verslag uitgebracht: schone lakens, een grote asbak en nergens stof of viezigheid.
Jammer.
Jenny hoorde Renée lachen op een eigenaardige kirrende manier. Ze zag Renée
voor zich: trappelend van haar ene voet op de andere als een jong,
sterk vrouwtjeshert. Ik ben zo onbeduidend naast zo'n vrouw, dacht ze ongelukkig,
zo saai en joderig, - vaak gaat dat niet samen, waarom nu juist bij mij wel? - en zo
intens flets. De boer... pf, Lucas! - is katholiek. Ik wou dat ik het ook was. Het moet
heerlijk zijn als je ergens bij hoort. Bij een hele groep mensen, die allemaal hetzelfde
geloven. God? ja, maar die Maria... Het zou een mooi compromis voor me zijn, dan
kon ik elke dag een stenen vrouw aanbidden en kussen. Als die Lucas gescheiden
is, mag hij nooit meer hertrouwen. Dat is maar goed ook, dacht ze venijnig.
Renée kwam opgewekt terug. ‘Sta op, diertje, we gaan met z'n drieën in de stad
eten. Ze holde meteen weer weg. Jenny begon zich sloom te verkleden.
Zal Vincent lachen als hij het hoort. Jasses, waar heeft Renée zin in, zo'n gore
vent, zo'n gore nettert. Ze wist dat ze eigenlijk niet gaan moest als ze het niet leuk
vond, maar ze was toch vereerd. En ze wist ook dat ze Renée niet zou laten lachen
en dollen met een man, als zij het verhinderen kon.
7
In de Beethovenstraat, voor de schoenwinkel, namen ze een taxi. Jenny en Lucas
lieten Renée voorgaan bij het instappen, maar ze keken geen van beide hoe ze dat
deed. Lucas ging in het midden zitten. Toen zijn knie de knie van Renée raakte schoof
hij van haar af. Ook Renée trok zich terug: hij droeg nog steeds het smerige pak.
Jenny zat in haar hoekje te vechten tegen alle vragen waar ze geen antwoord op wist:
waarom ze ook weer meegegaan was, hoe Renée zich tòch wilde vertonen met deze
man en wat er wezen kon tussen die twee. Renée converseerde luidruchtig. Ze praatte
over de bloemen in de vensterbank in haar kamer. ‘De beste manier om Pokon aan
de planten te geven is een theelepeltje uit te strooien boven elke pot, dus niet
verdunnen op een liter water.’ Ze wond zich op over de mensen die geen ‘groene
hand’ hadden, zoals zij het noemde, en lukraak elke plant dezelfde hoeveelheid water
gaven. Lucas knikte maar en keek langs haar heen uit het raampje. Na zeven minuten
rijden stapten ze voor een groot hotel uit. Lucas betaalde de chauffeur en gaf Renée
een arm, daarna ook Jenny. Ze gingen de restaurantingang
binnen en gaven hun jassen in de garderobe af. Lucas stak de bonnetjes in zijn vestzak.
Achter elkaar aan liepen ze naar een tafeltje in de hoek van de zaal, bij een rond
raam. Jenny vroeg zich angstig af of ze net als Renée tegen de boer Lucas kon zeggen.
Als er niets bijzonders was tussen die twee, waarom kon Renée het dan wel zeggen
en zij niet? Moest ze straks aanbieden om haar eigen portie te betalen? Dat kwam
haar helemaal niet goed uit. Ze bekeek de boer alsof ze hem nooit eerder gezien had
en niet bijna elke avond naast hem aan tafel zat.
Welke rol Renée plotseling speelde begreep ze niet. Renée zat als een achttienjarige
debutante beleefd en verlegen te converseren met Lucas. Haar ogen straalden en er
ging zoiets vrolijks van haar uit, dat Jenny haar gefascineerd aanstaarde. Lucas deed
hetzelfde. Hij kon zijn ogen niet afhouden van haar indolente, maar soepele gebaren
en van haar vochtige mond.
‘Heb jij “Les jeux sont faits” van Sartre gelezen, of de film gezien? Zo gaat het
mij soms ook: ik kijk in de spiegel en zie niets. Hoogstens een vlek waar mijn hoofd
zich zou moeten bevinden.’ Renée streek met een vlug gebaar haar haren naar achteren
en keek hem spottend met opgetrokken wenkbrauwen aan, maar er was niets hards
in haar uitdrukking.
Lucas antwoordde: ‘Als ik in de spiegel kijk, zie ik een stervende rhizophoor. Dan
bid ik: Laat me niet doodgaan, als je hoofdpersoon in een boek, waar de schrijver
geen raad meer mee weet.’
‘Wie is de schrijver?’
‘God.’
‘Oh juist. Jouw geloof is zo fijn als gemalen poppenstront, hè? Wat zie jij in de
spiegel, Jenny?’
‘Kijk jij er ooit in?’ vroeg Lucas. Hij richtte zich tot Jenny, maar ze zag dat hij
langs haar heen keek. ‘Ik zie mezelf en dat is al erg genoeg,’ zei ze bits. Renée lachte
vriendelijk. ‘Jenny bedoelt: ik zie een spitsmuisje, dat te vroeg uit haar holletje is
gekropen.’
‘Bedoel je dat rot?’
‘Bedoel je dat wat?’
‘Bedoel je dat onaardig?’
‘Nee.’
Lucas informeerde wat ze eten wilden en riep een ober. Ze namen alle drie
ossestaartsoep vooraf, omelette met champignons tussenin, maar over wat er daarna
moest komen, wilden ze nog nadenken. Lucas bestelde een hele fles Dezalay. De
ober veegde met zijn servet het tafellaken schoon en vroeg aan Renée of hij haar tas
in de vensterbank mocht zetten. Ze bleven enige tijd zwijgend om zich heen kijken.
Daarna keken ze voorzichtig naar elkaar en zochten naar verdere conversatie.
‘We zullen een spelletje spelen,’ fluisterde Renée overmoedig, ‘Lucas is de grote
ladykiller en Jenny en ik krabben elkaar de ogen uit van jalouzie. Jenny is met hem
getrouwd en ik ben...’ ‘Een baby,’ vulde Jenny aan. Ze keerde zich half van Renée
en Lucas af en keek de zaal in. Waarom zag Renée er zo hevig jong en zelfs kinderlijk
uit ineens? Eau de
Cologne, walsmuziek, spuitwater en voorjaarswind, dacht ze, verbaasd over haar
In document
Nel Noordzij, Het kan me niet schelen · dbnl
(pagina 131-136)