• No results found

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nel Noordzij, Het kan me niet schelen · dbnl"

Copied!
152
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nel Noordzij

bron

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen. De Bezige Bij, Amsterdam 1955

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/noor022kanm01_01/colofon.php

© 2018 dbnl / erven Nel Noordzij

(2)

VOOR TACO ALBERTUS SWART

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(3)

I would also feel like dying each time Mother refused what I thought was a fair request.

‘Please let me stay just a half hour later’, I would beg after she ordered me to be home at nine o'clock. No other girl abandoned a party that early.

I was ashamed because I always had to be the first to dig out my coat. I felt different enough from the rest without that added indignity. I would want to die, too, when I felt my parents did not care enough to listen. I would burst into the house with what I considered important news - a class trip to the Metropolitan Museum or my making guard on the basketball team. They would appear to hear but I could tell they were not really interested.

‘Isn't that nice?’ they would say.

I thought, they are saying isn't that nice just to be nice.

I know they do not care. I would feel beaten.

LUCY FREEMAN

,

FIGHT AGAINST FEARS

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(4)

1

Renée begreep niet waarom ze zo boos was, dat ze haar gedachten vier, vijf maal moest herhalen; klopgeesten die tegen haar schedel sloegen.

Het had geen zin om langer in de cigarenwinkel te blijven staan. Ze wist van te voren dat ze haar beurt niet af zou wachten.

Misschien laat iemand mij zomaar voorgaan, hoopte ze zinloos.

In de hoek van de winkel was een postloketje waarvoor enige vrouwen stonden.

Zij trokken vijandige gezichten, die bedoelden: eerst de P.T.T., dan de

cigarettenverkoop. Renée probeerde sloom te kijken. Ze rekte zich uit en bleef breed midden in de winkel staan.

Die wijven zijn stuk voor stuk oud, dacht ze tevreden, ze zouden me alleen al niet voor laten gaan, omdat ik geen grijs vel op mijn wangen heb.

Wanneer een der wachtende vrouwen haar aankeek, trok ze haar oogleden samen en keek vaag en lang terug: - Je bent muffe lucht voor me.

Toen ze bijna aan de beurt was, stapte ze opgewekt de winkel uit.

Nu laat ik iedereen achter met de gedachte, dat er te

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(5)

weinig personeel in de winkel is. Ze zullen er wel blijven komen, maar ze zullen er toch over nadenken en er op visites over praten. En de juffrouw achter het loket zal zich onrustig voelen.

Haar hoofddoek gleed opzij toen ze haar fiets van het slot deed en ze wist dat ze er slordig uitzag.

Ik kan er op gaan zitten, ik kan er ook naast blijven lopen. Trillen doe ik toch. Ik ben verdomd zenuwachtig.

Ze ging er op zitten en reed traag langs het trottoir. Het was kinderachtig van me om die roos af te knippen en in een kopje te leggen. Toen hij eindelijk open ging vielen de blaadjes ook meteen af, er was toch geen redden aan. Het was schijn. Alles wat ik doe is schijn, dacht ze met wrevel.

Ze trapte overdreven krachtig tegen de wind in bij de gedachte aan de roos en trok nijdig rukkend haar nauwe rok over haar knieën.

Al die rotkerels kijken naar mijn benen, stel je voor dat ik naar hun kruis keek. In de trein doe ik het trouwens. Ik kan altijd zien of ze links- of rechtsdragend zijn. Ik snap niet dat ze niet met het zadel klem raken als ze fietsen. Zoiets zou je toch gewoon eens moeten vragen, het hoort bij de kleine dingen, die een vrouw moet weten en het is belangrijker dan te weten hoeveel prei kost of hoe je een ingeklemde breuk moet constateren. Hoewel: Ik kan me beter niets meer afvragen, als ik me iets afvraag moet ik er op antwoorden en ik heb mezelf al zoveel antwoorden gegeven, dat ik niet meer weet waar ik ze ber-

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(6)

gen moet. Ik zit tot barstens toe vol met antwoorden. Ze hebben allemaal hun eigen gewicht, - vragen wegen niets, ze worden geboren en sterven meteen in hun antwoord, of ze vliegen weg, nergens heen. Op de hoek van de Willemsparkweg en de van Baerlestraat stapte ze af. Er was niemand vóór haar in de cigarenwinkel en ze kocht twee pakjes Players 6. Kan ik me weer ziek roken, dacht ze. Net zo lang tot ik een millimeterstreepje word op de statistiek voor vrouwen met kanker. Ik heb ze zelf gezien, niet op sterk water, oh nee, puur echt, onder mijn neus zodat ik dacht dat de stank me zou dichtlijmen: - longen als vuilnisbelten vol teerpluksels.

Ze trapte hard naar huis, zette haar fiets weg en gooide de deur van het schuurtje met een smak dicht. Wie in Amsterdam een schuurtje bij zijn huis heeft, heeft een rijk huis, dacht ze, terwijl ze misprijzend naar de grote voordeur keek. Als de communisten komen plak ik er een sikkel en hamer op. Ze mogen alle mensen in dit huis doodslaan, behalve mij, want tenslotte heb ik maar één kamer in dit hele gebouw.

Bonjour, groette ze zichzelf in de grote spiegel tegenover de voordeur toen ze binnen stond. De gang was volgestapeld met stoelen en langs de muren lagen opgerolde kleden. Het rook er naar boenwas en het zweet van de werkster en naar stof uit een lekke stofzuiger.

Laat ik me niet ergeren aan de schoonmaak van mijn buren, dacht ze op de trap, het heeft geen nut en ik heb er geen reden voor.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(7)

In het keukentje prikte ze twee gaatjes in een blik sinaasappelsap en met haar hoofd ver achterover zoog ze het dunne straaltje sap naar binnen. Van het deksel van de melkkoker op de pannenplank haalde ze de sleutel van haar kamer. Maar voordat ze de sleutel in het slot stak ging ze weer terug naar de keuken en vulde een glas met het sinaasappelsap. Ze bleef in de deuropening van haar kamer staan.

Als het er nog ruikt naar die vlerk van gisterenavond moet ik de ramen open zetten en in de kou zitten, - ook dat nog, dacht ze. Allemachtig, wat een vlerk met zijn gevoeligheid en zijn richtingloze gebaren. Het was niks voor mij, ik had het kunnen weten. En wij maar op een stoel zitten vrijen als instinctloze schapen, - dat moest wel kletsen worden, vooral stoer kletsen: hemel, wat vulgair.

Staande voor het raam probeerde Renée, bij wijze van experiment, voorzichtig te huilen. Het ging niet, hoewel ze vochtige ogen kreeg en haar gezicht breed en vol rimpels trok.

Ze wist: Meerboom zou niet gekletst hebben over zijn gevoelens. Meerboom zou cru zijn geweest en zijn grote, harige handen met de smal toelopende vingers zouden haar gegrepen hebben. Wilde ze dat? In zekere zin wel, maar het willen zat te diep weg. Zo diep dat ze van Meerboom in een paniek geraakt zou zijn, wanneer hij het was geweest gisterenavond, in plaats van het joch. Meerboom wilde haar niet omdat ze hem rust gaf. Ze was zijn femme correctrice. Dat was haar bedoeling ook, de bedoe-

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(8)

ling van haar niet-willen, - niet verkracht willen worden: haar bovenste laag, een stalen schuifdeur, maar toch vol scheuren. Zij had hem met haar bovenlaag

gecorrigeerd van het begin af aan. Wanneer zij samen dicht naast elkaar een maagd catheteriseerden en hij brutaal-opzettelijk ‘Virgo intacta’ fluisterde, had zij hem vriendelijk toegeknikt, zoals men kleine jongens toeknikt, die goede conclusies trekken. Om de schuinste mop, die hij vertelde, wanneer zij samen hun avondboterham in het directiekamertje aten, had zij royaal, maar een tikje verveeld gelachen. Zij was het altijd fijntjes-vaag met hem eens als hij in vlug frans, dat zij nauwelijks kon volgen, schold op de inhaligheid van vrouwen. Inhalig tot zelfs in bed toe, waar zij zeven maal een hoogtepunt door hem bereikten, tegen hij maar een. ‘Die gymnastiek zal U jong houden,’ zei ze dan nuchter. Zo nuchter, dat hij het ook werd. Op al zijn problemen ging ze luisterend en vol aandacht in. Zij draaide ze met hem om en om als runderlappen op laag vuur, totdat elk probleem in louter woorden en

fluisterstemmen uiteen viel en het hem zelf ging vervelen en tot hij dacht: ik ben een oud wijf, ik zanik te veel om niets.

Zij wist heel goed dat hij van achter zijn schrijftafel naar haar benen keek, als zij over de spoelbak gebogen stond. Ze deed ook niet voor niets haar dunste nylons aan.

Tegen het eind van elke middag stond ze achter hem en zoog bloed in pipetten op:

ze kreeg het alleen in haar mond wanneer ze te veel

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(9)

uit haar ooghoeken naar zijn achterhoofd met het slordige haar keek.

Renée huilde nu werkelijk. Ze zag een Citroën voorbij rijden.

Een Citroën is net een vierkante, stevige knul met een grote bek, dacht ze grienend.

Een knul, die zichzelf trouw blijft en met ‘traction avant’, - typisch. Godsamme, wat kan het me au fond schelen. Als ik dingen alleen met mijn gedachten wil, laat ik ze dan denken en er niet om janken, dat ik ze niet doe. Laat ik dan met een vrouw naar bed gaan, - dat moet lekker zijn: een vrouw aandoen, waar ik zelf bang voor ben. De dingen langs een omweg beleven is goedkoop: Renée Geluk leeft via, via, via.

Waarom vind ik het zo lollig als er een vent bij Meerboom komt klagen, dat hij impotent is? Weer een gevaarlijke aanvalsmogelijkheid minder in de wereld? Best.

Maar waarom lijkt het of mijn bloed vol mieren zit als Meerboom een enkele keer dwars door mijn correcte schort naar mijn dijen gluurt en ondanks mijn afgemeten stem in mijn hals ademt? Dat zijn schaarse momenten, maar dan heb ik toch spijt van de afstand, die ik tussen ons heb opgebouwd. Dan loop ik te wiegelen als een naakte actrice in de Folies Bergère, alleen wiegel ik dan toevallig altijd net de behandelkamer uit. En in de zitzaal voel ik me heerlijk, ik ben vriendelijker, mijn stem is zachter tegen de patiënten en ik fractionneer hun maagsap uit de slangetjes alsof het limonade is. 't Idee... In de kelderkamer voel ik me een

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(10)

eeuwige moeder als ik me over de kokhalzende twaalfvingerige darmsondages buig.

Ik sjouw dekens voor de koukleumen en ik knijp in stinkerige tenen uit de grap. Is dat dan niks?

Renée keek niet langer naar buiten. Ze staarde naar het weerhuisje, dat aan een spijl tussen de ramen hing. Winterthur stond er op en dat ergerde haar heviger dan anders. Het weerhuisje werkte alleen in de zomer, vanwege de vochtverschillen. 's Winters stond het mannetje voortdurend buiten, dan waren er ook vochtverschillen, maar andere. Ze vond het mannetje vervelend omdat hij geen armpjes had: het was een rompje met een hoofdje en op dat hoofdje een hoedje.

Laat mannen in godsnaam armen hebben, dacht ze onwijs, van de vrouwen kunnen ze beter worden afgehakt. Vrouwen hebben grijparmen, vangarmen die vaak witglibberig worden later en waar je tussen terecht komt als je een kind of een nicht van ze bent. En als je een vriendin van ze bent liegen ze. Dan liegen ze zo hysterisch, dat je bloed in stukken stolt als kaantjes. Ik wil geen vriendinnenarmen om me heen als ik ergens kom logeren; ze ruiken vaak ongewassen en zoet; vies-zoet, vooral bij de getrouwde vriendinnen, die komen te weinig in de buitenlucht vanwege het huishouden.

Renée ging eten klaar maken in de keuken. Diep-vries-boerenkool-met-worst voor f 1.25. Het smaakte haar niet. Toen ze gegeten had stak ze haar tong achter een kies, waar een worstvezeltje zat, maar ze

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(11)

kreeg het er niet weg. Ze spoelde de laatste resten onder de kraan van haar bord en gooide de uiteinden van de worst in de W.C.

Voor de wasbak in haar kamer keek ze in de spiegel. Ik ben bijzonder knap, constateerde ze met voldoening.

Ze epileerde haar wenkbrauwen voorzichtig bij en keek telkens met tranende ogen naar het resultaat. De kunst was om beide wenkbrauwen gelijk van vorm en breedte te houden, daardoor trok ze meer haren uit dan ze bedoelde. Ze knoopte haar blouse los en bekeek critisch de haargroei in haar oksels. Ongeveer volgende week scheren.

Als ik bof pas over veertien dagen.

Ze zette alle flesjes en potjes zorgvuldig recht, voordat ze een grote fles zonder etiket van het planchet nam en op de leeggekomen plek blies. Met de lotion uit de fles wreef ze zich 's morgens en 's avonds na het wassen bijna helemaal in. Tussen haar benen niet, want dat schrijnde. Ze wilde niet behoren tot de

wat-voor-bekende-merken-gebruiksters dan ook, daarom mengde ze verschillende soorten doorelkaar in steeds dezelfde hoeveelheid. Net zo min droeg ze in de winter per se donker getinte kleren, terwijl ze in de zomer vaak zwart droeg. 's Zomers kon alles, maar in de winter was de wereld al somber genoeg.

Iets hoeft voor mij niet duur te zijn, maar ik ben subtiel verwend, dacht ze tevreden.

Ik haat b.v. overhemdblouses en sportschoenen. Een vrouw,

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(12)

die zichzelf respecteert draagt jurken of kanten blousjes en in elk geval pumps, - en nooit die afschuwelijke, rechte, eeuwig correcte, weinig getailleerde mantelpakken van mannenstof.

Ik ga naar Maud, besloot ze plotseling. Ze is weliswaar stomvervelend, maar er is altijd lekkere rommel in huis. Misschien is die Duitse bakker vandaag wat aan haar kwijtgeraakt.

Er zat een onbekende vrouw tegenover Maud. Renée liep met slanke, vlugge benen naar de vrouw en glimlachte hartelijk. Zo deed ze altijd. Ze deed het opzettelijk en graag: iedereen voelde zich onzeker in nieuw gezelschap, zodoende dwong zij bewondering af met haar gemakkelijke manieren.

‘Is je Duitse bakker geweest?’ vroeg ze brutaal.

‘Geen geld.’

Maud schikte kussens op de divan, - op één ging ze zitten omdat ze klein was.

Verdomme, geen maanzaadkoek vanavond, dacht Renée.

‘Jenny zegt, dat Meerboom getrouwd is, ze kent hem van dansles. Hij neemt speciááále dansles. Wist jij, dat hij getrouwd was?’ Maud vroeg het als een dodelijk onthutste eend, alsof ze een vies woord in net gezelschap had gezegd. Ze is verliefd op hem die kleine slang. Renée spande haar kuiten.

Verliefd op Meerboom; zij, met haar kleine, dikke lijf en haar poezelige rothandjes, die alle aderpuncties tot een bloedbad maken. Ik zal morgen de buis

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(13)

groene gal achter haar rug om leeggooien, zodat de patiënt moet terugkomen, dan heb ik een reden om haar op haar donder te geven, - nee, dat kan ik niet doen.

‘Ik wist het. Heb jij er iets op tegen?’ vroeg ze effen. Maud negeerde de vraag.

‘Jij praat intiem met hem, je zult veel van hem weten.’

‘Heb je er iets op tegen?’ Renée genoot.

‘Hij is veranderd sinds jij er bent, iedereen zegt dat. Hij is minder cynisch en grof en hij fluit tegenwoordig. Vroeger deed hij dat nooit.’

‘Heb je er iets op tegen?’

‘God nee.’

Renée merkte dat Jenny haar onafgebroken aankeek, als een man die contact zoekt.

Ik laat haar wachten. Ze is bij mij aan het verkeerde adres, maar het is amusant, hoe dan ook, dacht Renée smalend.

Maud stond van de divan op om thee te schenken. Ze deed het met zenuwachtige gebaren, ze hield er niet van dat iemand haar van achteren kon zien.

Wat zou ik graag met mijn pump in die dikke billen schoppen, dacht Renée.

Verliefd op Meerboom... Als ik schopte viel ze voorover in de kopjes en schoteltjes:

kreeg ze gloeiende thee over haar tengeltjes, het lieve dier.

Ja Jenny, kijk maar naar me met je intelligente hongersnoetje en je platte borst.

Ik zie, ik zie wat jij niet ziet, ik zie n.l. jou, al kijk ik niet. Dat rijmt. Je zult wel een asthmatypetje geweest zijn als kind.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(14)

Renée stak triomfantelijk haar rechterbeen omhoog.

Mag je naar kijken hoor Jennykind. Zolang Meerboom het doet, mag jij ook, maar je zal iets tegen me moeten zeggen, voordat ik je aankijk.

‘Hoe vind jij Meerboom?’ vroeg Maud doorzichtig. Wat een vraag van zo'n poezel, ze mag blij zijn dat ze tegen me mag jijen en jouen.

Renée werd boos. ‘Aardige man,’ zei ze neutraal, ‘bovendien roddel ik niet over collega's.’ Ze barstte in lachen uit, gedeeltelijk om haar boosheid te verbergen en ook omdat ze Maud plotseling in gedachten naakt voor zich zag: Meerboom zou kotsen. Maud zonder b.h.: met geweld zou er het een en ander tevoorschijn rollen, dat tevoren zorgvuldig opgevouwen en samengeperst was geweest.

Renée zat met tranen in haar ogen languit in de stoel te gieren. De andere twee vonden het niet leuk en dat maakte haar nog vrolijker.

‘Maud, je bent verliefd op Meerboom,’ schreeuwde ze met lange halen, ‘en je bent om van te kotsen.’ Ze stak nu haar twee benen vooruit vlak onder Jenny's verschrikte ogen. Maud stond spierwit met een theekopje in haar hand. Ze ademde haast niet. Ik ben om van te kotsen, dacht ze moeilijk. Het woord draaide vliegensvlug in haar hoofd rond als een tourniquet waar baldadige jongens tegen duwden: kotsen, kotsen, kotsen, kotsen.

‘Ik bedoel,’ zuchtte Renée haastig en uitgelachen, ‘je bent om van te kotsen als je het zo probeert te

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(15)

verbergen, als je zo zielig staat te informeren en verliefd te wezen.’

‘Is het dat?’ fluisterde Maud, ‘bedoelde je dat werkelijk?’ Ze ging zitten op het puntje van de divan.

‘Kijk jij nooit verliefd?’ Haar stem sloeg plotseling gillend over. ‘Is verliefd kijken iets dat een ander misselijk maakt?’

Renée grinnikte onbehagelijk. ‘Mij wel,’ zei ze, ‘ik kijk principieel nooit verliefd.’

Jenny boog zich naar voren als een dun rietje. ‘U verdringt het, dokter,’ zei ze beverig.

‘Ach, ziedaar, - psychologie?’ Renée keek Jenny vriendelijk spottend aan. Ze het haar oogleden een beetje zakken, net zo weinig, dat ze geen al te flirtende indruk maakte, maar genoeg om Jenny te doen blozen.

Ik doe in mijn broek, als dit kind psychologie studeert. Natuurlijk studeert ze dat.

Ze liet haar blik over Jenny's ogen en mond glijden. Ik heb toch een verpeste avond, dacht ze bitter, laat dat kind dan tenminste een beetje electriciteit in haar lijf hebben. Ik moet een ander ook wat gunnen.

‘Vanuit geesteswetenschappelijk standpunt?’ vroeg Renée. Jenny knikte trots, alsof ze haar pasgeboren baby vertoonde, een hele dikke baby.

Daar ben ik dertig jaar voor geworden, om je nu intens zielig te kunnen vinden, kind, dacht Renée meewarig. God nog toe, wat zal ze fijn in de wolken zitten te idealiseren. Zo van: alles is één; we moeten het leven vanuit ons diepste zelf leven, mèt

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(16)

onze creativiteit. Iedere daad, die uit een harmonisch mens voortkomt, is een waarachtige scheppingsdaad. Ik ken die kreten toch. En al zeverende komt ze niet van haar lesbische inslag af. Of misschien troost ze zich met: een te sterke manlijke kant bij de vrouw is een groot stuk onbegrepen creativiteit. Ach, herejee, wat sneu.

Ze zal denken dat haar geldingsstreven de ontwikkeling van haar gemeenschapsgevoel tegenhoudt: tot nu toe! natúúrlijk: tot nu toe... En al dat fraais meer. Stomme boekjes lezen. Ja, dat zal ze zo ongeveer wel denken en ze zal er over kunnen redeneren, maar wat ze niet zal kunnen is op haar rug liggen en het gezellig vinden, als een man haar gezellig vindt. Ze is er net zo spuugbang van als ik, maar op een andere manier.

Zij zou Meerboom niet uiterlijk op een afstand houden en tegelijk innerlijk naar hem snakken - ze zòu wel snakken, maar het zelf niet merken - nee, ze zou als een puberale knaap flink tegen hem doen en deuren voor hem open houden en hem vuur geven als hij een cigaret in zijn mond stak... ik moet er niet aan denken, maar ze zou hem zelfs in zijn jas helpen.

Maud deelde biscuitjes rond, terwijl ze hevig haar best deed niet te huilen. Over Meerboom doorpraten alsof er niets gebeurd is, dacht ze, of nee, Jenny laten praten.

Jenny praatte met afgemeten, korte zinnen. Ze bracht de dingen tot op de essentie terug, zelfs als ze over homepermanent sprak. Maar ze voelde zich

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(17)

verlegen met de ogen van die brillante vrouw op zich gevestigd.

Ze wil me ontleden, dacht Renée smalend, maar het lukt haar niet omdat ze trillende knieën van me krijgt. Ze zou Meerboom ook ontleden. Terwijl ze zijn cigaretten gaat halen, denkt ze: hij is een praatzieke extravert met een negatieve moederbinding, een Don Juan.

Haar wapenrusting, die de platte borstjes moet beschermen is haar hoofd, waarmee ze Hm, Hm en Aha kan zeggen als ze in het nauw zit. Jeanne d'Arc, dit keer met schichtige, pientere oogjes op de collegebank: Jenny Klinknagel met een debatpantser om haar jongensheupen, waartussen ze nooit dat zal krijgen wat ze er hebben wil.

Eerder komt ze op de brandstapel zoals alle vrouwen in wapenrusting. Renée Geluk komt er ook al is haar wapenrusting van ander materiaal: minder uitgesproken en minder herkenbaar. Maud zal niet branden. Maud jankt zeven nachten Meerboom en zichzelf uit haar keel en staat zeven dagen devoot in de tram te lijden op weg naar de kliniek. Daarna zal ze vol moed een vermageringskuur beginnen en er trots op zijn, dat ze de man van haar stille min in gedachten geen overspel heeft laten plegen.

Ze zal een wind laten en denken: blij dat hij 't niet hoort. Over zes weken aanbidt ze de directeur omdat hij scheldt op ‘Medisch Contact’, dat pleit voor geboortebeperking.

Heb ik gelijk? Hoe weet ik dit allemaal? Hoe kan ik weten of ik gelijk heb, als ik het later nooit con-

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(18)

troleer? Hoe weet ik, hoe weet ik wat, wat, wat? Renée schoof haar stoel achteruit.

Ze gaf Maud een hand: ‘Bedankt.’ En tegen Jenny: ‘Ga je mee zover?’ Page, dacht ze, page.

‘Moest dat nou?’ vroeg Jenny vriendelijk. Ze liepen een halve meter van elkaar af.

Voor Jenny was het te veel, voor Renée te weinig. ‘Wat?’

‘Dat met Maud. Ze zal de hele nacht huilen.’

‘Ze zal zeven nachten huilen, dat is goed voor haar, ze heeft te veel vocht in haar lichaam. Het kan me geen lor schelen.’

In de Frans van Mierisstraat schoven ze dichter naar elkaar toe. Twee blaffende honden renden uit een huisdeur, de grootste ging zitten, de kleinste likte de straat.

Honden zijn de geilste wezens, die er bestaan, dacht Jenny, ik heb dat ergens gelezen. Ik moet niet verliefd op deze vrouw worden, ze zal mijn keel dichtknijpen en er bij staan lachen, het is een vamp. Haar lichaam is prachtig, maar zo is dat niet met mij, ik moet kunnen dwepen en huilen. Ik weet dat van mijzelf.

Ze liepen verkeerd en ze wisten het allebei. Op het Obrechtplein vroeg Renée:

‘Ben jij wel eens in een synagoge geweest?’

‘Nooit, ik ben geen jodin.’

‘Hoe stel je je het daarbinnen voor?’ Renée lachte.

‘Ik denk altijd dat het er stinkt. Vooral op feestdagen. Jij?’

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(19)

‘Heb je iets tegen de joden?’ vroeg Jenny fel.

‘Alleen tegen de Duitse joden, die hier wonen en dan nog alleen omdat het Duitsers zijn, dus heb ik eigenlijk niets tegen de joden. Ze voelen zich niet opgenomen hier:

àls joden. Maar in werkelijkheid kunnen wij ze niet opnemen omdat ze het verdommen goed nederlands te leren spreken. Als je ergens woont ga je toch niet uit gemakzucht je landgenoten ergeren met een gehate taal? Gehaat n.l. in het dagelijks leven. Ik noem dat provoceren. Als wij er stug op reageren zeggen ze: “ze willen ons niet omdat we joden zijn.” Er zijn Duitsers en joden, dat deel van een jood dat zich als Duitser aan mij vertoont kan ik doodtrappen. Tegen het deel in hem dat jood is zeg ik: “wat is er aan de hand? Natuurlijk hoor je bij ons, ik zie geen verschil tussen jou en mij.” Er is ook geen verschil. Maar zij willen niet, ze isoleren zich uit Duitse egocentriciteit en als we er wat op tegen hebben, verklaren ze ons voor antisemiet.

Het is een goedkoop trucje.’

‘Het zal hun ook niet makkelijk vallen hun geboorteland en hun geboortetaal op te geven, ik bedoel, innerlijk op te geven,’ zei Jenny.

‘Als een land me uitspuugt, wat heb ik er dan aan dat mijn wieg er gestaan heeft?

Het is een gevoelskwestie, ja zeker, maar met je tenen aan een eind touw hangen en in je gezicht gemept worden en je moeder in de ongebluste kalk zien wegsmelten is ook een gevoelskwestie. Van je geboorteland houden is een gewoonte, je assimileren met een tweede

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(20)

vaderland is een kwestie van overgave, dat is een stap die je welbewust moet zetten.

Een mens is innerlijk net zo lang statenloos en woont net zo lang in niemandsland als hij zelf graag wil. Wie op zijn land scheldt, scheldt innerlijk op zijn milieu en dat is, afgezien van de psychologische kant, die er de oorzaak van zijn kan, kortweg burgerlijk. Maar als een jood op Duitsland wat heeft aan te merken en er zich ten volle van losmaakt, doet hij zijn plicht tegenover zijn ras en tegenover zijn nieuwe vaderland, dat ook alle reden heeft het duits als omgangstaal in het dagelijks leven te verafschuwen, tenminste binnen zijn grenzen.’

Ik zal haar met dit verhaal afgekoeld hebben tegen dat ik thuis ben, dacht Renée, dan kan ik haar veilig vragen of ze een kopje koffie meedrinkt. Ik wil nog niet alleen zijn.

In de Lairessestraat reed een auto langzaam bijna over de rand van het trottoir. De man achter het stuur zat met zijn oor naar de voorruit gekeerd. Hij keek naar de overkant van de straat. Jenny zag zijn handen slap op het stuur rusten.

Twee kwallen op een cirkel, dacht ze.

Ze voelde een duizeling in haar hoofd. Zou ik kunnen hollen als ik wilde?

Weghollen van deze vrouw en van die auto? Ze deed drie vlugge stappen.

Als ik hier op straat flauw val zal de vrouw me tegen zich aandrukken. Dat wil ik.

Maar misschien roept ze die auto aan om me te laten vervoeren en dan zal zij doorlopen. Dan zal alles gebeuren wat ik

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(21)

's nachts droom: mannen met scheefgedraaide hoofden, huizenhoge mannen. Ze zullen mijn borsten leegpellen met hun brede, witte handen en mijn vel dichtnaaien.

‘Wat hol je toch,’ riep Renée hijgend.

Alles wat ze heeft is een uitstekend figuur, dacht ze goedkeurend, maar te dun voor een vrouw. Ze is alleen geschikt voor de voortplanting zonder bevruchting. Ze zou in Thermodon de mannetjesbaby's kreupel kegelen en ze later in slavendienst nemen. Ze is een amazone, maar zonder formaat, want ze zou de wapens neergooien en er vandoor gaan als ze zich bedreigd voelde. Nee, in Thermodon zou ze een slecht figuur hebben: te mager. Laat haar in Amsterdam een geestelijke amazone blijven, maar de parthenogenesis moest voor haar mogelijk zijn, want ze zal spoedig eenzaam worden. Dan moest ze een baby hebben, een meisje om het meisje-zijn van te leren en om te knuffelen zonder dat ze zich hoeft te schamen, schamen voor het meisje en voor de mensen, die het niet eens zien. Renée gaf haar een arm toen ze de straat overstaken. Waarom denk ik zo hard over iemand, die in de knel zit? En dan nog wel zo; het moet een rotknel zijn.

Ze liepen zwijgend naar het grote huis van Renée. Jenny dacht aan zichzelf en Renée dacht aan Jenny en aan zichzelf en aan Meerboom.

Ze waren allebei verlegen toen ze samen in de keuken wachtten tot de melk kookte.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(22)

Jenny fantaseerde, dat ze van een reis terugkwam en bij Renée de kamer binnen stapte met: ‘Me voilà!’ En Renée zou zeggen: ‘Mais enfin!’, meer niet. En ze zou blozen. Ja, ze zou blozen en haar verlegen aankijken en dan zou Jenny, nee, niet naar haar toe gaan en haar omhelzen, nee, nee, nee... Ze zou kuchen en in een stoel neervallen en er vermoeid uitzien. Dan kwam Renée natuurlijk op haar af; vragend, warm en toch verdrietig: ‘Hou je niet meer van me? Zoen je me niet? Ach, Jen.’ Nee, niet Jen: Hááá die Jennn... dat was ordinair. Jenneke dan? Het klonk kinderachtig, maar Renée zou het mogen zeggen, stiekem als er niemand bij was: een geheimpje tussen hen. ‘Ik ben zo moe,’ zou ze antwoorden, ‘maar natuurlijk hou ik nog van je.

God, Renée!’ Nee, niet God, dat klonk theatraal en te smachtend. En dan dat heerlijke moment uitstellen van schoongewassen in het donker naast Renée liggen, zogenaamd niets van plan eerst. Tot Renée dichterbij schoof en diep ademhaalde bij schokjes van hun voeten tegen elkaar. Voeten kunnen zo erotisch zijn, dat er bijna niets meer hoeft als ze elkaar hebben aangeraakt; voeten zijn zo intens bloot in bed.

‘Waar blijf je toch?’ schreeuwde Renée uit de kamer. Net op tijd want de melk kwam omhoog in het steelpannetje.

Ik heb niet eens gemerkt dat ze niet meer naast me stond, dan hou ik ook niet echt van haar, godzijdank.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(23)

‘Me voilà,’ zei ze in de deuropening met het pannetje in haar hand.

‘Lekker, ik ben er juist aan toe, ik roer de Nes al.’ De deur bleef open en er kwam niemand binnen. Renée keek op. Jenny stond kaarsrecht op de drempel, het pannetje een beetje scheef in haar vingers geklemd.

Ze weet dat ik een jodin ben. Nu weet ze het toch. Maar hoe kan ze dat zeggen?

‘ik roer de Nes al.’ Hoe weet ze dat ook? Hoe kan dat? Vader zei dat, het betekende:

ik ga een borreltje drinken in de Nes, ik roer daar wat rond en in een minimum van tijd krabbelen mijn vrienden uit alle hoeken en gaten.

Jenny stond het niet te denken, ze fluisterde het de kamer in. Renée dacht: lieve kind, dat je een jodin bent, wist ik al lang. Maar ze zei het niet.

‘Liefje, kom nou eerst eens binnen en zanik niet zo. Ik heb het niet over de Nes, maar over Nescafé.’

‘Mijn ouders zitten in Amerika.’ ‘Zo.’

‘Ze hebben de oorlog hier niet meegemaakt.’

‘Jij dan wel?’

‘Ik heb in een kamp gezeten.’

‘Zo.’ Nu moet ik vragen: hoe was dat? maar ik heb er geen zin in. Ik mag hangen als ik haar lang om me heen kan verdragen. Ze is geen boeiend gezelschap. Ze valt niet aan, ze doet niets. Ze loopt me alleen maar te aanbidden en te wurmen met zichzelf omdat ze dat niet wil. Zoiets is leuk als er meer mensen bij zijn.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(24)

Renée geeuwde. Ze trapte haar pumps uit. Met spitse lippen slurpte ze de gloeiende koffie naar binnen.

‘Is het prettig om arts te zijn?’ vroeg Jenny.

Renée wipte met haar voet op en neer. Wat krijgen we nu weer voor onderwerpen?

dacht ze lui.

‘Het is mannenwerk, au fond. Het spijt me dat ik geen verpleegster ben geworden.’

Dan had ik weliswaar tussen intrigerende vrouwen moeten zitten en minstens temidden van twintig Jenny's, maar dat had ik er voor over gehad, dacht ze.

‘Verpleegster?’ vroeg Jenny ademloos. ‘Hoe is het mogelijk, - als je toch arts bent!’

‘Dan kun je er zo lekker boven staan, bedoel je? Daar verlang ik niet naar in mijn werk. Als verpleegster kun je gezellig voor de mensen zijn. Dat kan ik als arts niet.

In een huispractijk moet je van de een naar de ander hollen en een alwetend gezicht zetten, terwijl je conclusies trekt. Je doet de hele dag niets anders dan feiten

constateren, ze uitspreken, een beetje raad geven en weer verdwijnen. Daarom ben ik op de kliniek. Ik heb de mensen tenminste enige uren om me heen en kan met mijn handen iets aan ze doen. Ik kan ze zelfs onder dekens stoppen zo nu en dan.’

Ze liegt het, dacht Jenny, of nee, ze liegt het niet.

‘Ik heb eens één nacht voor verpleegster gespeeld,’ vervolgde Renée. ‘Er gebeurde iets op de mannenzaal waar ik niets mee nodig had. De nachtzuster

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(25)

van de vrouwen holde er naar toe. In een isoleerkamertje ontdekte ik een oud wijfje.

Ze lag tot aan haar middel in de poep, dat was opzij uit haar buik uit een kunstmatige darmfistel gelopen. Een kunstmatige anus heeft geen kringspier, je kunt de aandrang dus ook niet tegenhouden. Ze lag te bidden. Kun je het je voorstellen? Ze lag te bidden in haar eigen drab. Ik denk dat God luisterde met zijn neus dicht. In elk geval heeft hij haar gebed verhoord, want ik heb haar van a tot z schoongeboend. Ik zal nooit dat bruine, glibberige buikje vergeten en die slappe kuitjes waarmee ze diep in de smurrie lag, als een oude dame, die een modderkuur doet tegen rheumatiek.

Dàt zien is erger, dan op de operatietafel een buik, waar de darmen uithangen, zien vergrijzen. Ik heb alle stinkende lakens onder haar uitgepeuterd en haar daar vast mee afgeveegd telkens als ik een schone slip kon ontdekken. Ze droeg een

eigengebreid hemd, een beige, en een flanellen nachtpon. Naakt was ze alleen een karkasje, geschikt voor de vuilnisemmer. Ik heb haar met lauwwarm water afgespoeld en ze keek of het Lavendel was. Ze was van een strontheks een oud koninginnetje geworden, dat me vanaf haar paleisbedje druppeltjes Eau de Cologne aanbood. Toen ik haar kamer verliet zoende ze me met haar ogen, ik voelde het.’

Jenny stond op. ‘Ik ga,’ zei ze teleurgesteld. Renée bracht haar tot de trap, daarna holde ze terug en deed het raam van de keuken open.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(26)

‘Je moet nooit rokken met plooien dragen,’ schreeuwde ze naar beneden, nadat Jenny de voordeur had dichtgetrokken. ‘Plooien maken plomp. Eén diepe plooi aan de achterkant vanwege het gatje is goed, of een split opzij met een zwarte onderjurk eronder, dat staat leuk als je loopt. Maar verder geen flapperende plooien. Bij jou gaat het nog, - hoor je me? Ik zeg: bij jou gaat het nog, omdat je slank bent, maar Maud wordt er een hijgende zeug van, die op alledag loopt, een levensgrote ui. Je kunt ze voor hetzelfde geld net zo goed zonder plooien kopen. Vorige week zag ik er drie bij Gerzon, de ene al leuker en nauwsluitender dan de andere. Dat is het n.l.

ze moeten naar onder smal toelopen en goed om de heupen sluiten. Nou dag.’ Renée kletste het raam dicht.

Jenny liep alsof ze achterna gezeten werd.

Ze denkt, dat ze alles beter weet, ze trapt me in een hoek, ze trapt me in de hel.

Niets heeft ze me over mezelf gevraagd. Zij kletst maar, ratelt maar en deelt bevelen uit. Daar zit ze met haar mooie lijf, wiegelend als ze praat. Met haar melodieuze stem, met haar doorzichtige blouse. Dat ze het niet koud krijgt, hoe is het mogelijk?

De tranen liepen langs Jenny's gezicht.

Ik had haar moeten zoenen. Ze heeft niets tegen de joden, alleen tegen de Duitsers.

Dat liegen ze allemaal. Het is waar, ik had haar willen imponeren met het kamp. Ik dacht: nu legt ze haar hand op

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(27)

mijn hoofd. Maar ik bèn toch in het kamp geweest, ik wilde niet alleen indruk maken.

Ik had willen uithuilen, omdat het erg in me is. Misschien had ze mijn hoofd tegen haar borst gedrukt. Alle brute dingen zegt ze liefelijk, alle vieze woorden komen zingend uit haar keel.

Jenny liep snikkend en fantaserend naar huis.

Thuis leg ik mijn benen over elkaar en pers mijn buik naar binnen tot ik voel wat zij had moeten voelen, de hele nacht, tot ze me gesmeekt zou hebben op te houden.

Als zo'n vrouw me zou smeken, hijgend en woelend, zo'n vrouw! Maar zo'n vrouw kreunt alleen bij mannen, brutale mannen...

Op haar kamer gooide ze zich voorover op haar bed, zonder zich uit te kleden. Ze zag scheefgedraaide hoofden en witte brede handen achter haar oogballen uit haar hersens glijden.

Ik wil niet slapen, droomde ze.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(28)

2

De volgende morgen werd Jenny met pijn in haar lies wakker. Ze trok haar linkerbeen op en drukte de dikte van haar dij tegen haar buik. De pijn werd er niet erger van.

Ze ging op de rand van het bed zitten en trok haar schoenen uit. Met een plof kwamen ze een voor een op de grond terecht. Langzaam ontkleedde ze zich helemaal. Er kwam geen warm water uit de kraan.

Natuurlijk niet, dacht ze.

Met de tandenborstel als een pijp in haar mond ging ze naakt de twee treedjes op, die naar het kleine dakraam voerden. Ze keek naar het verkeer beneden in de straat.

Kleine wagens schieten in het verkeer gemakkelijk overal tussendoor. Net stoeiende honden zonder staart. Honden met hele grote ogen en met de allures van een te vrije opvoeding, dacht ze.

Ze ging naar de wasbak terug en waste zich, zonder in de spiegel te kijken. Voor de hangkast treuzelde ze met het uitkiezen van een trui. Vier, vijf keer trok ze een andere van de plank tot ze besloot een deux-pièces aan te trekken waarvan de rok geen plooien had, maar die haar veel te nauw was.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(29)

Beneden in de eetkamer was niemand meer. Er stonden vuile borden op elkaar gestapeld midden op de tafel naast een rij lege theekopjes met bruine randen. Ze zette de radio hard aan en trok haar bovenlip omhoog toen ze op een hoek van de tafel haar bord zag, waarop twee boterhammen met niks, een met appelstroop en een met jam lagen. De theepot stond er onder een muts naast. Een grijze muts waar een rose rococodametje op geborduurd was. Ze begon te kauwen. Eerst de boterham met appelstroop. Ze trok draadjes uit de versleten stoelbekleding onder haar heup. Met haar vinger peuterde ze in het gat, dat ze in de zitting gemaakt had. Er zat its zachts in, net watten. Echte watten zouden het wel niet zijn, dat was te kostbaar voor het opvullen van stoelen, dacht ze. Maar kapok was het ook niet. Wat bleef er dan nog over?

De zoetigheid van de jam en de appelstroop stonden haar tegen en ze besloot een ons worst te kopen bij de slager aan de overkant van de straat.

Bij de voordeur ontmoette ze haar buurman. Het was een kleine man met rood haar en een spitse neus, iets jonger dan zij.

Hij greep onmiddellijk haar arm en drukte haar met zijn schouder tegen de muur.

‘Je moet komen luisteren,’ siste hij, ‘het is prachtig. Kom mee naar mijn kamer, ik zal een droomwereld voor je openen. Het is cru uitgevallen en brave Heden, die hun gedachten met smoesjes bepleisteren, zullen zich ergeren en er van genieten dat ze zich

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(30)

ergeren, maar jij niet. Kom...’ Hij kneep in haar arm en trachtte haar mee de trap op te trekken, maar ze rukte zich los en rende de Beethovenstraat over. De slagerswinkel was gesloten. Met haar voorhoofd tegen de vensterruit gedrukt keek ze naar de uitgerekte koeienlijken, die aan haken langs de muren hingen. Op de stenen vloer lagen kleine, opgedroogde bloedplassen.

In het abattoir slaan ze met ijzeren pinnen tegen de koeienkoppen, dacht ze. Dat is het einde van een huppelend kalf in de wei.

Ze zag de koeien in gedachten: stompzinnig en log. Ze zouden zich niet verweren als ze de kap op kregen, maar op het moment, dat de pin in hun schedel gedreven werd... misschien kregen ze dan voor één heilige seconde intellect om een vloek te kunnen verzinnen.

Tegenwoordig slachten ze trouwens anders, dacht ze, electrisch, geloof ik. Fijn die techniek!

Ze draaide zich om en stak de straat weer over. In een speelgoedwinkel kocht ze een aapje. Een echte Steiff. Het was duur, maar voor een mascotte had ze dat over.

Misschien zou ze het aan Renée geven. Jenny bleef met het pakje voor zich uit staan, alsof ze het omhoog hield voor een hond, die mooi zou gaan zitten. Zal ik even door de Emmalaan lopen? Renée is toch niet thuis. Zoveel te beter. Ik wil haar huis bij daglicht zien, haar kamer ligt aan de straatkant. Als ze toch thuis is? Ik wil me niet belachelijk maken. We hebben geen afspraak gemaakt, het zal

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(31)

dus aan mij liggen of we elkaar weer zien, want zij weet niet waar ik woon.

Ze is me al weer half vergeten; de dokter, die verpleegster had willen zijn!

Jenny slenterde naar haar pension terug. Op haar tenen ging ze de trap op en de gang door.

Als Vincent in de eetkamer bij de radio zit, hoort hij me niet.

De radio zweeg. Haastig sloop ze de twee volgende trappen op. Aan het eind van de gang van haar verdieping was een klein portaaltje met aan beide zijden een deur.

Aan de linkerkant voor het portaaltje, dus nog in de gang, hing een groezelig groen gordijn met haakjes aan gebogen rails. Daarachter bevond zich een geïmproviseerd kamertje, waaruit meestal een stank van braaksel kwam. Het gordijn sloot niet voldoende af en Jenny zag altijd, wanneer ze het kamertje passeerde, een onopgemaakt bed met gele lakens en een nachtkastje, waarop dikke punten cigarenas tussen afgebrande lucifers lagen. De bewoner van het kamertje was een boer, die geen boer meer wilde zijn en maandenlang werk zocht, blijkbaar zonder het te vinden, want hij kwam elke dag met een bieradem thuis, schuddend met zijn hoofd, wanneer de anderen hem 's avonds in de eetkamer vragend aankeken. De hospita had een hekel aan hem en omdat ze hem niet op straat mocht zetten, maakte ze zijn kamer nooit meer schoon. Iets, waarvan hij zich heel weinig scheen

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(32)

aan te trekken. Niemand begreep, waar hij het geld vandaan haalde om zoveel bier te drinken en zijn hok te betalen.

Jenny schoof aarzelend het portaaltje binnen. Schichtig keek ze naar de rechterdeur, waarachter ze Vincent vermoedde. Er zat een plank los voor haar kamer. Ze tilde haar voet op en deed een grote stap over de plank heen. Nu stond ze op de drempel met haar maag tegen de deur gedrukt. Ze draaide de knop om, sloop vlug naar binnen en sloot de deur geruisloos.

Midden in de kamer bleef ze staan. Haar bed, dat tegen de rechtermuur stond, was scheefgezakt en over de hele vloer lagen boeken. De boekenplank lag half op het bed, half op de grond. In de muur naast het bed, zaten twee diepe gaten tussen behangselscheuren, als muilen die zand spuwden. Toen Jenny zich bewoog vielen stukjes steen en kalk ritselend langs de wand.

Dat had me vannacht kunnen overkomen, dacht ze. Ze voelde de hoeken van een boek in haar ogen prikken en de plank zwaar op haar ribben vallen. Ik had morsdood kunnen zijn. Waarom is het vannacht niet gebeurd? Waarom is het überhaupt gebeurd als ik er toch niet onder lag?

Ze stapte over de boeken heen en trok de plank van het bed. Vincent gooide haar deur open. ‘Had ik al gezien,’ grijnsde hij. ‘Ik dacht dat jij uitgleed.’

‘Wanneer was dat?’ Ze voelde haar knieën trillen van woede.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(33)

Zo'n serpent! Meneer had het al gezien en de bende de bende gelaten.

‘Tien minuten geleden.’ Hij leunde met zijn rug tegen de deur, zijn armen over elkaar.

‘Zou je me niet eens helpen?’

‘Nee.’

Jenny stapelde de boeken op elkaar in een hoek van de kamer. Toen bedacht ze zich en legde ze op het trapje voor het raam.

‘Waarom help je me niet?’ vroeg ze huilend.

Hij lachte. ‘Ik hoorde je wel sluipen.’

Ze draaide zich met een ruk om, een dik boek in haar hand. ‘Vent, duvel dan op,’

schreeuwde ze. Het boek viel tegen de muur naast zijn hoofd. Hij liep langzaam naar haar toe. ‘Kom eerst mee,’ zei hij smekend. ‘Eerst voorlezen, dan zal ik je helpen en de plank weer aan de muur schroeven.’

Ze keek op zijn spitse neus neer en overwoog haar voordeel.

Ze stapten samen over de losse plank naar zijn kamer. Het was er keurig opgeruimd.

Jenny ging op de rand van zijn bed zitten.

Hij heeft me horen sluipen en zich slapgelachen. Hij vond het een reuze mop. Nu sluipt ze naar haar eigen ravage toe, heeft hij gedacht.

Vincent kwam met een pakje papieren in zijn hand naast haar op het bed zitten.

Ze probeerde de vellen te tellen. Vijf waren het er zeker.

Hij leest vlug en als het er vijf zijn, aan beide kanten beschreven, duurt het een kwartier, rekende ze uit.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(34)

‘Hoe heet het?’ vroeg ze ongeïnteresseerd.

‘Weet ik nog niet. Ik had gedacht: “Verminkte draden,” of zoiets, maar dat zegt zo weinig.’

Ze haalde haar schouders op. Verminkte draden, jasses! Ze voelde weer de pijn in haar lies en duwde twee vingers voorzichtig in haar buik.

Kanker krijg je niet als je zesentwintig bent, dacht ze angstig, blindedarmontsteking dan? Wat zit daar nog meer in de buurt? Een eierstok, wat een woord: een stok met eieren, bah.

Vincent begon zijn verhaal voor te lezen. Ze probeerde zich te concentreren en bedacht alvast een steekhoudende critiek: het bonkt te veel. Nee, dan werd hij nijdig.

Bonkte het trouwens?

Ze spande zich in om het verhaal te gaan volgen. Het ging over twee vroegrijpe kinderen in een amerikaanse stad, die elkaar griezelige dingen vertelden.

Alles werd in de brede beschreven. Had Vincent het allemaal zelf bedacht?

Hij ‘houdt’ van kinderen, dacht ze plotseling. Hoe heette dat ook weer in de psychologie? Iets met paed. Ze kon er niet opkomen.

De kinderen werden betrapt door een tante en daarna geslagen. De tante hield er ook nog een zweep op na.

Zo, hij laat ze dus door een vrouw slaan, peinsde Jenny. Het doet hem dus iets, als een vrouw hem kwetst, dat moet ik onthouden. Nadat ik dat boek naar zijn hoofd gegooid had begon hij te dreinen,

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(35)

maar hij zette toch zijn eigen zin door, hoe zit dat dan? Ik merk nog niets van die droomwereld.

Jenny ging ineens rechtop zitten.

Maar natuurlijk is het een droomwereld, - niet voor mij, maar voor hem. Hij ligt me langs een omweg te zoenen.

Heimelijk bekeek ze zijn profiel. Zijn ogen keken wazig naar het papier in zijn hand.

Nog één vel, constateerde ze opgelucht.

‘Wat zou jij voor titel bedenken voor dit verhaal?’ vroeg hij toen het uit was.

Ze fronste haar wenkbrauwen. Het verhaal was haar voor het grootste deel ontgaan, zodat ze ook niet wist, wanneer er ergens draden verminkt waren.

‘Zet er boven: dit is geschreven door een paederast,’ zei ze lief. Ze wist het woord plotseling. Hij keek haar verwonderd aan. ‘Wat is dat?’ Jenny rekte zich zorgvuldig uit. ‘Een kindervriend,’ loog ze. Hij verwacht niet eens critiek van me, hij is bevredigd nu hij de narigheid in mijn oren gespoten heeft.

‘Ik heb slaap,’ zei Vincent.

Ja, dat zal wel. Ze zei het niet. Ze trok hem aan zijn mouw mee naar haar kamer.

Het viel haar mee, dat hij haar ijverig hielp.

Ik moet het hem niet kwalijk nemen, overwoog ze, hij is iemand, die nog niet in harmonie met zijn innerlijke mogelijkheden is. Die schrijverij is een zoeken en tasten naar klaarheid met zichzelf. Laat hem afreageren, zoveel hij wil. Het zal hem goed doen.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(36)

Ze was trots op haar mensenkennis en vooral op deze vondst.

‘Wij zijn niet boos op elkaar, hè? vroeg ze vriendelijk.

‘Nee, hoezo?’ Ze keek naar het bewegen van zijn elleboog terwijl hij blokjes hout in de gaten van de muur klopte. ‘Wij zijn eigenlijk vrienden, is 't niet?’

‘Hm. Help me even de plank optillen.’

Jij bent bevredigd, je hebt van mij voorlopig niks nodig, dacht ze triest en boos.

Ze tilden samen de zware plank omhoog. Jenny droeg het gewicht alleen toen hij schroeven door de opstaande rand van de plank in de houtblokjes draaide.

‘Zo zal hij er niet gauw meer uitvallen.’ Vincent sprong van het bed op de grond.

Jenny gaf hem stapeltjes boeken aan die hij naast elkaar op de plank zette. Als ik de kalk heb weggeveegd ga ik naar de Emmalaan, dacht ze. Nee, ik zal eerst lunchen, dan heb ik de hele middag de tijd. Ik zou de tram kunnen nemen en daarna naar college gaan. Ik kan ook eerst naar college gaan, maar dan is het haast donker en ik wil haar huis bij daglicht zien. Ik ga niet naar college, ik ga eerst naar de Emmalaan en daarna naar de bioscoop.

‘Ga je mee naar Alhambra, tweede middagvoorstelling?’ vroeg ze aan Vincent.

‘Wat draait er?’ Hij sloeg de kalk van zijn broek.

‘Weet ik niet, maar het is zo'n gezellige bioscoop, niet te groot, niet te klein.’

‘Nee, zei Vincent, ‘ik ga slapen.’

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(37)

De vuilak, dacht ze nijdig, hij gaat zijn roes uitslapen.

Meneer Ulrich veegde zijn dikke lippen met zijn servet af. Hij trapte onder tafel op Jenny's voet.

‘Kijk ze weer eens gezellig schommelen,’ fluisterde hij trots. Jenny zag de gezelligheid niet aan het schommelen van mevrouw Ulrich, maar ze knikte. Uit de radio kwam het zinnelijke geluid van een saxofoon en dat maakte haar weemoedig en toegeeflijk. Het deed haar denken aan de tijd dat ze voor het eerst dansmuziek hoorde, samen met Keesje Vis in Arnhem. Keesje was een dik, bleek jongetje dat ze kende van de lagere school. Een opschepperig padvindertje met een mooie slag in zijn haar. Ze zaten van Keesje's geld na schooltijd uren bij Heck te luisteren naar het orkestje dat er speelde. Hij wist precies welke taartjes ze lustte: taartjes met noga, gebrande. Ze kreeg er altijd twee. Hij leerde haar ook zwarte koffie drinken. Daarna liep ze meestal met hartklopping naast hem door de Steenstraat naar huis. Ze wist niet of dat van hem of van de koffie kwam. Eigenlijk mocht ze van thuis niet met hem omgaan omdat hij de zoon was van een kruidenier en omdat hij geen

jodenjongetje was. Die twee redenen had ze nooit begrepen. Met haar verstand later, ja, maar innerlijk niet.

Van Keesje had ze zoveel gehouden, dat haar oogleden altijd pijn deden van een verdrietige vreugde als ze hem zag. Wat ze voor hem voelde was zo

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(38)

zwaar en veel omdat ze het hem nooit kon vertellen. Intuïtief had ze dat geweten:

hij wil bewonderd worden om zijn manier van doen, zijn genoegen met mij bestaat er in dat ik het hem laat winnen met ‘mesjepikken-landverdelen’; het spelletje dat ze deden in de aarde rond bomen langs de straat. En dat ik naar hem opzie vanwege de taartjes en de koffie. Ik mag wel zeggen: ‘Kees, je bent zo geweldig,’ maar niet:

‘Kees ik hou zo van je,’

Volgens haar hoorde het er bij, dat je je meisje zoende. Hij deed het nooit. In de klas zei ze hem voor en als het speelkwartier was deed ze de wilde spelletjes met hem en zijn vriendjes mee om hem een genoegen te doen. Waarom nam hij het nooit voor haar op, als zijn vriendjes haar uitscholden, wanneer ze iets verkeerd had gedaan?

Dan keek ze verlangend naar de meisjes, die gezellig gearmd liepen te smoezen en die niet doodmoe werden van het hollen, zoals zij.

's Avonds in bed fantaseerde ze dat ze onder de tram viel, - de eeuwenoude, afgezaagde fantasie - en dat Keesje haar in zijn armen nam: ze ging dan net niet dood.

Keesje zocht haar elke middag op in het ziekenhuis met een doos vol nogataartjes in zijn hand. Dan vertelde hij hoe het later zijn zou als ze getrouwd waren, samen in de kruidenierswinkel. Tot dat briefje voor het schoolhek in haar hand werd gestopt:

het is uit tussen ons. Meer stond er niet op, zelfs niet zijn naam. Daar waren verschrikkelijke maanden op gevolgd. Maanden waarin ze

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(39)

niets anders voelde dan een schrijnend gevoel in haar keel en een leeggezogen maag.

‘Omdat je zo wild speelt,’ had hij haar ruw toegebruld, toen ze hem om uitleg durfde vragen, de volgende dag.

Daar was het niet om. Het was om Betsy de Freeser, een mollig, veeleisend bijdehandje. Ze probeerde via Betsy, Keesje terug te winnen, door aardig te zijn. Ben ik zo bête geweest? dacht ze. Zou ik dan nu mevrouw Vis geweest zijn? Jenny Vis-Klinknagel, poeh!

Meneer Ulrich trapte weer op haar voet. ‘Heb je het goed bij ons?’ Hij gluurde zelfingenomen naar een stuk osselap op haar bord.

‘Ik betaal er voor.’

Het was er uit. Hoe nu verder? Hij is zo'n vriendelijke sufferd.

‘Best hoor, doe jij maar onbeschoft.’ Hij kneep zijn ogen samen en bekeek haar profiel: niet lelijk, maar erg benig. Jenny zat stokstijf. Ik heb hem op een idee gebracht, hij zal het een jodenopmerking vinden. Waarom krijgen we in godsnaam nu warm eten? Vanavond zou ik een ander antwoord gegeven hebben. Er is hier in huis altijd iets bijzonders. Vincent wiegelde met zijn bovenlijf heen en weer. Hij at met grote happen. Iedereen kon nog minstens een uur na de maaltijd aan zijn mondhoeken zien wat hij gegeten had. Naast hem zat een dochter uit het eerste huwelijk van mevrouw Ulrich. De overige pensiongasten aten op hun kamer. Dat was een

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(40)

concessie, die mevrouw Ulrich had moeten doen sinds het woningtekort niet meer zo nijpend was.

‘Hoeveel maal per uur zou een vogeltje poepen?’ vroeg Vincent met volle mond.

‘Je kan niet naar buiten kijken of je ziet iets onder een mus vandaan vallen.’

‘Ahbah,’ schrok mevrouw Ulrich. Vincent lachte en Jenny, die tegenover hem zat, zag een klomp gekauwd eten achter op zijn tong meesidderen. Meneer en mevrouw Ulrich zaten ieder aan een smalle kant van de tafel. Ze keken verliefd.

‘Vogels drukken het er met een klein stootje uit,’ vervolgde Vincent, ‘ze krijgen er beslist geen rode hoofden van. Ik begrijp alleen niet waarom het altijd wit is. U?’

vroeg hij aan de dochter naast hem. Deze bloosde en boog zich over haar bord. Jenny probeerde hem te schoppen onder tafel, maar hij had zijn voeten om de stoelpoten gekruld, ze kon hem niet bereiken. Jij gifkikkertje, dacht ze.

Boven de eetkamer klonk een snerpende gil. Vincent wees met zijn vork naar boven. ‘Hij slaat haar weer.’ De dochter gichelde nerveus.

‘Weet jij waarom vogelpoep altijd wit is?’ Jenny deed of ze het niet hoorde. Laat hij zijn bek houden, dacht ze.

Het gegil boven hen werd continu. Er vielen stoelen om en iets van glas spatte met een harde klap uit elkaar. Meneer Ulrich knikte geruststellend naar zijn vrouw.

‘Het is hun eigen ameublement, moeder.’

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(41)

‘'t Is toch zonde,’ vond ze, ‘het duurt lang deze keer.’

Maar het lawaai verstomde plotseling en ging over in een landerig lachen van een vrouwenstem. Ze hoorden het geklir van hun vorken en messen weer. Vincent keek meesmuilend naar het plafond.

‘Die is weer potent. En de zaaier ging... Au!’ Verschrikt greep hij naar zijn arm.

‘Van tafel,’ siste meneer Ulrich. Tussen duim en wijsvinger trok hij Vincent bij zijn vel als een vlo van de stoel af en zette hem buiten de kamer. Vincent deed de deur weer open. ‘Denk je er nog eens over na waarom het wit is?’ fluisterde hij naar Jenny, toen trok hij de deur weer dicht. Ze hoorden hem op de trap fluiten. Nu gaat hij slapen, dacht Jenny. Ze bedienden zich zwijgend van het dessert: yoghurt met gele jam. Jenny maakte yoghurtstraatjes op haar bord, daarna vierkantjes, maar daarvoor was de pap te dun; de vierkantjes kregen gebobbelde zijden. Ze roerde alles weer doorelkaar en begon te eten. Meneer Ulrich trapte op haar voet, maar per ongeluk dit keer. ‘Pardon,’ zei hij koel.

‘Ik bedoelde het daarnet niet zo,’ zei Jenny. Meneer Ulrich keek zijn vrouw vragend aan. Ze knikte hem toe.

‘Best hoor, kind.’ Zijn voet sloeg een roffel op de hare. ‘Jou hebben we tenminste nog.’ Hij verslikte zich in de yoghurt en hoestte, terwijl hij sentimenteel naar de deur keek, alsof Vincent er nog stond.

‘De oorlog heeft die jongens uit de kerk gerukt, er

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(42)

moest een nieuwe oorlog komen om ze er weer in te trappen.’ Zijn armen sloegen cirkels in de lucht. Mevrouw Ulrich bewoog haar hoofd aanhoudend heen en weer.

Ze bewonderde hem in alles.

Jenny schoof haar stoel achteruit. Met het bord van Vincent voor zich ging ze de trap op. Ze probeerde haar duim uit de yoghurt te houden, maar het lukte niet. Toen duwde ze hem er expres helemaal in. Wat niet weet, wat niet deert, dacht ze

onverschillig.

‘Zeg hem, dat hij het niet verdiend heeft,’ schreeuwde meneer Ulrich haar achterna.

Ze gaf geen antwoord. ‘Hoor je me? Zeg hem dat.’

‘Hè, ja,’ riep ze stug.

Vincent kwam uit het kamertje van de boer. ‘Dag poes, kom eens kijken wat ik hier vind.’ Jenny zette het bord op de grond. Voor de gordijnopening bleef ze staan.

Vincent stapte over een volle po en een uitgevouwen krant naar het nachtkastje. Uit de la haalde hij een doos zonder deksel, waarin een paar beschimmelde bonbons lagen en drie foto's. Hij haalde de foto's er uit en hield haar galant de doos voor. Ze duwde hem weg, maar keek nieuwsgierig naar de foto's in zijn hand. Het waren twee naaktfoto's zoals ze bij duizenden in Parijs te koop zijn. ‘En de derde?’ vroeg ze teleurgesteld. Vincent balanceerde hem voor haar ogen, zodat ze er niets van zag.

‘Dan niet.’ Ze draaide zich om en liep naar het portaaltje. Hij kwam heupwiegend achter haar aan.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(43)

‘Als dit een boer is, ben ik een stroopwafel,’ zei hij. Bij het licht, dat door zijn open kamerdeur in het portaaltje viel, bekeken ze de foto. Het was beslist geen ouderwets boerentrouwcostuum dat de boer droeg en de vrouw aan zijn arm was allerminst een boerin. Ze zag er uit als een lady uit de society. Een knappe nog wel. De boer droeg een jacquet met grijs vest. Ze stonden samen voor een reusachtige, zwarte auto, waar ze blijkbaar net waren uitgestapt.

‘Wist jij dat hij getrouwd was?’ vroeg Jenny.

‘Geen idee. Hij braakt kennelijk incognito bier in de lakens.’

‘Geniet je nu?’

‘Onbeschrijfelijk.’

Hij legde de foto's terug in de la en nam zijn bord yoghurt van de grond.

‘Zullen we samen zijn kamer opruimen en schoonmaken?’ vroeg hij.

‘Je kunt toch wel snuffelen. Spanje niet in,’ teemde ze. ‘Je bent inderdaad een stroopwafel, maar je likt er zelf aan.’

Vincent petste met zijn lepel in de yoghurt, zodat de spatten op haar kleren kwamen.

‘Ga je nu slapen?’ ‘Ja.’

Jenny stak gelijk met een groepje schoolgaande kinderen over. Er liep een jongetje voorop met witte banden om zijn rug en borst en een seinbordje, dat hij omhoog hield, in zijn hand. Laat ik met de kinderkens meegaan, parodieerde ze.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(44)

Ze zag de huizen drie maal zo groot om zich heen. Ze zag zichzelf hollen door de straten in Arnhem, vier jaar oud. Was ze haar vader op het Velperplein al

kwijtgeraakt? Misschien nog eerder. De wilde paniek en dat hollen, dat brullend hollen tussen mensen door die torens leken!

Ze had zich losgerukt uit de armen van hulpvaardige vrouwen en was verder gegaan met een felrood smoeltje en betraande ogen waardoor ze alleen nog uitschietende gele vlekken zag. De wereld leek een draaimolen. Geen mens wist hem stop te zetten...

Zij moest tegen de richting indraven terwijl iemand emmers water voor haar voeten gooide. Haar hart dreunde mee met de autoclaxons en fietsbellen. Alles zat in haar oren: vader is weg, vader is weg, vader is weg.

Dat vader niet weg was, merkte ze aan de harde klap die ze op haar wang kreeg, waardoor de straten weer straten werden en alle auto's weer auto's en ze voelde het aan de klemmende hand, die haar aan haar bovenarm meesleurde.

Had Vincent de doos bonbons ook teruggelegd in het nachtkastje? Als het niet zo was, was het haar zaak niet. Ze kreeg zin in chocola. Geef me tien, twintig, dertig, veertig, vijftig repen chocola, zong ze.

In een winkel kocht ze er vier. Twee sinaasappelmelk en twee roomtoffee. Ze wist niet welke weg korter was naar de Emmalaan: de Apollolaan uit

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(45)

tot aan het van Heutszmonument en dan onder het lyceum door naar het Valeriusplein, of bij de eerste brug rechtsaf naar de Lairessestraat en dan naar het Valeriusplein.

Ze deed het laatste.

Hier liep ik gisterenavond met Renée. Ze gaf me ongeveer bij de halte van de Cornelis Schuytstraat een arm. Wat liepen we dan een eind gearmd zonder dat ik het me goed gerealiseerd heb. Jammer dat ik Renée niet als huisarts kan nemen, maar nee, - Jenny liep vlugger - dan zou ze me naakt zien. Ze zou b.v. mijn buik

onderzoeken met haar vingers en zeggen: ‘Je hebt een ontstoken eierstok.’ Waar bleef mijn houding tegenover haar dan? Hoe kun je iemand nog imponeren, die met een koelvriendelijk gezicht tegen je gezegd heeft: ‘Niet zo spannen, je moet je buik slap houden.’? Ik ben gek dat ik hier loop. Die Renée is hard. Ik kan haar niet goed classificeren, maar dat komt nog wel.

Op het Valeriusplein keek ze naar het kale brok steen voor op het grasveld van het plantsoen. De Duitsers hadden daar een standbeeld geplaatst, - ze wist niet van wie - dat er na de oorlog weer was weggehaald. Het voetstuk lag er nog als een offerblok. Tegen het tuinhek van de Valeriuskliniek stonden fietsen, het was bezoekuur. Jenny bleef aan de kant van het plantsoen lopen. Stel je voor dat Renée op de tramhalte stond. Hoe laat zou ze naar de kliniek gaan, of bleef ze 's middags over?

Jenny stak zenuwachtig over naar het pleintje met de kiosk en de telefooncel. Met haar rug naar de

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(46)

tramhalte ging ze voor de kiosk staan en keek in de spiegelende ruit. Er stonden drie mensen op lijn 2 te wachten, Renée was er niet bij. Op die manier kon Jenny ook de Emmalaan in kijken. Ze stond een meneer in de weg, zag ze in de ruit. Uit haar jaszak haalde ze haar portemonnaie en kocht een Ladies' Home Journal. Met het blad dubbelgevouwen onder haar arm liep ze naar een boekhandel op de hoek van het plein. Ze bleef soezend voor de étalage staan.

Klages' Handschrift en Karakter, had Maud daar gisteren niet over gesproken?

Een kookboek zag ze ook. De band was lelijk. Als ze dat boek van Klages bestudeerde zou ze aan Renée's handschrift kunnen zien of Renée helemaal op mannen ingesteld was. Jenny slenterde naar de volgende étalage. Rotboeken, dacht ze. Iedereen liegt geparfumeerd, want de waarheid gaat stinken, zodra je aan parfum gewend bent. Ze ging niet naar de Emmalaan. Rechtsaf liep ze de Koninginneweg in.

Ik wil haar huis niet zien, ik heb niets met haar te maken. Als ik nu nog naar college ga, heb ik mijn dag niet verpest.

Aan het begin van de Willemsparkweg nam ze lijn 2. Ze stapte in de bijwagen. Er lag een klodder spuug op het middenbalcon waar ze haar ogen niet van af kon houden.

Pas toen ze er misselijk van werd draaide ze zich om.

Meisjes stonden met tassen tegen hun heup gedrukt, luidruchtig te babbelen.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(47)

Een meneer perste zijn knie tegen haar dijbeen. Ze ging naar binnen en vond nog een zitplaats.

De tram maakte haast niet voort. Dikke proppen verkeer leken de bestuurder te willen dwingen zijn voertuig om te keren. Die traagheid irriteerde niemand. De conducteurs van beide wagens hingen naar buiten en schreeuwden elkaar gesticulerend privéaangelegenheden toe. Jenny bekeek de neus van haar linkerschoen. Ze likte haar wijsvinger nat en wreef de krassen weg, die meneer Ulrich met zijn plompe gewoonte van op haar voet trappen als hij iets ging zeggen, gemaakt had. Naast haar zat een vrouw met huilerige ogen. Ze rook onsmakelijk. Jenny schoof van haar weg, voorzover dat ging. Uit een grote tas op de schoot van de vrouw stak het kopje van een dwergpinchertje. Jenny zag alleen de witte oogballen van het beestje.

‘Is hij ziek?’ Ze wees op het hondje.

‘Ingescheurd, U mag het wel even zien. 't Is net een haring.’ De vrouw trok de ritssluiting van de tas helemaal open. Jenny keek er niet in. ‘Ja,’ zei ze, ‘ja.’

‘Ze heette Bartje,’ vervolgde de vrouw mededeelzaam, ‘dat vond mijn man zo'n lekkere naam. Hoort U het? ik zeg al: heette. Als mijn man vanavond thuis komt ligt het beest stijf. We gaan eerst een boodschap in de stad doen en dan naar de Polderweg.

Gas, begrijpt U?’ Jenny's ogen werden groot. ‘Kan het niet op een andere manier?’

vroeg ze schor. ‘Met een injectie?’

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(48)

De vrouw maakte een stotend geluid met haar keel en blies voor zich uit.

‘Vijfenzestig gulden heeft ze me gekost bij aankoop en nou weer vijf voor injecties?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik in 't fonds, mijn hond ook in 't fonds.’ Ze begon te snotteren en wreef met een vuile vinger in haar ogen.

Als ik haar vijf gulden geef, laat ze de hond toch vergassen...

Jenny draaide zich van de vrouw af, leunde met haar elleboog op het smalle vensterbankje van de tram en staarde naar het verkeer. Ze reden harder in de Leidsestraat vanwege de stoplichten die groen waren. Jenny probeerde te onderscheiden wat er in de étalages lag.

Bij de Prinsengrachthalte stapte Renée uit de voorste wagen. Ze droeg nylons met donkere naden en geaccentueerde hielstukken.

Jenny keek naar haar rug. Als van een vlugge, jonge poema, dacht ze. Ze hield haar ogen op dezelfde hoogte, ook toen de tram weer doorreed. Op de Keizersgracht stapte ze over op lijn 2 en reed weer terug tot de Van Baerlestraat en vandaar met lijn 3 naar het Roelof Hartplein.

Ik ga slapen, dacht ze.

Het laatste stuk naar huis wilde ze lopen.

Als ik steeds mijn ene voet voor de andere zet, kom ik vanzelf vooruit. De kwestie is dus nu, dat ik me daarop toeleg. Eerst rechts, dan links en als het kan een tamelijk grote afstand. Ik kan ook links begin-

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(49)

nen, het ligt er maar aan wanneer ik me begin te concentreren.

‘Is meneer Draft thuis?’ hoorde ze vragen, toen ze de sleutel in het slot stak. Ze keek wazig naar een meisje naast haar. Het was niet het vrouwelijke M.T.S.ertje uit Vincents klas, ze kende dit meisje niet.

‘Zal zien.’ Ze slofte naar binnen. Moet ik hem lekker wekken, dacht ze flauw.

Maar het meisje liep al voor haar uit. Halverwege de trap, voordat Jenny boven was, kwam het meisje weer terug.

‘Niet thuis,’ zei ze vriendelijk. Jenny ging opzij tegen de muur staan om haar te laten passeren.

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(50)

3

Zwarte heer, rode vrouw, zwarte boer.

Jenny vroeg: ‘Heb jij wel eens van iemand echt gehouden?’ Het klonk zonder verwijt, maar haar stem was schor. Ze haalde haar neus op om zich een houding te geven.

Renée speelde patience. Ze legde de kaarten met korte gebaren om en om. Haar vingers kromden en strekten zich soepel. Ze deed het alsof ze wist dat haar handen gefilmd werden. Jenny keek er bewonderend naar.

Ik had een vriendin toen ik vijftien was. Zal ik dat vertellen? Rode tien, zwarte negen, dat gaat vlot. Nee, ik kan het niet vertellen. Renée verlegde een stapel kaarten.

Ze schoof een ander pakje in elkaar en begon opnieuw uit te leggen.

‘Ik had een vriendinnetje toen ik vijftien was. We schreven elkaar briefjes, want we zaten niet in dezelfde klas.’

Als er geen briefje tussen de lesuren de klas in werd gegooid, ging ik kapot van ellende. Dat zeg ik niet.

‘Ik dacht dat ze het meende. Zij was lief en vrolijk, ik was stug in die tijd. Ik geloofde alles wat ze zei en wat ze deed. Bij ons thuis was het stijf en geordend

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

(51)

en heel duur. Iedereen leefde naar regels, keurige, kille regels. Mijn ouders

verwachtten van mij, dat ik charmant en vrolijk over een lange kaarsrechte weg zou lopen. Kuilen waren er niet en als ze er wel waren mocht ik er niet op letten en natuurlijk niet struikelen. Emoties pasten niet bij de regels. Die hàd je eenvoudig niet. Keurige regels.

Bij haar niet. Zij hadden de zon gekocht, dacht ik in die tijd. Er heerste een elegante luchtigheid. Als ik er kwam kreeg ik een geheimzinnige kus van open ramen en lichte kamers.

Aesthetisch gezien vond ik het er smakeloos. Bij ons was stijl, zelfs het W.C.-papier werd door mijn ouders weloverwogen gekozen. Maar bij haar werd op die dingen niet gelet. Ze hadden iets van gezonde, naakte lijvenlucht om zich heen, buitenlucht en lacherigheid. Hun deuren leken geen obstakels en als je in hun huis was, zelfs in de winter, werd je een veertje, een gewichtloos warm floddertje.

Thuis woog ik drie maal mijn lichaamsgewicht.

Ik kan je niet zeggen, hoe ik van hen hield.

Later begreep ik, dat er niets was, snap je? Er was niets. Het was er leeg en zij waren leeg, gemakkelijk en ongeschonden. Ik zag het voor blijheid en levenskunst aan, toen nog.’ Renée trommelde met de kaarten op tafel.

‘Verder niets bijzonders. Zij hadden een egocentrische gemakkelijkheid. Zij speelden een vrijheidsspelletje in eigen kring uit onaangepastheid en het leek vrij en zonder banden. Hun leegheid schrok

Nel Noordzij, Het kan me niet schelen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De kostennor- men in het Normenboek zijn berekend door de vastgestelde tijdnormen te combineren met de uurtarieven voor arbeid en materieel die daarbij worden ingezet..

Mensen kunnen zich niet blijven verstoppen als konijnen in het bos van ‘het deugt niet’.. We kunnen boeken vullen over wat ‘er gebeurt’, wat ‘ze doen’ en wat ‘men

Hun titels geven daaromtrent al vingerwijzigingen: Sociale Aktie — Brandstof voor buurtwerk (niet alleen naar spelling een tussenpositie tussen actie en aksie),

Ik geloof Heer ik weet zeker dat u mij nooit alleen laat En uw liefde duurt voor eeuwig Als ik mijn kracht verlies. Ik geloof dat u mij optilt en vasthoudt Ik weet

De Wereldgezondheidsorganisatie riep het virus tot een pandemie uit en er is bijna niemand in Nederland die zich daar niet naar schikt, maar naar de rest van zijn tweet kijk

Dit zijn jongeren van 16 of 17 jaar die nog geen recht hebben op een uitkering en jongeren van 18 jaar die het wettelijk minimumloon niet kunnen verdienen, nog thuis wonen

MSCs integreren zelf waarschijnlijk niet MSCs passen secretoom aan aan omgeving MSCs zetten endogeen herstelmechanismen aan MSCs dempen de neuroinflammatoire response.

Natuurlijk staat het de dorpsraad vrij zelf wel voor rechtstreekse verkiezingen te kiezen, maar het moet niet als voorwaarde door de gemeente voor erkenning worden gesteld..