur der dienstbetrekking.

Indien de werknemer zelf dit verzoekt, moet daarin tevens mede- gedeeld worden de wijze, waarop hij zijn werk heeft verricht en om welke redenen de dienstbetrekking is geëindigd.

Wettelijk eindigt de dienstbetrekking:

1. door de dood van den arbeider;

2. door het verstrijken van de tijd, waarvoor de arbeidersovereen- komst is aangegaan;

3. door opzegging, indien de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan.

Een arbeidsovereenkomst, aangegaan voor onbepaalde tijd, is een zodanige, waarvan de duur noch bij overeenkomst of reglement, noch door het gebruik is aangegeven (art. 1603g B.W.).

Onder deze definitie vallen vrijwel alle arbeidsovereenkomsten.

Inzake de termijnen, waaraan werkgevers en werknemers gebonden zijn bij opzegging van een arbeidsovereenkomst, welke voor onbepaalde tijd is aangegaan, dient het volgende.

Indien de dag van opzegging niet is vastgelegd, dient de opzegging te ge-

schieden op een der dagen, welke door het algemeen gebruik (de gewoonte)

(27)

23

daartoe zijn aangewezen. Vrijwel steeds zal dit zijn op een van de laatste dagen van een maand. Kan ook het algemeen gebruik hierin geen aanwijzing geven, dan kan opzegging op elke willekeurige dag geschieden.

Als opzeggingstermijn wordt in het algemeen aangenomen de tijd, welke ver- loopt tussen twee opvolgende loonsbetalingen. Wordt iemand dus bij de week betaald, dan is de opzeggingstermijn een week.

Bij loonsbetaling per maand of langere periode geldt als opzeggingstermijn het tijdsverloop tussen de dag van opzegging en de laatste dag der daarop- volgende maand, indien de werknemer minder dan een vol jaar heeft gewerkt.

In zo'n geval zal dus bij opzegging op de 5de Juni de dienstbetrekking eindigen op de 31ste Juli.

De minimum opzeggingstermijn, welke de werkgever in dit geval in acht heeft te nemen is dus 1 maand; voor elk vol jaar, dat de werknemer bij denzelfden werkgever langer dan 1 jaar in dienst is geweest, moet deze opzeggingstermijn door den werkgever met 1 maand worden verlengd met een maximum verlenging van 3 maanden.

Nimmer behoeft de werknemer een langere opzeggingstermijn in acht te nemen dan de werkgever.

De werkgever is verplicht om buiten Ned.-Indië aangenomen of aangeworven werknemers naar hun land terug te zenden.

Ontslag op staande voet kan steeds worden verleend, doch de opzeggende partij is dan verplicht schadevergoeding te betalen, tenzij er een dringende reden voor dit ontslag naar voren gebracht kan worden. Als een dringende reden dient beschouwd te worden bijv. het door grove nalatigheid schade berokkenen aan den werkgever, doorlopend verzuim van het werk e.d.

Elke werkgever is verplicht zijn werknemers ten minste 52 vrije dagen per jaar te geven; indien hiertoe niet de Zondagen kunnen worden gebezigd, mogen daar- voor na bekomen toestemming van den Directeur van Justitie andere dagen worden aangewezen (art. 1602v B.W.).

Bij een arbeidsovereenkomst wordt wel eens bepaald, dat de werk- nemer na het eindigen van de dienstbetrekking niet in dezelfde plaats zijn werkgever concurrentie mag aandoen door aldaar zelf een over- eenkomstige zaak te beginnen. Zo'n bepaling noemt men het concur- rentiebeding. Het is slechts geldig, wanneer het schriftelijk met een meerderjarigen arbeider vóór het begin van de arbeidsovereenkomst is aangegaan.

De hiervoren behandelde voorschriften gelden, op enige uitzonderingen na, in het algemeen slechts voor Europeanen (dus niet voor Inlanders, Chinezen en andere Vreemde Oosterlingen).

Een bijzondere arbeidsovereenkomst is die, waarin de arbeidsvoorwaarden enz.

voor de op de cultuurondernemingen in de Buitengewesten werkende inlandse koelies zijn geregeld, ni. de koelieordonnantie, waarin o.a. bepaald is, dat de

(28)

aanname van koelies afkomstig van Java en Madoera en bestemd voor cultuur- ondernemingen in de Buitengewesten bij een schriftelijke werkovereenkomst moet geschieden. De maximumtijd waarvoor een werkovereenkomst kan worden aan gegaan is 2 jaar.

Voor in de cultures werkzame Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen Cdeze laatste twee groepen, voor zover zij in verband met hun maatschappelijke behoeften met Europeanen kunnen worden gelijkgesteld) met een minimum maand- loon van ƒ 100.— gelden de bepalingen van de zgn. Aanvullende Plantersregeling.

In deze regeling wordt o.a. bepaald, dat de arbeidsovereenkomst tussen de werkgevers (ondernemingen) en de werknemers (planters) schriftelijk moet wor- den opgemaakt.

De arbeidsovereenkomst moet bevatten: de tijdsduur der overeenkomst; het maandloon en het eventuele aandeel in de ondernemingswinst, dat aan den planter zal worden uitbetaald; de verlofs- en pensioenregeling; de plaats, waarheen de planter en zijn gezin na het beëindigen der arbeidsovereenkomst op kosten der onderneming moet worden teruggezonden.

Ambtenaren vallen niet onder de Arbeidsovereenkomst; voor hen gelden afzon- derlijke voorschriften en bepalingen.

Ongevallenregeling.

Bij de Ongevallenregeling 1939, die 1 Januari 1940 in werking treedt, is voor bedrijven, welke krachtwerktuigen gebruiken of waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, aan de werkgevers de verplichting op- gelegd om aan hun werknemers een schadeloosstelling (uitkering) uit te betalen, indien laatstgenoemden in het bedrijf door een ongeval worden getroffen.

De bedrijven, welke onder de bepalingen van de Ongevallenregeling 1939 vallen noemt men uitkeringsplichtige bedrijven.

De schadeloosstellingen bestaan uit:

1. vrij vervoer van den getroffen arbeider naar zijn woning of naar een behoorlijke ziekeninrichting;

2. vrije geneeskundige behandeling en verpleging van den getroffen arbeider gedurende ten hoogste 1 jaar na de dag van het ongeval;

3. een vergoeding voor de begrafeniskosten van den overleden arbeider tot een bedrag van 26 maal het dagloon, met een minimum van ƒ 15.— en een maximum van ƒ 200.—;

4. een geldelijke uitkering aan den getroffen arbeider of zijn na- bestaanden.

De bedragen, welke de werkgever aan een werknemer, die gedurende zijn

bedrijfsuitoefening door een ongeval is getroffen, moet uitkeren, zijn in de ordon-

nantie geregeld.

(29)

25

Bij overlijden van den arbeider wordt ten behoeve van zijn weduwe een uit- kering in eens gedaan van 300 maal zijn dagloon en ten behoeve van elk kind van ICO maal zijn dagloon (met een maximum van 200 maal voor alle kinderen tezamen); bij blijvende algehele invaliditeit ontvangt de werknemer een door- lopende uitkering van 50% van zijn dagloon; bij blijvende gedeeltelijke invaliditeit en bij blijvende verminkingen ontvangt de werknemer een doorlopende uitkering overeenkomstig een bij de Ongevallenregeling 1939 opgenomen tabel; bij tijdelijke invaliditeit ontvangt de werknemer gedurende de eerste maand na het ongeval 80% en daarna 50% van zijn dagloon.

De uitkering in eens (bij overlijden) mag worden omgezet in maandelijkse uit- keringen, terwijl de periodieke uitkeringen (bij blijvende algehele en blijvende gedeeltelijke invaliditeit) mogen worden omgezet in een uitkering in eens.

Geen schadeloosstelling behoeft door den werkgever te worden uitgekeerd, indien het ongeval te wijten is aan opzet van den werknemer of indien de werk- nemer weigert zich te laten onderzoeken of behandelen door een bevoegd, door den werkgever aangewezen geneesheer. Heeft de werknemer enige wettelijk voor- geschreven veiligheidsmaatregel niet in acht genomen of verkeerde hij tijdens het ongeval onder invloed van sterke drank of bedwelmende middelen, dan kunnen de uitkeringen tot hoogstens de helft worden verminderd.

Kan de door een ongeval getroffen arbeider na zijn genezing bij denzelfden werknemer wederom tegen loon in dienst komen, dan wordt de uitkering zodanig verlaagd, dat het (nieuwe) loon vermeerderd met de (verlaagde) uitkering even- veel bedraagt als zijn oorspronkelijke loon.

De werkgever is verplicht van elk bedrijfsongeval binnen tweemaal 24 uur bij aangetekend schrijven kennis te geven aan den controlerenden ambtenaar van de Arbeidsinspectie.

Verder moét door den werkgever van de plaatsgevonden ongevallen en van de uitgekeerde schadeloosstellingen een register worden bijgehouden.

De regering kan bepalen, dat bij bedrijven, waarbij de richtige uitkering der schadeloosstellingen niet voldoende gewaarborgd is, een fonds wordt gevormd, waaruit die uitkeringen kunnen worden gedaan. Dergelijke bedrijven zullen bijv.

door het sluiten van een ongevallenverzekering de uit te keren schadeloosstellingen kunnen waarborgen.

De bepalingen van de Ongevallenregeling 1939 zijn niet toepasselijk op werk- nemers in dienst van overheidsbedrijven.

(30)

6. VERBINTENISSEN.

Het verbintenissenrecht bevat de voorschriften en bepalingen, welke gelden, wanneer een of enige personen zich tegenover een of meer andere verbinden.

Onder verbintenissen hebben we te verstaan de rechtsbetrekkingen, de wettelijke verplichtingen, die ontstaan tussen twee of meer partijen, waarbij één of enige der partijen of alle iets moeten presteren.

Dengene, die iets moet presteren (iets moet geven, iets moet doen of iets moet nalaten), noemt men den schuldenaar (debiteur); hij, die het recht heeft op deze prestatie, heet de schuldeiser (crediteur).

De schuldenaar heeft dus een schuld, een verplichting, aan den schuld- eiser en hij zal tenvolle aansprakelijk zijn in de voldoening dezer schuld.

De schuldeiser kan de voldoening van die schuld in rechten vorderen, d.w.z. hij kan, indien de schuldenaar niet aan zijn verplichting voldoet, een rechtsvordering- tegen hem instellen.

Niet alle verbintenissen kunnen in rechten worden afgedwongen. Indien bijv.

A een schuld heeft aan B tengevolge van spel of weddenschap, dan zal B de vordering, die hij op A heeft, niet in rechten kunnen afdwingen. Toch heeft A de verplichting om zijn schuld aan B te voldoen en kan hij, indien hij betaalt, nimmer iets daarvan terugeisen. Dergelijke verbintenissen noemt men natuurlijke verbintenissen.

Alle verbintenissen ontstaan uit overeenkomst of uit de wet (art. 1233 B.W.).

a. Uit overeenkomst, wanneer zij ontstaan uit de vrije wil van twee partijen:

koop, huur, arbeidsovereenkomst enz.

b. Uit de wet, wanneer deze aan één der partijen verplichtingen oplegt; bijv.

de verplichting van de ouders om voor het onderhoud van hun kinderen te zorgen.

De verbintenissen voortkomende uit de wet kunnen worden onderscheiden in die, welke voortkomen uit de wet alleen, en die, welke voortkomen uit wet en door rechtmatig of onrechtmatig toedoen van de mensen.

Verbintenissen uit de wet alleen zijn de zodanige, welke door de wet zijn opge- legd aan allen, die onder de wet vallen, buiten (en zelfs dikwijls tegen) hun wil

Een verbintenis uit de wet door 's mensen rechtmatig toedoen ontstaat o.a.

wanneer bijv. iemand zonder daartoe opdracht te hebben bekomen, dus geheel vrijwillig, na het overlijden van den eigenaar diens zaken regelt en afwikkelt.

Zo iemand (in dit geval als zaakwaarnemer optredend) valt onder de wettelijke bepalingen van zaakwaarneming en is verplicht voor de zaak, welke hij voor anderen beheert, te zorgen alsof het zijn eigen goed is en rekening en verant- woording af te leggen aan de nabestaanden van den overledene.

(31)

27

Een verbintenis uit de wet door 's mensen onrechtmatig toedoen bestaat bijv.

indien men bij rechterlijk vonnis wordt veroordeeld om een vergoeding te betalen wegens het beschadigen van iemands eigendom.

Verbintenissen kunnen ten doel hebben iets te geven, te doen of niet te doen.

Voorbeelden.

a. Om iets te geven.

Koop en verkoop. De verkoper moet iets geven, ni. de goederen; de koper moet iets geven, ni. de koopsom voor die goederen.

b. Om iets te doen.

Aanneming van werk. De ene partij neemt een zeker werk op zich (bijv. het bouwen van een huis). Hij zal dus iets doen, nl. het huis bouwen.

c. Om iets niet te dcen.

Een importeur neemt op zich om voor een buitenlandsen fabrikant een zeker merk rijwielen te verkopen, terwijl de importeur zich daarbij verbindt om geen rijwielen van concurrerende fabrieken in te voeren. De fabrikant verplicht zich daarbij om naast den importeur geen ander aan te stellen, die ook belast wordt met de invoer van dezelfde rijwielen.

De importeur komt dus overeen iets niet te doen, nl. voor andere fabrikanten zaken te doen in concurrentie met zijn opdrachtgever; de fabrikant komt even- eens overeen om iets niet te doen, nl. om een ander te belasten met de verkoop zijner rijwielen in concurrentie met den importeur.

Alle verbintenissen om iets te doen of iets niet te doen lossen zich op in ver- goeding van schade, kosten en interessen (schadevergoeding), indien de schul- denaar, d.i. degene, die zich verbonden heeft iets te doen of niet te doen, zijn verplichtingen niet nakomt. De schadevergoeding komt dan in de plaats van de verbintenis. Echter mag de schuldenaar zich niet aan zijn verplichtingen ont- trekken door een schadevergoeding aan te bieden.

Voor de verbintenis om iets te geven bestaan geen algemene wettelijke bepa- lingen omtrent haar oplossing in schadevergoeding. Toch blijkt uit verschillende wetsartikelen, dat ook bij niet-nakoming dezer verbintenis schadevergoeding zal moeten worden betaald.

De wettelijke interessen bedragen 6% per jaar.

Alvorens tot het eisen van een schadevergoeding over te gaan, zal men de nalatige partij meestal nog één maal herinneren aan zijn verplichting tot nakoming der verbintenis. Ten einde daarbij tevens een authentiek bewijs te verkrijgen van de wanprestatie zal de schuldeiser den schuldenaar aanmanen bij deurwaarders- exploit; deze aanmaning noemt men de sommatie of ingebrekestelling.

Er zijn verschillende soorten van verbintenissen.

1. De solidaire- of hoofdelijke verbintenis.

Bij deze verbintenis verbinden zich enige personen tegenover een tegenpartij, waarbij op elk van die personen de uitdrukkelijke verplichting rust om, indien

(32)

de tegenpartij hen aanspreekt, de gehele verbintenis na te komen, waardoor zijn partij bevrijd zal zijn, of elk van die personen het uitdrukkelijke recht heeft om de nakoming van de verbintenis namens zijn partij van de tegenpartij te vorderen, waardoor de tegenpartij bevrijd zal zijn.

Deze verbintenis bestaat o.a. tussen de firmanten van een vennootschap onder een firma en bij borgen (zie aldaar).

Voorbeeld.

A leent ƒ 3.000.— aan B en bepaalt daarbij, dat B twee personen zal aan- wijzen, die op zich nemen de schuld van B aan A te voldoen, indien B in gebreke blijft. B vindt C en D genegen deze verbintenis aan te gaan. C en D treden nu op als borgen voor B en verbinden zich daardoor hoofdelijk, d.w.z. ieder voor ƒ 3.000.—.

Kan B op de bepaalde tijd n;et betalen, dan heeft A het recht zowel C als D, ieder afzonderlijk, voor f 3.000.— aan te spreken. Betaalt C aan A de volle ƒ 3.000.—, dan is D van zijn verplichting tegenover A ontslagen; betaalt D aan A, dan is C van die verplichting ontslagen.

2. De alternatieve verbintenis.

Dit is de verbintenis, waarin bepaald is, dat de schuldenaar (hij, die iets moet geven of doen) bevrijd is van zijn verplichtingen, indien hij van de in de ver- bintenis genoemde zaken er één doet of geeft.

Voorbeeld.

De heer Jansen Sr. leent aan zijn zoon f 10.000.— op voorwaarde, dat Jansen Jr. over 1 jaar het geld zal terugbetalen of aan zijn vader hypotheek zal geven op zijn huis, d.w.z. Jansen Jr. zal het geld niet terugbetalen, doch zijn huis als onderpand voor zijn schuld verbinden; de hiervoor benodigde hypotheekakte "wordt bewaard in het archief van den overschrijvingsambtenaar (zie hoofdstuk 35).

Jansen Jr. heeft nu de keus tussen betalen of hypotheek geven. Betaalt hij, dan heeft hij aan de verbintenis voldaan en behoeft geen hypotheek te geven;

geeft hij hypotheek, dan heeft hij ook aan de verbintenis voldaan en behoeft de geleende som, althans voorlopig, niet terug te betalen.

De keus is aan Jansen Jr. (den schuldenaar), tenzij Jansen Sr. zich de keus bij het aangaan der verbintenis uitdrukkelijk heeft voorbehouden.

Jansen Jr. mag echter niet een gedeelte van de geleende som teruggeven en voor de rest hypotheek geven, tenzij zijn vader daarmede instemt.

3. De voorwaardelijke verbintenis.

Dit is een verbintenis, waarvan men het nakomen laat afhangen van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.

Voorbeelden.

A komt met een verzekeringsmaatschappij overeen, dat deze hem de schade zal vergoeden, welke hij tengevolge van brand aan zijn huis zal lijden. Eerst wanneer er brand is geweest, zal de verzekeringsmaatschappij de schadevergoe-

ding uitbetalen. Het is onzeker of en wanneer de schadevergoeding zal moeten plaats hebben.

(33)

29

A neemt van B een winkel over en bepaalt daarbij, dat de overname eerst definitief zal plaats vinden, indien bijv. na twee jaar blijkt, dat de zaak aan A een zekere winst heeft opgeleverd. Hierbij hangt dus de nakoming der ver- bintenis (het overnemen van de winkel) eveneens af van de toekomstige en onzekere gebeurtenis, til. het al dan niet renderen van de winkel.

De uitvoering van de verbintenis in deze voorbeelden wordt dus voor enige tijd uitgesteld, opgeschort. Daarom noemt men haar een verbintenis onder een op- schortende voorwaarde.

4. Een deelbare of ondeelbare verbintenis.

Een verbintenis is deelbaar of ondeelbaar, als de zaak, het voorwerp, waarover de verbintenis handelt, deelbaar of ondeelbaar is.

Moet A aan B 100 zakken koffie leveren, dan kan A de te leveren zaak (100 zakken koffie) verdelen in twee gedeelten elk van 50 zakken.

Moet A echter aan B een auto leveren, dan kan de zaak (de auto) niet verdeeld worden, doch moet ineens, in haar geheel, geleverd worden. De verbintenis is nu ondeelbaar.

5. Verbintenissen onder beding van straf oï poenalitelt (boete).

Dit zijn verbintenissen, waarbij bepaald is, dat bij het niet nakomen aan de nalatige partij een straf of boete (poene) zal worden opgelegd.

A verbindt zich om voor B een huis te bouwen en dit op te leveren vöör 31 December 1939. Bepaald is tevens, dat, indien het huis te laat klaar zal zijn, A voor elke dag, dat het huis nà 31 December 1939 zal worden opgeleverd, een boete zal moeten betalen van ƒ 25.—.

6. Verbintenissen met (of: onder) tijdsbepaling.

Bij deze verbintenissen laat men de nakoming afhangen van het verstrijken van een bepaalde termijn. Is deze termijn bekend, dan spreekt men van een vaste-, is zij niet bekend, van een onvaste termijn.

Tot de verbintenissen met een vaste termijn behoort o.a. de lijfrentenverzekering, waarbij de verzekeringsmaatschappij op zich neemt om aan den verzekerde bijv.

op diens 65ste jaar een lijfrente van ƒ 100.— 's maands uit te betalen.

De lijfrente valt niet onder de verbintenissen met een opschortende voor- waarde, want bij de lijfrenteverzekering zal de nakoming der verbintenis zeker geschieden, hetgeen echter bij de verbintenis met een opschortende voorwaarde lang niet vaststaat.

Tot de verbintenissen met een onvaste termijn behoort o.a. de levensverzekering, waarbij de verzekeraar op zich neemt om bij het overlijden van den verzekerde aan diens nabestaanden een bepaald bedrag uit te betalen. Het tijdstip van overlijden is niet van te voren te bepalen.

De levensverzekering valt niet onder de voorwaardelijke verbintenissen; wel

hangt de nakoming af van een toekomstige, doch niet van een onzekere gebeur-

tenis; dat de verzekerde eenmaal zal overlijden, staat immers vast, doch wanneer

dit zal gebeuren is onbekend.

(34)

De verbintenissen gaan te niet (art. 1381 B. W.):

door betaling, voldoening, kwijting, levering.

Ook een ander mag voor den schuldenaar de verbintenissen vol- doen (zie bijv. aval, hoofdstuk 26; borgtocht, hoofdstuk 33).

Voorbeeld.

A heeft een schuld te betalen aan B. A kan of wil niet betalen. Een derde, C, voldoet aan de verplichtingen van A. Daardoor is A tegenover B bevrijd;

C treedt nu in de rechten en verplichtingen, welke iB als schuldeiser ten opzichte van A bezat; C komt dus in de plaats van B.

Deze in-de-plaats-stelling noemt men subrogatie; dat is de overdracht van een vordering benevens alle rechten, welke de oorspronkelijke schuldeiser uit hoofde van deze vordering op een schuldenaar had, aan een anderen schuldeiser.

Subrogatie is niet hetzelfde als cessie. Bij cessie wordt alleen de vordering op een anderen schuldeiser overgedragen, terwijl van deze overdracht een schriftelijke akte dient te worden opgemaakt.

Bij subrogatie treedt iemand, nadat hij de schuld van een ander heeft voldaan, van rechtswege (dus zonder enige verdere formaliteit) in de rechten van dengene, aan wien hij heeft betaald.

door aanbod van gerede betaling en, zo de schuldeiser weigert om dat aanbod aan te nemen, door het geld of de zaak in gerech- telijke bewaring te geven (te consigneren); het geld wordt bijv.

bij een bank gestort ten name van den schuldeiser.

door schuldvernieuwing of novatie.

Schuldvernieuwing kan op drie manieren plaats hebben:

a. de schuld wordt omgezet in een nieuwe schuld.

A leent geld van B en geeft daartoe af een promesse vervallende over 3 maanden. Op de vervaldag behoeft A het geld nog niet terug te geven.

De oude promesse wordt nu ingetrokken en A geeft een nieuwe promesse af voor een bedrag gelijk aan dat der eerste promesse, eventueel ver- meerderd met rente, en vervallende 3 maanden na de vervaldag van de eerste promesse.

b. er treedt een nieuwe schuldenaar op.

A is geld schuldig aan B, doch heeft een evengroot bedrag te vorderen van C. A draagt nu aan C op om het geld rechtstreeks aan B, die daartoe zijn toestemming moet geven, te betalen. B krijgt dus een nieuwen schuldenaar.

c. er treedt een nieuwe schuldeiser op.

A is geld schuldig aan B, en B is een even groot bedrag schuldig aan C B draagt zijn vordering op A aan C over. A krijgt dus een nieuwe

(35)

31

schuldeiser. C zal voor deze regeling zijn toestemming moeten verlenen, terwijl aan A hiervan kennis moet worden gegeven.

door schuldvergelijking of compensatie.

A heeft een schuld aan B van f 10.000.—, doch heeft van B te vorderen / 8.000.—. Na compensatie zal A slechts f 2.000.— aan B behoeven te beta- len, waarna beide partijen van hun schulden bevrijd zijn.

door schuldvermenging oï confusie, wanneer schuldeiser en schul- denaar dezelfde persoon worden.

X heeft een vordering op Y. X overlijdt en Y wordt zijn erfgenaam. Nu heeft er vermenging plaats van de rechten van schuldenaar en schuldeiser;

niet van de schulden, daar er slechts èèn schuld is.

door kwijtschelding der schuld.

door het vergaan der verschuldigde zaak.

A moet 100 zakken koffie leveren aan B. Het stoomschip, waarmee de koffie verzonden is, vergaat en de gehele partij koffie gaat verloren. Indien nu van te voren tussen A en B is afgesproken, dat die bepaalde, met dat stoomschip vervoerde koffie zou worden geleverd, zal A tengevolge van het verloren gaan van de koffie van zijn verplichting tot leveren ont- slagen zijn, m.a.w. hij behoeft geen nieuwe partij koffie aan B te leveren.

B behoeft natuurlijk ook niet de koopprijs te betalen.

door het te niet doen (nietigverklaren) van een verbintenis door den rechter (bijv. wanneer zij is aangegaan met onbekwamen; of op grond van de Woekerordonnantie 1938).

door (bevrijdende) verjaring, welke voor verbintenissen in het algemeen op 30 jaar is gesteld.

De verjaring begint te lopen vanaf het oogenblik, dat de rechtsvordering ontstaat.

Bij schulden, welke eerst opvorderbaar zijn na opzegging, aanzegging of waarschuwing, begint de verjaringstermijn te lopen op het tijdstip, waarop deze opzegging enz. geschiedt.

Behalve de gewone verjaring na 30 jaren kent de wet ook nog de korte verjaring. Voorbeelden hiervan zijn o.a. rechtsvorderingen voortvloeiende uit de wissel (zie hoofdstuk 26); coupons en dividendbewijzen van effecten, waarvoor de verjaring op 5 jaar is gesteld.

(36)

10. door de werking van een ontbindende voorwaarde.

A wenst goederen te kopen. Hij vraagt aan B prijsopgave. B geeft als prijs op / 1.— per kg. en verbindt zich om de goederen voor A te bewaren gedurende 1 maand, onder voorwaarde, dat, wanneer er in die maand een ander de goederen wil kopen, B ze mag verkopen, doch wanneer de goe- deren na 1 maand nog onverkocht zijn, B ze zal moeten leveren aan A voor de prijs van f 1.— per kg.

De ontbindende voorwaarde in deze verbintenis is het recht, dat B heeft om de verbintenis met A te doen eindigen, indien hij de goederen aan een ander kan verkopen.

(37)

33

7. HET BEDRIJF. DE BOEKHOUDING.

Artikel 6 W. v. K. bepaalt inzake de verplichting tot het voeren van een boekhouding het volgende.

Ieder, die een bedrijf uitoefent is verplicht:

1. van zijn vermogenstoestand en van alles, wat zijn bedrijf betreft, naar de eisen van zijn bedrijf, aantekening te houden op zodanige wijze, dat uit de gehouden aantekeningen te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend;

2. binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar een naar de eisen van zijn bedrijf ingerichte balans op te maken en eigenhandig te ondertekenen;

3. de boeken, bescheiden en balansen 30 jaren en de brieven en tele- grammen en afschriften van uitgaande brieven en telegrammen 10 jaren te bewaren.

De wet geeft geen definitie Van bedrijf. Aangenomen kan worden, dat van bedrijf slechts kan worden gesproken, indien iemand (een natuurlijk- of rechts- persoon) regelmatig en openlijk in een bepaalde kwaliteit (bijv. als eigenaar van een zaak, als koopman enz.) handelingen verricht om daaruit voor zichzelf winst te behalen.

Tot bedrijf kunnen o.a. gerekend worden: het kopen en verkopen, het voort- brengen en bewerken, het huren en verhuren van roerende- zowel als onroerende goederen; het exploiteren van een transportonderneming, een wasserij, een land- bouwbedrijf, een mijfibouwonderneming, een theater, een apotheek, huizen enz.;

het verlenen van bemiddeling in de handel (zgn. tussenpersonen; zie hoofdstuk 13) enz.

Naast het bedrijf noemt de wet ook het uitoefenen van een (vrij) beroep, waartoe o.a. behoren de werkzaamheden van een medicus, een advocaat, een notaris, een deurwaarder enz.

Ook deze personen treden openlijk in een bepaalde hoedanigheid op om zich een inkomen te verschaffen. Doch het feit, dat men de diensten van een dokter, advocaat, notaris enz. zoekt in verband met hun persoonlijke kwaliteiten, geeft aan hun optreden een bijzonder karakter. Een beroep wordt ruimer geacht dan een bedrijf; zelfs wordt aangenomen, dat een beroep een bedrijf kan inhouden.

Voor degenen, die een (vrij) beroep uitoefenen is noch in het B.W., noch in het W. v. K. een boekhouding voorgeschreven.

De verschillende belastingordonnanties verplichten echter ook de beoefenaars van (vrije) beroepen tot het voeren van een behoorlijke administratie.

De rechter mag aan de boekhouding zodanige bewijskracht toekennen, als hij in ieder bijzonder geval zal vermenen te behoren (zal denken te kunnen en moeten doen; art. 7 W. v. K.).

Bonjernoor-Heyenbrok, Kennis en Recht van de Handel, 4e druk

(38)

De rechter kan in een proces aan de partijen de openlegging der boeken bevelen.

Niemand kan echter genoodzaakt worden om zijn boekhouding open te leggen, doch indien iemand aan dit bevel van den rechter niet voldoet, zal zulks tegen hem getuigen.

Evenmin is men verplicht de belastingdienst inzage in zijn boeken te geven. Deze weigering zal echter tengevolge hebben, dat de aanslag verhoogd wordt met 25%; voor naamloze vennootschappen is deze verhoging zelfs 100%.

Een makelaar moet zijn boeken op verzoek van den rechter ter inzage geven, omdat hierbij de belangen van anderen gemoeid zijn.

Eveneens is degene, die een bedrijf uitoefent, genoodzaakt dit te doen ten behoeve van een erfgenaam, een vennoot in een vennootschap, een belanghebbende in een gemeenschap en een aansteller van een factoor

(bewindvoerder).

Dit laatste is bijv. het geval, wanneer men een filiaal heeft geopend

en men aan het hoofd er van een filiaalhouder (factoor) aanstelt., Ook

bij faillissement of surséance van betaling, indien bewindvoerders zijn

aangesteld (zie aldaar).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De maatschappij zooals die op Java leefde, was van geheel ander karakter dan die in Engelsche gebieden, zooals de Straits, Burma, India; hetzelfde verschil

') Wij willen niet eens spreken van het nadeel dat de rechtspraak ondervin- den moet door de veelvuldige verplaatsing der Residenten of van hunne plaats- vervangers, zoodat het

voorsz Lande van Holland weederom te begeeven nog te onderhouden, maar alleenlyk ten platten Lande, aldaar deselve lien in aider stilheid onthouden sullen, sonder ten platten

Dingen waar je ook beter niet op kunt bezuinigen zijn bijvoorbeeld je verzekeringen (je kunt wel kijken naar goedkopere verzekeringen, maar je helemaal niet verzekeren kan later

Alleen door hunne verhuizing (b.v. Javanen naar Bata- via) zijn zij veel later meerderjarig, dan hunne rasgenoo- ten, die in hunne dessa bleven (art. Om al deze redenen ware

Van de vonnissen van de poenggawa's (districtshoofden) staat hooger beroep op de raden van kerta's open. De voorzitter is belast met het in geschrift brengen van het vonnis en met

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

De procedure Terugmeldingen is bekend, papieren dossiervorming mogelijk belemmering voor centrale regie.. De 5-dagen termijn wordt door een