• No results found

Grepen uit de militaire exploratie van West-Nieuw-Guinea.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Grepen uit de militaire exploratie van West-Nieuw-Guinea. "

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INDISCH GENoorrSCHAP

VERGADERING

VA;\"

28 NOVEMBER 1915.

bI. 25-50.

Grepen uit de militaire exploratie van West-Nieuw-Guinea.

.

.

(Met lièh(beelden).

---

'S-GRA VENHAGE

MARTINUS NIJHOFF

1915

(2)

,

.

(3)

A 1gerneene Vergadering van 2 2 Novernber 1915.

Voorzitter: de heer dr. E. B. Kielstra.

De notulen van het verhandelde in de vorige vergadeI"ing worden gelezen en goedgekeurd.

De Voorzitter deelt mede: -

1

°

dat de heeren prof. mr. D. van Blom, J. 1\1. Pijnacker Hordijk , J. W. Schijf en C. de Vries bericht hebben verhinderd te zijn de ver- gadering bij te wonen;

2° dat door het bestuur tot lid van het Indisch Genootschap is be- noemd de heer W. F. L. Boissevain te Voorburg;

3° dat prof. mr. C. van Vollenhoven heeft bericht, dat hij zijne beo.

1I0eming tot bestuurslid van het Genootschap aanneemt, en

4° dat 'op 13 December a.s. dr. E. C. Prinsen Geerlings zal spreken over de suikerindustrie in verband met den wereldoorlog.

Aan de orde is de behandeling van het· onderwerp: Grepen uit de militaire exploratie van West-Nieull'-Guinea (met lichtbeelden).

De heer A. C. Canter Cremers: Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heel'en!

Eet doel dat ik mij met deze lezing voorstel is om U een idee te geven van exploratie en wel van het exploreel'en op Nieuw-Guinea en dan nog in het bijzonder op een stuk van dit enorme land, West Nieu w- Guinea, welk stuk, naar zijn vorm, tegenwoordig den naam heeft ge- kregen van den Vogelkop. Als men vraagt naar Europa, dan heeft een ieder dadelijk een bepaald deel van dat land voor oogen en zal men iemand die speciaal in Zwitserland heeft gereisd I niet direct vragen gaan doen naar de provincie Zeeland en vindt men het ook zeer natuur- lijk, dat daarbij aan verschillende menschenrassen en verschillende gronden en toestanden gedacht wordt. Spreekt men echter tegenwoordig van Nieuw-Guinea, dan denkt men hiel' in Holland dadelijk. aan Sneeuw- gebergten en Papoea's, die dan nog van de meest fantastische bedenksels worden voorzien. Zeer zeker deze beide dingen zijn van dat groote land ook wel de meest bekende en tevens de meest belangrijke. Men heeft ook lezingen over deze onderwerpen gehoord, zoo o.a. zeer zeket' van

1915 2

(4)

--------~

26

den beroemden tocht van de heeren Lorentz en ·van Nouhuys, die met zooveel moeite er in geslaagd zijn het bestaan van sneeuw overtuigend aan te too.nen. Toch meen ik, zelfs zonder aan de buitengewone ver·

dienste van deze· tochten iets af te willen doen, heden nu ook eens de aandacht te mogen vragen voOr een geheel ander stuk van dat enorme groote land, waar de militaire exploratie van Nieu w·G uinea plaats had, eene exploratie die ongeveer 7 jaar geduurd heeft en dié toch ook heel veel heeft bijgedragen tot de kennis van dat land.

Laat ik U vooreerst zeggen, dat het Hollandsche deel van Nieuw- Guinea verdeeld is geworden in drie stukken, nl. Noord-, West- en Zuid-Nieuw-Guinea. Daar ik zelf eenigen tijd met het exploratie deta- chement van West-Nieuw-Guinea heb mogen medewerken, zal ik me voor heden daartoe hepalen; wil echter voorop stellen 1 dat ook de andere detachementen een dergelijk werk hebben gedaan, daarbij weer heel andere moeilijkheden hebben ondervonden, maar ook op een dergelijke wijze zich van hunne taak moesten kwijten en toch in vergelijk met afstanden in Europa, in het noorden nn Duitschland en in het zuiden vau Zwitserlaud en Italië werkzaam waren. Deze lezing nu gaat alleen over de militaire exploratie van West-Nieuw-Guinea. Noem het in vel'- gelijk, het Nederland , toch hoop ik U aan te toonen, dat ook dit stuk iets geheel bijzonders is.

Deze exploratie berustte de laatste jaren onder het ressort van Ambon.

Staatkundige indeeling bracht dit mede en daar zetelde ook de generale chef der drie detachementen; in de jaren 1912/1913 waren dit succes- sievelijk de heer en Cornelissen en Gooszen. De regeling der tochten enz.

was opgedragen aan een kapitein der infanterie, hier speGiaal den kapi- tein Helb, verder een loten luitenant der infanterie, successievelijk Muller en lIgen, een officier van gezondheid van GooI en daaraan toegevoegd voor het doen van astronomische waarnemingen een luitenant tel' zee:

eerst de luitenant~ ter zee Nieuwenhuis, daama ik. Ik hoop de namen mijner tochtgenooten nog meerdere malen te noemen en geef dit alleen ter inleiding.

Ons centraal punt, waarheen dus brieven konden worden gezonden en waar steeds een adjudant-onderofficier de loopende zaken regelde, was Fak-Fal{, een plaatsje aan de zuidwestkust en de zetel van den assistent-resident. Voor ons allen dus het punt, waar we altijd naar verlangden en waar we gedurende een korten tijd na iederen tocht weer voeling kregen met de buitenwereld.

Hier waren ook onze woonhuizen: de dokter en ik woonden samen, terwijl de beide andere heeren een eigen huis hadden. Verder vond men boven op den berg, onge\'eer 100 M. hoog de verblijfplaatsen van onze troepen en het niet te vergeten dwangarbeiders-kwartier. Troepen een goede 60, dwangarbeiders een 100 man.

Tusschen ons in woonde de assistent-resident, de heer Ingen-Luyff 1 die steeds zijne beste krachten gaf aan het slagen van de tochten en wien dus hier zeker nog een woord van dank toekomt. Verder werd het plaatsje nog bewoond door een zendeling en diens echtgenoote en

(5)

door een gemengde bevolking waarvan echter Chineezen en Arabieren het hoofdbestanddeel vormden.

Dat alles vrij eenvoudig was, behoeft wel geen betoog en al mag straks ons huis een kasteel lijken, helaas dat zat maar aan den buiten- kant, al zou het mijnerzijds niet eerlijk wezen ons beroemd huis af te breken, de plaats waar ons beiden steeds een heerlijk bed en een heerlijk bad wachtte. Doch indien men bedenkt, dat het huis van den assistent- resident reeds in 1908 door den toenmaligen Regeerings-Commissal'is, den heer Colijn, voor onbewoonbaar w-as verklaard en er sinds dien tijd steeds plannen zijn gemaakt om een nieuw huis te bouwen en men voor dien uithoek maar voor het gemak bij plannen bleef, dan moet dit den geheelen toestand toch wel een beetje teekenen.

In deze plaats rustten we echter telkens uit van onze tochten, werkten we de verschillende gegevens uit, teekenden de samengestelde kaarten en smeedden op order van hoogerhand weer plannen om zoo gauw moge- lijk een nieuw en tocht te gaan beginnen.

De opdracht voor deze tochten was: het verzamelen van alle mogelijke gegevens omtrent het binnenland J het bestaan van land-en waterwegen, bevolking en aard, de voortbrengselen van volk als van land I het ver- krijgen van gegevens omtrent de bergen en rivieren, verzamelen van ethnographica en het samenstellen van woordenlijsten, gegevens omtrent planten en dieren, in het kort het verzamelen van alle mogelijke gegevens, die men lDaar kon verzamelen. Ruim was dus de opdracht en daar wij, geen voorafgaande studies van plant-en dierkunde I noch van verschillende talen gemaakt hadden, hadden wij altijd onze :handen vol, om niet te spreken van de werkzaamheden waal' we wel eenig verstand van hadden en waar wij dus uit den aard der zaak onzen meesten tijd aan gaven, ook al werd geen der andere dingen uit het oog verioren. Kregen we dus bij aankomst nieuwe orders uit Ambon I orders die al ot niet door ons waren beinvloed, dan werd onmiddellijk een groote vergadering be- legd van de officieren aan de hand van een on volledige kaart I wij moesten ze immers vol maken, bestudeerd hoe we hier het beste aan zouden kunnen voldoen. De een was al eens in de buurt geweest, de ander had in de vroegere gegevens reeds den naam van enkele menschen gevonden I een derde stelde dit voor en zoo kwamen wij dan op een avond reeds tot een voorloopig plan en begonnen zoo vlug mogelijk eenige vorsten uit de buurt op te roepen, die ons dan weer menschen zouden kunnen noemen onder hunne onderdanen, die daar bekend waren ot ten minste in de buurt waren geweest. Deze onderdanen, bijna altijd paradijsvogel- jagers werden opgehaald en daar zij door hunne aanraking met de kustbewoners en handelaren eenig Maleisch kenden, kregen ze van ons den naam van gids of loods, iets waarop ze dadelijk zeer trotsch waren en bij hen gingen we dan weer ons licht opsteken en begonnen we met een zekere reserve hunne verhalen te gelooven.

Teveel kan men hen nooit vertrouwen, want er zijn altijd heel wat redenen waarom allen steeds hun best wilden doen, de Compenie uit hunne binnenlanden te houden . . Naai' alle mogelijke tOèstanden wel'd

(6)

28

onmiddellijk gevraagd en daarvoor was het eene voorname . zaak enkele goede van deze menschen te krijgen; wij denken dan ook allen nog met vreugde terug aan een paar van hen, die op hunne zwerf- tochten bijna den geheelen Vogelkop hadden doorloop en en altijd klaar waren om de Compenie te helpen. Zoo'n man had dan daar bekenden, had daar op zijn \'roegere tochten bij het zoeken naar vogels of reuk- hout of wat ook, niet te veel gestolen en toonde ten minste geen afkeer er nog weer eens heen te gaan. Nu werd den vorsten last gegeven te zorgen, dat wij op den bepaalden tijd zulke menschen kregen en tevens werd aan hen de opdracht verstrekt ons het vereischte aantal dragers te leveren, die dan een kern vormden en die den geheelen tocht mee- maakten.

Nu even de dragers-kwestie verder behandeld, eene kwestie die altijd heel wat overweging kostte. Per dag wordt voor elk man ongeveer 1 Kilo, bestaande uit 6 ons rijst, verder uit thee, koffie, tabak, toespijs en vleesch meegenomen; neemt men dus nu uitsluitend de dragende menschen, dan kan in een stuk hoogstens een tocht worden afgelegd van ongeveer 20 dag~n, daar men gemiddeld ook 20 K.G. als een vracht kan aan- nemen. De Alfoeren-dragers eten gelukkig iets minder, maar daar er ook heel wat dragers voor' de bagage der officieren meegaan, blijft men ongeveer aan de 20 dagen vasthouden. Een soldaat draagt ook alleen zijn eigen bewapening en uitrusting en is dus wel etend maar niet drageud. De officieren kregen drie dragers ter beschikking en daL is werkelijk V001' tochten, die van 60 tot 80 dagen duurden niet direct overdreven, zoodat dan ook slechts het meest noodzakelijke kon worden meegenomen. Alles verpakt in de bekende petroleumblikken, een art.ikel van onschatbare waarde op dergelijke tochten. Er moet dus om een langer en tocht te maken steeds met etappes worden gewerkt; wij kozen daarv)or zulk eene plaats, waar dOOl; ons kon worden gewerkt en vanwaar alle dragers naar het vroegere punt terug konden gaan om het achtergelatene te hulen. Alle vivres waren in het bekende blik verpakt en was dus het eerste werk, buiten komend, deze blikken \'an rotan te voorzien om ze verder te kunnen dragen.

Een van de G. S. S. kwam de heele colonne in Fak-Fak halen, deze bestond dan uit 4 officieren, 40 man troepen, een 70 dwangarbeiders en ongeveer 100 ot meer Alfoeren-dragers, een heele uittocht dus. Deze schepen kwamen van Ambon en kwamen nu eens precies op den afge- sproken tijd, dan weer te vroeg, maar meestal eenige dagen te laat;

één keer hebben we zelfs 26 dagen op zoo'n schip moeten wachten en zaten wij dun maar niets te doen, klaar om ieder· oogenblik te ver- trekken. Bij het vertrekken voor een tocht was dit ·laatste natuurlijk zeer vervelend, maar nog veel erger was het geval, als het schip ons niet op afgesproken tijd van het terrein kwam halen, daar dan de levens- middelen gewoonlijk verbruikt waren. Nu klinkt het eenvoudig, om op de plaats van uitkomst een zekere reserve te deponeeren, maar waar het altijd de vraag was, of WA dat punt wel konden halen, zat er niets anders op, dan al de vivres den geheel en tocht mee te laten maken,

(7)

waarbij dan dool' bedet'f en overtochten bij rh'ieren heel dikwijls eenige blikken verloren gingen.

Eén tocht zou ik U kunnen noemen, waarbij de laatste dagen eerst 3 ons rijst, daarn~ I! ons rijst en daarna zelfs niets meer te eten was;

dit was echter ook wel de ongelukkigste tocht dien we meegemaakt nebben. Hierop kom ik skaks nog wel even terug.

Bij aankomst op het terrein, een van de punten in de Mac Cluergolf op de noordkust werd met de sloepen eerst stroomop een geschikt bivak gezocht en .daar alles voor het verdere van den tocht in orde gemaakt.

Het terrein is wel overal verschillend, maar globaal van de kust afge- rekend: onbegaanbaar, d.i. geheel moerns, dus verplaatsen pel' prauw, daarna iets beter en tenminste doorwaadbaar, sagobosschen , d. i. dag in dag uit ploeteren door de stinkende sagomodder , daarna heuvelachtig met bosschen en hoogten van 4 tot 500 M., onveilig gemaakt door een zekere boschluis of tengoe, een klein r07.e beestje, dat in de huid kruipt en daar ondragelijke jeuk veroorzaakt en slechts met een puntig mesje zich voorzichtig wil laten verwijderen. Daarna hooger bergterrein met hoogten van ongeveer tot 2000 M., oyeral doorsneden evenals het voor·

gaande door verschillende grootere en kleinere stroompjes. Alle beschl'even terreinen waren kwistig bestrooid met muskieten, vliegen, hloedzuigers en hooger op nog een bij7.onder grapje, de kleefvlieg , een beest dat niet bijt, doch domweg in gl·oot.e drommen op onze lijven afkwam en daar alleen hinderlijk was. Aan de zeekust had ik n0i!' bijna de aga ver- geten, een heel klein vliegje, dat een ondragelijke jeuk veroorzaakt en het groote voorrecht heeft, pas twee dagen na den steek te gaan jeuken, maar dan ook met volle kracht laat merken, hoe jammer het is, dat men dit niet tijdig heeft gemerkt. Uit den aard del' zaak vond men verder nog een belangrijke hoeveelheid slangen, maal' dat is nu in T ndië een vast gl'apje, waarvan wij echter op geen enkele manier ooit last hebben gehad. Dat verder de verschillende kali's wemelden van krokodillen, kan ook stilzwijgend voorbij worden gegaan; dit maande slechts een ieder tot voorzichtigheid aan. Verdere onaangename beesten zou ik Wel'-

kelijk niet kunnen noemen, behalve de wesp, tenvijl ik daarentegen nog even in dankbaarheid de kroon· of waaiel'duif wil gedenken, die ons menigmaal een smakelijken hap heeft bezorgd; dit dier laat zich daaren·

boven heel .gemakkelijk sehieten. Onze gidsen hJdden een merkwaardig talent deze vogels direct te verkennen; op den marsch fluisterden 7.e ineens: mambroek ! De heele eolone stond dan stil, een "an ons ging even met hen mee en een oogen blik later kwam men tr'iomfantelijk met zoo'n duif aandragen, een buit die voo\' clen a\'ond echte soep en zelfs voldoend vJeeschmaal voor twee personen verschafte; ik behoef dan ook niet te verzekeren, hoe vroolijk ons dat woordje mambroek altijd stemde. ne paradijsvogel werd in het diepste binnenland ook in gl'oote hoeyeelheden aangetroffen, maar daal' het schieten van dezen vogel een groote behen·

digheid en veel tijd vordert en niets opleyert om te eten, maakten wij hiel'Yan maar enkele exemplaren buit; dat 7.e echter nitgel'oeid zullen worden, lijkt ons voorloopig niet waarschijnlijk. Voor onze Alfoersche

(8)

30

dragers was echter in dat binnenland nog heel wat eetbaars te vinden:

verschillende boombladeren waren voor' hen een uitgezochte lekkernij, verder een boomrups en om die te bemachtigen werd de boom Dlaar zoo vlug mogelijk omgehakt, maar het allerlekkerste scheen toch wel een dikke houtworm te zijn. Met leede oogen zagen ze ons altijd langs doode boom en heen loop en , maar hielden we in de buurt van zoo'n ding halt, dan verkondigde direct een geklop en gehamer ons, dat onze vrienden hun kostje hadden gevonden en stralend van geluk toonden ze ons dan den viezen kronkelenden buit. Deze dikke wormen werden naar keuze rauw of geroosterd verorberd. Bij bE'zoeken aan kampongs werd ons zelfs meermalen een blad met dergelijke beesten als uiterste vriendschaps- bctoon aangeboden; de ergste honger heeft ons echter nooit kunnen doen besluiten daarvan te proeven, al deinsden we langzamerhand voor weinig dingen terug.

De vaste dragers kregen pas aan het einde van den tocht hun loon, maar ook was het dikwijls zaak in de binnenlanden nog eens extra menschen aan te · werven en dit gebeurde dan tegen betaling van een stuk goed, o.ok voor hen naar keuze. Op den een en tocht waren ze fel op een streng witte kralen, waarvoor bij een anderen tocht de neus werd opgehaald, daat· dan blauw of zwart weer meer geliefd was. Als lokmiddel lieten we hen den vorigen avond deze dingen reeds zien en brachten hen op allerlei manieren aan het verstand, dat dit hun loon zou zijn. Na afloop van den eersten dag werd ook dadelijk uitbetaling gehouden en hadden we t.en minste dat voordeel, dat onze vrachten weer een· eind verder waren gekomen; soms wet'den de dragers in eens gehumd

VOOI' eenige dagen, maar de soesah die we daarvan hebben gehad I laat zich niet gemakkelijk beschrijven. Den eersten dag ging alles goed en trachtten ze dan reeds hun betaling te krijgen; gebeurde dit niet 1 dan hebben we het meermalen gehad, dat de htlele bende, dikwijls een dertig man, den volgenden dag weer verdwenen was en ze hun vrachtje maar hadden· laten staan en kostte het heel wat hoofdbreken nu ook dat nog door de reeds belaste menschen mee te doen dragen naar een volgend haltpunt. Een anderen keer pikten we op onzen tocht een man op, die niet veel vreedzame bedoelingen scheen te koesteren; we moesten echter iemand hebben, die ons den weg kon wijzen en dus werd hij maal' onder

. bewaking gesteld en aan een touw meegevoerd. Deze man nu was

poedelnaakt en toonde na enkele dagen, toen wij hem eenige keeren onze schatten hadden laten zien, wel neiging daar iets van te verdienen en op een goeden avond kwam via enkele anderen bet verzoek van hem tot ons, ot hij met dragen niet van die dingen kon verdienen, hij zou dan ook wel de gevraagde inlichtingen willen geven. Na overleg werd hierin toegestemd en de man werd als een hond zoo trouw, zijn tenue vet'beterde aanmerkelijk, eerst een band om zijn rechterbeen, toen een stuk hout door zijn neus en verder iederen dag meer kralen om zijn hals. lederen dag wenschte hij echter betaling, maar een ware vriendschap ontstond er met dezen man, die blijkbaar geheel onder den indruk van onze macht kwam. Daar hoort bij van iemand I dat wij Baar een zee

(9)

toegingen en dat hierin water was, dat men niet kon drinken; dit had hij nog nooit aanschouwd en hij besloot dan maar den geheel en tocht met ons verder mee te maken. Nooit zal ik zijn gezicht vergeten, toen hij aan zee gekomen, na lang beraad zijn hand in dat water stak en het direct weer uitspoog; die witte menschen hadden hem niet voorgelogen en hij nam zich zeker yoor daarvan over een tijdje aan zijn vrienden een verhaaltje te doen. Voor belooning mocht hij toen ook nog even meevaren op het schip I dat ons kwam halen en hiel' moest hem "an a tot z alles worden uitgelegd. Van de vuurplaat was hij niet af te slaan, maal' een ding dat zich dool' het water bewoog zonder dat de menschen aan het roeien waren, maakte hem bang en hij werd dan ook weer gauw vrijgelaten. In een der prauwen vond hij pas den moed ons allen nog eens vriendelijk toe te wuiven, maar toen was hij ook weer op weg naar zijn eigen landje en verheugde 7.Îch zeket' reeds I om straks oyer dien tocht llIet de Compenie eons flink op te snijden.

Wat het verzamelen van taal gegevens in het binnenland betreft, ook dat lijkt eenvoudiger dan het ten minste VOOt· ons was; in dien beroemden Vogelkop werden wel 10 verschillende talen ontdekt. Het eenvoudigste was voor ons natuul'lijk dadelijk de menschen te vragen naar de manier vau tellen, maar deze gelukkigen hebben het in die kunst nog maal' he ol weinig ver gébl'acht. Meestal kwam de gewone man niet verder dan tot vijf en dit telrle hij na op de vingers van zijn rechterhand. Eens ontmoetten wij een heele kracht, die het zelfs bracht tot een geheel mensch tot getal te maken, n.1. 28. Deze telde als volgt. Hij begon llIet de pink naar binnen te buigen en zoo tot hij van de rel:hterhand alle vingers naat' binnen had, dat was alvast [) 1 nu hetzelfde met de linker- hand waarbij hij ongeveer dezelfde geluiden uit.stiet doch daar nog een bijzonder stukje bijgaf, om het verschil tusschen een en zes duidelijk te maken. 'roen deze hand ook dicht was, had hij tien bij elkaar en gooido verrukt beide handen weer open en begon nu met ZÜn rechterhand zÜn rechter- en daama zijn linkervoet af te tellen, gaf een tik tegen zUn dijen en had dan 20 bij elkaar, nu nog twee oogen, twee ooren, de linker en de rechterborst , tot slot twee tikken in de zijden en daar had hij het grootste denkbare getal 28. vVil deze man nu straks nog aan- geven, dat hij nog meer gezien heeft dan deze 28, dan slaat hij eerst de handen in elkaar, daarna betast hij zijn voeten, dan hoofd en borst en züden en steekt dan wanhopig de beide handen weer in de lucht.

Bij andere menschen .trachtte ik wel eens met lucifers te werken en hun telkens er één meel' voor te leggen; had ik el' echter vijf bij elkaar en deed er nog één bij I dan gooiden zij meestal het eerste vijftal opzij en begonnen in hun eigen taaltje weer opuieuw "au een tot vijf te tellen I of werden boos en verklapten hcelemaal geen geheimen meel'. Dat op deze manier ook gegevens omtrent sterkte van kampongs en derge- lijke niet eenvoudig te krijgen zijn, laat zil:h zeker wel hooren, te meel' waar eeu stam nu eens een tijdlang hier, dan weer ergens anders woont;

in het binnenland troffen we ten minste over het algemeen slechts nomaden aan. Aan den noordkant van den Vogelkop zat over het algemeen nog

(10)

- - - - ---~---

32

wel eenig verband in de heele boel, maar aan den 7.uidkant was dit dikwijls onbegdjpelijk weinig. De gidsen maakten ons altijd lekkeI' , door bij den aanvang te spreken van een Straat Bagoes, een wPg die echter de stoutste verwachtingen van een rechtgeaard Europeaan overtrof, op de gekste manieren door het bosch heenkronkelde , dan weer eens door een kali, dan weer een tijd daal'langs, nu eens aan den linkeroever, dan weer aan den rechterovel' en voor een met dezen spedalen weg onbekende zeker nooit uit te vinden zou zijn, Meer dan één man kon da:trop niet loopen en de voorste menschen moesten toch ook nog vel'der steeds van hun kapmes gebruik maken. De opstelling van een tocht was gewoonlijk als volgt: eerst eenige gidsen of loodsen, daal'lla twee fuseliers, de drager van den tijdmeter, o.g. en de kapitein met de overige officieren, de mantri , dwangarbeiders en de gewone dragers hier en daar aangevuld door weer eenige fuseliers, terwijl de achterhoede gesloten werd door een onderofficier met eenige soldaten.

Dat in dit eigenaardige terrein de stoet gauw een enorme lengte be- reikte, kan nu ook niemand verwonderen; zooveel mogelijk werd gezorgd om opgesloten te blijven, maar met deze· saarngeraapte bende was dat nooit goed mogelijk en kronkelde zich altijd een slang van een paal' honderd meter dOOl' het land.

Op de toppen van een heuvel, of aan den kant van een kali werd zoo ongeveer ieder uur de heele stoet even ingewacht, de sergeant rap- porteel'de, dat wederom was opgesloten, er werd voor de laatsten weer een vijf minuten halt gehouden en daarna vertrok de bende weer en wezen eindjes sigaret de plaats aan, waar de Compenie even had gerust. Deze sigaret mag ik hier niet onopgemerkt voorbij laten gaan, ook zal een iedm' die de tropen op deze manier heeft bezocht of met Jan Fuselier heeft samengewerkt niet licht de bekende pakjes tabak van de 'N ed. van N eUe vergeten. Om de vier dagen werd aan fuseliers en dwangarbeiders een klein pakje in de bekende blauwe verpakking uit- gereikt, met een pakje club papier, ook overbekend, en een klein doosje lucifers en al zal men in Holland niet licht tot het rooken van del'gelijk goed overgaan, dáár is ze voor allen onmisbaar en de geheele doorloopen weg was dan ook altijd geteekend door de restanten der blauwe verpakking, om niet te spreken van de geraamten van onze bivakken. Ook wil ik U nu even in het kort vel'tellen hoe een del'gelijk bivak was ingericht en hoop U dit straks ook met een opname duidelijk te maken. Op een punt, liefst punt een bij water gelegen en niet al te oneffen, werd ten ongeveer vier unI' halt gehouden en order gegeven bh'ak te maken. De lasten werden onmiddellijk afgelegd, de officieren gaven enkele aanwijzingen. Alfoeren scheidden zich van onze menschen af, dezen bou wden voor zich zelf een tam'patje, en weldra verkondigde een luid gekraak en geklop, dat het bouwen wedel' was begonnen, Met kapmessen en bijlen werdeI? alle mogelijke in den weg staande boomen geveld, het terrein wat vlak gemaakt en in minder dan geen tijd zag men reeds een begin, Dwangarbeiders werden de rimboe ingestu.urd om rotan te halen, de bedienden der officieren hadden reeds een vuurtje

(11)

aangelegd, en waren al aan de koffers bezig, de sergeant meestal met ënkele vaste menschen nam eenige maten en de eerste stok stond alweer om de verdere strekking aan te geven. Het bivak is een lange open kermiskraam, met aan den \'oorkant lange stokken in den grond en op anderhalve klewang lengte afstand daar achter de kortere stokken, een stok als maat en in minder dan geen tijd stonden voor-en achterstokken reeds keurig gericht op hun plaats. De bovenkanten der voor-en achter- stokken werden met lange latten aan elkaar verbonden, hierop kwamen enkele dwarstakken te liggen op ongereer een kleinen Meter afstand en met een vaartje werd het zeil daarover heengegooid. Deze zeilen van zwart wasdoek hadden de lengte van een 25 Meter en wal'en één klewang breed. Ons dak werd dus gevormd door twee van deze lappen met een kleinen overslag over elkaar gelegd en het dak was in orde. Over den grond werden nn in de kraam voor en aehter een paar behoorlijk rechte zware takken neergelegd en daarover heen alles aangeVllld met lichtere takken, zoodat men een bodempje kreeg iets boven den grond, dat voor slaapplaats voor de fuseliers en dwangarbeiders diende. Voor de officieren werd door de bedienden als slaapplaats echter een SOOlt baleh-baleh gebouwd van dunnere takken, ongeveer een hal ven Meter boven den grond en ongeveer een uur nadat begonnen was, was ons bivak in orde. De voorkant was dan ongeveel' ] .80 M. hoog, de ach- terkant ongeveer 1 M. en de diepte ongeveer 1,70 M. en dus voor mij helaas wel altijd een eind te kort, doch daannede kon dan ook geen rekening worden gehouden, want alles wordt berekend op model menSChel1.

'Vel waren we nu aan alle kanten aan den wind blootgesteld, maal' zoolang de zeilen niet bedorven waren, werd de regen ten minste vrij goed geweerd en dat was wel de hoofdzaak, Het nadeel van deze zeilen kan ik eehtel' niet nalaten even te noemen; deze werden iederen morgen om een stok opgerold en dus ontstonden er in die natte dingen Hij spoedig vooze plekken en tegen het einde van den tocht kwamen aan alle kanten lucht en regen er doorheen. Ook onze bedden lijken mij de moeite van het beschrijven wel waard; Je wildet'llis had ons geleenl wat wel het minst ongeschikt was, maal' eenvoudiger kon het dan ook niet. Een blik van iets groot er afmetingen dan een zalmblik beschermue het tegen alle mogelijke invloeden van kali's en regen, De inhoud Y;ln het bed bestond uit: een heel klein hoofdkussen, speciaal dool' ons gemaakt, een heel oude deken om over de takleen te worden gelegd, een stukje wasdoek, iets grooter dan de baleh-baleh, twee soldaten spreien en ten slotte de klamboe, haast wel het belangrijkste deel van het geheele bed.

Tn de koudere streken werd de ligplaats goed met gras en varens op- gevuld om ze wat zacht te maken. Menigmaal hebben we zoo een nnchttemperatuul' van 40 F. moeten doorstaan, maar ik wil U wel rCl'zekeren, dat dit geen grapje was, al ging het zoo nog het beste.

vVas het erg koud, dan hadden we yoor de reiligheid allen nog een ex-witte SII'eater bij ons. \ '001' onze tlwangal'beiders eehtel: 1I':1l'en llie koude Il;tt;hten al heel onaangenaam, ze kropen dan ook om groot,e

\'LH'en heen dieht bij elkaa,r.

UJLG,

(12)

34

Had men 7.ekerheid op het een of andere punt gedurende langen tijd te blijven, dan werd natuurlijk een ander gebouw gemaakt en ha,dden we ook enkele artisten, die zich dan in dat opzicht uit wisten te sloven en de keurigste dingen in zoo'n tijdelijk verblijf wisten te maken, als tafels, stoelen 1 banken; zelfs een donkere kamer werd op een goed oogenblik in orde daarin aangetroffen. Dat el' echter gewoonlijk niet veel werk van werd gemaakt, mag ook al weer niemand verwon- deren; we namen al gauw alles voor lief en waren veel te blij I dat we weer eens even kondp.n zitten en onze bemodderde kleeren uittrekken om een haast enn vuil négligé aan te doen I of nog bij licht een bad in de kali te nemen. Was het bivak klaar, dan werd gefourageerd en wel als volgt. Per man en per dag werd uitgetrokken I zooals ik reeds vermeldde, (\ ons rijst, een ons vleeseh en een beetje koffie en thee.

Als de order fourageel'en gegeven wer'd, werden onmiddellijk eenige blikken aangesleept en opengeslagen, een sergeant brulde de menschen bij elkaar. Als maat werd steeds een blikje gebruikt waaain ongeveer ö ons gingen. Dat met dit maatje wel eens gegoocheld werd en moest worden valt te begrijpen; met een beetje handigheid was men in staat I

in plaats van 30 porties er wel een kleine 40 uit te halen. (Deze blikken hadden een inhoud van ongeveer' ]8 KG.) Het vleesch kwam uit kilo's-blikjes en werd dus op het oog een beetje in tienen verdeeld.

Het koken zou nu kunnen beginnen I als de rijst geen beroemde 7,jh'er'- vliesrijst was geweest.

Deze wordt geacht te zijn een voorbehoedmiddel tegen berri-berri, hoewel het schijnt dat ook dit door verschillende medici weer wordt tegen- gesproken. Intusschen was de hoeveelheid ongebuilde rijst, die tusschen de gedeeltelijk gebuilde doorliep, zoo enorm I dat het door een ieder eerst nog weer eens gebuild moest worden; zoo als 7.e uit het blik kwam, was ze niet te eten. Misschien niet reglementair, maar er was reeds meerdere malen op gewezen en toen de kwaliteit niet verbeterde I was dit de eenigste oplossing. Overal zag men dan ook onze menschen zitten met een oud vleeschblik en een groot stuk hout, om de rijst te bewerken en meer' en meer verschenen de vunrtjes waarop vlug en handig werd gekookt. ·Een deel werd dienzelfden avond gekookt en gegeten en de rest voor den volgenden morgen bewaard. Men at dus bij vertrek de rijst nog eens warm I terwijl het overige voor den middag in een pannetje werd meegenomen en dan koud genuttigd. Het is een een- voudig gedoetje en voor een Europeaan niet altijd even smakelijk, maar men had flinken honger en wende aan alles. Een handige bediende wist van de gekste dingen nog een sausje te maken, of met de een of andere toespijs nog een smaakje aan het geheel te geven I maar de ge- kookte rijst is nu eenmaal laf en flauw. Kon hier dus bij het ons vleesch eens een smakelijk stuk van de kroonduif worden gegeten, dan was dat een belangrijke verbetel'ing I te meer daar ook het Australische vleesch in blik sterk draderig is en bij een zeeman al ras de herinnering aan geplozen touw opwekt. Daar voor een tocht van een zestig tot tachtig dagen duur nu echtel' niet te veel kon worden meegenomen,

(13)

schikten we ons maar allen in dit eenvoudig kostje, dat ons toch blijkbaar voldoende voedde en het groote voordeel had van buitengewoon goedkoop te ziju. Een maand eten op die manier kwam met alles er bij op ongeveet' 12 à 13 gulden per man, een prijs waarvoor men zelfs in Holland niet licht een pension kan krijgen. Den Alfoeren werd sago verstrekt; huurden we onderweg dragers in, dan hadden die voor eigen voeding meestal te zorgen maar de etenskwestie bleef bij hen wel altijd een heel moeilijk ding. Ook hadden we wel eens het koopje, dat de sago die we voor hen medegenomen hadden, sterk bedorven was, zoodat we dus die menschen ook van onzen voorraad mee moesten laten eten.

Hadden we onderweg gelegenheid, enkele sagoboomen aan te koopen, dan werd daar door de dragers vlug hun sago gemaakt. De boomen worden daartoe op ongeveer een kwart Meter boven den grond geveld, waarna met een eigenaardige driehoekige klopper het merg er uit geklopt wordt, hierdoor ontstaan allemaal ve7,els waarin de sago zit. Deze vezels 'worden VOOt' het gemak maar in moeras water uitgewasschen, zoodat de sago eruit komt en met bet water laat men dit nu naar een bak loopen waal'Ïn het een tijdje blijft om te kunnen bezinken; het water wordt daarna afgeschonken en een eigenaardige vieze drab, roze gekleurd, blijft over. Dit wordt weer in stukken blad gerold en bij het groote vuur een beetje gestoofd, zoodat het geheel een roze harde koek wordt, en alweer klaar is om gegeten te worden. Een veertig man hadden in één dag aldus drie boomen bewerkt en den volgenden dag waren hunne ge- vulde blaren klaar voor het gebruik en deze mensehen noemen dat nog lekker ook.

Dat zij niet licht vies van iets zijn, mag geen verwondering baren;

de lucht van het gebruikte water, blijft ook aan deze lekkernij zitten en schijnt zelfs den smaak te verbeteren. Weer wil ik el' even op wijzen, dat het best mogelijk is, dat er op andere plaatsen op een beetje fris- schere manier met het geheel wordt omgesprongen, maar de menschen van Argoeni en Berouw namen toch volkomen genoegen met de dool' mij beschreven wijze van bereiding. Deze sago-moerassen hebben \\ e onderweg meermalen vervloekt, want het is nu eenmaal geen pretje, den geheelen dag door die vuile stinkende pap te loopen, daat· minstens tot aan de enkels in te zakken en nergens een bivak op te kunnen slaan of te trachten in een der kasteelen van de inwoners een onderkomen te vinden voor den nacht. Ook door deze moerassen liepen weer volgens onze gidsen prachtwegen ; ik wil hier even woordelijk overnemen wat onze brave tochtgenoot, dr. van GooI, daarover aan zijne ouders schreef op 6 October ] 9J 2. "Volgens onze gidsen zullen we vandaag langs een veel betercn weg teruggaan, dan we gekomen zijn en zou dit een soort hard en stevig pad zijn, gaande naar een kampong ongcveer een tlUl'

bovenstrooms van ons bivak. Het leek ons zeer onwaarschijnlijk, dat tc midden van de;r,e sagohosschen, dus water en moeras, een droge weg zou zijn. Het komt er echter weinig op aan, want modder of niet, we moesten terug en het kon moeilijk erger zijn dan den vorigen dag. Het bleek echter, dat ook hier weer hun hooggeroemde fantasie had gewerkt;

(14)

36

deze weg was zoowaar nog modderigel' dan die van den vorigen dag.

Daar hij zelfs totaal onbegaanbaar zou zijn geweest, hadden ze ovel' den weg op onderlinge afstanden van ruim een huIven Metel' , dunne boomstammen en bladen van den sagopalm gelegd, waar we dns over . moesten balanceeren,

Met onze flchoenen gleden we nogal eens uit en had je dat geluk, dan zat je tot over je knieën in die vieze vette rommel, waar je met veel moeite, nog dikwijls door anderen geholpen, weer uitkrabbelde.

Zoo bmcht ons deze prachtweg , Straat Bagoes, na vier UUr knoeien weer in de kampong Tjewewero, van hieruit gingen we in prauwen naar het bivak terug waar we om elf uur aankwamen. Het was nu een genot een bad te kunnen nemen en ons eens duchtig met zeep te wasschen.

Die modder vermengd met het afval van de sagoklopperij, geven een lucht waal' een varkenskot heerlijk bij ruikt, gelukkig zit het maar aan den bu'itenkant, al was d'eze tocht dan ook nog dagen aan mijn broek te ruiken."

Laat ik ook even een enkel woord aan onze kleeding wijden, want bet is mij meermalen gebleken, dat men zich ook daarvan een eigen- aardige voorstelling kan maken. Ons tenue bestond daar uit: jas en pantalon van het bekende onzichtbare gekleurde veldgrijs, gemaakt van een dun soort katoen, met een heel eenvoudig stelletje ondergoed en een paar sokken. Aan de voeten een paar stevige laarzen, want het tenein was van dien aard, dat zelfs de bekende plantation boots bet meestal niet langer dan een veertig dagen uithielden; de beenen, werden verder omwikkeld met putties en het hoofd werd gedekt door een pet of lichten hoed.

In bet blik werd zorgvuldig een tweede pak bewaard, maar dit werd slechts in de uiter~te noodzaak gebruikt, of met de absolute zekerheid, dat er dien dag niet geloopen zou worden. Met den avond werd als evenement dit frissche pak wel eens aangedaan, om dan even te kunnen voelen, dat men nog iets had van een mensch. Zorgvuldig werd het maar liefst weggebouden , dan bad men ten minste de zekerbeid dat men zoo'n schat nog bezat; trok men het zonder noodzaak aan, dan was het ook zeker binnen het uur even vuil als bet andere en weg was de illusie. Ook het tweede paar schoenen bleef zoolang mogelijk veilig in bet blik.

Den morgen dat men aan wal stapte, had men gewoonlijk voor het laatst droge voeten; de schoenen waren nu eenmaal nat en de gesteldheid van den bodem, bet doorwaden van de lmli's en verder de scbier ein- delooze regens zorgden er wel voor, dat dit nooit meer gebeurde. Het pak verkeerde natuurlijk in dezelfde condities; was dat door de een of andere reden nat geworden, de vocbtige lucbt zorgde el' wel voor, dat bet nu niet meer zoo gauw droog werd" in minder dan geen tijd rook bet viezig en de enkele keeren dat wasscben mogelijk was, bedacbt men zicb toch nog wel eens, dit tenuetje daaraan te wagen, de vieze lucht bleef er toch aan zitten. Op een van mijn tochten 65 dagen lang

. was door een mi~verstand mijn reservepak in huis blijven liggen, de

(15)

eerste gloed was al van mijn jasje en pantalon af en kreeg ik er vrij gauw een zwaar hoofd in, dat het niet zoo licht tot het einde mij zou kunnen kleeden. Mijn jongen echter wist nog een beetje met naald en dl'aad te werken, tegen tie vooze plekjes werden telkens lapjes Engelsch pluksel gelegd, scbeuren werden weer gedicht en al 7.ag men door bet pak been van deze lapjes te voorschijn komen, onze gastheeren hadden nog minder aan en. dat kon mij ten minste troosten. Dat dit stel na afloop wel heel onmogelijk er uit zag, behoeft nu verder geen toelichting.

'rerugkomende in Fak-Fak toonde mijn huisjongen met een vriendelijk geziebt mij het vergetene met de woorden: Toewan loepa ini! Dat het.

na zoo'n tocht weer een zeer groot genoegen was, schoone witte kleeren aan te trekken, aan boord een bad te nemen en zich weer neer te vleien op een bed met lakens, zal wel door niemand meer in twijfel worden getrokken. Onder het loopen zag men soms ook ineens bij een van de menschen een plek sterk gaan bloeden, het sein dat een kleine bloedzuiger ook zijn deel van de exploratie had willen hebben; indien er ter plaatse geen zweer ontstond, kon men tevreden ~ijn en een paar van die beten kregen we allen. Indien ik U nu verder vertel, dat onze tochten steeds gezegend wörden met regen en we nooit verschil hebben mogen constateeren tusschen droge en natte moesson, maar dat het op onze tochten steeds regende, - een tocbt van 75 dagen in den drogen tijd gaf vier regenvrije dagen, een tocht van 80 dagen in den natten tijd gaf er eveneens vier - , dan stel ik me voor, dat U van de be- zwaren reeds eenigszins op de hoogte is en zult inzien, dat bet geen werk was, dat men met een salonpak kon doen. 1 k wil U nu eyen enkele opnamen toonen en dan straks doorgaan met eenige stukken van de verschillende tochten en de eigenaardige moeilijkheden die we daarbij ondervonden.

Mocht ik in de eerste helft van mijne voordracht U in hoofdzaak enkele algemeenheden en enkele moeilijkheden van de verschillende tochten in West-Nieuw-Guinea noemen, ik stel me nu voor, U op enkele van deze tocbten mede te nemen en U bier en daar een kijkje te geven van de werkzaambeden en van de eigenaardige dingen die we daarbij meemaakten. Zooals ik reeds in het begin heb gezegd, werdoen telkens weer nieuwe orders uit Ambon ontvangen, orders die ons natuurlijk steeds de noodige vrijheid van handelen lieten, doch een definitieve richting aangaven, hoe in hoofdzaak het volgende stuk veroverd moest worden. Wel had men reeds na eenigen tijd het idee gekregen, dat dit stuk van Nieuw-G uinea voorloopig van niet veel waarde uit een han- delsoogpunt voor ons zou zijn, maar toch gebood ollze eer, dat wij als heerschers over dit eiland, ook in alle opzichten daarmee bekend zouden zijn. Daal' de meeste van de bergen van de zee uit bijna nooit te zien zijn, evenals de sneeuwbergen, die ik gedurende den tijd dat ik aan de zuidkust was, slechts éénmaal op een morgen zag, wisten wij echter, dat er vrij belangrijke toppen waren en -deze moesten natuurlijk zoo goed mogelijk vastgelegd, de wegen daarhepn, de rivieren en de kam-

1915. 3*

(16)

aB

pongs in kaart gebracht en de verschillende toestanden van land en volk, de gesteldheid van den bodem enz. verzameld worden. Reeds waren vóór mijn tijd heel wat tochten gemaakt en deze hadden meest~l

een noord-zuidelijke strekking; het leek ons allen daarom gewenscht thans meer een oost-westelijke richting te volgen in het. binnenland, wat dan aansluiting zou geven met de vOl'ige tochten en zekel' zou leiden tot het geheel in kaart brengen van den .Vogelkop. De eerste tocht in deze strekking was een tocht naar de Lina een bergknoop, de hoogste van den Vogelkop, die reeds eenige malen was genaderd en vrij zeker wel enkele bijzonderheden zou verschaffen en waal' vandaan wij zeker door zijne hoogte, heel wat belangrijke gegevens en peilingen op de ander'e bergen wuden kunnen doen. De verwachtingen werden op dezen tocht niet teleurgesteld, maal' even moet ik toch ook ver- melden, dat juist hier door de dragerskwestie heel wat dagen verloren zijn gegaan en ook het weer gezorgd heeft 1 dat het werken niet ge- makkelijk ging. Dat nu ook direct al het voorgestelde is bereikt, is wel een beetje boud gesproken, maar toch leverde deze tocht ons heel wat bergen en brachten we dus een prachtvulling voor de. kaart mee.

De landing had hier op 26 Mei plaats te Kareoni, een plaatsje een eindje beoosten Warpaperi en aan de noordkust gelegen, en al had een ieder beloofd, zoo vlug en goed mogelijk voor dragers te zorgen, dit punt viel niet mee. De dragers die we in Fak-Fak konden krijgen, waren wel genegen voor de zuidkust. te werken, maar naar den noord- kant durfdeu we hen niet meenemen en moesten dus ter plaatse andere huren. Dagen en nog eens dagen gingen daarmee verloren en eindelijk werd besloten toch maar op marsch te gaan en de viVl'es ge- leidelijk achterna te laten sturen. 30 Mei kon dan eindelijk de tocht worden begonnen en ging de stoet geleidelijk stijgend naar het binnenland toe; 145 vrachten stonden klaar en er waren maar 40 dragers buiten de vaste dwangarbeiders. Van den regen zal ik thans maar niet spreken en mij bepalen tot een korte beschl'ijving van den tocht. Den eersten dag werd in hoofdzaak door het bosch geloopen: bet was daar vrij goed maar zeer glibberig, tocb konden dien dag een 20 Kilometer worden afgelegd, waardoor deze dag wel een van onze recorddagen gewol'den is. Den tweeden dag stegen we geleidelijk tot 450 l\Teter. Men gaat daar even als in ieder heuvelland op zeer onaangename wijze telkens op en af; toch eindigde deze dag vrij gunstig met een bivak op genoemde hoogte, al werd nu ook maar 5 Kilometer afgelegd. Den derden dag . bsgaven wij ons naar kampong Waramooi. en moesten daartoe den Hemelberg (Bong Nangi) 1650 M. overschl'ijden; de weg liep weer door het bosch en ik kan me geen land voorstellen, dat zoo boschrijk is als de Vogelkop. Groote stevige boomen werden gepasseerd, een prachtige stevige houtsoort en stammen van wel 40 M. hoog, met veel lianen en orchideeën, maar verder was het er nat en glibberig met een eigenaardige hinderlijk vochtige warmte onder dat zware boom en dak.

Dien' avond werd halt gebouden 'aan de kampong Waramooi op een hoogte van 840 M. Hier werden wederom 40 vieze mannen ingehuurd,

(17)

die innig geboeid waren in die witte lJlenschen, iets nieuws voor hen.

Hun eigen kleeding bestond uit een tjawat (schaamlapje), banden van schelpen om het voorhoofd en verder het haar in eigena<rrdige kleine vlechtjes verdeeld. Deze kampong heeft ongeveer een dertig huizen, maar over een zeer groot en afstand verdeeld en de bewoners woonden in verschillende huizen, 'waarvan er elk ongeveer een dertig bevatten.

De meesten waren echter bij de komst. van de Compenie gevlucht en. zaten nu in het gebergte te wachten, tot alles weer veilig zou zijn geworden.

Ethnographica was hier niet te krijgen en van wat ze hadden, meestal niet veel meer dan bogen en pijlen, wilden ze niets afstaan.

We vonden hier een aardige manier om vuur te maken, een manier die ik op meerdere plaatsen "an den -Vogelkop later terugvond. De ingredienten zijn al heel èenvoudig: een bamboe koket·tje, een scherf aardewerk of een stuk steen en een stukje gedroogde schimmel, die op de m'eng-palm voorkomt. Een stukje hiervan wikkelen ze om de scherf en slaan dit dan met vaart langs den gladden kant van het kokertje en in minder dan geen tijd gaat het stukje goed door de ontwikkelde warmte gloeien. Ook wil ik U hier even schetsen hoe het haar in die pluim- vlechtjes wordt gemaakt. Eerst wordt het haar in plukjes genomen en nu met een lang touw, van palmvezels gemaakt, elk bosje omwonden.

Heeft dit zoo eenigen tijd gezeten, dan blijven die boschjes bij elkaar, gaat het touwtje eraf en wordt met vereende krachten van alle boschjes een afzonderlijk vlechtje gemaakt tot bijua op de kruin en komt daar dus een pluimpje. Ook vonden we een man die in plaats van het om- woelen met een touw, voor het gemak maar om alle bosjes rieten koker- tjes had gedaan en er dus in dat stadium meer uitzag als een stekel- varken. Door al deze kokertjes stak een pluimpje haar eu daar alles al flink vettig was, vereischte het voor ons wel eenîg turen voor 'we achter dit toiletgeheim waren gekomen.

Op 2 Juni aangekomen, hqdden 'we voor eenige onderzoekingen in de buurt hier halt gehouden en hoewel wij eerst op 10 Juni vertrok- ken, waren nog steeds niet alle vivres hier. De weg bleef weer stijgende en gelukkig werden met niet te groote dalingen eindelijk den dertienden enkele toppen bereikt met een hoogte van 2200 M., van waar men met goed gezicht reeds af en toe de beroemde Lina kon zien.

Het geheel was juist niet prettig, alles was nat en dat bij een tem- peratuul' in den nacht van 48° F. Die Goenoeng Iwodji heeft dan ook geen aangename herinnering bij ons achter kunnen laten en vooral niet bij onze dwangarbeiders. Op zekeren avond kregen we in ons deel van het bi vak bezoek van een Alfoeren-drager 1 die nll ook voor de warmte maar onder onze slaapplaats wilde liggen. Af en toe stak hij daar zijn kop onderuit en lachte ons minzaam toe; toen hij echter ook nog ecn aanslag op onze dekens waagde I moesten we hem er wel uitzetten, de lucht was langzamerhand ook niet meer te harden. Met de Doodige onderbrekingen wordt deze tocht stoer doorgezet en vinden we ons den 22·too Juni aan de Angimeeren terug. Deze beide meeren

\\'orden gescheiden door den 1950 M. hoogen berg Inringeset, ze zijn

(18)

40

ongeveer 17 kilometer lang en

2t

kilometer breed. De kapitein ging

aan het eene meer zitten en ons bivak bleef aan het andere. Vlak in de buurt lag de kampong Hahamdibah en spoedig ontstond een vriend- schappelijke verhouding tusschen de bevolking en de explorers. Meerdel'e malen kwamen dan ook zakken vol obi en ketella aanzetten, hp,tgeen weer een welkomen aanvulling van het zoo eenvoudige menu was. De vivres waren steeds nog wanhopig ver achter, zoodat hier dus met de rijst 'een beetje zuinig moest worden omgesprongen. Op het gebergte werden telkens kleine tochtjes gemaakt en stukje voor stukje weel' alles in den omtrek vastgelegd, terwijl de echte Lina nog maar steeds werd bewaard.

De koude maakte echter de nachten erg matig en overdag gutste de regen steeds weer opnieuw naar beneden. Gelukkig had men in den morgen tot ongeveer negen uur gelegenheid opnamen te doen. Het bivak van den kapitein Helb was ongeveer drie uur loopen van het onze;

menigmaal gaven we elkaar op den top van den tusschenliggenden berg rendez-vous om dan weer een t,ijdje samen t.e kunnen werken. Alles hiervan te beschrijven zou me te ver voeren; ik zal daarom eenige dagen overspringen en den 16 Juni verder gaan, den dag waarop de Lina zou worden beklommen. Als dragers werden weer enkele menschen uit de buurt meegenomen, maar tot onze verwondering kwamen meer vrouwen dan mannen opzetten. De oplossing bleek al heel eenvoudig, de mannen gingen mee voor de aardigheid, de dames mochten echter dragen en dat scbijnt hun niets te hinderen; enkele maakten zelfs met, hare zuigelingen dezen tocbt mee. Mama nam dan eerst een zak dien ze over haar hoofd hing, hierin werd het blik gedaan, dan het kind bij een arm genomen en zoo gezet, dat bet met de beenen aan weers- zijden van bet blik kwam en de handen in den verwarden haardos van de liefhebbende moeder kon steken, dit scheen dan voldoende kleef- kracht te hebben, ten minste niets viel bij het beklimmen. Gedurende de rust kwam het kind bij mama drinken' en daarna kon de tocht weer verder gaan, bet was werkelijk meer dan vermakelijk. Den avond van den l8den werd de Lina bereikt, 2700 Meter; weer badden we wind en regen en geen zon, dus een koud grapje. Vlug werd al bet bout omgekapt en reeds elln stellage gebouwd voor den volgenden morgen, de re\'eille werd bepaald op vier uur. Met bet aanbreken van den dag was alles in orde en stonden we allen bij de toestellen klaar. Eerst vertoonen zicb de silbouetten, de sterren waren ook den vorig en avond gelukt en begonnen we dus hoop te krijgen en zoowaar , even, 6 uur was alles aan het aanpeilen , teek enen en photografeeren en om negen uur was alle~ binnen wat er maar te krijgen was. De mist vóór den regen kwam weer opzetten 'en daar we voor alle veiligheid een regen- bezweerder badden meegenomen, gaven we hem gelegenbeid zijn kunsten te vertoonen. Ziet hij de donkere wolken aankomen, dan zet hij de hand aan den inond en onder het uitroepen van pfoe-pfoe, zwaait hij in de richling der wolken. Zeker was er dien dag een spotgeest in de ,buurt, het mocht hem ten minste niet gelukken den regen tegen te

(19)

houden; wij besloten dus maai' 7.00 spoedig mogelijk naar beneden te trekken. J~en langer verblijf was hier niet el'g aanlokkelijk en nergens was er water te krijgen, al gutste de regen oOK weldra in stl'oomcll . neel'. Om nu in de buurt nog enkele gegevens te verzamelen, zonder al te veel te moeten loopen, werd bet meer met pl'auwen overgestoken. De7.e prauwen verdienen wel even de aandacht en men zal bemerken dat men zich hier reeds spoedig in het genot van een prauw kan verbeugen.

Dit vaartuig bestaat n.l. uit een soort vlotje van 2 of 4 boomstammen aan elkaar gebonden, waarop de menschen plat gaan zitten, met het

'zitvlak dus meestal in het water; het geheel wordt door vier mannen

een beetje voortgepeddeld en kan werkelijk nog een beetje gestumd worden. Met 20 van deze prauwen kon de overtocht worden volbracht..

Deze heele tocht had niettegenstaande de verschillende tegenspoeden nogal wat peilingen op de toppen opgeleverd; het werd dus nu zaak, deze zelfde toppen van den zuidkant ook te krijgen, liefst nog van twee verschillende punten; dit werd het doel der twee volgende tochten.

Op 25 Juli vertrokken wij naar beneden. Door een zieken fuselier met zwal'twatel'koorts ondervonden we belangrijke vertraging, want deze man moest over het gebergte naar beneden worden vervoerd. Wondel' boven wonder gelukte het zelfs den patient nog levend aan boord te krijgen; het embarkement had op 2/8 plaats. Het genot dat men smaakt door aan boord weer eens alles schoon aan te trekken, aan een tafel behoorlijke spijzen en dranken te krijgen en in een bed te slapen, is niet licht te beschrijven; het was dan ook steeds voor iederen gezag- voerder van het halende schip een lust om dat aan te zien en tevens hoe de ongelooflijkste hoeveelheden in onze magen verdwenen.

De beide volgende tochten gingen van het zuiden uit en daar konden we dus dragers en roeiers in Fak-J!'ak bestellen. Na met het schip te zijn gebracht aan den mond der Kemoendan, werden we 29 September afgehaald I totaal een veertig prauwen, die ik U op een der photo's 7.al aanwijzen. De prauwen zijn bijna allen versierd met Spaansche vlaggen en wimpels; deze roode en geele kleuren zijn een overblijfsel uit den tijd dat dit land onder Ternate stond en dus Spaans eh was, en schijnen meel' tot die menschen te spreken, dan onze driekleur. Wel deelden wij steeds onze vlaggen onder hen uit I maar de andere werd nu een- maal mooier gevonden. De dragers waren van Argoenie en Berouw I waar de Radja blijkbaar nog wel eenigen invloed kan doen gelden.

De broer van den Radja, de z.g. Radja Moeda, maakte een deel van de7.en tocht mede en heeft steeds zijn best gedaan, ons 7.00 goed mogelijk te helpen. Alvorens te kunnen gaan loop en , moest de rivieL' zoover mogelijk worden opgevaren en daal' we natuul'lük weer net in den regen- tijd kwamen, duurde dit dan ook maar pel' sloep fi dagen. De stOOIl1- s10ep werd voor

n

prauwen gespannen en de andere pl'au\\'en volgeladen met vivres, kregf)l1 last ons zoo ylug mogelijk te volgen. De heftige regens en de betrekkelijke onbevaarbaarheid der rivier ll1aai,ten den heelen aanvoer niet gemakkelijk, maar ook deze tocht leverde na bijna drie maanden ploeteren een behoorlijk succes.

(20)

42

Even wil ik hier de afkomst van dezen Radja van Argoeni ver- melden, een van de weinige overleveringen, die wij in dit opr.icht op Nienw-Guinea hebben aangetroffen en die ook wel merkwaardig is, daar de beroemde walvisch van Jonas ook hierbij een groote rol speelt.

De ernst waarmee ons alles verteld werd door den Radja Moeda, di~

bovendien met naam en toenaam zijn voorouders van hieraf wist op te geven, maakte het verhaal voor ons ten minste belangrijk. Jaren geleden leefden op een eiland in de buurt van Banda twee stammen, de eene aan de kust, de andere in het. binnenland. Aan de kust hadden ze ge- weren, in het binnenland slechts pijl en boog. Er zou eens· worden uit- gemaakt, aan wie dat land toch eigenlijk toebehoorde en wel op de volgende wijze. Elk zou schieten en hij wiens scbot het verste viel, zou heerschel' worden. Natuurlijk was het voordeel aan den kant del' kust- bewoners met het geweer. Hier werd echter geen genoegtn mee genomen en werd nog een andere regeling voorgesteld. De strandbewoners, als zijnde de slimsten bepaalden nu, dat een ieder een stuk goud, liefst een ring, in het water zou werpen, hij wiens ring terugkwam zou heerschel' of Radja zijn. Het tijdstip daarvoor werd gekozen bij hoog water. De menschen uit het binnenland, die nog geen zee kenden, wierpen het stuk goud gewoon in het water, de anderen daarent.egen wisten een rif en gooiden hun ring daarop, met het gevolg dat met laag water deze weer gevonden werd .. Uit wanhoop wierpen zich nu de menschen uit het binnenland, drie in getal, in zee en werden door een grooten visch opgeslikt. Dagen lang zaten zij in den buik van dat beest en voedden zich met verschillende kleine visschen, die de groote voor hen opslokte.

Op een goeden dag zagen de bewoners van de Bentoenigolt een grooten visch aankomen, die water naar boven spoot. Dit beest werd door den storm op het land geworpen en na eenig heen en weer praten besloten de drie hoofden van de Bentoeni daar eens naar te gaan kijken. Naderbij komend hoorden ze in den buik van dat dier leven en werd er besloten een gat in zijn buik te maken, waarna ze in eens drie menscben zagen.

Eerst groote schrik, maar toen die menschen waren uitgestapt en hen geen kwaad deden, werd besloten, aan deze vorsten een stuk van hun land af te staan en zoo werden zij de vorsten van Argoeni. De visch bleef op de kust liggen en nog heden ten dage worden daarvan groote botten getoond en mag el' niet aan worden getwijfeld, of deze wel van dien visch afkomstig zijn en of de Argoenieët·s daaruit zijn gekomen.

Onze gidsen hebben ons op dezen tocht prachtig geholpen, maal' overigens is het niet gemakkelijk om van hen iets zekers te weten te komén. Gids A kan met ons spreken en met een volksstam in de buurt.

Hier duikelt hij weer een nieuwen loods op, die weer met hem kan spreken en met een anderen stam daar weer in de buurt wonend en zoo kan men door gaan, dikwijls tot vier toe. Wij vroegen nu inlich- tingen aan A, deze op zijn beurt, met de noodige veranderingen aan B, deze op dezelfde vrije manier weer aan C enz. Op dezelfde moeilijke manier komt dan eindelijk van A het antwoord weer tot ons en is het dus geen wonder, dat het resultaat meestal een heel eind bezijden de

(21)

waarheid was. Afstanden schatten was ook altijd uiterst lastig, de eene keel' werd met vaste overtuiging opgegeven, dat we nu nog maar drie dagen te loopen hadden en dan eindigde het met vijf en zes, een andere keer daarop rekenend, bleek ineens weer een afstand van drie dagen uoor ons best in een enkelen dag af te leggen. Hadden de heeren geen trek dien dag verder te loopen, dan werd om drie uur ongeveer bij een stroompje ten stelligste verzekerd, dat we hier halt moesten houden, daar we anders vandaag geen water meer zouden zien. Dit was en bleef voor eten en drinken noodig en dus werd er halt gehouuen; de eene keel' bleek het verhaal' dan ook wel eens waarheid te bevatten, een andere keer was men een half uur na het verlaten "an het bivak wederom bij een klaterende beek, waarin natuurlijk nog veel beter water was uan waar we ovel'nacht hadden. Er was nooit een touw aan vast te knoopell en zoo was ook de beschrijving van wegen en kampongs steeds verl'e van betl'ouwbaar en rilden we reeds, als we weer hooruen opsnijden over een Straat Bagoes.

De kampong in dit zuidelijke deel bestond meestal uit een gl'oote boomwoning waarin een dertig rnensl:hen huisden; zij teelden daar ver- schillende vruchten, af en toe ook suikel'riet, leefden er met vrouw, kinderen I ooms en tantes en met enkele varkens en honden, tot de streek voldoende was uitgebuit, waal'na zij dan een eindje verder trokken, opnieuw een stuk bosch omkapten en met den aanleg van een nieuwen tuin begonnen. Deze plekken werden zóó gekozen, dat er zeker geen mensl:hen in de buurt woonden; een iedel' is daar de vijand van een ander. Dat boomhuis was zoo ingericht, dat bij het naueren vau den vijand die kwam hongieën, de trap kon worden binnengehaald, waardoor men dus veilig was. Op dezen tocht hadden we steeds hOOl'en spreken over den kampong 'rafans , die wel een 40 inwoners zou tellen.

Op zekeren dag werd een omgebl'ande boom ons getoond en jawel daar had de beroemde kampong gestaan, doch de bewoners waren dool' een bekend heerschap Mok deels vermoord en deels gevangen genomen. Ook kwamen we met den volgenden tocht aan een kampong en gingen we eens informeeren, of er ook menschen inde buurt waren en of "ij ook op de een of andere manier inlichtingen konden krijgen. Na veel heen en weer praten, kwam el' ten slotte uit, dat er waarschijnlijk toch wel menschen in de buurt zouden moeten zijn; een der oudjes herinnerde zich ten minste t dat men geruimen tijd geleden in de buurt een eigenaardig leven had ge- hoord, de inwoners waren daarop als hazen gevlucht, den avond hadden ze weer moet gevat en vonden nu aan den voet van hun huis een stapel vreemde artikelen liggen. Deze moesten dus blijk blaar door dr anderen zijn achtergelaten en de bedoeling zou wel zijn met hen artikelf'n te ruilen. Na rijp beraad werd dan ook besloten die dingen weg te nemen en er iets anders voor in cle plaats te leggen. Hierop was een ieder weer in de rimboe verdwenen en den volgenden d3g Ira,' ook hun goed wcggehaald, daarna had men nooit meer iets van buren bemel'U en durfde mcn dus weel' 1\::11111 verder leven. I"n alle boomen werd dOOl'

ons geldo\l1\l1cn om eeu overzicht van de buurt. t.e krijgen en op vel'-

(22)

44

schillende plaatsen zagen we toen rook: er waren dus menschen. Op ons verzoek toonde een van de heeren zich genegen ook eens mee naar boven te gaan, maar die schrik van hem, bij het zien van die verschil- lende rookpluimen was de moeite waard; hadden ze dat geweten, ze hadden nooit kunnen blijven wonen.

Zooals ik reeds opmerkte, had ook deze tocht Kemoendan Wiriagar voldoende succes, ten minste wij waren weer een stap verder gekomen . en brachten resultaten mee naar huis. Het noemen van bergnamen en het thuis brengen van deze verschillende dingen is ook alweer verre van eenyoudig. :Met een daverend aplomb geeft A alle bergen namen, deze worden genoteerd en zelfs al nemen we denzelfden man den vol- genden morgen weer mee, reeds dan is de naam veranderd en. blijft het aplomb hetzelfde. Het nachtelijk observeeren had voor de dragers altijd een groote bekoring, ze bleven soms uren lang daarbij zitten.

Begrijpen deden ze er wel niets van, maar het kwik alleen was haast voor hen al voldoende om ze tijden zoet te houden, verder zaten ze maar met elkaar te murmelen en konden toch ook weer niet begrijpen 1 wat we nu toch aan die sterren te zien hadden. Het observeeren in dit land was voor ons niet altijd een onverdeeld genoegen. Na den geheelen dag te hebben geloopen, met de instrumenten te gaan werken in plaats van het bed op tE:: gaan zoeken, was niet altijd even benijdenswaardig en verder bracht de bewolkte mistige lucht ook altijd de noodige ver- rassingen. In den regel zorgde ik, dat alles te zeven uur klaar was en dan begon het wachten; alles was van te voren geregeld en was een ster in het oosten een vet'eischte, dan kon men zeker zijn wel in de andere streken sterren te zien, maar het oosten bleef bedekt. Waagde men het echter eindelijk even te gaan liggen, dan kon men er zeket' van zijn, dat dan juist de gevraagde ster zich even kwam vertoonen en men net te laat was voor de observatie. Menigen nacht heb ik zoo doorgebracht en den volgenden morgen was de eerste vraag van Helb:

Zijn we klaar, dan kunnen we weer gaan loopen! In het begin ver- trouwde ik wel op den schildwacht en werd hem de plaats waar een ster zich moest gaan vertoonen, aangeduid; z~ker kon ik dan zijn, na een uur te worden gewekt en dan stond er ook ergens hoog aan de lucht een onbruikbaar iets. Er zat dus niets anders op, dan zelf bij de hand te blijven. Veel genoegen had ik hierbij van een kleine acetyleen fietslantaarn , die heel wat gemakkelijker is dan een petroleumlamp en die ik dat dan ook niet genoeg kan aanbevelen. Dat ook het carbid zich in de belangstelling van de Alfoeren mocht verheugen, behoeft geen betoog. Dat de regen ook wel eens een plotseling einde aan onze nachten maakte, wil ik hier nog even aanhalen en denk hierbij vooral aan den nacht van 25 October 1912. We bouwden een bivak ongeveer tien meter van de kali, zaten tegen tien uur te praten en de arts zelfs een roerende beschrijving van het zonnige Florida te lezen, toen op eens de schildwacht riep: Ajer massok. Ik kijk, zeg goed en wil doorgaan met lezen, maar zie in eens het water reeds in het bi vak; het steeg onrustbarend en dwong ons maatregelen te llemen, om de ver-

(23)

schillende dingen in veiligheid te brengen. Tn minder dan geen tijd moest ik mijn blikken en Ideeren op mijn bed nemen en zie het medieijnblik (15 kilogram) ronddrijven en nog steeds steeg het water.

Blikken moesten boven aan de barak worden vastgebonden en ook onze slaapplaatsen vlug ontruimd en weer in het blik, inmiddels kwam het water zoo hoog dat we op onze baleh·baleh op de blikken zit.tend ter- nauwernood droog bleven. De palen van de barak moesten worden gesteund en het werd een onbeschrijflijke janboel, telkens zag men weer het een of ander artikel rond zwemmen. Gelukkig begon even twaalf uur het water weer langzaam te zakken en tuigden we het bedje maar weer op in de hoop d!ln volgenden dag wel alles terug te vinden. Dit bleek ook gelukkig het geval te zijn, want we vonden in de struiken vrij wel alles nat maar nog bruikbaar terug. Een anderen nacht,. 15 Maart 1913, werden we zelfs genoodzaakt tot drie maal toe te ver·

huizen, resp. om tien, .om één en eindelijk om vijf uur; de twee eerste keeren werd zoo goed mogelijk een nieuwe barak opgezet, maar om vijf uur besloten we, tot over onze enkels in het water staande, maar te wachten tot het licht genoeg zou 7.ijn geworden, om dit ongastvrije plaatsje te verlaten. Bij bet betrekken van een bivak regende het dikwijls zoo hard, dat er met geen mogelijkheid droog hout te krijgen was en we dan maar het koken en eten tot den volgenden dag uit·

stelden en met een hongerige maag gingen slapen. Hier op dezen tocht tocht hadden we het geluk den bekenden hongiër van den Vogelkop te pakken te krijgen en werd deze man, om ontvluchten te voorkomen, door ons vàstgezet; de manier waarop dat gebeurde, huop ik U straks met een kiek te laten zien; dank zij het flinke optreden van een der fuseliers wist deze man nog te ontsnappen en ging zelfs onmiddellijk zijn oude hapdwerk weer beginnen. Dit ontsnappen gebeurde net den laatsten dag; eH December konden wij weer embarkeeren. Ook deze tocht had een bevredigend verloop, zoodat het binnenland van den Vogel- . kop al aardig van naakte plekken kon worden ontdaan; voldoende was het echter nog niet en nu kwam de opdracht, om van de Wassian uit een tocht te maken via het gebergte naar het oosten. Over dezen onge- lukstocht wil ik nog wel even in bijzonderheden .treden, waarna een iedel' het met mij eens zal zijn, dat al de moeite die door ons besteed werd om alles bij elkaar te krijgen, niet gering was. Muller heeg de opdracht in het lage land te blijven; Helb, de dokter en ik 7.onden zooveel mogelijk bij elkaar blijven, terwijl getracht zou worden in het begin der tweede helft van April bij elkaar te komen aan de Moetoerie .. - Zoo zouden we dan toch zeker wel het voorgestelde bereiken!

De inlichtingen die ons over dezen tocht verstrekt werden, deden ons haast watel'tanden om spoedig te kunnen beginnen, maar ik kan nu al dadelijk er bij voegen, dat zoo één tocht een mislukking iH geweest, deze zeker als 7.oodanig moet. worden genoemd. Volgens de zeevarenden en de gidsen zouden we de eerste dagen van dien tocht wel eenigen last hebben van de beroemde tai boelan) waarmee dan bedoeld wordt het natte weer dat onmmiddellijk behoort te volgen op de volle maan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nu de werkgevers, deze hebben zonder enige twijfel een veel groter belang bij het al of niet verlenen van een vrije zaterdag, het staat n.l.. vast, dat in de

Dit kan ook gezegd worden van Brits Somaliland, dat op Italiaans zal moeten overgaan, omdat het zich op 26 juni 1960 met (al of niet hart- grondige)

den dat was bekend gemaakt, dat deze· film was vervaardigd door Westduitse journalisten. Zij herinnerden zich dat niet. In een van de volgende nummers van ons blad

U hebt na de verschijning van de begrnting voor het jaar 1961 in versche-idene. bladen kritiek kunnen lezen op de inhoud van deze begroting. Gelukkig was er

Staf Rummens.. belegde de redactie van Politiek en Cultuur een bijeenkomst ter bespreking van de economische toestand in ons land en de vooruitzichten, die deze

Onze geestverwant, de heer Ankersmit, zei naar aanleiding hiervan bij de behande- ling van de begroting van Economische Zaken in de Tweede Kamer: Ik ben zelf

Ofschoon de bevindingen van de- ze Commissie uiteraard in een of- ficieel rapport zullen worden vast- gelegd en haar voornaamste erva- ringen dus nog niet voor

tepagaan die ons politieke leveD, vooral op het platteland. nog te veel kenmerkt. van matelillila zekerheid. Het Itkt wel oe laat:atpnoemde bàiQ. ZUllen niet aneea