Stik de moord, ik moet oesters hebben, dacht ze nijdig. Maar ze vroeg vriendelijk:
‘Bent U getrouwd?’ Ze schoof haar stoel wat dichter bij het tafeltje en leunde met
haar ellebogen op de rand. Kinderen ook? prima.
‘Wat at Uw vrouw toen ze in verwachting was?’
Als hij taartjes zegt, zit ik er naast, dacht ze. Maar de ober begon uit te weiden over
de misselijkheid van zijn vrouw, tijdens haar zwangerschappen en somde een hele
spijskaart vol zoutigheden en zurigheden op, waarnaar de belangstelling van zijn
vrouw in die perioden was uitgegaan. Renée luisterde aandachtig toen hij mosselen
noemde. Ze boog zich gichelend verder over de tafel en knikte begrijpend. ‘Snapt U
het nou?’ fluisterde ze, ‘ik moet oesters hebben.’ De ober strekte zijn rug en deed
zijn best om niet lager te kijken dan haar hals. Hij kwam vlak naast haar staan, het
servet onder zijn arm geklemd.
‘Al moet ik de keukendeur intrappen,’ zei hij stoer, ‘oesters zullen er komen.’
Maar hoe moest hij aan de oesters komen? Hij liep weg alsof hij op een kinderpartijtje
een troostprijs gekregen had en nu hard zijn best deed om niet te huilen van
zelfmedelijden. Bij de klapdeurtjes keek hij om naar Renée. Ze knikte hem toe met
een gezicht als een plakplaatje en stak een cigaret op. Toen hij weg was begon ze
weer gezichten te trekken in de spijl van het hek. Punktchen, Punktchen, Komma,
Strich, ist das nicht een Mondgesicht?
Ze moest een kwartier wachten op de oesters. De ober had ze in een winkel aan
de overkant van de straat gekocht, begreep ze, toen ze hem met een bord zag
aankomen in de verte.
Nu ben ik dus schijnzwanger, dacht ze vrolijk, Jenny zou het gaan duiden. Zij met
haar poema.
Toen de ober met een blad binnen kwam en de tafel voor haar dekte, kneep ze hem
in de muis van zijn hand. ‘Fijn,’ zei ze, ‘U begrijpt gelukkig wat het is.’ Ze perste
zorgvuldig een schijfje citroen boven elke oester uit, draaide aan de pepermolen en
keek daarna rond naar een flesje Ketchup. Het stond er niet. Toen ze er om vroeg,
haalde de ober zijn schouders op. ‘Echte oestereters gebruiken geen Ketchup,’ zei
hij, ‘het hoort er niet bij.’
Renée zette de pepermolen neer en leunde achterover in haar stoel. De serviele
kwal, dacht ze, het hóórt er niet bij, pf.
‘Het hoort er in mijn geval wel bij, hè!’ zei ze kort. De ober haalde de Ketchup,
zonder te antwoorden. Hij zag haar het flesje schudden en voorzichtig kleine
druppeltjes op de oesters laten vallen. Ze draagt geen ring, dacht hij, dat is modern.
Renée bestelde een half flesje witte wijn en begon te eten. Nu geen conversatie, dacht
ze, zijn vrouw kan verder stikken. Een half dozijn is te weinig, ik had meer moeten
bestellen, kan nu niet meer, jammer. Ze dacht aan tante Bertie. Lieve Tante Ursula,
ik ga naar Amerika, naar het schoon kapellenland, 'k schrijf U dit met eigen hand.
Wat zou tante Bertie nu uitvoeren, in de Emmalaan rondhangen met haar koffer en
de bloemen? Om je slap te lachen, een maag vol Hauser. Lekkere tante Bertie, de
oudste thuis, zo van de beddeplank en verliefd op haar eigen halfbroer, foei, en
moeder jaloers. Kom, we zullen Jenny nog eens naar me laten snakken.
Renée betaalde de ober. Ze had geen zin om hem overdadig voor zijn moeite te
bedanken, maar ze gaf een goede fooi. De ober zag haar de straat oversteken. Hij
staarde naar haar rug toen ze even stil stond om een auto te laten passeren. Ze liep
als een vrouw die alles in het leven wist te regelen en te organiseren, alleen door het
bezit van die rug.
Jenny stond in haar kamer met haar regenjas aan, op punt om weg te gaan, toen Renée
binnen kwam. Ze had net een boer gelaten en was doodsbang dat Renée het had
gehoord. Om zich een houding te geven, liep ze naar het raam en zette het wijd open.
Renée voelde zich duizelig van de wijn, ze was in een goede stemming. Een stemming
om heerlijk te zeuren en zieke honden te aaien. Ze stapte naar Jenny toe, gaf haar
een zoen op haar wang en ging tegen de muur geleund staan gieren. De tranen liepen
langs haar neus. Jenny keek naar de natte straatjes op haar gezicht.
Renée riep: ‘Ha, ha, jij denkt zeker, de vlag dekt de lading. Hoe kun je een
capuchon op je regenjas dragen, is er ièts wanstaltigers dan zo'n ding op je rug?
Waarom koop je geen regenhoedje?’ Ze ging achter Jenny staan en knoopte de
capuchon van de jas.
‘Zal ik je iets van vertellen en laat het je een lesje wezen. Maar doe dat geval eerst
uit en ga zitten, ik kom vannacht bij je slapen.’ Jenny trok schichtig haar regenjas
uit en liet zich door Renée in een stoel duwen.
‘Ik heb een vrouw zien smoren in de capuchon van haar eigen regenjas, wat een
rotgezicht. Ze had hem blijkbaar strak onder haar kin vastgeknoopt, enfin, zij met
een stel kinderen van een bergje springen, reuze plezier. Springt ze te ver, stoot haar
kop tegen een ijzeren hek en blijft in de val keurig met de bovenrand van haar
capuchon aan de punt van het hek hangen, benen vijftien centimeter van de grond.
En dacht je nou dat die capuchon inscheurde? er zat een rand leer in. Ik begrijp het
bij god niet, maar het ding bleef heel. Geloof je niet, hè? Ik stond boven uit een raam
te kijken, dacht dat ze zich wel los kon maken, dus ik er niet heen. De kinderen
stonden te staren of het een geintje was. Toen ik er bij kwam, was ze ponteficaal
gestikt. Nou jij.’
Jenny snoot haar neus. ‘Waarom kom je bij me slapen?’ vroeg ze schuw. Haar
stem zakte weg alsof ze zwaar verkouden was en alsof iemand gaatjes in haar longen
had geprikt. Ze voelde haar schouders klam worden. Voorzover ze Renée's verhaal
gevolgd had, geloofde ze er geen woord van.
‘Waarom kom je bij me slapen?’ vroeg ze nog eens. Renée sloeg haar mantel open
en stak haar borsten vooruit. Ze wuifde met haar hand in de lucht. ‘Ik heb een logé,
een tante van me, maar bij nader inzien hoef ik haar niet.’
Ze heeft gedronken, dacht Jenny, ze heeft gedronken en ze komt bij me slapen.
Waarom ben ik om het laatste niet blij?
In document
Nel Noordzij, Het kan me niet schelen · dbnl
(pagina 115-119)