• No results found

Cologne, walsmuziek, spuitwater en voorjaarswind, dacht ze, verbaasd over haar eigen beelden

‘Welke God houdt U er op na?’ vroeg ze aan Lucas, ‘de ware God of een zelf in

elkaar geprutste God?’ Lucas schoot in de lach. ‘Mijn zelf in elkaar geprutste God

is mijn ware God’, zei hij, ‘waarom vraag je dat?’

‘Karl Barth zegt: ‘De kerk heeft altijd aan de kant van de heersende klasse gestaan,’

Jenny ging er kaarsrecht bij zitten, ‘Geef òns heden òns dagelijks brood, wel eens

van gehoord? Wat doet de kerk daaraan?’

‘Jezus, Jenny, wat is dat nou voor een onderwerp? Doe niet zo moeilijk,’ zei Renée

kwaad. Maar Jenny ging er op door. ‘In het oude testament bij Amos staat de sociale

opdracht van de kerk; een constructieve revolutie, wie merkt daar iets van?’ Renée

boog zich plotseling naar voren. ‘Ben jij communiste, klein addertje?’

Ze boog nog verder naar voren. ‘Wat weet jij van de bijbel?’ En met nadruk: ‘Jij!’

Jenny bloosde en zweeg. Lucas glimlachte fijntjes. ‘Een mooi gesprek voor vrouwen,’

zei hij kort.

‘Ik heb een beter plan,’ gichelde Renée, ‘we bedenken alle drie een stemming en

wie de stemming het beste kan uitbeelden krijgt een extra glas wijn.’ Waar halen ze

het geld vandaan? dacht Jenny. Ze begreep nu wel dat Lucas het avondje zou betalen.

Terwijl de ober hen bediende zaten ze zwijgend voor zich uit te staren.

‘Wanneer beginnen we?’ vroeg Renée, toen de ober weg was. Ze vond het burgerlijk

dat ze gezwegen hadden.

‘Nu,’ zei Lucas. Ze zwegen weer alle drie en begonnen te eten zonder elkaar aan

te kijken. Jenny was het eerst met haar bedenksel klaar, maar de andere twee hieven

hun hand op en beduidden haar stil te zijn. Eindelijk keek Lucas Jenny aan. Hij trok

zijn wenkbrauwen op en glimlachte.

‘Het lijkt wel of we hebben zitten bidden,’ gichelde Renée toen ze ook klaar was.

‘Wie weet,’ zei Lucas. Hij schoof zijn stoel dichter bij de tafel en vond dat Jenny

mocht beginnen.

‘Eerst zeggen hoe het heet,’ zei Renée. Jenny bloosde. ‘Laten we het opschrijven

en dan voorlezen,’ zei ze, ‘nu ik het moet zeggen, ben ik het al haast weer vergeten.’

Lucas haalde uit zijn portefeuille drie blaadjes papier en zijn vulpen uit zijn

binnenzak. Jenny was weer het eerste klaar. Daarna kreeg Renée de vulpen en

eindelijk Lucas. Jenny begon te lezen.

‘Contrasten. (Dat is de titel.) Cigarettenrook, slaap, gloeiende koffie en warmte

die donzig om mij heen is. Maar binnenin me het verlangen naar Eau de Cologne,

walsmuziek, spuitwater en voorjaarswind.’

Lucas trok een haartje uit zijn neus. Hij knikte.

‘Nou jij,’ zei Renée tegen hem. Hij las.

‘Verloren Ogenblik. Ik rook een Gold-Flake en zit hier zo'n beetje met het raam

geopend achter mijn

rug. Stadgeroezemoes dat ver weg moet zijn. Zo nu en dan zie ik als ik om kijk een

bekende, die ik met een armzwaai groet. Er staat een vaas juist op de rand van de

tafel wat scheef. Ik verbaas me dat hij niet valt, maar opstaan om hem te verschuiven

doe ik niet. De exverloofde van het dienstmeisje komt langs en even lach ik meewarig.

Ik zit en ik kijk en ik denk maar zo'n beetje.’

Renée stak een cigaret aan en keek op haar papiertje. Ze hield het op zijn kop.

Toen ze het omdraaide vroeg ze: ‘Zou je niet zeggen dat we gek waren?’

‘Dat mag je straks zeggen. Eerst lezen.’ Lucas stootte haar met zijn elleboog aan.

‘Nou vooruit. Uitersten. Laat me zingen, vals en schel tot ik mezelf verbaasd in

een winkelruit aanstaar. Laat mijn handen knijpen en honden slaan. Maar haal dat

draaiorgel onder mijn raam weg, anders ga ik bloemen schikken en honden aaien,

werkelijk waar.’

‘Nu hebben we vier mogelijkheden,’ zei Lucas, ‘òf we stemmen allemaal op elkaar

en dan bescheur ik me, òf Renée en ik stemmen op Jenny, òf Jenny en ik stemmen

op Renée, òf jullie stemmen samen op mij.’ Jenny won het glas wijn.

‘Hoe oud zijn we nu?’ vroeg Renée, ‘twaalf?’ Ze keken elkaar verlegen aan. Het

hotel lag in een niet zeer brede straat. Door het raam waar ze voor zaten konden ze

het verkeer uit drie richtingen zien aankomen. Renée en Lucas keken er naar, maar

Jenny staarde nadenkend naar Renée.

Hoe heeft ze ons zo gek gekregen? dacht ze, het kan niet dat Lucas haar zo verandert,

dit is niet echt. Zoals ze daar zit... zoals ze kijkt... het is onwerkelijk.

‘Sta je in je kandelaar?’ vroeg ze zacht aan Renée.

‘Ik heb hem opgepoetst. Bevalt hij je niet?’

‘Je hebt die verhalen niet verzonnen, hè? Hoofdzakelijk dat eerste verhaal niet.

Weet je wat die kandelaar is, of beter wie?’

De reactie van Renée was verbluffend. Haar hele houding veranderde op slag.

‘Lucas, stuur dat kind van tafel, ze vergalt mijn hele plezier,’ siste ze, ‘wat doe jij

toch altijd besodemieterd met je eeuwige uitpluizerijen. Het kan me anders niet

schelen, maar vanavond... wel verdomme. Zit niet zo krom en hou verder je gemene

gezicht. Jij ook altijd.’ Renée ging lusteloos uit het raam zitten kijken en at niet meer.

Lucas haalde een krant uit zijn binnenzak, vouwde hem open en begon te lezen. Zijn

handen hielden het papier rustig vast. Hij zat als een reiziger in de stationswachtkamer,

die lang op zijn trein moet wachten. Onder tafel drukte hij zijn knie tegen Renée aan.

Ze reageerde niet.

Heb ik om de opmerkingen van die meid gevraagd? dacht ze.

Jenny zei: ‘Ik ga weg, ik ga naar Maud.’

‘Hè, ja, doe me dat genoegen. Lucas zal je naar de deur brengen. En zeg tegen

Maud dat ze een bril moet gaan dragen, ze leest de bezinkingen de ene

keer te hoog, de andere keer te laag af, dat verveelt me. En weet je wat?’ Renée keek

stralend langs Jenny's figuur dat rechtop voor de tafel stond, ‘ga je leed tussen Maud's

boezems uitsnikken, dan heb je een mooie dood.’

Lucas bleef zitten. Hij schonk de glazen vol, de fles in zijn rechterhand, de krant

in zijn linkerhand. Daarna trok hij Jenny in haar stoel terug en ging door met lezen.

‘Ze hebben weer een nieuwe ster ontdekt,’ zei hij na een tijdje.

‘Laat hem vallen,’ zei Renée. Lucas schudde zijn hoofd. ‘Vallende sterren bestaan

niet. Wat er voor aangezien wordt is een door zijn snelheid gloeiend geworden

steentje.’

Precies Renée, dacht Jenny, een door haar snelheid gloeiend geworden steentje,

maar ze zal niet vallen, ze beschrijft gedurig dezelfde baan. Jenny probeerde met

Lucas mee in de krant te lezen. Hij deed geen ogenblik zijn best om haar dat te

vergemakkelijken. Toen het haar verveelde keerde ze zich weer half van hen af en

keek de zaal rond. Alleen de wandtafeltjes waren bezet. Aan het plafond hing een

levensgrote, zogenaamd kristallen kroon waar ontelbare lampen doorheen schenen.

Enkele daarvan waren kapot, zij brandden niet en zaten als rotte kiezen in een gebit

waar de zon op schijnt.

‘We moeten eens verder bestellen,’ zei Lucas.

Renée voelde het langzaam vanuit haar benen

hoog komen. Niet vanuit haar maag eerst. Het leek op niets dat ze kende, hoewel ze

het met al haar concentratie trachtte te differentiëren. Zij drukte haar vingers plat op

de tafel met de duimen onder de rand. Daarna wreef ze haar benen langs elkaar, de

voeten van de grond. Ze hoorde het schurend geluid van kous op kous als een

cementmolen vlak naast haar oren.

Ik zit onder de vlooien, dacht ze verschrikt, maar vlooien schrijnen meer, dit zijn

vogelsnaveltjes. Ze nam haar handen van de tafel en zonder op de omgeving te letten

schoof ze haar rok omhoog en tastte met haar vingertoppen onder de jarretelles en

kousen haar huid af zover ze er bij kon.

Aan het ritselen van het papier hoorde ze dat Lucas zijn krant met een heftig gebaar