zijn, tenminste in de ogen van mijn ouders. Maar ze was ook wat mijn ouders hadden
moeten zijn van mij: blij en luchtig.’
‘En mannen?’ Jenny vroeg het ademloos.
‘Bij honderden daarna. Als je niets meer hoeft te voelen, omdat je het niet wilt,
wordt het hele leven eenvoudiger, alleen ook een beetje dojer, maar dat moet je er
voor over hebben. Van één hield ik nog. Een doodgewone knul. Zo totaal niets
bijzonders. Ik dacht nog: mannen zijn anders, een man is niet zoals zij.
Ik transpireerde als we elkaar aanraakten, wanneer we tegelijk met onze vingers
in een zakje naar chocolaatjes grabbelden. We keken vaak naar de lucht. Stomweg
kijken en niks zeggen, ken je dat? Ik denk dat ik achttien was. Je zult het gek vinden,
maar ik was nog zo braaf als een non. We zoenden nauwelijks.
Voor de rest is het simpel: ik viel bij een stoeipartijtje. Hij schoof zijn handen
onder mijn oksels, trok me omhoog en drukte me tegen zich aan. Zijn handen knepen
in mijn borsten of ze van stopverf waren. En hij maar knijpen en me stijf vasthouden.
Hij kneep er precies alle dromen uit. Dat is achteraf maar goed ook.
Van hem had ik dat niet verwacht, of misschien verwachtte ik het wel, maar anders:
verlegen, lief, griezelig en ontzaggelijk treuzelend, enfin, alles wat je maar wilt, maar
niet zó. Belachelijk, maar zo was het nu eenmaal. Nee, ik ben geen verkrachte vrouw
of iets dergelijks. Er gebeurde verder niets. Ik heb er om gelachen en de lucht verder
maar de lucht gelaten. Ik sloeg zijn handen zelfs niet weg. Waarom ook? Een paar
dagen later heb ik met hem op de hei liggen vrijen en nog wat later had ik genoeg
van hem. Het is heel plezierig als je nooit meer transpireert van iemands nabijheid,
alles wordt er eenvoudiger door.’
Renée legde zeven kaarten op een rij. De laatste keerde ze met het plaatje naar
boven. Toen een rij van zes en zo door tot er onderaan één kaart lag. Ik vertel haar
niets van Meerboom, ze zou het aan Maud overbrieven. Hou ik van Meerboom?
‘Collega, Uw haar zit vandaag bijzonder gesoigneerd. Ik houd niet van slordige
assistenten.’
Ik hou natuurlijk niet van hem, ik hou van niemand. Mijn snollerigheid amuseert
zich, dat is alles. Hij houdt niet van slordige assistenten en ik hou niet van hem, we
staan quitte, nee, we staan niet quitte, want ik ben geen slordige assistente. Hij houdt
dus eigenlijk van me. Dat is een logische gevolgtrekking, valt niets op te zeggen, er
zit alleen geen inhoud in.
Ik ben bijzonder gesoigneerd. Kind, kam alsjeblieft je haar, je ziet er uit om op te
schieten. Ja mam.
Er hoeft niemand op me te schieten. Wat zou er gebeuren als iemand op me schoot?
Hoe dan? Bij vergissing zullen we zeggen. Dan val ik achterover met mijn rok
omhoog, daar heb ik geen zin in. Dan komt er een vent, die mijn blouse losknoopt
en
mijn hart beluistert. Ah jasses, en plein publique. Dus het gebeurt op straat? best. Ze
zullen met me gaan zeulen naar een ziekenhuis en dan naar Laren. Wat zal ik dan
netjes binnenkomen, god nog toe, zo rustig en keurig, alleen niet opgewekt, of
misschien ook wel. Ze zullen huilen van echt verdriet, moeder met diepe kringen
onder haar ogen en een smal, zielig smoeltje en vader met dat hele stille in zijn
gezicht, een verslagen jongetje met een groot lijf. En ik maar doodliggen. Allemaal
rottig. Een briefje tussen mijn handen: ik heb mijn haren niet gekamd.
Ze zouden me elegant begraven. Net zoals we Klaas hebben begraven: stijlvol en
verdrietig, maar allereerst stijlvol.
Klaas kon met zijn tenen knakken in bed. Dat is een van de weinige dingen waarom
ik zijn dood niet betreur. Nu kan hij met alles knakken in de kist. Vader en moeder
gaan trouw naar zijn graf. Dat hóórt zo. Maar ze menen het ook, ze hielden van hem.
Wat mij betreft kon hij ook nog wel leven. Getrouwd zijn staat in ieder geval gekleed.
Al was het dus alleen maar om vader en moeder een plezier te doen.
Jenny is verliefd op me en ze denkt, dat ze de enige is. Lollig! Ze is in elk geval
bijna de enige, die ik niet de deur uit kan trappen. Een man laat je naakt voor je bed
liggen grienen, lekker in de kou met de ramen open. Erecties gaan over in de kou.
Jenny kan ik niet wegtrappen. Erecties krijgt ze niet, om
je flauw te lachen. Maar ik wil haar nog houden, omdat, laat ik er niet om liegen...
Nou waarom dan? Ze kan niet tegen mijn sfeer, daar wordt ze gek van. Alsjeblieft,
ik ken dat gevoel. Ik wil haar niet laten stikken, nu nog niet. Later misschien, ja, later
in elk geval. Ik weet godverdommes goed wat ik wil: er moet iemand om mij heen
dangelen, zoals ik vroeger om iemand anders heb heengedangeld. Ja, nee, maar Elsje
hield van me. Het is niet waar, dat alles alleen van mijn kant kwam, tenminste niet
in het begin. Het betekende voor haar alleen geen nieuwe wereld en voor mij wel.
Dat had zij ook niet nodig. Sfeer? die kreeg ze thuis. Natuurlijk, elk geval op zichzelf
is weer anders. Aangezien ik geen cent om die Jenny geef gaat dit spelletje dus niet
op. Jammer.
En ik hou niet van Meerboom, (ja, een beetje hou ik van hem. Er is iets tussen
ons, maar ik begrijp het niet) zoals ik van mijn jongetje hield. Bah, nou denk ik weer:
mijn jongetje. Die rotknul, die ongelofelijke ellendeling! Doet er niet toe, wat kan
het me schelen.
Het militaire pak stond hem goed, het ouderwetse tenminste. Was hij toen twintig?
dat weet ik immers niet? Later heb ik hem daarin gezien. Zijn benen leken kikkerbenen
in de verte. Het pak zat strak om hem heen. Niemand vond zijn haar bijzonder, ik
wel: glad, zwart en dun. Heb ik dat foto'tje nog? Ik weet best dat ik het nog heb, het
zit in het groene album. Zijn hoofd is er niet groter op dan een
deknopje. Ik keek altijd met een loupe; als ik lang staarde kwamen zijn ogen ineens
op me af. Dan schrok ik, maar het was heerlijk.
In document
Nel Noordzij, Het kan me niet schelen · dbnl
(pagina 55-60)