• No results found

Uit het Nieuw-Guinea slop?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uit het Nieuw-Guinea slop? "

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

m re

~n

o-

~e

le

iD

ft le le ik

e r,

1-

:-

n n

t l

J. de Kadt

Uit het Nieuw-Guinea slop?

Rijkens, Duynstee en, verder ...

Wat men ook verder moge denken van de bezigheden van de groep- Rijkens en van professor Duynstee met betrekking tot de Nieuw- Guinea-zaak, de heren hebben de verdienste een vastgelopen aan- gelegenheid weer eens even in beweging te hebben gebracht, en opnieuw de aandacht te hebben gevestigd op het gebrek aan initia- tief waarvan de Nederlandse regering in deze kwestie blijk geeft.

Immers wat is de situatie? Aile pogingen om langs parlementaire weg de Nederlandse regering tot het voeren van een Nieuw-Gui- nea-politiek .te bewegen, zijn gestrand op de plechtige verklaringen van regeringszijde: dat men wel degelijk een Nieuw-Guinea-poli- tiek heeft. Men is immers, zo wordt ministerieel verkondigd, voor- stander van iedere oplossing, of die nu via de V erenigde N a ties of langs andere internationale wegen tot stand komt, of via onder- handelingen met Indonesie, indien bij dit alles slechts het zelfbe- schikkingsrecht voor de Papoea's centraal wordt geplaatst.

Ongetwijfeld, als men bedenkt hoe nog niet zo heel lang geleden de Nederlandse soevereiniteit centraal gesteld werd, en alle be- sprekingen, hetzij langs internationale, hetzij langs bilaterale weg, getoetst werden aan de onaantastbaarheid van die soevereiniteit, dan is er reden om verheugd te zijn over de evolutie die zich bij de regering en bij de parlementsmeerderheid heeft voltrokken.

De soevereiniteit is losgelaten, in principe, enerzijds doorda( men bereid is de uitkomsten van besprekingen te aanvaarden, ander- zijds doordat men de zelfbeschikking hoven die soevereiniteit heeft geplaatst.

Maar men laat na duidelijk te proclameren dat Nederland die soevereiniteit heeft losgelaten, door dit met aile nadruk publiekelijk te verkondigen. Men proclameert niet, wat wel behoorde te ge- schieden, dat het doel van de Nederlandse Nieuw-Guinea-politiek is: het zo snel mogelijk ontruimen van Nieuw-Guinea. Men behoort dat internationaal, voor het wereldforum, in de meest ondubbel- zinige term en te steilen. En men kan. de duidelijkheid ervan nog

(2)

vergroten, door een datum te noemen waarop, onder aile omstan- digheden, die Nederlandse bemoeiing met Nieuw-Guinea zal ein- digen. Bij voorbeeld 1 januari 1965. Integendeel, men kondigt een tienjarenplan aan, dat nog allerminst bet eind van de verdere plannenmakerij laat zien.

Maar wat nog erger is: alle plannen en voomemens worden onder- geschikt gemaakt aan een 'hoger beginsel': de zelfbeschikking. In plaats dus die zelfbeschikking te maken tot een van de wenselijke bestanddelen der beeindiging van de Nederlandse bemoeiingen, maakt men ze tot hoofdvoorwaarde daartoe. En daarmee: tot de hoofdbelemmering ervan.

Bovendien, men laat na nauwkeurig aan te geven wat de zelf- beschikking voor inhoud moet en kan hebben. Men vertelt ons eerst dat de Papoea's nog niet rijp zijn voor zelfbeschikking; en direct daarop: dat die niet-rijpe Papoea's maar moeten vertellen hoe ze zelfbeschikking wensen. Dat is logisch, maar ook politiek:

pure nonsens.

De 'staatkundige' belichaming van die nonsens heet: Nieuw- Guinea-Raad. Wat in feite een gebrekkige gemeenteraad van een heel achterlijk dorp is, wordt opgeblazen tot een gelijkwaardige partner van Nederland, Indonesie en de hele wereld. V ergeleken bij de Volksraad van het oude Nederlands-Indie, die- dat weten we nu toch ailemaal - volstrekt onvoldoende was om de overgang naar onafhankelijkheid te voltrekken, is de Nieuw-Guinea-Raad een volkomen kunstmatige neerslag van een kort en warrig koloniaal beheer over mensen die men aile politieke opvoeding heeft onthou- den, met uitzondering van een bemvloeding naar Nederland en Oranje. En als dan uit die Nieuw-Guinea-Raad het verlangen naar Nederland en Oranje opklinkt, zegt men hier: zie jewel, ze zeggen zelf dat ze die band willen behoudenl

De Nieuw-Guinea-Raad bestaat uit Nederlanders - waarbij het me zeer spijt dat althans de Zending niet voldoende inzicht bleek te hebben om zelfs een zijdelingse bemoeiing met dat lichaam af te wijzen - en voor het grootste deel uit Papoea-ambtenaren van het Nederlandse bestuur en uit andere inheemsen die met het Nederlands beheer over Nieuw-Guinea zijn verbonden. Naast enige uitgesproken onbrave lieden, zijn het, dat neem ik gaame aan brave lieden, die aileen maar verbaasd zullen zijn als ze bemerken dat niemand buiten de Nederlandse regering en een steeds kleiner

f ci a b z: d h Ia d:

a! m

ee Dt ret sci mi

aa1

bel

ge.~

hee Tm

(3)

:an- ein- een

! ere

ler- In ljke :en, de elf- ons

en len ek:

lW- 'len

ige :en ten mg

~en

aal

JU-

en l.ar :en

1et 1ek af

·an 1et lge .an :en 1er

wordend deel van het Nederlandse volk ze aanziet voor de dragers van de zelfbeschikking.

Werkelijke zelfbeschikking kan aileen maar betekenen: het vinden van een plaats in Zuid-Oost-Azie. Die plaats is Of bij Indonesie, Of bij Melanesie, Of onafhankelijkheid. Daarbij moet men wel begrijpen dat onafhankelijkheid betekent het trotseren van de Indonesische aanspraken op het gebied. De onafhankelijkheid van dit Koeweit-zonder-olie, zou aileen verkregen kunnen worden als Australie zich garant stelde voor de handhaving ervan, of beter nog als een internationale erkenning ervan verkregen zou kunnen worden, of tenminste de erkenning door een aantal staten die in het gebied van Nieuw-Guinea belangen hebben.

Denkend aan de mogelijkheid van een Melanesische Federatie, client men er rekening mee te houden, dat aile verlangens van dien aard tot dusver geen enkele echo hebben gevonden in het Austra- lische deel van Melanesie.

Aansluiting bij lndonesie was bij de overdracht van de soeverei- niteit de voor de hand liggende oplossing geweest. Ret zou nog altijd de voor de hand liggende oplossing zijn: bij een Indonesie dat federale structuur zou kennen. Als generaal Nasoetion verklaart dat bepaalde gebieden zoals Atjeh en Ambon thans een regionale autonomie hebben, dan zou dat, voor zover het Nieuw-Guinea betreft, waargemaakt kunnen worden door een internationaal toe- zicht hierop. Nu de Nederlandse regering in de afgelopen jaren de tijd heeft Iaten voorbijgaan om een internationale oplossing van het Nieuw-Guinea-vraagstuk te verkrijgen, waarbij voor Neder- lands-Nieuw-Guinea meer kon worden bereikt, moet men beseffen

dat een dergelijke autonomie vermoedelijk het maximum is dat aan zelfbeschikking voor de Papoea's te verwezenlijken valt. En men moet wel begrijpen dat ook dit weer verloren kan gaan bij een politiek van afwachten.

De huidige zelfbeschikking van West-Nieuw-Guinea is, zoals ik reeds betoogde, een eenzijdig door Nederland bei:nvloede zelfbe- schikking. De Indonesische betogen, dat men van die kant toch minstens de gelegenheid moet hebben aansluiting bij lndonesie aan de orde te stellen, te midden van het door de Nederlanders beheerste milieu, betogen die vooral door prof. Duynstee worden gesteund, zijn formeellogisch juist. Die formele logica wordt zelfs, · heel terloops, door de Nederlandse regering aanvaard. En minister Toxopeus heeft, terloops, dan ook gezegd dat een partij die op

(4)

vreedzame wijze een aansluiting bij Indonesie zou bepleiten, op Nieuw-Guinea zou mogen bestaan. Vermoedelijk kent de minister de politiele en censurele werkzaamheden op Nieuw-Guinea goed genoeg, om te weten dat hij daarmee slechts lege woorden spreekt.

In de bestaande gespannen toestand en vijandige werkelijkheid, is de vreedzame wedijver tussen de gouvernements-Papoea's en de pro-Indonesische Papoea's niet mogelijk. Juist daarom is een inter- tionale oplossing nodig, die de Nederlandse bei'nvloeding vervangt door een internationaal beheer, waarin een vreedzame wedijver tussen aanhangers van aansluiting bij Indonesie, aanhangers der Melanesische idee, en aanhangers der onafhankelijkheid, zou kun- nen bestaan. De eerste voorwaarde daartoe is het verdwijnen van de pro-Nederlandse invloeden uit het Nieuw-Guinea-milieu.

De verklaring dus: dat Nederland als belanghebbende van bet toneel verdwijnt. Het loslaten van de Nederlandse soevereiniteit, het aankondigen van de termijn van beeindiging ervan en het opdragen van het gebied aan internationaal beheer.

De aanspraken van Indonesie blijven dan bestaan. En Indonesie moet zien, die aanspraken in vreedzame wedijver waar te maken.

Dat is de echte zelfbeschikking in dit gebied. Geplaatst tussen verovering van dit gebied en de erkenning van deze zelfbeschik- king, zal Indonesie niet gemakkelijk tot verovering overgaan, want de afwezigheid van de N ederlandse aanspraken, en weldra van de N ederlandse organ en en machtsmiddelen, zou het inroepen van het.

'koloniaal' argument, aile kracht ontnemen. Men moet Indonesie plaatsen voor de keus tussen 'imperialisme' en 'vreedzame wed- ijver'. Dat is het maximum wat men voor de Papoea's en hun zelfbeschikking kan doen. Het zich vastklampen aan het huidige systeem van Nederlandse zelfbeschikking, zal de Papoea's iedere kans op zelfbeschikking laten verliezen.

De groep-Rijkens heeft voor dit alles vermoedelijk geen belangstel- ling. Ze wil overdracht aan Indonesie, hoe dan ook, in de hoop dat er daarna weer zaken te doen zijn met Indonesie. Ik vrees dat ze zich misrekent, want voor zaken doen in een verpolitiekte wereld moet men nog wat anders zijn dan een zakenman.

Voor zover ze echter poogt weer een contact te leggen tussen Nederland en Indonesie, heeft ze wei gemerkt dat haar invloed op de politieke partijen in Nederland te gering is. Ze zou in die politieke partijen die haar het naast staan, d.w.z. in de VVD, de KVP, de AR en de CHU, moeten proberen politieke figuren te bewegen tot een vrijblijvend gesprek met politieke Indonesiers.

(5)

op Als in dergelijke gesprekken enige overeenstemming kon worden

;ter verkregen in de geest van het hier hoven aangegevene, dan zou de Jed weg geopend kunnen worden voor het herstel van de diplomatieke 3kt. betrekkingen. Maar dan zou tevens in Nederland de mogelijkheid l, is bestaan om, samen met de PvdA, tot een politiek te komen, zoals

de die hier geschetst werd.

:er- Als men, in het televisie-debat rondom de rede van Nasoetion en ngt het optreden van prof. Duynstee, de KVP-afgevaardigde mr. De ver Graaf, hoort verklaren, dat zelfbeschikking, die naar blijven der der Papoea's in de Nederlandse structuur ZOU leiden, de meest onge- un- wenste oplossing zou zijn, dan merkt men hoe het begrip voor de 1en opvattingen, die ik in de debatten over de instelling van de NG- eu. raad ontwikkelde en bij de begroting van Buitenlandse Zaken het herhaalde en die toen fel verworpen werden, groeiend is.

eit, Prof. Duynstee wees er in dat debat op, hoe, toen indertijd het minister Kernkamp de zelfbeschikking voor de West een ogenblik had ge'interpreteerd als inhoudend het recht op afscheiding en sie onafhankelijkheid, de Kamer hem dwong dat terug te draaien en en. zelfbeschikking te vernauwen tot een: binnen het Nederlandse :en Koninkrijk. Hij vergat erbij te vermelden dat die aanval op minister

ik- Kernkamp kwam onder Ieiding van de KVP-er De Kort en hoe ik mt de enige was die minister Kernkamp verdedigde. Tevergeefs, de want de minister gaf direct toe aan de aandrang van KVP c.s.

1et. Maar diezelfde prof. Duynstee, betoogt thans, terwijl hij een sie betere houding in de NG-zaak wil verkrijgen, dat een samengaan Jd- van KVP en PvdA tot regeringsvorming, zijnerzijds met een scheu- un ring van de KVP zou worden beantwoordl Hier ziet men het poli- ge tieke onverstand ten voeten uit. Want een betere politiek in de Jre NG-zaak, en dus ook op den duur een betere politiek ten aanzien van Indonesie, is ondenkbaar zonder een nieuw Kabinet, waarin de PvdA een stuwende kracht kan vormen. Ze is ondenkbaar zon- e!- der het verdwijnen van minister Luns. Zander een wending naar lat links, zonder afstand te nemen van het conservatisme, komt men ze er niet. Noch in de NG-zaak en de Indonesische zaak, noch in de 1ld Nederlandse, de Europese en de andere verhoudingen.

En dus, al is het aardig dat De Rijkens-groep en prof. Duynstee en beweging pogen te brengen, daar waar alles is vastgelopen - JP ze zullen hun doel eerst bereiken als ze beseffen dat in Nederland lie een alzijdige wending naar een progressieve politiek nodig is, wil- de len we uit het nieuw-Guinea-slop geraken.

te rs.

(6)

J. G. Suurhoff

De minister ging, de zorgen bleven

Nog is het koekoeksei, dat het vorige kabinet in De Quay's nest achterliet, niet uitgebroed. De parlementaire behandeling van het ontwerp-Algemene Kinderbijslagwet werd op 29 juni onderbroken.

Minister Van Rooy had in tweede termijn de algemene beschou- wingen beantwoord; op dinsdag 4 juli zou de Tweede Kamer met de behandeling van de artikelen en de ingediende amendementen beginnen. Het is er niet van gekomen. Minister Van Rooy heeft verder voor de eer bedankt. Dr. Veldkamp zal het ei verder moe- ten uitbroeden.

Zoveel staat intussen wei vast; het kabinet-De Quay heeft een nieuw echec aan zijn lange lijst toegevoegd. Eigenlijk was het een boeketje blunders in een keer. De verdediging van minister Van Rooy, die zich toch een paar jaar daarop had kunnen voorbereiden, was beneden aile peil. Ik bedoel dat gewoon in de parlementair- technische zin van het woord. Blijkbaar had deze minister zich niet gerealiseerd, dat de afdoening van dit wetsvoorstel van zijn voor- ganger, afgezien van begrotingsbehandelingen, in zijn vierjarige termijn de enige gelegenheid vormde om te laten zien, wat hij waard was. lmmers naar menselijke berekening zou geen enkel eigen ontwerp van de minister in deze 4 jaar de openbare behande- ling meer hebben kunnen halen, zo het al ooit was ingediend.

Enfin, de heer Van Rooy is nu weg, geen woord er meer over.

Wei moet een woord gezegd over de wapenrusting, waarmee zijn collega's minister Van Rooy in het veld hebben gestuurd. Die was zo wrak, dat ook een vaardiger strijder dan minister Van Rooy was, er waarschijnlijk het politieke leven bij ingeschoten zou zijn.

Als hij zich ten minste zo'n wrak harnas had laten aanmeten door zijn collega's.

Alles draaide om de vraag of de volksverzekering-kinderbijslag zou beginnen bij het lste of bij het 3de kind. Door de woordvoer- ders van KVP, ARP en PvdA werd het eerste bepleit. Het standpunt van de CHU-woordvoerder was wat wonderlijk. Het voelde niets voor een volksverzekering, die ook aan alle zelfstandigen kinder-

(7)

~n.

Ill-

let en eft

>e-

en en an :n, ir- :et lr- ge lij :el e-

d.

~e

ie

>y n.

or tg r- 'lt ts r-

bijslag zou toekennen, doch bepleite tegelijkertijd, te beginnen bij het lste kind. Zel£s tekende hij een desbetreffend amendement van Berger mede. Het was een voor de hand liggende gedachte, om bet wetsontwerp zo te amenderen, dat een volksverzekering zou ontstaan, die aan de gehele bevolking een gelijk recht op kinder- bijslag zou toekennen. Nu ook tijdens de laatste loongolf niemand eraan gedacht heeft, om (een deel van) de ecoil.omische 'ruimte' te bestemmen voor een 'loonsverhoging ter compensatie van de intrek- king van kinderbijslag voor 1ste en/ of 2de kind van de werkne- mers, kan wel rustig worden aangenomen - anders dan bij de in- diening van het wetsvoorstel in 1957 - dat de kinderbijslag-werk- nemers van het 1ste kind af definitief is geworden. Minister Van Rooy had ook al in zijn memorie van antwoord gezegd, dat hij niet meer aan de tijdelijkheid ervan geloofde. Dan echter - aldus Ber- ger in zijn flonkerende speech - is er ook geen reden meer om voor de zelfstandigen de kinderbijslag eerst bij het 3de kind te Iaten beginnen. Dat ware discrinlinatie.

Kinderbijslag ook voor de zelfstandigen van het 1ste kind

af,

zou echter tot gevolg hebben, dat de premie tot hoven de 5 pet.

zou moeten stijgen. Bij de indiening- vlak na de inwerkingtreding van de AOW en met de Algemene Weduwen- en Wezenverzeke~

ring in het vooruitzicht - werd deze hoge premie nog een onover- komelijk bezwaar geacht. Uit de schatkist een deel van deze premie financieren was in 1957 ook al ondenkbaar, de bodem van de schatkist was toen te zien. In 1961 - op de top van de hoogcon- junctuur en vier jaar na de indiening van het wetsontwerp - liggen al deze dingen anders. Een bijdrage uit de schatkist ter verlaging van de premie, lijkt bepaald geen onmogelijk verlangen. Ook dat werd dus vanwege KVP, ARP, PvdA en CHU bepleit. Aileen de VVD was overal tegen, zelfs tegen het wetsontwerp zonder amen- dementen.

Minister Van Rooy was er nu op uit gestuurd om het wetsont- werp in veilige haven te brengen zonder dat het kabinet hem enige bewegingsvrijheid liet ten opzichte van deze algemeen in de Kamer levende verlangens. Zowel kinderbijslag van het 1ste kind af, als een bijdrage in de premie uit de schatkist verklaarde hij 'onaanvaardbaar'. Een zogenaamde reddingsplank, uitgestoken door ARP en KVP namelijk 'bestudering' van de mogelijkheid om later tach van het 1ste kind af bijslag te geven en daartoe een bijdrage uit de schatkist te verstrekken, zag de minister eenvoudig niet. Geen wonder, want men had hem Iaten uiteenzetten, dat eeri schatkistbijdrage 'principieel' in strijd is met het wezen van de

(8)

sociale verzekering. In opperste verwarring voegde de minister er zelfs aan toe, dat zulks a fortiori voor volksverzekeringen gold.

Zelfs niet-ingewijden weten, dat het omgekeerde het geval is.

Zo verdween het glibberige en nietige reddingsplankje roemloos naar de parlementaire zeebodem.

Minister-president De Quay herhaalde bij zijn mededeling van het ontslag van minister Van Rooy aan de Kamer dit 'principieel onaanvaardbaar'. In tweede instantie toen men hem blijkbaar ge- waarschuwd had, stond hij wat te stoethaspelen met deze ver- klaring, zonder overigens tot een duidelijke uitspraak te komen.

De ernstigste zwakke stee in's ministers wapenrusting was 'het compromis'. Naar bekend is het kabinet-De Quay extra-parlemen- tair. Het heeft geen afspraken met kamerfracties gemaakt aan- gaande te V~'>rwezenlijken programmapunten. Het kan daardoor, volgens de visie van prof. Oud, 'vrij, onverveerd en krachtig' rege- ren, zonder de compromissen, waarvoor prof. Oud de Drees-kabi- netten altijd zo gispte en de kamerfracties zijn vrij in hun beoor- deling van de wetsvoorsteilen, tot groter glorie van het parlemen- taire systeem.

J

a, ja.

Toen aan een Kamerbehandeling van het wetsvoorstel-algemene kinderbijslagverzekering niet meer te ontkomen was, omdat de KVP daarvan niet wenste a£ te zien (met het oog op haar kiezers), hebben de voorzitters der vier regeringsgezinde fracties en enkele ministers de koppen bij elkaar gestoken. Aile extra-parlementaire theorie ten spijt. Want er zouden wei eens moeilijkheden kunnen komen. VVD en CHU waren namelijk tegen. En wat de socialisten zouden doen, wist men niet, maar men vreesde klaarblijkelijk, dat die 66k tegen zouden stemmen. Een gewoon mens zou nu denken, dat bij verwerping van een zo belangrijk wetsontwerp (een 'hals- zaak' voor de KVP) het kabinet-De Quay zou aftreden. Maar dat was klaarblijkelijk niet het plan van het taaiste ailer kabinetten.

Wat ook mocht vailen, De Quay zou blijven. En daartoe moest dan het 'compromis' dienen. Naar aile Nederlandse dagbladen wisten te melden, voorzag het 'compromis' in een slechter systeem van kinderbijslag voor zelfstandigen en wel bij afzonderlijke regeling en met een inkomensgrens. Het is duidelijk, waarom het kabinet niet nog voor de openbare behandeling deze wijzigingen in het wetsontwerp aanbracht. Eerst moest door de openbare behande- ling blijken, dat een betere regeling 'onbereikbaar' was, pas dan mocht het 'compromis' aan de orde komen. Aldus werd de parle- mentaire behandeling volgens sommige dagbladen een 'schijnver- toning'.

512

(9)

~r er

~old.

1 is.

tloos van

>ieel ge- ver- a en.

'het aen- aan- oor, 3ge- abi- oor- len- :ene

de

~rs),

kele a ire nen

;ten dat

~en,

als- dat ten.

dan :ten van ing net het de- Ian rle-

•er-

HET KIND VAN DE REKENING Uit: de Volkskrant

Woordvoerders van de vier regeringsgezinde fracties hebben het bestaan van het 'compromis' niet ontkend. Maar de behandeling was geen 'schijnvertoning' zeiden zij verontwaardigd. Het wets- antwerp maakte toch immers een ruime kans om aangenomen te worden? Want hoe zou de PvdA kunnen tegenstemmen? Tegen een ontwerp, dat (4 jaar geleden) door PvdA-bewindslieden was ingediend? N een, als de PvdA al zou tegen stem men, dan aileen uit politieke overwegingen, namelijk om het kabinet-de Quay te Iaten vallen. Maar zoveel boosheid verwachtte men - naar men zei - niet van de PvdA.

Een beetje doorzichtig was deze redenering wei. De regering- De Quay was helemaal niet van zins, haar lot aan dat van het wets- antwerp te verbinden. Waartoe praatte men anders over een 'com- promis', dat na verwerping van het wetsontwerp door het kabinet- de Quay zou worden verwezenlijkt? Neen, de kinderbijslag is wel een 'halszaak' voor de KVP, maar het voortbestaan van het kabinet- De Quay is 'hoofdzaak'. En waar dus het kabinet er niet aan dacht, dat bleek ook tijdens de Kamerbehandeling, om af te treden, als het kinderbijslagontwerp verworpen zou worden, konden er voor de PvdA geen 'politieke' motieven zijn om tegen het wetsontwerp te

(10)

stemmen. Wei sociale motieven natuurlijk, maar onze woordvoer- der liet zich daarover niet uit, omdat hij een paar hoogst belang- rijke amendementen had ingediend, welker lot mede de uiteinde- lijke houding van de PvdA zou bepalen.

In een vraaggesprek voor de TV heeft dr. De Kort een en ander nog eens bevestigd. Het kabinet en de KVP konden ook met minder dan het wetsvoorstel genoegen nemen, zei hij. Der- halve, het kabinet behoefde ook voor hem zijn lot niet aan de aanneming van het wetsvoorstel te verbinden.

Dr. De Kort heeft in dat TV-gesprek een reprise opgevoerd van 'Big Brother is watching you'. Letterlijk zei hij:

'Ik denk, dat de KVP zich bij de formatie in 1963 zeer zeker zal herinneren, niet aileen of de PvdA dit wetsontwerp heeft verworpen, maar zich zeker zal herinneren, ieder die dit wets- antwerp heeft mede helpen verwerpen en ongetwijfeld zal in 1963 dan opnieuw de medewerking van de KVP aan een rege- ring afhankelijk zijn van een gezonde goede kinderbijslag-rege- ling.'

Bepaald elegant waren deze naar politieke chantage riekende uitlatingen niet. Zij waren ook dom. Zij maken het voor ieder Kamerlid, dat niet in de verdenking wil komen, te hengelen naar de gunsten van de KVP in 1963, moeilijk om voor het wetsvoorstel te stemmen. Neen, een adequate vervanger van de tacticus prof.

Romme, lijkt dr. De Kort op het eerste gezicht niet.

Intussen is op maandag 3 juli bekend gemaali:, dat minister Van Rooy om persoonlijke redenen, verband houdende met de behandeling van het w.o. Algemene Kinderbijslagverzekering zijn ontslag had aangeboden en gekregen. Of het kabinet hem daartoe had genoopt of aangemoedigd, mocht de Kamer van prof. Oud niet weten. Dat was tegen de constitutie, zei hij en prof. De Quay haastte zich hem dat opgelucht na te zeggen.

Intussen is een opvolger gevonden in dr. Veldkamp, tot dusver staatssecretaris van economische zaken. Of die opvolger zo onver- standig is geweest, zonder meer in de wrakke wapenrusting, die het kabinet en de regeringspartijen minister Van Rooy hadden omgehangen, te stappen, is een open vraag op dit moment. Als hij het gedaan heeft voorspelt dat weinig succes voor zijn poli- tieke toekomst. Als hij het niet gedaan heeft dan kan er van alles gebeuren; een krachtiger houding van het kabinet bij voort- zetting van de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer, wijziging van het wetsontwerp, nieuwe moeilijkheden met VVD en CHU. Kortom: de minister ging, maar de puzzels bleven.

(11)

voer- lang- in

de-

l en

ook Der-

l de

van eker teeft vets- tl in ege- ege- mde

~der

1aar :stel 1rof.

.ster :de zijn rtoe )ud uay 1ver ver-

die :len Als oli- ran Jrt-

~de

net en.

R. F. Beerling

Katholiek sociaal uitzicht

De r.k. bisschoppen hebben in hun mandement van 1954 de wens uitgesproken, dat de katholieken spoedig zouden komen tot de opstelling van een 'breed katholiek sociaal programma'. Voorgelicht en geleid door lare sociale gedachten, die - tekende toevoeging - 'buiten discussie staan of behoren te staan' moesten de r.k. sociale leiders, sociologen, economen en politici erin kunnen slagen een dergelijk programma te ontwerpen, 'dat aangevoeld en begrepen wordt als een eigentijdse vormgeving van gerechtigheid voor allen'.

Het was de Raad van Overleg voor sociaal-economische aangele- genhooen van de katholieke sociale organisaties, die kort na de ver- schijning van het mandement het initiatief nam tot vervulling van de door de bisschoppen geformuleerde wens. Nadat aanvankelijk gedurende enige jaren de Ieiding van het voorbereidende weten- schappelijke werk in handen had gelegen van prof. dr. F. A. Weve O.P., namen dr.

J.

A. Ponsioen, bekend r.k. socioloog en dr. G. M.

Veldkamp de verantwoordelijkheid voor het verdere ten uitvoer brengen van deze arbeid over. Als voorlopig resultaat hebben thans twee door Paul Brand N.V. typografisch bijzonder fraai verzorgde boekdelen van in totaal 534 biz. het licht gezien. De ondertitel van 'Welvaart, Welzijn en Geluk' luidt: 'Een katholiek uitzicht op de Nederlandse samenleving'.

Op twee dingen - of liever woorden - valt hierbij te letten. 'Een' uitzicht is niet 'het' uitzicht. D.w.z. samenstellers en uitgevers pre- tenderen niet, zoals de redacteuren het uitdrukken, 'de' katholieke opvatting inzake een bonte veellieid van vraagstukken van onze hedendaagse maatschappij te verkondigen en zij hebben het niet als bezwaar gevoeld, dat door sommige medewerkers op enkele punten alternatieve gedachtengangen zijn ontwikkeld. In overeen- komstige zin schrijft de voorzitter van de Raad van Overleg, de heer Albregts, in een 'ten geleide'.

'Uitzicht' is het andere woord, waarop moet worden gelet. Is een uitzicht een program? In de gebruikelijke betekenis zeker niet, al was het aileen maar, omdat een program naamloos pleegt te zijn.

(12)

En de voorzitter van de Raad van Overleg acht het begrip dan ook niet kenmerkend voor de inhoud van het gebodene. De redacteuren schijnen hier enigszins anders over te denken. Zij redeneren: indien het waar is, dat het niet mogelijk zou zijn een katholiek program samen te stellen, dan zouden de bisschoppen iets gevraagd hebben, wat niet te verwezenlijken was (en zo iets doet zich blijkbaar niet voor, zal de niet-katholieke lezer geneigd zijn hieraan toe te voegen.) Een dergelijke onderstelling houdt naar het oordeel der redacteuren geen rekening met de wijze, waarop de bisschoppen het karakter van het program hebben aangeduid en meent ten onrechte, dat daarmee een uniform, 'de' katholieke opvatting weer- gevend concreet actie-program bedoeld zou zijn geweest. De bisschoppen hebben dus, zou men kunnen concluderen, het woord in een enigszins uitzonderlijke of ongewone betekenis verstaan, volgens de redacteuren zelf als een 'concreet historisch ideaal' (Maritain) - een door de tijd en de wereld waarin wij leven uitgelokte visie, zou men misschien ook kunnen zeggen. Een op vijf delen berekend boekwerk van de hand van zoveel schrijvers een program noemen is en blijft kunstmatig, ook omdat het geen spoor vertoont van de gebondenheid, die aa11 programma's eigen behoort te zijn.

Over woorden hoeven wij verder niet te twisten, op dit punt althans niet. Dat het 'uitzicht', naar de inhoud beschouwd een grote rijkdom en verscheidenheid zou vertonen bracht de taakom- schrijving zelf al met zich mee. De opzet is zodanig, dat men - althans in de beide eerste delen - een drietal afdelingen kan onder- scheiden: I. Verantwoording en uitbouw, II. Aspecten van de sociale werkelijkheid, III. Vernieuwing van het sociale !even.

Men kan, van dit alles kennis nemende en rekening houdende met wat nog komt, niet anders zeggen, dan dat van katholiek- wetenschappelijke zijde op de aansporing van het ·episcopaat met een imposant werkstuk is gereageerd, waaruit ook voor de niet- katholieke lezers veel te leren valt en ten aanzien waarvan het niet zou verbazen, indien het in de protestantse wereld hier en daar tot zeker melancholieke gedachten aanleiding gaf. Het is bovendien wei een 'echt'-katholiek, maar geen 'hinderlijk'-katholiek hoek, voor wie de nodige onbevangenheid en objectiviteit weet op te brengen en zich dus niet bij voorbaat schrap zet en voorneemt om op aile slakken en slakjes zout te gaan leggen. Ongetwijfeld is het zo, dat in dit 'katholieke' uitzicht op de 'N ederlandse' samenleving alles toch wei sterk op het katholieke perspectief betrokken wordt.

Daaruit blijkt een zekere zelfgenoegzaamheid o1 een bepaald

(13)

ook rren 1ien ram Jen, niet

~ te der pen ten eer-

De 1ord tan, :aal' ven op 1ers een gen unt een )m-

1 -

ler- de 11de .ek- net iet- liet aar ien oor

~en

tlle :lat

!les dt.

ild

provincialisme, dat aan het karakter van onze nationale samen- leving niet geheel recbt doet. Voorts was bet onvermijdelijk, dat de wijze waarop bet hoek is opgezet een zekere brokkeligheid en soms vrij aanzienlijke onderlinge niveauverschillen ten gevolge zou hebben.

'Wee het christendom, dat zijn taak tegenover de wereld niet verstaat,' heeft Van der Leeuw eens geschreven. Dubbel wee, zou men hier.aan kunnen toevoegen, wanneer het een wereld betreft, die zich niet aileen in een proces van ongeevenaard sneile verande- ringen bevindt, maar waaraan naar zeker bedendaags christelijk spraakgebruik, bovendien het karakter van mondigheid dient te worden toegeschreven.

De kerk stelt de wereld haar eisen, maar het omgekeerde is eveneens en nauwelijks minder het geval. In niet-katholieke kringen wordt t.a.v. dit laatste nogal eens, met een zekere ambiva- lente mengeling van respect en kritiek, geconstateerd, dat de r.k.

kerk in de loop der eeuwen bewezen heeft over een fijne seismogra- fische apparatuur te beschikken. Aanpassingsbekwaamheid kan haar inderdaad niet worden ontzegd, maar het moment waarop en het tempo waarin zij in beweging komt zijn van overheersend zo niet beslissend belang, wil men het nog kunnen onbrengen haar als een verdienste of eeri deugd te waarderen. Uit progressief-katho- lieke hoek kan men soms stemmen vernemen, die te verstaan geven, dat men de gedragslijn van de kerk op dit stuk met gealarmeerde ergernis gadeslaat. Het laatste nummer van Te elfder Ure (decem- ber 1960) sprak dienaangaande duidelijke taal. Brongersma consta- teerde daarin, dat aile grote revoluties in het mensdom zich tegen het officiele christendom in voltrokken, maar dat de christenen zich haastten om de verworvenheden ervan te beamen zodra zij geslaagd en beklonken waren. Delfgaauw achtte de houding van de kerkveel meer op hetverleden dan op de toekomst georienteerd, meende dat Leo XIII met zijn sociale encycliek vijftig jaar te laat gekomen was en signaleerde ook op allerlei andere gebieden eeri 'altijd weer te laat begrijpen'. Het is met de aanpassing dus dikwijls een dubieus geval, ook in katholieke ogen.

En wat de 'mondige wereld' betreft is de vraag gamakkelijker gesteld dan beantwoord, of van de r.k. kerk kan worden gezegd, dat zij zich daartegenover in een bijzonder gunstige positie bevindt.

In het algemeen zal men geneigd zijn te antwoorden, dat waar het voor de kerk als in de wereld betrokken instituut op buigen of breken aankomt, aan het eerste hoven het laatste altijd de voorkeur

(14)

zal worden gegeven. Een dergelijk alternatief is vooralsnog te ver weg om voor ernstige overweging in aanmerking te komen. Rele- vant is in eerste instantie de vraag of de taal, waarin de kerk over en tot de mondige wereld spreekt, daaraan voldoende appelleert om verder afglijden in de richting van afvalligheid, indifferentisme en ongeloof te voorkomen. Dat dienaangaande ook geestelijken soms met een bezwaard gemoed rondlopen heeft de rede over coexistentie en verdraagzaamheid bewezen, die de Leuvense hoog- leraar Dondeyne onlangs in Leiden voor een jubilerende katholieke studentenvereniging hield.

De schrijvers van het deel 'Aspecten van de sociale werkelijk- heid' in wat we dan maar het katholieke-sociale programma zullen noemen, tonen zich evenmin geheel gerust, al slaken zij bepaald geen alarmkreten. Zij stellen niet aileen teruggang in de praktijk van het katholieke geloofsleven vast, maar ook zo iets als een crisis (het woord zal men overigens niet tegenkomen) op het gebied van de volgzaamheid van het kerkvolk jegens zijn kerkelijke overheid, een soort 'emancipatie' van de leek t.o.v. de clerus, een verschijn- sel, waarop ook het tegenwoordig zo gangbare begrip 'vervreem- ding' wordt toegepast. (I, 167). Terecht wordt in dit verband op de invloed van allerlei sociologische factoren gewezen, die een veelvormig maatschappijbeeld hebben doen ontstaan, waartoe 'een tamelijk conservatief en ge'isoleerd gevormde clerus nauwelijks toegang (heeft), zeker niet over de voile breedte'. Dat de schrijvers zich niet beijveren om de bier bedoelde verschijnselen onopgemerkt te Iaten valt te waarderen en dat zij er naast schaduwzijden ook lichtkanten aan ontdekken valt te begrijpen, maar over het geheel bepalen zij zich toch te uitsluitend tot constateringen. Zouden in een 'uitzicht' niet juist constructieve denkbeelden- b.v. m.b.t. de vorming en recrutering der geestelijken - hebben gepast, geschikt om wat toch zeker hachelijke symptomen mogen worden genoemd te keren en te bestrijden? Wei wordt i.v.m. de kritiek op de invloed i:ler geestelijke adviseurs binnen de lekenorganisaties de vraag geopperd of men niet beter enerzijds de activiteit van de clerus in een meer pastorale en godsdienstige richting zou dienen te leiden en anderzijds de verantwoordelijkheid van de leek voor de leken- organisaties zou moeten stimuleren door hem minder tegen geeste- lijke !eiders te Iaten aanleunen - maar los van de vraag of dit, gezien de in Nederland langzamerhand gegroeide verhoudingen en gewoonten, geen vrome wensen zijn, betreft het hier slechts een aspect van een heel verschijnselencomplex, ten overstaan waarvan

(15)

: ver l.ele- over leert isme .jken over oog- .ieke

lijk- illen aald

~tijk

risis van teid, tijn- em- I op

een rtoe lijks vers erkt ook 1eel lin . de

h ikt

:md oed aag sin den :en- ste- dit,

~en

een ran

men de katholieken in hun eigen belang soms wel een wat radicaler onvrede zou willen toewensen.

Elk geloof, dat weigert zich van de wereld afzijdig te houden en integendeel als roeping proclameert erop in te gaan, wordt zodoen- de wezenlijk belast met de problematiek van het absolute en het betrekkelijke. De exclusiviteit van het r.k. christendom draagt tot verscherping van de moeilijkheden, zowel voor dit christendom zelf als voor wie er buiten staan, bij. De lezer van 'Welvaart, Welzijn en Geluk' wordt, i.v.m. de kerk, voor begrippen als 'goddelijk mono- polie' (I, 163) en 'onfeilbaarheidsassistentie' (II, 248) geplaatst en zal die moeten zien te verteren, wil hij er een ertlstig begin mee maken de katholieke positie van die positie uit te begrijpen.

Afwijzing kan eerst daarna het woord verlangen. De absoluutheids- claim is van het rooms-katholisisme nu eenmaal niet los te maken, al leggen zijn vertegenwoordigers bij de omschrijving van het verband tussen de zichtbare kerk en het koninkrijk Gods een uiterst bedreven omzichtigheid aan de dag. In de kunst QID, via de kerk, de verbindingen tussen de uit de wereld opkomende impulsen en uitdagingen enerzijds en het transcendente anderzijds intact te houden of opnieuw te knopen zijn zij onovertroffen meesters.

De uitvoerige verhandeling van Walgrave, waarvan de volledige en niet bepaald handzame titelluidt 'Verantwoording en uitbouw van een katholiek-personalistische gemeenschapsleer' (omvang: 128 biz.) vertoont als wijsgerig-theologische apologie een aantal eigen- schappen, die haar, hoewel zij als inleiding fungeert, naar niveau de aanspraak doen toevallen als kroon op het hele werk te gelden:

respectabele geleerdheid, brede redelijkheid en elastische moderni- teit op een stabiele ondergrond van geloofszekerheid. Ret is overi- gens wei merkwaardig te noemen, dat men voor de principiele inleiding tot wat dan toch als een uitzicht op de Nederlandse samenleving is bedoeld een beroep op een Belgisch geleerde heeft gedaan. Rechtvaardiging daarvoor kan behalve uit de kwaliteiten van de betrokkene ook uit overweging worden geput, dat in een dergelijke inleiding geen specifiek-Nederlandse problemen aan de orde worden gesteld, maar Iicht moet vallen op de algemene (katholieke) beginselen en ove~igingen, die als vertrekpunten dienen voor de benadering van het sociale vraagstuk als zodanig.

In een zevental hoofdstukken handelt Walgrave achtereenvol- gens over tweeheid en eenheid van de christelijke levensvisie; idee en werkelijkheid; cultuur en genade; de aardse gemeenschap in de

(16)

bijbel; personalisme (I, metafysica en algemene ethiek van de persoon, II, personalistische gemeenschap); sociaal-ethische begin- selen. Wat hij nastreeft is, zoals het op blz. 67 heet, 'een moderne christelijke visie op de binnenwereldse, tijdelljke gemeenschap'.

Het zou tot misverstand leiden, indien men een dergelijke visie in rechtstreeks verband bracht met de openbaring en onderstelde, dat haar inhoud theologisch zou zijn gefundeerd. Uit het Evangelie kan niet zonder meer een sociaal program worden afgeleid, omdat het niet primair in de aardse samenleving, maar in de komst van het koninkrijk Gods is gei:nteresseerd en alles wat in het vroegste christendom aan sociaal-ethische beginselen (zoals de caritas) werd hoog gehouden, tot de eigen geloofsgemeenschap beperkt bleef en interimskarakter (Schweitzer) had. Troeltsch heeft er in zijn stan- daardwerk over de sociale leerstellingen der christelijke kerken op gewezen, dat er in de oudste christelijke literatuur nergens van een principiele sociale vraagstelling sprake is. Dat verandert eerst wanneer het koninkrijk Gods uitblijft en het geloof zich als kerk.in de wereld begint te 'institutionaliseren'.

Ook Walgrave beaamt (58), dat het N.T. aan de menselijke gemeenschap op het vlak van de mundus, het binnenwereldse bestaan, geen directe aandacht schenkt en (63) dat wij er vergeefs een theoretische en praktische leer over de innerlijke ordening van dat bestaan zouden zoeken. Dus is ook niets wat van katholieke zijde, b.v. in de vorm van encyclieken, met betrekking tot deze verordening wordt verkondigd, eens en voor altijd geldig of bindend. Wei is er, uiteraard, zoals W. het uitdrukt (67), een 'dialectische verhouding' tussen autonoom denken over sociale problematiek en goddelijke openbaring, maar de autonomie van dat denken wordt daardoor niet aangetast en de katholieke visie op de binnenwereldse-menselijke gemeenschap is niet theologisch, maar wijsgerig van aard. W. wenst zijn opvatting dan ook wei als een christelijke of katholieke, maar niet als een kerkelijke visie of als een sociale leer van de kerk aarigemerkt te zien. Hij is er zich van bewust (11), dat 'hetgeen nu in ons leeft als 'christelijke visie op de mens' niet zomaar een verzameling is van onveranderlijke, boven- historische waarheden' en hij is bereid een onderscheid te maken tussen 'een kernzone van absolute waarheid' en 'een randzone van christelijke opinie', eigen aan het tijdperk waarin wij Ieven.

Is nu, zo kan men zich afvragen, in beginsel aan te geven wat tot de kern en wat tot de randzone behoort? Zouden bepaalde inhou- den van de ene naar de andere kunnen overspringen of verschui- ven? Waar ligt de 'afgrenzingsnorm' voor de katholiek, die zich in

(17)

n de egin- lerne hap'.

ie in

•, dat

!kan t het

1 het

~gste

IVerd

~fen

;tan- a op

een

~erst

.kin lijke

·ldse

;eefs van ieke Ieze : of een

!iale dat

>de 1aar een als van , de

•en- ken van tot .ou- mi- lin

beginsel bereid verklaart, in een 'christelijke visie op .de mens' absolute waarheid of waarheden te onderscheiden van inzichten of opvattingen, die daartegenover toch onmogelijk anders dan als betrekkelijk geldige kunnen worden aangezien? Kan een dergelijke norm aan de openbaring worden ontleend? Daarmee zou, naar het oordeel van W., de zaak te eenvoudig zijn gesteld. Want de open- baring is niet de enige factor, waarop het voor de christelijke mens- visie aankomt. Zij onderstelt de mens zelf met zijn bewuste leven, dat hem bekwaam maakt openbaring te vernemen. 'Ervaring is zichzelf-denkend bestaan' (12), de mens, altijd deel uitmakend van een (bepaalde) cultuurwereld, kan 'in zekere zin' niet anders dan zichzelf in het centrum van zijn denken houden en zijn ~chzelf­

denkende bestaan in de wereld is voor hem 'de enige toegangspoort tot het andere'.

Dit klinkt allemaal fris en frappant 'modem' en

· w.

toont zich onder de talrijke r.k. filosofen, die bij de existentialistische fenome- nologen in de leer zijn gegaan, lang niet de geringste. D11t het daarbij niet blijft spreekt overigens weer vanzelf. De buigzaamheid in de richting van het tijdelijke en betrekkelijke (de 'randzone') bereikt noodzakelijk ergens een kritisch punt, omdat anders alles doxa of opinie zou dreigen te worden. W. gaat niet aileen zover, dat hij de christelijke visie op de mens als een !outer openbaringsge- geven afwijst, maar hij gaat nog iets verder door aan de openbaring zelf historisch karakter toe te schrijven (17). Zulks kan in zijn ogen natuurlijk onmogelijk betekenen, dat zij zodoende aan het tijdelijke wordt prijsgegeven. Men kan zich denken, dat de openbaring in het totale historische proces als een reeks verspreide en toch samenhangende verticale doorbraken werkzaam is geweest of werkzaam · blijft. Moet er tussen 'werkzaam geweest zijn' en 'blijvend werkzaam zijn' noodzakelijk gekozen worden? Men zou het zeggen, maar het is, in het bijzonder, typerend voor Walgraves lenige paradoxaliteit en, in het algem-een, voor de katholieke bekwaamheid om tegengestelden te verzoenen, dat het altematief afgewezen subs. ontweken wordt.

Dat de openbaring historisch is wil voor W. zeggen, dat zij een wisselvallig verloop heeft 'van Adam tot Christus' als 'definitieve openbaring van God'. Er is dus, om het zo uit te drukken, een bepaalde tijd voor nodig geweest, om de openbaring (in Christus) te voltooien. Dat is voor een gelovige natuurlijk niet zo maar een neutrale constatering. Het is de onderkenning van een moment uit het heilsplan. Christus verscheen op een door God in de geschiede-

(18)

nis zorgvuldig voorbereid ogenblik, zegt W. ongeveer en dat zullen aile christenen beamen. Maar zullen zij eveneens onderschrijven wat W. hieraan toevoegt nl. dat Christus verscheen toen bet Romeinse rijk een veel omvattendheid had bereikt 'die als een voorschets was van de kerk in haar katholiciteit, d.i. eenheid in een verscheidenheid van volkeren, talen en culturen'? (18).

Van dit argument kan men aflezen, dat God, door bet doen verschijnen van Christus op aarde in deze historische situatie, de stichting van deze (r.k.) kerk op bet oog heeft gehad, zodat daar- naast geen andere zou kunnen pretenderen een voorwerp van god- delijke bedoelingen te zijn geweest. Maar waar bet voor bet histori- sche karakter der openbaring op aankomt is, dat zij wel 'in verloop van tijd' doorbreekt, maar niet blijft doorbreken of doorwerken en de consequentie is dus, dater na Christus geennieuwerechtstreekse openbaringen meer zijn gedaan of geschied. 'In dit opzicht valt er aan Gods openbaring niets meer toe te voegen'. (19) En zo beschouwd werkt zij in de geschiedenis dus niet verder door, omdat er geen nieuwe inhouden of gegevens aan worden toegevoegd.

Maar bet feit, dat zij in de 'volheid der tijden' definitief geworden is hoeft nog niet te betekenen, dat daarmee ook haar waarheid al definitief is ontsloten of verstaan. Die waarheid moet ontplooid worden in bet gelovig denken der kerk en die ontplooiing is wederom historisch. De kerkgeschiedenis als heilsgeschiedenis vertoont aldus bet karakter van een 'geleidelijke verheldering van bet Christus-mysterie'.

Zo zijn historie en 'bovenhistorie' we} te onderscheiden maar niet te scheiden, omdat zij in elkaar grijpen. En zo kunnen bepaalde door de kerk eenmaal ingenomen posities als vallende onder de randzone worden herroepen of gecorrigeerd, maar nooit zodanig, dat zij buiten enige relatie met de kemzone worden gehouden. Wat voor de verhouding openbaring-geschiedenis geldt gaat eveneens op voor bet verband tussen de absolute waarheid van onze inzich- ten en bet relatieve karakter van hun toepassingen. Onze funda- mentele inzichten betreffende de mens als sociaal-ethisch wezen en de daaruit volgende leidende beginselen zijn volgens W. 'absoluut en algemeen geldend', het zijn 'dwingende waarheden'; 'wat objectief waar is, is algemeen en altijd waar' en 'onze relatieve historische bestaansontwerpen moeten ten slotte hun wortel en verantwoordingsgrond vinden in een absolute waarheid'. (25) W.

stelt dit meer voorop dan bet te bewijzen en de vraag is zowel: hoe en of bet te 'bewijzen' zou zijn als: hoe bet logisch te verenigen is

522

(19)

a n :t n

l

1

met de beaming van het relatief-historisch karakter van onze denk- beeiden en inzichten. Ret is voigens W. nu wei 'duidelijk' dat, ofschoon 'de ethische waarheid absoluut is', ons denken daarover 'al de kenmerken van het historisch-relatieve vertoont', maar die duidelijkheid vereist toch nog wei enige nadere verduidelijking.

Absolute en algemeen geldige inzichten of formuleringen zijn adequate uitdrukkingen van waarheid en wanneer zij betrekking

· hebben op de mens als sociaal-ethisch wezen houdt die waarheid, zoals W. het uitdrukt, 'objectieve onthulling van het ethische wezen van de mens als zodanig' in. (25) Daarmee zou men dus tevreden en zelfs meer dan dat kunnen zijn. Als absolute waarheid inzichte- lijk is, dan is zij adequaat toegankelijk. Maar wanneer W. in termen van de randzone gaat spreken, omdat hij tegelijk het absolute bewaren en het betrekkelijke eerbiedigen wil, dan heeft hij het juist over de 'wezenlijke on-adequaatheid van onze bewuste denkbeel- den t.a.v. het totale mysterie'. (26)

Hoe zijn, bij zulk een wezenlijke on-adequaatheid absolute inzichten dan mogelijk? Wat moeten wij met de term absoluut beginnen, wanneer die zowel op logische uitspraken als op godde- lijke openbaring wordt toegepast? En zou er niet veel gewonnen zijn, indien men t.a.v. de eerste categorie niet verder ging dan te spreken van (dwingende) objectiviteit?

In plaats van dieper a£ te dalen in de hiermee verband houdende abstracte problematiek mogen nog enige andere facetten van Walgraves intensieve en stimulerende verhandeling worden aangestipt. In het hoofdstuk over cultuur en genade vertolkt hij in eigentijdse bewoordingen het katholieke, ten deze van het calvi- nistische wel te onderscheiden standpunt, dat (ondanks de zonde- val) de genade de natuur niet teniet doet, maar onderstelt en vervolmaakt. Hoe moet de verhouding tussen 'het hemelse rijk van God' - inhoud van de christelijke openbaring - en 'het aardse rijk van de mens' worden verstaan? Nodigt de christelijke visie op het leven ons ertoe uit zodanig hoven het aardse uit 'in de hemel te leven' of over de geschiedenis heen naar het komende rijk uit te zien, dat wij de verwezenlijking van de aardse cultuurgemeenschap als onbelangrijk of afgedaan moeten beschouwen? Het antwoord luidt, dat die cultuur, waar de mens volgens sommigen voor of tegen zou moeten kiezen, niets anders is dan de mens zelf, dat al het menselijke geestelijke verworvenheid is 'in en aan het lichame- lijke' en dat het 'Rijk der Hemelen' zich in de structuren van het historische leven heeft gemcarneerd. 'Het Hemelse Rijk van God is

(20)

nis zorgvuldig voorbereid ogenblik,' zegt W. ongeveer en dat zullen aile christenen beamen. Maar. zullen zij eveneens onderschrijven wat

W.

hieraan toevoegt nl. dat Christus verscheen toen het Romeinse rijk een veel omvattendheid had bereikt 'die als een voorschets was van de kerk in haar katholiciteit, d.i. eenheid in een verscheidenheid van volkeren, talen en culturen'? (18).

Van dit argument kan men aflezen, dat God, door het doen verschijnen van Christus op aarde in deze historische situatie, de stichting van deze (r.k.) kerk op bet oog heeft gehad, zodat daar- naast geen andere zou kunnen pretenderen een voorwerp van god- delijke bedoelingen te zijn geweest. Maar waar het voor het histori- sche karakter der openbaring op aankomt is, dat zij wei 'in verloop van tijd' doorbreekt, maar niet blijft doorbreken of doorwerken en de consequentie is dus, dater na Christus geennieuwerechtstreekse openbaringen meer zijn gedaan of geschied. 'In dit opzicht valt er aan Gods openbaring niets meer toe te voegen'. (19) En zo beschouwd werkt zij in de geschiedenis dus niet verder door, omdat er geen nieuwe inhouden of gegevens aan worden toegevoegd.

Maar het feit, dat zij in de 'volheid der tijden' definitief geworden is hoeft nog niet te betekenen, dat daarmee oak haar waarheid al definitief is ontsloten of verstaan. Die waarheid moet ontplooid worden in het gelovig denken der kerk en die ontplooiing is wederom historisch. De kerkgeschiedenis als heilsgeschiedenis vertoont aldus bet karakter van een 'geleidelijke verheldering van bet Christus-mysterie'.

Zo zijn historie en 'bovenhistorie' we te onderscheiden maar niet te scheiden, omdat zij in elkaar grijpen. En zo kunnen bepaalde door de kerk eenmaal ingenomen posities als vallende onder de randzone worden herroepen of gecorrigeerd, maar nooit zodanig, dat zij buiten enige relatie met de kernzone worden gehouden. Wat voor de verhouding openbaring-geschiedenis geldt gaat eveneens op voor bet verband tussen de absolute waarheid van onze inzich- ten en het relatieve karakter van hun toepassingen. Onze funda- mentele inzichten betreffende de mens als sociaal-ethisch wezen en de daaruit volgende leidende beginselen zijn volgens W. 'absoluut en algemeen geldend', het zijn 'dwingende waarheden'; 'wat objectief waar is, is algemeen en altijd waar' en 'onze relatieve historische bestaansontwerpen moeten ten slotte hun wortel en verantwoordingsgrond vinden in een absolute waarheid'. (25) W.

stelt dit meer voorop dan het te bewijzen en de vraag is zowel: hoe en of het te 'bewijzen' zou zijn als: hoe het logisch te verenigen is

(21)

met de beaming van het relatief-historisch karakter van ooze denk- beelden en inzichten. Het is volgens W. nu wei 'duidelijk' dat, ofschoon 'de ethische waarheid absoluut is', ons denken daarover 'al de kenmerken van het historisch-relatieve vertoont', maar die duidelijkheid vereist toch nog wel enige nadere verduidelijking.

Absolute en algemeen geldige inzichten of formuleringen zijn adequate uitdrukkingen van waarheid en wanneer zij betrekking

· hebben op de mens als sociaal-ethisch wezen houdt die waarheid, zoals W. het uitdrukt, 'objectieve onthulling van het ethische wezen van de mens als zodanig' in. (25) Daarmee zou men dus tevreden en zelfs meer dan dat kunnen zijn. Als absolute waarheid inzichte- lijk is, dan is zij adequaat toegankelijk. Maar wanneer W. in termen van de randzone gaat spreken, omdat hij tegelijk het absolute bewaren en het betrekkelijke eerbiedigen wil, dan heeft hij het juist over de 'wezenlijke on-adequaatheid van onze bewuste denkbeel- den t.a.v. het totale mysterie'. (26)

Hoe zijn, bij zulk een wezenlijke on-adequaatheid absolute inzichten dan mogelijk? Wat moeten wij met de term absoluut beginnen, wanneer die zowel op logische uitspraken als op godde- lijke openbaring wordt toegepast? En zou er niet veel gewonnen zijn, indien men t.a.v. de eerste categorie niet verder ging dan te spreken van (dwingende) objectiviteit?

In plaats van dieper af te dalen in de hiermee verband houdende abstracte problematiek mogen nog enige andere facetten van Walgraves intensieve en stimulerende verhandeling worden aangestipt. In het hoofdstuk over cultuur en genade vertolkt hij in eigentijdse bewoordingen het katholieke, ten deze van het calvi- nistische wei te onderscheiden standpunt, dat (ondanks de zonde- val) de genade de natuur niet teniet doet, maar onderstelt en vervolmaakt. Hoe moet de verhouding tussen 'het hemelse rijk van God' - inhoud van de christelijke openbaring - en 'het aardse rijk van de mens' worden verstaan? Nodigt de christelijke visie op het Ieven ons ertoe uit zodanig hoven het aardse uit 'in de heme! te Ieven' of over de geschiedenis heen naar het komende rijk uit te zien, dat wij de verwezenlijking van de aardse cultuurgemeenschap als onbelangrijk of afgedaan moeten beschouwen? Het antwoord luidt, dat die cultuur, waar de mens volgens sommigen voor of tegen zou moeten kiezen, niets anders is dan de mens zelf, dat al het menselijke geestelijke verworvenheid is 'in en aan het lichame- lijke' en dat het 'Rijk der Hemelen' zich in de structuren van het historische Ieven heeft geincarneerd. 'Het Hemelse Rijk van God is

(22)

niet neergedaald in h~t aardse rijk van de mens om dit te vervangen of te verdringen, maar om het te verlossen'. (36) Gena de mag nooit als iets vreemds, iets totaal onverwachts en louter vim buitenaf aan ons oorspronkelijke mens-zijn toegevoegds worden verklaard en 'de thesis van het surnaturel plllque betekent een theologische schizo- frenie die in onze cultuur de rampzalige scheiding tussen een steeds onwezenlijker wordend christendom en een steeds verder geprofa- niseerde beschaving in de hand heeft gewerkt'. (44)

Er is dus geen dilemma 'cultuur of genade', maar aileen een dilemma 'zondige cultuur of genade' en wij moeten niet kiezen tussen humanisme en christendom, maar tussen een open en een (naar 'hoven') gesloten humanisme. Elders gebruikt W. het begrip 'sociaal christelijk humanisme'. En, daarop aansluitend, Ievert hij dan een merkwaardig maar nogal dubieus betoog ten bewijze, dat 'de wereldvisie, waarbinnen een humanisme kon ontluiken' niet uit Heilas, maar uit Israel stamt. Weliswaar valt niet te ontkennen, dat de Griekse geest een belangrijke bijdrage tot het westers huma- nisme heeft geleverd, nl. de rationaliteit, maar deze is toch niet meer dan een middel. Als middel bleef het bovendien voor zover de klassieke beschaving betreft gevangen in een wereldbeeld, dat anti- historisch en in zover 'dus' ook anti-humanistisch was. (47) Aange- zien hindoei'sme en boeddhisme minstens zo anti-historisch zijn (d.w.z. geen telos of 'binnen-historisch ideaal' erkennen, dat door de inspanningen van de menselijke cultuur wordt nagestreefd) dienen zij eveneens als 'radicaal anti-humanistisch' te worden aan- gemerkt. Zo blijft aileen de joods-christelijke visie als ontstaansbron . van het humanisme over. 'De wereld is Gods scheppingswerk.

Daarom is zij goed. De aarde is goed. De mens is goed. Het Ieven van de mens op aarde is goed. In die bevestiging zien wij de grondvoorwaarde van elk waarachtig humanisme'. (54) De zonde, hoe belangrijk ook, kan daar niet tegen op want zij 'tast de goed- heid niet aan van wat door Gods schepping in de mens en de wereld werd gelegd' (60) al heeft 'de duivel' in de wereld nog 'een zekere vrijheid en weerbaarheid'.

Hoewel ook dit gedeelte van W.'s essay onmiskenbaar niveau verraadt, laat het de intrinsieke waarde van het klassieke bescha- vings- en gedachtegoed toch onvoldoende tot haar recht komen.

Het humanisme wordt te uitsluitend aan het historische denken vastgemaakt, de kwalificering van het klassieke redelijkheidsideaal als 'toch maar een middel' is zoal niet onwelwillend, dan toch ontoereikend en het hele grote verschijnsel niet aileen van de ontrnoeting antiek denkend christelijk geloof, maar ook en vooral

(23)

van de diepe invloeden die van de joods-hellenistische wereld op de christelijke zijn uitgegaan blijft onaangesneden.

Boeiend en welsprekend is de personalistisch gefundeerde chr,istelijke maatschappijfilosofie, zoals die in de drie laatste hoofdstukken wordt ontwikkeld. Uit het feit, dat een christen christelijk filosofeert wordt, althans in bepaalde kringen, nogal eens de conclusie getrokken, dat dit geen echt, d.w.z. vrij, auto- noom, onafhankelijk of onbevooroordeeld filosoferen kan zijn.

Maar wijsgerig nadenken brengt de hele mens in het geding en wanneer die mens gelovig is valt moeilijk in te zien hoe hij een zo centraal gegeven van zijn mens-zijn zou kunnen buitensluiten bij de beoefening der wijsgerige reflexie. Ongeloof is niet minder dan geloof een 'existentieel' gegeven. Beide laten zich rationeel berede- neren, maar tot rationaliteit niet 'zonder rest' herleiden. Augustinus, Thomas en Pascal zijn in de filosofiegeschiedenis misplaatst voor wie geloofsovertuiging of geloofshouding in beginsel met wijsgerig denken onverdraaglijk is. Wat zij wijsgerig hebben gedachtkan van wat zij geloofden niet worden losgetrokken, omdat men dan iets abstracts en onauthentieks zou overhouden. Een door geloof gelnspireerde wijsbegeerte is evenwel iets anders dan een filosofie, die zich voorafgaand dogmatisch bindt, dus uit vaststaande geloofswaarheden opereert.

Voor W. wil christelijk filosoferen niet zeggen, dat er stellingen aan het geloof worden ontleend, die wijsgerig, dit is naar de eisen van inzicht-vragend denken, niet te rechtvaardigen zijn en even- min, dat gepoogd zou worden geloofsmysteries tot wijsgerig inzicht te herleiden. Filosoferend volgens de strenge en zuivere eisen der inzichtelijkheid zal de christelijke filosoof zijn denken op zijn geloof afstemmen 'niet aileen door niets te affirmeren wat ermee in strijd is, doch ook door zich open te stellen voor elk inzicht, dat in harmonie is met het geloof en voor elke verrijking van zijn ervaring en zijn denken onder de onrechtstreekse belichting van de open- baring'. (68)

De door W. aangeboden sociale filosofie berust op twee 'christe- lijke geloofswaarheden' en wei: de onaantastbare waarde van de menselijke persoon en de roeping van de mens om met de andere personen een 1icbaam van liefde' te vormen. 'Persoon' wordt daarbij opgevat als 'individuele substantie' op het niveau van het vrije, rationale bestaan, vooral beschouwd onder bet dynamische aspect van bet door-zichzelf-bandelen. V:rijheid wordt in dit

(24)

verband zeer juist omschreven als een opgave en verworvenheid, niet als een bezit, niet 'quelque chose a deduire ou

a

construire',

maar 'quelque chose a decrire - men zou deze door W. gebruikte

terminologie, met een beroep op de uitspraak van Kant dat vrijheid iets 'geheel onbegrijpelijks' is, zelfs verbeterend kunnen aanvullen door i.p.v. 'decrire' te lezen 'circonscrire'. Met W. kan men het geheel eens zijn, wanneer hij zegt,

dat

geen enkele 'naderhandse redenering' uit biologische of fysische gegevens de onmiddellijke vrijheidsevidentie vermag te ondermijnen. Als doel of bestemming van het persoonlijke bestaan wordt de 'persoons- gemeenschap van de liefde' (86) gezien, die door schr. met een veelvuldig gebruik van aan de fenomenologisch-existentialistische filosofie ontleende terminologie nader wordt omschreven. Ons aardse bestaan is 'wezenlijk een bestaan in de wereld' (92), 'de mens bestaat ter wille van de gemeenschap' (97), 'de staat heeft een dienende functie' (101), is in zijn wezenlijke dwangmacht 'een gevolg van de zonde en de menselijke onvolmaaktheid' (104) en het object van ons diepste verlangen is 'de persoonsgemeenschap in de sfeer van de volstrekte vrijheid'. (105)

Dit alles is ook voor de niet-gelovige begrijpelijke en zinvolle taal. Aan de hele westelijke, door het christendom ge!nspireerde antropologie, kan men zeggen, ligt het driedelige schema van harmonie-verscheurdheid-verzoening als evenzoveel bedrijven van het drama der menswording ten grondslag. De 'eindtoestand' blijft een verwijzing en de hoofdvarianten zijn of deze zich aan het aardse houdt of het overschrijdt. Voor de christen is het Regnum Dei, al wordt het 'binnenwerelds voorbereid', niet van deze wereld en zal de mens het paradijs niet op aarde, maar 'in de hemel' terug- vinden, zoals W. met zoveel woorden zegt (105)- de politeuma en ouranois van Paulus. De weg naar deze hemel, zal men moeten zeggen, is niet met rationele argumenten geplaveid.

Uitgaande van het adagium 'zoveel vrijheid als mogelijk, zoveel machtsdwang als noodzakelijk' ontwikkelt W. ten slotte drie grote sociaalethische beginselen en wel die van de solidariteit (in perso- nalistische geest doorgedacht) de subsidiariteit en de verdraag-

"Zaamheid. Aangezien hij de persoonswaarde en de daaraan toe- komende vrijheid zo centraal stelt, loont het meer van zijn opvat- tingen over verdraagzaamheid kennis te nemen, dan van die over de twee eerder genoemde beginselen. Te meer, omdat de 'natuur- lijke verenigbaarheid' van katholicisme en verdraagzaamheid niet

(25)

:1,

:e

lt

n n e e ll

e s t

bepaald tot de conclusies kan worden gerekend, die zich uit de kerk- en godsdienstgeschiedenis of uit het karakter van de leer als zonder meer evident opdringen. Dondeyne heeft er in zijn Leidse rede op gewezen, dat van hoogste katholieke zijde de verdraag- zaamheid nooit in zodanig ondubbelzinnige term~n is geformu- leerd dat het te dien aanzien in niet-katholieke kringen bijkans onuitroeibare wantrouwen had kunnen worden weggenomen. Hij achtte het voortbestaan van die toestand met het karakter en de eisen van de hedendaagse wereld kennelijk in flagrante strijd en fulmineerde welsprekend tegen de situatie in Spanje, waar het protestantisme wei niet wordt vervolgd, maar evenmin kans krijgt zich openlijk te uiten. Een 'vrijheid', die zo naar binnen ver\vezen wordt en waaraan het niet vergund is zich te objectiveren achtte hij een bespotting van werkelijke verdraagzaamheid.

Het kernprobleem is natuurlijk in hoeverre het verdraagzaam- heidsbeginsel verenigbaar is met exclusiviteit, anders gezegd: in hoeverre een op absolute waarheid aanspraak makende leer aan daarvan afwijkende of daartegen ingaande opvattingen kan vergunnen zich vrijelijk te formuleren, te manifesteren en te insti- tutionaliseren. Hier ligt een problematiek, die aan de hand van het katholicisme wel bijzonder illustratief kan worden belicht dmdat de elementen dogma en gezag er zo'n grote rol in speleh, maar die er niet uitsluitend aan kan worden 'opgehangen'. Wanneer Denis de Rougemont in zijn bekende hoek over het westerse avontuur van de mens op de ontmoeting der wereldgodsdiensten en wereld-

culturen ingaat en constateert, dat 'le dialogue des esprits n'a pas eu lieu', dan stelt hij de bijzondere moeilijkheid in het licht, die schuilt in het feit, dat de gesprekspartners (globaal: 'west' en 'oost') grondig verschillend zijn georienteerd en systemen vertegenwoor~

digen, die onderscheidenlijk als 'exclusief' en 'inclusief' of 'tolerant' en 'unitarisch' moeten worden gekarakteriseerd.

Een 'dialogue des esprits' zal dan uiteindelijk bepaalde grond- posities onthullen die onderling onherleidbaar zijn, zoals b.v. de westerse beklemtoning van categorieen als individualiteit, zelf en persoonlijkheid en hun loochening door het boeddhisme. De beroemde Duits-Amerikaanse theoloog Tillich is daarvan, zoals hij onlangs in de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amers- foort vertelde, tijdens een verblijf van enige maanden in Japan sterk onder de indruk gekomen. Misschien ligt het diepste verschil tussen degenen, die de verdraagzaamheid niet aileen prediken, maar ook beoefenen ten slotte hierin of zij de diversiteit van 'wereldbeschouwelijke' grondposities of uitgangspunten als een

527

(26)

positief gegeven waarderen dan wel beoordelen als iets dat 'eigen- lijk niet moest zijn', maar client te worden aanvaard (met de eventuele toevoeging:

for the time being).

'Verdraagzaamheid', op beide gevallen toegepast, is dan nog wel een en hetzelfde woord, maar met afwijkende inhouden.

W., hoe schoon hij als modern katholiek over verdraagzaamheid ook weet te schrijven, ziet er niettemin iets pijnlijks in. En het is de vraag of het, bij zijn positie, anders kan. Want hij beschouwt het feit, dat de mensen er in de meest fundamentele levensvragen verschillende overtuigingen of meningen op na houden als een kwaad. Wie evenwel een kwaad signaleert en een leer onder- schrijft, die de absolute of enige of uiteindelijke waarheid zegt te vertolken zal tegen zulk een kwaad moeten ingaan. Zijn verdraag- zaamheid krijgt zodoende licht iets geforceerds en paradoxaals. 'In het edele gebaar, waardoor ik aan mijn medemens de vrijheid van zijn overtuiging van harte gun, ligt iets pijnlijks, dat ik op mij neem'. (120) Het 'van harte' is, anders gezegd, niet 'van ganser harte', het verdragen krijgt het karakter van een dulden, waarvan men moet zeggen, dat het van de onduldbaarheid als door een semi-permeabele wand gescheiden is. Hier ligt een onmiskenbare en onvermijdelijke spanning tussen het personalistisch grondbe- ginsel en de absolute waarheidspretentie, die zich door geen redenering laat wegnemen. Het komt er aldus v66r alles op aan hoe die spanning wordt verwerkt en wat de uiterste middelen zijn die toelaatbaar worden geacht om het kwaad zoal niet te keren dan toch tegen te gaan en te remmen. W. trekt met Dondeyne een lijn wanneer hij het farizeisch en onoprecht noemt als men de verdraag- zaamheid naar het innerlijk domein zou willen verwijzen en daartoe beperken. Verdraagzaamheid als 'vrij laten begaan' bete- kent negatief, dat men zich onthoudt van 'elke vorm van dwang, fysische of morele, om de anders gezinden van overtuiging te doen veranderen of hen te beletten als mens in deze wereld zijn eigen way

of life

te volgen'. (121) Fungeren liefde, VIijheid en gewetens- eerbiediging als uiteindelijke ethische grondslagen der verdraag- zaamheid, zo sluiten zij niet uit wat W. 'de wervende ijver van de actieve uitnodiging' noemt. Anders en wat eenvoudiger gezegd: de (pijnlijk-duldend) verdraagzame zal tegelijk door bekeringsijver zijn bezield en zal de partner tot zijn 'levensontwerp' willen over- halen. Verdraagzaamheid zal zich aldus mani.{esteren in strijdbare confrontatie en hier beweegt de menselijke ontmoeting zich rake- lings langs haar eigen grenzen. Want het is onmogelijk in een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

of zelfs tegen de uitspraak van de bevolking in, kunnen wij niet ontkennen. Wie zijn plicht heeft gedaan en van de juist-e weg niet is afgeweken, behoeft er

De economische noodzaak van het werken van de gehuwde vrouw staat thans zeer in de belangstelling en nu reeds door statistieken wordt voor- speld, dat

Nu de werkgevers, deze hebben zonder enige twijfel een veel groter belang bij het al of niet verlenen van een vrije zaterdag, het staat n.l.. vast, dat in de

Dit kan ook gezegd worden van Brits Somaliland, dat op Italiaans zal moeten overgaan, omdat het zich op 26 juni 1960 met (al of niet hart- grondige)

den dat was bekend gemaakt, dat deze· film was vervaardigd door Westduitse journalisten. Zij herinnerden zich dat niet. In een van de volgende nummers van ons blad

U hebt na de verschijning van de begrnting voor het jaar 1961 in versche-idene. bladen kritiek kunnen lezen op de inhoud van deze begroting. Gelukkig was er

Staf Rummens.. belegde de redactie van Politiek en Cultuur een bijeenkomst ter bespreking van de economische toestand in ons land en de vooruitzichten, die deze

Onze geestverwant, de heer Ankersmit, zei naar aanleiding hiervan bij de behande- ling van de begroting van Economische Zaken in de Tweede Kamer: Ik ben zelf