• No results found

‘Dat weet ik net’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Dat weet ik net’"

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Dat weet ik net’

De invloed van code-switching bij het onderdeel

Benoemen en aanpassingen in de test bij het onderdeel

Naspreken op de score die tweetalige afasiepatiënten

behalen op deze onderdelen van de Friese en

Nederlandse AAT

Masterscriptie Speech and Language Pathology

Rijksuniversiteit Groningen

(2)
(3)

Samenvatting

In 2006 is door Bastiaanse, Van den Bergh, Hurkmans en Jonkers een Friestalige versie van Akense Afasie Test (AAT) ontwikkeld, om logopedisten in Friesland een instrument in handen te geven om tweetalige afasiepatiënten ook in het Fries te kunnen onderzoeken. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat deze patiënten hoger scoren op de Friestalige dan op de Nederlandstalige versie bij het onderdeel Naspreken. In dit onderdeel zijn diverse aanpassingen gedaan om de opbouw van de items gelijk te maken aan de Nederlandstalige versie. Daarnaast is er in de testafnames sprake van intrusiefouten, ofwel code-switching en code-mixing. Bastiaanse et al. (2006) stellen in de aanvullende instructies voor de Friese AAT dat deze fouten in het onderdeel Benoemen goed gerekend moeten worden. Het is echter niet duidelijk wat de invloed hiervan is op de scores.

In dit onderzoek wordt getracht te bepalen wat de invloed is van de aanpassingen in het onderdeel Naspreken en het goed rekenen van code-switching en code-mixing in het onderdeel Benoemen op de scores van tweetalige afasiepatiënten op de Friestalige en Nederlandstalige AAT.

(4)
(5)

Inhoud

Samenvatting ... 3

Inhoud ... 5

Voorwoord ... 6

1. Inleiding ... 7

1.1 De Friese taal in Fryslân ... 10

1.1.1 Dialecten in Fryslân ... 10

1.1.2 Beheersing van het Fries in getallen ... 11

1.1.3 Gebruik van het Fries in Fryslân ... 12

1.1.4 Code-switching in Fryslân. ... 13

1.2 Taalverwerking en afasie bij tweetaligheid ... 14

1.2.1 Taalverwerking ... 14

1.2.2 Tweetaligheid ... 15

1.2.2.1 Niveau van activatie ... 19

1.2.2.2 Code-switching ... 19

1.2.3 Tweetaligheid bij afasie ... 21

1.2.4 Pathologische code-switching bij afasie ... 22

1.2.5 Naspreken bij tweetaligheid en afasie ... 24

1.3 Bewerking en aanpassing van de AAT voor het Fries ... 26

1.3.1 De AAT ... 26

1.3.2 Aanpassingen voor het Fries ... 26

1.4 Het huidige onderzoek ... 28

2 Methode ... 29

2.1 Proefpersonen ... 29

2.2 Selectie testonderdelen ... 30

2.3 Scoring ... 31

2.4 Verwerking van de data ... 32

3 Resultaten ... 34

4 Conclusie en discussie ... 37

4.1 Aanbevelingen ... 41

Literatuur ... 42

(6)

Voorwoord

Deze scriptie heb ik geschreven ter afronding van de masteropleiding Speech and Language Pathology aan de Rijksuniversiteit Groningen. Al tijdens de logopedie-opleiding aan de Hanzehogeschool had ‘taal’ mijn grote interesse en was ik op zoek naar verdieping. Die vond ik in de mogelijkheid om een minor te volgen aan de Rijksuniversiteit Groningen, gericht op algemene taalwetenschap, taalontwikkelingsstoornissen, dyslexie en afasiologie. Deze minor zou mij daarnaast de mogelijkheid bieden om aansluitend aan de logopedie-opleiding de masteropleiding Speech and Language Pathology te gaan volgen. Tijdens de logopedie-opleiding heb ik mij altijd voornamelijk gericht op het werken met kinderen, hoewel de theorie rondom afasie en neurologische stoornissen mij altijd zeer interesseerde. Voor mijn masterstage en scriptie wilde ik dan ook graag de kans aangrijpen om me hier verder in te verdiepen en kennis te maken met het werken met volwassen patiënten. Dit leidde tot een zeer positieve ervaring op de volwassenafdeling van Revalidatie Friesland in Beetsterzwaag, waar ik na mijn stage bij Joost Hurkmans, zelfs een baan aan overhield.

En toch ben je dan ineens zeven jaar verder. Het combineren van werk en een scriptie schrijven bleek mij niet natuurlijk af te gaan. Waar het combineren van werk en studie eerder nog wel ging, door de stok achter de deur van colleges en inleverdata, bleek de discipline om de scriptie af te maken vaak te ontbreken. Ik ben in de afgelopen zeven jaar meerdere keren begonnen, verder gegaan, maar heb bijna even zo vaak weer opgegeven.

Dat er nu toch een scriptie ligt is aan verschillende mensen te danken. Allereerst ben ik dank verschuldigd aan Roel Jonkers, de begeleider van mijn scriptie. In al die jaren kreeg ik elke keer als ik daarom vroeg duidelijke feedback en hulp om verder te gaan.

Daarnaast Atty van Tellingen voor het lezen en verbeteren van verschillende versies van deze scriptie. Dankzij haar vragen en opmerkingen is deze scriptie ook voor buitenstaanders een leesbaar geheel geworden. En tot slot Rob van Duivenbode. Het is aan zijn praktische steun en stimulans te danken dat deze scriptie er nu dan toch ligt.

(7)

1. Inleiding

Voor het diagnosticeren van afasie wordt door logopedisten en klinisch linguïsten in Nederland gebruik gemaakt van een grote verscheidenheid aan tests, onderzoeken en observatie-instrumenten. Deze diagnostische middelen zijn zeer uiteenlopend van aard en richten zich op uiteenlopende onderdelen van taal, spraak en communicatie. Zo zijn er taaltests die zich richten op de verschillende modaliteiten (spreken, begrijpen, schrijven, lezen), op verschillende linguïstische niveaus (semantiek, syntaxis, fonologie, morfologie) en op woord-, zins- of tekstniveau.

Daarnaast zijn er tests die zich richten op de algemene communicatieve vaardigheid. Hierbij wordt niet alleen het verbale gedrag onderzocht, maar ook het non-verbale gedrag en de mogelijkheid om alternatieve middelen in te zetten bij het overbrengen van een boodschap aan de gesprekspartner, zoals tekenen, aanwijzen en gebaren.

Voor het in kaart brengen van de taalvaardigheid wordt in Nederland veel gebruik gemaakt van de Akense Afasie Test (AAT; Graetz, De Bleser en Willmes, 1992). Dit is een test waarin alle vier de taalmodaliteiten - lezen, schrijven, luisteren en spreken - aan de orde komen. Bij alle vier de modaliteiten wordt getest op woord- en zinsniveau. Bij het spreken wordt ook getest op gespreksniveau, door het beoordelen van de spontane taal. Taalniveaus die aan de orde komen zijn syntaxis, morfologie, semantiek en fonologie. Met behulp van het bijbehorende computerprogramma AATP kan op basis van de testresultaten een indicatie gegeven worden van het type afasie. Voorbeelden van tests voor de algemene communicatieve vaardigheid zijn het Utrechts Communicatie Onderzoek (UCO; Pijfers, De Vries en Messing-Peterson, 1985) en de Amsterdam-Nijmegen Test voor Alledaagse Taalvaardigheden (ANTAT; Blomert, Koster, en Kean, 1995).

(8)

Uitgaande van de orale traditie van het Fries kan gesteld worden dat 74% van de inwoners van Friesland tweetalig is, dat wil zeggen het Fries verstaat en spreekt, naast beheersing van het Nederlands (Gorter, 2001). Ongeveer 54% van de Friezen heeft het Fries als moedertaal (Provincie Fryslân, 2007a). Voor alle Friestaligen geldt dat ze (minimaal) tweetalig zijn, omdat zij allen ook het Nederlands beheersen. In Friesland worden beide talen door één spreker in het dagelijks leven gebruikt. Grosjean (1989) stelt dit gebruik van beide talen in het dagelijks leven als definitie van tweetaligheid. Het Fries en Nederlands zijn in Friesland niet strikt gescheiden in sociolinguïstisch gebruik. Dit kan tot gevolg hebben dat binnen een gesprek met meerdere personen, Fries- en Nederlandstalig, zelfs gewisseld kan worden van taal. Dit fenomeen, code-switching genoemd, zal nader besproken worden in hoofdstuk 1.1.4 en 1.2.2.2.

Bij tweetalige afasiepatiënten kan één van de talen ernstiger gestoord raken dan de andere. Het is niet te voorspellen welke taal dit is, de taal die later is geleerd, of de taal die minder gesproken wordt.

Als gevolg van het ontbreken van Friese diagnostische instrumenten, gaven logopedisten in Friesland aan dat zij onvoldoende middelen hadden om te onderzoeken welke taal het best bewaard is gebleven. Ook was moeilijk te bepalen in welke taal therapie gegeven zou moeten worden. Om optimaal resultaat te behalen uit afasietherapie, namelijk de patiënt weer optimaal te laten communiceren, is het van belang te weten in welke taal het meeste resultaat geboekt zal kunnen worden. Bovendien is het voor de omgeving van de patiënt van belang om te weten in welke taal de patiënt het beste benaderd kan worden.

Om deze leemte te vullen hebben Bastiaanse, van den Bergh, Hurkmans en Jonkers (2006) binnen een samenwerking tussen Revalidatie Friesland, Afdeling Logopedie, en Rijksuniversiteit Groningen, Afdeling Taalwetenschap, onderzoeksinstrumenten ontwikkeld voor het Fries. Het doel hierbij was Friestalige afasietests te ontwikkelen waarmee de taalvaardigheid en de communicatievaardigheid in het Fries onderzocht kunnen worden. Om dit tot stand te brengen is ervoor gekozen de AAT en de ANTAT aan te passen voor het Fries. Deze tests worden beide veel gebruikt door logopedisten in Nederland en hebben een eenvoudig te hanteren scoringssysteem. Bovendien zijn deze tests beide gestandaardiseerd en genormeerd voor het Nederlands.

(9)

ervoor gekozen om bij de aanpassingen voor het Fries, zo dicht mogelijk bij de Nederlandstalige versies te blijven.

Na bewerking van de tests is onderzoek gedaan onder tweetalige Friese controleproefpersonen om de betrouwbaarheid en validiteit vast te stellen. Er werden vergelijkbare scores gevonden op de beide versies van de tests, waaruit blijkt dat de Friestalige versie voldoende betrouwbaar en valide is om afasiepatiënten te testen. Ook is onderzoek gedaan onder tweetalige Friese afasiepatiënten, waarbij wel verschillen werden gevonden. De scores op de Friestalige ANTAT waren over het geheel genomen hoger dan op de Nederlandstalige versie, voor zowel verstaanbaarheid als begrijpelijkheid.

Op de Friestalige AAT werden hogere scores gevonden dan op de Nederlandstalige versie voor de onderdelen Naspreken en Benoemen en op Fonematische Structuur binnen het onderdeel Spontane taal. Bij de begripsonderdelen (Token Test en Auditief Taalbegrip) werden deze verschillen niet gevonden.

Opvallend is dat de hogere scores gevonden worden op de onderdelen waar de meeste aanpassingen zijn gedaan, namelijk Naspreken en Benoemen. Het doel van het huidige onderzoek is na te gaan of en in welke mate deze hogere scores veroorzaakt worden door de voor het Fries aangepaste items. Ook de invloed van intrusiefouten (fouten als gevolg van code-switching, bijv. ‘kears’ i.p.v. ‘kaars’), zal worden onderzocht.

(10)

1.1 De Friese taal in Fryslân

In de Nederlandse provincie Fryslân worden 2 talen gesproken, het Nederlands en het Fries. Het Fries is officieel erkend als de tweede taal van Nederland. Dit is opvallend, omdat er eigenlijk geen standaard-fries is, zoals in het Nederlands het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN). De laatste publicaties met betrekking tot het standaard-fries zijn uitgebracht door de Algemiene Fryske Underrjocht Kommisje (AFÛK) en de Fryske Akademy. De meest gebruikte bron van standaard-fries is op dit moment het Frysk Wurdboek van de Fryske Akademy (Zantema, 1984 en Visser, 1985). In dit woordenboek is een voorkeur te bespeuren voor het Klaaifrysk, ten opzichte van het Wâldfrysk en de andere varianten (Breuker, 2001).

1.1.1 Dialecten in Fryslân

Het Fries heeft haar eigen varianten, het Kleifries (Klaai), het Woudfries (Wâldsk) en het Zuidwesthoeks (Súdwesthoeks). Daarnaast is er nog een aantal kleinere dialecten, zoals de varianten van Nederlands en Fries die op de Waddeneilanden worden gesproken. Verder is er het Stadsfries, een mengsel van vooral Nederlandse woorden met Friese klanken. Deze variant wordt gesproken in de steden Leeuwarden, Dokkum, Sneek, Stavoren, Harlingen, Franeker en Bolsward en is voor Nederlandstaligen meestal vrij gemakkelijk te verstaan. Naast deze dialecten bestaan nog 2 streektalen: het Bildts, een mengtaal van Fries en Nederlands, ontstaan in de 16e eeuw. De tweede streektaal is het Stellingwarfs. Dit is geen dialect van het Fries, maar een streektaal die, als onderdeel van het Nedersaksisch, sinds 1995 de status van taal heeft. Het wordt gesproken in een klein gebied, namelijk de gemeenten Oost- en Weststellingwerf en kleine, aangrenzende delen van de provincies Overijssel en Drenthe. Het aantal mensen dat deze taal beheerst neemt af (Provincie Fryslân, 2007a; Erkelens, 2004).

(11)

1.1.2 Beheersing van het Fries in getallen

Het naast elkaar bestaan van een dergelijk grote verscheidenheid aan dialecten binnen een klein taalgebied kan mede verklaard worden door de sterke orale traditie van het Fries. Door de verschillende dialecten klinkt het Fries niet overal in Fryslân hetzelfde, maar dat betekent niet dat de mensen elkaar niet kunnen verstaan.

In 2007 is er door de Provincie Fryslân opnieuw onderzoek gedaan naar de beheersing van het Fries in Fryslân. Er is een enquête gebruikt, waarin inwoners van Fryslân gevraagd werd hun eigen beheersing van het Fries in te schatten. De resultaten van deze enquête zijn schematisch weergegeven in figuur 1.1.

Verstaan Spreken

Lezen Schrijven

Fig. 1.1: Beheersing van het Fries, per leeftijd (%) (Overgenomen uit: Provincie Fryslân, 2007a/b)

(12)

Fig. 1.2: De beheersing van het spreken van het Fries, per gemeente (%) (Overgenomen uit: Provincie Fryslân, 2007a/b)

1.1.3 Gebruik van het Fries in Fryslân

Het Fries is in Fryslân de tweede taal. In de loop der jaren heeft het Fries steeds meer een plek gekregen binnen alle lagen van de samenleving. Was het Fries in het verleden vooral een taal voor thuis, onder elkaar, tegenwoordig is het gebruik van het Fries wettelijk toegestaan in de rechtbank, zowel mondeling als schriftelijk, en in contacten met gemeente, provincie en andere overheidsorganen. Dit levert soms praktische problemen op, wanneer een ambtenaar het Fries onvoldoende beheerst. Desondanks moet een ieder in Fryslân de mogelijkheid hebben zich in het Fries uit te drukken. Of iemand dit ook doet wisselt. Het blijkt dat de keuze voor de taal in hoge mate persoonsgebonden is. Er wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met het feit of de gesprekspartner het Fries beheerst.

In het onderwijs heeft het Fries ook een vaste plek gekregen. Zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs is er (verplicht) aandacht voor het Fries. Dit is onderdeel van een actief taalbeleid van de provincie om het Fries te behouden en te bevorderen. Dat heeft er toe geleid dat in de afgelopen jaren de beheersing van lezen en schrijven van het Fries vooruit is gegaan (Provincie Fryslân, 2007a/b). In de media wordt het Fries gebruikt in dagbladen, op radio en tv en in enkele tijdschriften. (Gorter, 2001)

(13)

1.1.4 Code-switching in Fryslân.

Code-switching komt vaak voor in gebieden waar twee talen een vergelijkbare status hebben. In deze gebieden is code-switching dan ook vaak een geaccepteerd fenomeen (Fabbro, 2001) Het Fries en Nederlands bestaan in Fryslân naast elkaar als officiële talen. Zoals hiervoor gezien, worden beide talen gebruikt in sociale en officiële situaties. Daarnaast worden beide talen door een groot deel van de bevolking verstaan en gesproken. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Frans en het Vlaams in België, die een sterk verschillende sociolinguïstische status hebben (Fabbro, 1999), zijn het Fries en Nederlands niet gebonden aan aparte linguïstische groepen met een sterke eigen identiteit. Dit alles leidt ertoe dat het Fries en het Nederlands een vergelijkbare status hebben in Fryslân. In navolging van Grosjean (1985) moet dan ook gesteld worden dat het switchen tussen Fries en Nederlands door tweetalige inwoners van Fryslân niet heel bijzonder of afwijkend is.

Naast de sociolinguïstische factoren, wordt code-switching in Fryslân ook gefaciliteerd door de linguïstische factor neutraliteit, welke voortkomt uit de grote overeenkomst tussen Fries en Nederlands op het gebied van syntaxis, morfologie en fonologie. Door de vele overeenkomsten, komt een neutraal switchpunt vaak voor. Een neutraal switchpunt is een lexicaal item in een zin, dat in het Fries en Nederlands hetzelfde is wat betreft betekenis en klank. Er kan daardoor niet aan dat enkele lexicale item afgelezen worden welke taal gebruikt wordt. Doordat deze items ‘neutraal’ zijn wat betreft de taalkeuze, wordt het switchen tussen Fries en Nederlands gefaciliteerd (Wolf, 1996). Ook uit het onderzoek van Broersma (2009) blijkt dat code-switching meer voorkomt, naarmate er meer triggerwoorden voorkomen. Broersma (2009) vond verder dat code-switching uitgelokt wordt door zowel sterk in vorm overeenkomende triggerwoorden, als door woorden waarbij de overeenkomst in vorm minder duidelijk is. Opvallend is dat dit ook geldt wanneer er een groot aantal mogelijke triggerwoorden is, zoals bij Nederlands-Engels en Nederlands-Fries.

(14)

1.2 Taalverwerking en afasie bij tweetaligheid

1.2.1 Taalverwerking

Een veelgebruikt model voor de schematische weergave van taalverwerking is het model van Levelt (1993). De Bot (2004) heeft dit model bewerkt voor twee- of meertaligheid. In eerste instantie komt hij hierbij tot de volgende schematische weergave van de (eentalige) taalproductie:

Fig. 1.3: Schematische weergave van het model voor taalproductie van Levelt volgens De Bot (2004)

(15)

Volgens dit model begint het taalproductieproces met een communicatieve intentie, de boodschap die de spreker wil overbrengen. Deze boodschap bestaat uit verschillende lexicale concepten, die op hun beurt de verschillende lemma’s activeren. Deze lemma’s bevatten syntactische informatie. Met deze syntactische informatie wordt een oppervlaktestructuur gecreëerd. Dit is een hiërarchische organisatie van de verschillende syntactische elementen van de zin waarbinnen de geselecteerde lemma’s hun plek krijgen. Parallel aan de vorming van deze oppervlaktestructuur worden door de lemma’s de verschillende lexemen geactiveerd, waardoor de morfologische en fonologische informatie beschikbaar wordt. Vervolgens wordt er een fonetisch plan gegenereerd voor de articulatie. Op basis van dit fonetisch plan worden de articulatoren aangestuurd zodat de boodschap uitgesproken wordt. (Levelt, 1993 en De Bot, 2004)

1.2.2 Tweetaligheid

De afgelopen jaren is het onderzoek naar twee- en meertaligheid toegenomen. Dit heeft echter nog niet geleid tot een algemeen geaccepteerd model voor de meertalige taalproductie. Over veel aspecten van de taalproductie is nog onduidelijkheid. Over een aantal zaken is echter wel overeenstemming. Dit betreft de componenten waaruit het model zou moeten bestaan en het niveau waarop deze componenten opereren (Broersma en de Bot 2006).

(16)
(17)

Paradis (2004) beschouwt tweetaligheid op een andere manier. Hij gaat uit van de manier waarop taal opgeslagen is in het brein, zonder daaraan in eerste instantie een model voor de verwerking van taal te koppelen. Paradis maakt bij het aanleren van verschillende talen onderscheid tussen impliciete en expliciete kennis. De impliciete kennis bestaat uit de taalprocessen die niet bewust aangeleerd en gestuurd kunnen worden. De moedertaal wordt op deze manier verworven: onbewust leert een kind woorden gebruiken en zinnen vormen, zonder dat hierbij het bewust toepassen van regels aan de orde komt. Paradis noemt dit het procedurele geheugen. Hier zijn bijvoorbeeld de syntactische processen opgeslagen die onbewust gebruikt worden in de taalproductie.

Wanneer er meer metalinguïstische kennis verworven wordt, kunnen deze regels ook bewust toegepast worden. Hierbij wordt dan gebruik gemaakt van het declaratieve geheugen waarin deze, bewust aangeleerde, regels zijn opgeslagen.

Wanneer, op latere leeftijd, een tweede taal aangeleerd wordt, gebeurt dit vaak voor het grootste deel bewust. De regels die worden aangeleerd, worden dan ook opgeslagen als expliciete kennis. Deze regels worden bewust gestuurd. Hierdoor is taalproductie in deze tweede taal vaak trager dan taalproductie in de taal waarbij gebruik gemaakt wordt van impliciete kennis.

Het aanleren van impliciete kennis is niet mogelijk. Het is niet zo dat bij verbetering van de expliciete kennis of het bewust toepassen daarvan de impliciete kennis groter wordt. Er is dan hooguit sprake van een efficiëntere manier van toepassen van expliciete kennis. Door veel met de taal in aanraking te komen, kan, daarnaast, impliciete kennis verworven worden, waardoor de taalproductie verschuift van meer bewuste toepassing van regels, naar meer gebruik van impliciete kennis.

(18)

Fig. 1.5: Schematische weergave van de onderdelen van verbale communicatie (Overgenomen uit: Paradis, 2004)

In tegenstelling tot De Bot (2004), wordt hier niet gekozen voor een taalknoop, welke de taalkeuze in de verschillende niveaus van het model bepaalt, maar voor een model waarin voor beide talen een compleet, apart systeem aanwezig is. Een overeenkomst in de modellen is dat ook Paradis spreekt van een overlap wanneer meerdere kenmerken van een woord in beide talen overeenkomen, zoals bij homofonen. Paradis gaat ervan uit dat de keuze voor een taal niet bepaald wordt door een specifiek onderdeel van het taalverwerkingssysteem, zoals een taalknoop, maar dat deze keuze wordt gemaakt door een meer algemeen keuzesysteem. Hiermee wordt niet alleen taalkeuze bepaald, maar bijvoorbeeld ook de keuze voor onderscheid in taalgebruik ten opzichte van kinderen en volwassenen. Dit maakt het systeem dat Paradis beschrijft niet specifiek voor twee- of meertalige personen, omdat er ook keuzes mee gemaakt worden door eentaligen.

(19)

1.2.2.1 Niveau van activatie

Zowel door De Bot (2004) als Paradis (2004) wordt in het kader van de taalproductie bij meertaligheid het niveau van activatie beschreven. De ‘Activation Treshold Hypothesis’ (Paradis 1993, 2000, 2004) gaat ervan uit dat een item wordt geactiveerd wanneer voldoende neurale impulsen het bijbehorende neurale substraat hebben bereikt. De hoeveelheid impulsen die nodig is om een item te activeren bepaalt de drempel voor activatie. Iedere keer wanneer een item geactiveerd wordt, wordt de drempel verlaagd. Als een item langere tijd niet gebruikt wordt, zal de drempel geleidelijk aan toenemen. Wanneer een taal intensief gebruikt wordt, zal de activatiedrempel voor deze taal dan ook lager worden, dan voor een andere taal, die minder gebruikt wordt.

De activatie van een item slaagt wanneer de activatie van dat item, de activatie van alle andere, meer of minder overeenkomstige items overstijgt. Om hier zeker van te zijn, stijgen van deze overige items de activatiedrempels, waardoor alleen het geselecteerde item geactiveerd wordt.

De activatiedrempels worden beïnvloed door frequentie van gebruik en hoe recent een item is gebruikt. Specifiek voor de drempels van een taal zijn onder andere de variabelen mate van contact met en gebruik van de taal, niveau van bekwaamheid, leeftijd van verwerving en mogelijk ook de wijze van instructie. (De Bot, 2004; Paradis, 2000, 2004)

1.2.2.2 Code-switching

(20)

onderzoekers op verschillende manieren verklaard, passend bij de verschillende modellen van taalverwerking. Broersma en De Bot (2006) gaan bij het verklaren van code-switching uit van de triggering hypothesis van Clyne (2003). Deze hypothese stelt dat woorden die een gelijke vorm en betekenis hebben in twee talen, code-switching kunnen veroorzaken of faciliteren. Deze zogenoemde ‘triggerwoorden’ bestaan volgens Clyne uit homofonen uit verschillende talen, woorden die door de betreffende spreker uit de ene taal zijn overgenomen in de andere taal en eigennamen. De triggering hypothesis gaat ervan uit dat er een relatie bestaat tussen de aanwezigheid van triggerwoorden en het voorkomen van code-switching. Clyne onderscheidt drie vormen waarin een triggerwoord een code-switch kan faciliteren: de vorm waarbij de code-switch volgt op het triggerwoord, de vorm waarbij de code-switch voorafgaat aan het triggerwoord -en een combinatie waarbij zowel vóór als na de code-switch een triggerwoord voorkomt. Clyne toont aan dat triggerwoorden en code-switching vaak samen voorkomen. Broersma (2009) concludeert bovendien dat code-switching vaker voorkomt wanneer er een triggerwoord aanwezig is, dan wanneer dit niet het geval is.

Volgens de triggering hypothesis van Clyne kunnen triggerwoorden woorden beïnvloeden die in de zinsstructuur voor en/of achter de triggerwoorden voorkomen. Dit impliceert dat de invloed pas een rol speelt wanneer de woorden in de oppervlaktestructuur van de zin geplaatst zijn. Dit idee is niet verenigbaar met het eerder beschreven model voor meertalige taalverwerking van De Bot (2004). Dit model gaat ervan uit dat de keuze voor een taal gemaakt wordt tijdens de selectie van een lemma. Wanneer dit lemma in de oppervlaktestructuur wordt geplaatst is de keuze voor taal al gemaakt, en zouden woorden niet meer beïnvloed kunnen worden door triggerwoorden in de omgeving.

(21)

Wanneer wordt uitgegaan van deze basic clause is de kans het grootst dat woorden worden beïnvloed door een triggerwoord wanneer ze tot dezelfde basic clause behoren.

In hun onderzoek vergelijken Broersma en De Bot de originele en de aangepaste triggering hypothesis. De aangepaste triggering hypothesis blijkt meer gevallen van code-switching te kunnen verklaren dan de originele hypothese. De onderzoekers trekken de conclusie dat hiermee statistisch is aangetoond dat de aanwezigheid van een triggerwoord de kans op code-switching verhoogt. Daarbij wordt wel de aantekening gemaakt dat triggering op lexicaal niveau slechts één van de processen is die kunnen leiden tot code-switching.

Meuter en Allport (1999) beschouwen de controle over twee talen aan de hand van activatie en activatiedrempels. Zij vinden dat bij het wisselen van talen door gezonde tweetalige sprekers, het wisselen van de tweede taal naar de eerste, best beheerste en/of meest gebruikte taal, moeilijker is dan het wisselen van de eerste taal naar de tweede. Zij komen tot deze conclusie op basis van de reactietijden bij een taak waarin proefpersonen bij het benoemen van cijfers moeten wisselen tussen de twee talen die zij spreken op basis van visuele cues. Zij trekken de conclusie dat bij het spreken van de tweede taal, de eerste taal sterker onderdrukt moet worden, ofwel de activatiedrempels moeten meer stijgen. Wanneer de eerste taal dan sterker onderdrukt wordt, is het moeilijk om deze daarna weer te activeren, met als gevolg een langere reactietijd. Aangezien de reactietijden verschillen op het niveau van tientallen milliseconden, zal dit verschil niet merkbaar zijn bij spontane code-switches.

1.2.3 Tweetaligheid bij afasie

(22)

Wanneer er sprake is van gemengd herstel is het voor de spreker niet meer mogelijk om de verschillende talen te scheiden. Gemengd herstel moet niet worden verward met gemengde afasie, waarbij in de ene taal een andere vorm van afasie is ontstaan dan in de andere taal. Van selectieve afasie is sprake wanneer in de ene taal afatische symptomen optreden en in de andere taal niet.

Deze herstelpatronen zijn beschrijvingen van het talig gedrag dat geobserveerd wordt en hebben geen theoretische basis. De beschrijvingen gelden ook slechts op het moment van observatie. In de loop van het herstel is het mogelijk dat het patroon verandert. Paradis (2004) beveelt dan ook aan dat patiënten onderzocht moeten worden in alle talen die premorbide beheerst werden, met gelijkwaardige onderzoeksinstrumenten. Daarnaast stelt hij dat het uitblijven van effect van therapie in de ene taal, effect in de andere taal niet uitsluit.

1.2.4 Pathologische code-switching bij afasie

In tegenstelling tot in het model van De Bot (2004) wordt in het model van Paradis (2004) voor tweetalige taalverwerking niet uitgegaan van een specifiek mechanisme voor de taalkeuze. Het model van Paradis rust voor een groot deel op de Activation Treshold Hypothesis. Het voorkomen van pathologische code-switching wordt ook vanuit deze hypothese verklaard. Paradis (2004) stelt dat afasie overeenkomt met een stijging van de drempel van een systeem of subsysteem. Dit beïnvloedt dan het hele taalsysteem, één taal, of syntaxis of lexicale toegang in een taal. Doordat de drempels van de verschillende talen van een meertalige spreker beïnvloed zijn, kan pathologische code-switching optreden.

Fabbro (2001a) stelt dat code-mixing en code-switching zowel bij gezonde tweetaligen, als bij tweetaligen met afasie voorkomt. Het gebruik van code-mixing en code-switching is pathologisch wanneer de gesprekspartner niet alle gebruikte talen verstaat.

Fabbro (2000, 2001a) komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat in tegenstelling tot code-mixing, code-switching mogelijk niet (uitsluitend) door linguïstische factoren wordt bepaald, maar dat de keuze meer bepaald wordt op het niveau van gedrag, zoals een spreker ook een keuze kan maken in zijn taalgebruik wanneer hij bijvoorbeeld tegen kinderen spreekt, of tegen collega’s. Het pathologisch toepassen van code-switching zou meer gerelateerd zijn aan frontale laesies, terwijl code-mixing een fatische stoornis is (Fabbro, 2001a).

(23)

Vergelijkbaar met de (aangepaste) triggering hypothesis van Clyne (2003) en Broersma en de Bot (2006), blijkt uit het onderzoek van Goral, Levy, Obler en Cohen (2006) dat het voorkomen van parafasieën mogelijk samenhangt met de mate waarin de verschillende talen van een twee- of meertalige spreker overeenkomen. Wanneer een twee- of meertalige spreker talen spreekt die sterk aan elkaar verwant zijn en waarbij daardoor veel woorden overeenkomen in vorm en betekenis komen intrusiefouten vaker voor dan wanneer de twee- of meertalige spreker talen spreekt die niet of nauwelijks aan elkaar verwant zijn.

Het onderscheid tussen code-switching en code-mixing dat Fabbro (2000, 2001a) maakt, wordt ondersteund door het onderzoek van Abutalebi, Miozzo en Cappa (2000). Zij vonden dat de controle over de taalkeuze beïnvloed kan worden door schade in de basale ganglia, dus los van de gebieden voor taalverwerking, zoals de gebieden van Broca en Wernicke. Uit dit onderzoek blijkt dat hersengebieden die geassocieerd worden met controlefuncties ook invloed uitoefenen op de controle over het spreken van één taal door een twee- of meertalige spreker.

Gollan, Sandoval en Salmon onderzochten in 2011 of de controle over de taalkeuze inderdaad samenhangt met andere executieve functies. Zij deden dit door een talige taak (woorden opnoemen binnen een semantische categorie en woorden opnoemen binnen een fonologische categorie) te vergelijken met een executieve taak bij gezonde jonge en oudere tweetalige sprekers van het Engels en Spaans. In dit onderzoek wordt een relatie gevonden tussen de afnemende executieve functies bij ouderen en het voorkomen van intrusiefouten. Er is echter onvoldoende verband tussen de mate van afname van executieve functies en toename van intrusiefouten, om te kunnen stellen dat de controle over de taalkeuze volledig wordt bepaald vanuit executieve functies. Er lijkt dus nog een ander, meer taalgebonden factor te zijn die een rol speelt in de keuze voor een taal.

(24)

1.2.5 Naspreken bij tweetaligheid en afasie

Binnen modellen voor taalverwerking neemt het naspreken een aparte plaats in, omdat er hierbij een directe verbinding mogelijk is tussen fonologische input en output, zonder lexicale en/of semantische verwerking. In het model voor taalverwerking van Ellis en Young (1996), wordt deze route beschreven, naast twee mogelijke andere routes voor naspreken.

Gehoord woord Auditief Analyse Systeem Auditief Input Lexicon Semantisch Systeem Spraak output Lexicon Foneemniveau Gesproken woord

(25)

De sublexicale route, rechtstreeks van auditieve analyse naar foneemlevel, maakt het mogelijk om zowel bestaande als niet-bestaande woorden na te spreken. Een bestaand woord kan ook worden nagesproken via de lexicale route, waarbij in het auditief input lexicon het woord wordt herkend. Vervolgens wordt hetzelfde woord geactiveerd in het fonologisch output lexicon, waarna het kan worden uitgesproken. Tot slot kunnen woorden worden herhaald via de semantische route. Daarbij wordt na herkenning in het auditieve input lexicon de betekenis van het woord geactiveerd in het semantisch systeem. Van hieruit wordt vervolgens de woordvorm in het fonologisch output lexicon geactiveerd, waarna het woord wordt uitgesproken.

Nozari, Kittredge, Dell en Schwartz hebben in 2010 onderzocht op welke manier het naspreken van bestaande woorden door afasiepatiënten past in verschillende modellen voor taalverwerking. Hierbij werd uitgegaan van drie mogelijke routes, passend bij de stappen die beschreven zijn in het model van Levelt (1989) en het model van Ellis enYoung (1996).

(26)

1.3 Bewerking en aanpassing van de AAT voor het Fries

1.3.1 De AAT

De Akense Afasie Test (AAT; Graetz et.al., 1992) is een psychometrisch verantwoorde en genormeerde test ter diagnose van afasie. De Akense Afasie Test is de Nederlandstalige versie van de Aachener Aphasie Test (Huber, Poeck, Weniger en Willmes, 1983). Met de AAT worden patiënten onderzocht van wie men klinisch vermoedt of al heeft vastgesteld, dat zij een verworven taalstoornis hebben.

De diagnostische doelen van de AAT richten zich op de selectie van afasiepatiënten uit de populatie van patiënten met een hersenbeschadiging, met en zonder afasie, beschrijving van (de ernst van) de afatische stoornissen op de verschillende linguïstische niveaus en in de verschillende taalmodaliteiten, differentiëring naar één van de hoofdsyndromen en identificatie van niet-standaard en niet-classificeerbare afasieën.

De AAT bestaat uit zes onderdelen: Spontane taal (SPON), Token Test (TT), Naspreken (NA), Schrijftaal (ST), Benoemen (BE) en Taalbegrip (TB).

1.3.2 Aanpassingen voor het Fries

Zoals eerder beschreven, was -bij het maken van de Friestalige AAT door Bastiaanse et al. (2006)-, de Nederlandstalige versie het uitgangspunt. Vanwege de orale traditie van het Fries, waarbij slechts een klein deel van de bevolking het schrijven beheerst, zijn de schriftelijke onderdelen Schrijftaal, Leesinhoudelijk woordbegrip en Leesinhoudelijk zinsbegrip niet opgenomen in de Friese taaltest.

Omdat er veel overeenkomsten zijn tussen het Fries en het Nederlands, is de Friestalige versie dicht bij de Nederlandstalige gebleven. Er is echter ook een aantal verschillen tussen het Fries en Nederlands. Zo kan het voorkomen dat een woord in de ene taal een samengesteld woord is, maar in de andere taal een enkelvoudig woord of dat het aantal lettergrepen van een woord in beide talen anders is. Ook komen er verschillen voor in klanken en klankcombinaties. Om de opbouw in moeilijkheidsgraad te kunnen handhaven, moest daarom een aantal aanpassingen worden gedaan. Door op die manier de opbouw van de test te handhaven, is de achterliggende theorie van de AAT ook van toepassing op de Friestalige versie van deze test.

(27)

Naspreken

De aanpassingen voor het onderdeel Naspreken zijn opgenomen in tabel 1.1.

Sub- Test

Item Nederlands Item Fries Directe vertaling Toelichting

NA-2 Oost Ark East vermijden diftong

NA-2 Mond Lont Mûle gelijk aantal lettergrepen

NA-2 Storm Skerm Stoarm vermijden diftong

NA-2 Worst Winst Woarst vermijden diftong

NA-3 Compagnie Lotterij Kompanjy gelijk aantal lettergrepen

NA-4 Handschoendoos Túnslangheak Mofdoas(/ze), Wantdoas(/ze)

gelijk aantal lettergrepen

NA-4 Ontoerekenings-vatbaarheid

Ûnderfertsjint- wurdiging

Ûntarekkenberheid opbouw lettergrepen ten opzichte van voorgaande woord NA-4 Lijnvliegtuig-modellenbedrijf Kleurpotlead- doazemakkerij ‘Linefleanmasine-modellenbedriuw’ woordopbouw

NA-5 De man, die onze auto gekocht heeft, is gisteren getrouwd

It stel, dat ús auto kocht hat, is juster troud

De man, dy’t ús auto kocht hat, is juster troud

voorkomen van clitic

Tabel 1.1: Overzicht van aanpassingen voor de Friese versie van de AAT in de subtest Naspreken (Bastiaanse et al., 2006).

Benoemen

(28)

1.4 Het huidige onderzoek

Zoals beschreven in de inleiding, vielen in de scores van Friese tweetalige afasiepatiënten hogere scores op voor de onderdelen Benoemen en Naspreken, de onderdelen waarvoor aanpassingen zijn gedaan. Het is mogelijk dat de aanpassingen op het onderdeel Naspreken dit onderdeel makkelijker maken, waardoor een hogere score behaald wordt op de Friestalige versie in vergelijking met de Nederlandstalige versie. In deze studie zal worden onderzocht welke rol de voor het Fries aangepaste items van de naspreektaken van de AAT spelen in de hogere scores die behaald worden op het onderdeel Naspreken van de Friestalige AAT ten opzichte van de Nederlandstalige versie door Friese tweetalige afasiepatiënten.

Bij de scoring van de benoemtaken worden intrusiefouten goed gerekend. In het klinisch onderzoek is vaak de optimale prestatie van belang. Hierbij test je dan bijvoorbeeld bij het onderdeel Benoemen de semantische en lexicale vaardigheden, zonder daarbij onderscheid te maken in taal. Uit onderzoek van Munoz (1999) blijkt ook dat afasiepatiënten code-switching mogelijk inzetten om de effectiviteit van de communicatie te verhogen. Daarbij zou volgens Munoz gesteld kunnen worden dat een woord in de andere taal gezien kan worden als een parafasie. Deze parafasieën beïnvloeden de communicatie in mindere mate dan semantische parafasieën binnen een taal, aangezien het woord wel semantisch correct is. Als het doel van het klinische onderzoek is te onderzoeken welke taal het beste bewaard is gebleven, is het misschien beter om deze intrusiefouten niet goed te rekenen, omdat je het verschil tussen de twee talen wilt meten en niet het resultaat wanneer beide talen ingezet mogen worden.

Paradis (2004) stelt dat meerdere talen in het brein op een verschillende manier opgeslagen zijn: impliciet en/of expliciet. Dit onderscheid in type geheugen en verwerkingswijze, kan een verklaring zijn voor de verschillende vormen van herstel die gezien worden bij afasiepatiënten. Het kan daarom van belang zijn om de verschillende fouten te onderscheiden, om zo meer duidelijkheid te krijgen over de achtergrond van de stoornissen.

(29)

2 Methode

2.1 Proefpersonen

In het onderzoek naar de aanpassing van de AAT voor het Fries (Bastiaanse et al., 2006), zijn de Nederlandstalige en Friestalige versie van de AAT afgenomen bij 120 mensen zonder taalstoornis en 30 mensen met afasie. In het huidige onderzoek zijn de gegevens van tien van de proefpersonen met afasie gebruikt. Bij de proefpersonen met afasie waren in het oorspronkelijke onderzoek de volgende criteria van toepassing:

A Patiënten die een CVA hebben gehad in de linkerhemisfeer B Ouder dan 18 jaar en wilsbekwaam

C Taalgestoord als gevolg van CVA D Ten minste drie maanden post-onset E Normaal gehoor

F Tweetalig G Rechtshandig

Uitsluitende criteria voor deze groep waren: A Leeftijd ouder dan 80 jaar

B Spraak-taalstoornissen voorafgaand aan het hersenletsel C Ernstige aandachtsproblemen

Bij het selecteren van de proefpersonen is niet gestreefd naar een precieze steekproef uit de afasiepopulatie. Deze keus is gemaakt omdat de Friestalige versie van de AAT grotendeels overeenkomt met de Nederlandse versie, waardoor normering en validering met behulp van Friestalige afasiedata niet nodig zou zijn. Het doel van de afname van de test bij patiënten met afasie was te bepalen of er verschillende reactiepatronen voorkomen op de verschillende versies (Bastiaanse et al, 2006).

(30)

Tabel 2.1: Individuele gegevens patiënten (Gesl. = geslacht, Lft = Leeftijd, Opl = opleiding, LO = lager opgeleid, MO = middelbaar opgeleid, Streek = streektaal van geboorteplaats, HCVA = hemorragisch Cerebro Vasculair Accident, ICVA = Ischemisch Cerebro Vasculair Accident, li = links, hand = voorkeurshand, tijd PO = tijd post onset (in maanden); type afasie is gebaseerd op de ALLOC scores van de AAT op de Nederlandstalige versie van de AAT).

2.2 Selectie testonderdelen

Het doel van dit onderzoek was het bepalen van de invloed van intrusiefouten, ofwel code-switching en de voor het Fries aangepaste items op de score die door tweetalige afasiepatiënten behaald wordt op de AAT. De focus ligt hierbij op taalproductie. Uit verschillende onderzoeken (Fabbro 1999, Paradis 2004) blijkt dat het taalbegrip in beide talen vaak beter bewaard blijft dan de taalproductie. Dit betekent dat er minder kans is op fouten, zelfs al wordt slechts één van de talen tijdens het testen gebruikt. Bovendien is het zo dat code-switching een kenmerk is van de taalproductie, dat geen rol speelt in taalbegrip. Tenslotte is er bij het vertalen van de taalbegripsonderdelen van de AAT slechts één aanpassing gedaan, waardoor de invloed van dit item op de totaalscore als klein kan worden verondersteld.

De productie-onderdelen van de AAT zijn Spontane Taal, Naspreken, Benoemen en Schrijftaal. Dit laatste onderdeel is niet opgenomen in de Friese AAT en viel daarom buiten dit onderzoek. In het huidige onderzoek werd de spontane taal ook buiten beschouwing gelaten, omdat in de spontane taal code-switching moeilijker te objectiveren is dan bij opdrachten op woord- en zinsniveau. De spontane taal bij tweetalige afasiepatiënten in Friesland is bovendien reeds eerder onderzocht (De Vries, 2006). In het onderdeel Naspreken zijn enkele aanpassingen gedaan voor het Fries. In dit testonderdeel was het dan ook belangrijk om te onderzoeken wat de invloed was van deze aanpassingen op de totaalscore.

Gesl. Lft. Opl. Streek Mate

tweetaligheid

Eerste taal

Diagnose Afasie Hand Tijd PO

(31)

Naspreken dient dit fout gerekend te worden (score volgens scoringshandleiding AAT). Echter, bij het testonderdeel Benoemen worden deze code-switching fouten goed gerekend. Door bij verschillende testonderdelen verschillende scoringsnormen te hanteren kan een scheef beeld in de score ontstaan. Het was daarom van belang om te onderzoeken wat de invloed is van het goed rekenen van de code-switching fouten bij het onderdeel Benoemen. Pas als duidelijk is hoe groot, of hoe klein de invloed van deze fouten is op de score kan een norm opgesteld worden voor de scoring van deze fouten.

Bij het onderdeel Benoemen zijn geen verdere aanpassingen gedaan. Daarom werd bij dit onderdeel uitsluitend onderzocht of er sprake was van invloed van code-switching op de totaalscore.

2.3 Scoring

Om inzicht te krijgen in het voorkomen van code-switching bij een testafname van de AAT en de invloed daarvan en van de aangepaste items van het onderdeel Naspreken op de score, was het van belang om de exacte antwoorden van de patiënten te beoordelen.

Van Nederlandstalige en Friestalige opnames van de tien proefpersonen werden daarom de onderdelen Naspreken en Benoemen uitgeschreven. Deze uitwerkingen zijn opgenomen in bijlage 2. Deze werden vervolgens gescoord volgens de handleiding van de Nederlandse AAT (Graetz et al., 1992) en de aanvullende instructies uit het onderzoek van Bastiaanse et al., (2006). Dit leverde een score op, zoals die nu in de klinische praktijk ook gegeven zou worden. Daarnaast werden de items gescoord op type antwoord. Hiervoor is de indeling gemaakt die wordt weergegeven in tabel 2.2.

Code Omschrijving

1 juiste taal, scoring volgens (Friese) AAT

2 volledige code-switching, scoring volgens (Friese) AAT 3 gedeeltelijke code-switching, scoring volgens (Friese) AAT Tabel 2.2: Omschrijving scoring AAT

(32)

2.4 Verwerking van de data

De gegevens van alle proefpersonen, bestaande uit de uitgeschreven antwoorden op de Nederlandstalige en Friestalige AAT, onderdelen Naspreken en Benoemen, de scores volgens de handleiding van de AAT en de codering naar volledige en gedeeltelijke code-switching zijn opgenomen in bijlage 2.

De data van het onderdeel Naspreken in beide talen zijn gebruikt om te onderzoeken of de gemiddelde totaalscore van de proefpersonen op het onderdeel Naspreken van de Friestalige AAT significant hoger is dan de totaalscore op het hetzelfde onderdeel van de Nederlandstalige AAT. Hiertoe is de totaalscore van alle proefpersonen bepaald, volgens de scoring van de handleiding van de AAT. Vervolgens zijn de scores van de proefpersonen op de Nederlandstalige versie van het onderdeel Naspreken aan de hand van een gepaarde t-toets vergeleken met de scores van dezelfde proefpersonen op de Friestalige versie.

Daarnaast werd onderzocht of er op de aangepaste items van het onderdeel Naspreken in de Friestalige AAT beter is gescoord dan op de overeenkomstige items van de Nederlandstalige AAT. Hiertoe zijn de gemiddelde scores op de items NA2.1 (oost/ark), NA2.3 (mond/lont), NA2.5 (storm/skerm), NA2.6 (worst/winst), NA3.5 (compagnie/lotterij), NA4.4 (handschoendoos/túnslangheak), NA4.7 (ontoerekeningsvatbaarheid/ûnderfertsjintwurdiging), NA4.8 (lijnvliegtuigmodellenbedrijf/kleurpotleaddoazemakkerij) en NA5.10 (De man, die onze auto gekocht heeft, is gisteren getrouwd/It stel, dat ús auto kocht had, is juster troud) bepaald.

Voor beide onderdelen, Naspreken en Benoemen, is bepaald hoe vaak code-switching en code-mixing voorkomen. Dit is gedaan door te tellen hoe vaak de codering 2 (code-switching) en 3 (code-mixing) voorkomen in de data, zoals opgenomen in bijlage 1. Hierbij zijn de frequenties bepaald per testonderdeel, waarin beide talen samen zijn genomen, daarnaast per taal waarin beide onderdelen samen zijn genomen. Ook zijn de frequenties bepaald voor Benoemen in het Fries en Nederlands apart en voor Naspreken in het Fries en Nederlands apart. Ook is de frequentie van code-switching en code-mixing voor de individuele proefpersonen bepaald.

Vervolgens is onderzocht of er verschillen zijn in het voorkomen van switching en code-mixing in de verschillende testonderdelen en talen. Aan de hand van een gepaarde t-toets is de frequentie van code-switching vergeleken, waarbij een vergelijking is gemaakt tussen de Friestalige afname en de Nederlandstalige afname.

(33)

Tot slot is het voorkomen van code-switching in de testonderdelen Benoemen en Naspreken met elkaar vergeleken aan de hand van een gepaarde t-toets. Dezelfde vergelijkingen zijn gemaakt voor de frequentie van code-mixing.

Tenslotte is de invloed van code-switching en code-mixing op de totaalscore van het onderdeel Benoemen van de AAT bepaald. De scores van de proefpersonen zijn herberekend waarbij de antwoorden waarin code-switching of code-mixing plaatsvond fout zijn gerekend. Dit in tegenstelling tot de huidige scoring volgens de AAT. De gegeven score, variërend van 0 tot 3, is in geval van code-switching of code-mixing vastgesteld op 0. Door deze score vast te stellen op 0, worden de antwoorden die (gedeeltelijk) in een andere taal worden gegeven volledig uitgesloten van de totaalscore, waardoor een vergelijking gemaakt kan worden tussen de score in de doeltaal en de score wanneer, zoals nu gebruikelijk, antwoorden in een andere taal als parafasie (gedeeltelijk) goed worden gerekend.

(34)

3 Resultaten

De totaalscores van alle proefpersonen op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige en de Friestalige afname zijn berekend. De totaalscores zijn opgenomen in tabel 3.1.

Er is geen significant verschil in de score op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige afname (M=117.5, SD=33.71) ten opzichte van de Friestalige afname (M=114.3, SD=32.82), t(9)=1.083, p= 0.307.

Tabel 3.1: Totaalscores per proefpersoon op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige en Friestalige afname van de AAT.

In tabel 3.2 zijn de gemiddelde scores op de voor het Fries aangepaste items uit het onderdeel Naspreken weergegeven. De scores op de overeenkomstige Nederlandstalige items blijken bij zeven van de negen aangepaste items even hoog of zelfs hoger te liggen dan de scores op de voor het Fries aangepaste items.

Proefpersoon Totaalscore NA-NL Totaalscore NA-FR

(35)

Item NL M FR M

NA2.1 Oost 2.7 ark 2.9

NA2.3 Mond 3.0 lont 2.5

NA2.5 Storm 2.9 skerm 2.7

NA2.6 Worst 2.8 winst 2.3

NA3.5 Compagnie 2.2 lotterij 2.6

NA4.4 Handschoendoos 2.2 túnslangheak 2.2 NA4.7 ontoerekeningsvatbaarheid 1.9 ûnderfertsjintwurdiging 1.4 NA4.8 lijnvliegtuigmodellenbedrijf 1.6 kleurpotleaddoazemakkerij 1.3 NA5.10 De man, die onze auto heeft gekocht, is

gisteren getrouwd.

1.5 It stel, dat ús auto kocht hat, is juster troud.

1.1

Tabel 3.2: Gemiddelde score van de voor het Fries aangepaste items van het onderdeel Naspreken en de overeenkomstige Nederlandse items.

De frequentie van het voorkomen van code-switching en code-mixing is in absolute aantallen bepaald voor diverse onderdelen. De gegevens per proefpersoon en testonderdeel zijn opgenomen in bijlage 3.

Wanneer het voorkomen van code-switching in deze groepen vergeleken wordt, blijkt dat er geen significant verschil is tussen de frequentie van code-switching in de Nederlandstalige afname (M=5, SD=6.77) ten opzichte van de Friestalige afname (M=8.7, SD=11.85),

t(9)= -.0777, p= 0.457. Ook wanneer specifiek wordt gekeken naar het onderdeel Benoemen wordt geen significant verschil gevonden tussen de Nederlandstalige afname (M=4.2, SD=5.59) en de Friestalige afname (M=7.7, SD=11.20), t(9)= -0.809, p= 0.439. Bij het onderdeel Naspreken valt op dat er zowel op de Nederlandstalige afname (M=0.800, SD=1.48) als de Friestalige afname (M=1.00, SD=1.25) weinig code-switching plaatsvindt, echter ook zonder significant verschil tussen beide, t(9)= -0.318, p= 0.758. Tenslotte is vergeleken of er verschil is in het voorkomen van code-switching per testonderdeel. Bij het onderdeel Benoemen (M=11.90, SD=11.24) komt code-switching significant vaker voor, dan bij Naspreken (M=1.80, SD=1.87), t(9)= 2.993, p= 0.015.

(36)

testonderdelen Benoemen (M=2.90, SD=2.02) en Naspreken (M=2.20, SD=1.55) worden vergeleken, t(9)= 1.353, p= 0.209.

De invloed van code-switching en code-mixing op de score op het onderdeel Benoemen in beide talen is bepaald. In de Nederlandstalige afname blijkt er een verschil te zijn met een neiging tot significantie tussen de score waarbij code-switching en code-mixing goed worden gerekend (M=76.10, SD=40.35) en de score waarbij deze beide fout worden gerekend (M=69.40, SD= 41.63), t(9)= 2.160, p= 0.059.

(37)

4 Conclusie en discussie

In het huidige onderzoek wordt geen verschil gevonden tussen de gemiddelde scores op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige en Friestalige afname. Dit komt niet overeen met de uitkomsten van Bastiaanse et al. (2006). Wanneer de groep proefpersonen uit het huidige onderzoek vergeleken wordt met de totale groep uit het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006), blijkt dat in het huidige onderzoek relatief veel middelbaar opgeleide proefpersonen zijn geselecteerd. In de onderzoeksgroep in het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006) waren 19 van de 30 proefpersonen lager opgeleid, in het huidige onderzoek zijn vier lager opgeleide proefpersonen opgenomen. Wat betreft opleidingsniveau is de groep, waarvan de gegevens in het huidige onderzoek zijn gebruikt, waarschijnlijk niet representatief voor de complete groep uit het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006). Mogelijk verklaart dit het verschil in uitkomsten.

Ook wanneer individueel gekeken wordt naar de voor de Friese test aangepaste items blijkt dat er bij zeven van de negen aangepaste items gelijk of hoger gescoord wordt op de overeenkomstige items uit de Nederlandstalige test. Op basis van het huidige onderzoek kan gesteld worden dat de aanpassingen in de Friestalige versie de hogere scores op het onderdeel Naspreken niet veroorzaken.

Een andere factor die een rol kan spelen in de hogere scores op de Friese afname die gevonden werden in het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006), kan liggen in de verwerving van bij de talen. Rosselli et al. (2000) toonden aan dat de leeftijd van verwerving van de tweede taal invloed kan hebben op de vaardigheid in het naspreken, waarbij het naspreken in de eerste taal beter gaat, dan het naspreken in de tweede, later verworven, taal. Voor de huidige onderzoeksgroep geldt dat acht van de tien proefpersonen het Fries als eerste taal hebben, en dat zij het Nederlands vanaf de lagere school hebben geleerd. In het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006) hebben 24 van de 30 proefpersonen het Fries als eerste taal, en het Nederlands geleerd vanaf de lagere school. In beide onderzoeksgroepen is de verwerving van de de twee talen dan ook vergelijkbaar, waardoor dit uitgesloten kan worden als verklaring voor het verschil in uitkomsten tussen het huidige onderzoek en het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006).

(38)

de taal al vastgelegd is bij het onderdeel Naspreken door het voorzeggen van de onderzoeker. Daarbij zou verwacht kunnen worden dat bij het naspreken dan helemaal geen code-switching plaatsvindt. Dit blijkt echter niet het geval. Een mogelijke verklaring is te vinden in de route die door patiënten gebruikt wordt bij het naspreken. Wanneer het naspreken via de semantische route plaatsvindt, kan op basis van de semantische informatie het woord in de andere taal dan afnametaal worden geactiveerd en uitgesproken. Daarnaast is het mogelijk dat code-switching wordt getriggered door klankovereenkomsten in de doelwoorden. Bijvoorbeeld bij het item ‘wapenstilstandsonderhandeling/ wapenstilstânsûnderhanneling’ is het begin van het woord gelijk. Volgens de triggering hypothesis van Broersma en de Bot (2006) kan dit leiden tot een code-switch. Er zou echter verwacht kunnen worden dat, door het voorzeggen, via de taalknoop in dit model, de juiste taal al geselecteerd zou moeten zijn. Blijkbaar is door de afasie de activatie van de doeltaal, of de drempel van de andere taal, niet sterk genoeg, waardoor toch code-switching optreedt.

(39)

begrippen in het Fries worden daardoor minder gebruikt. Andersom is dit minder gebruikelijk. Wanneer intrusie van het Nederlands in het Fries in het algemene taalgebruik meer voorkomt is het aannemelijk dat dit ook geldt in de afnames van de AAT bij de huidige onderzoeksgroep.

Een andere verklaring zou kunnen liggen in het activeren en onderdrukken van de talen. Zoals Meuter en Allport (1999) beschreven, moet bij het spreken van de tweede taal, de eerste taal sterker onderdrukt worden. Andersom geldt, dat bij het spreken van de eerste taal, de tweede taal minder sterk onderdrukt wordt. Voor de huidige onderzoeksgroep geldt dat acht van de tien proefpersonen het Fries als eerste taal hebben. Dat betekent dat wanneer zij Fries spreken, het Nederlands niet sterk onderdrukt wordt. Hierdoor zou makkelijker code-switching naar Nederlands kunnen ontstaan, waardoor meer intrusie van het Nederlands in het Fries optreedt dan andersom.

Code-mixing komt bij de onderdelen Benoemen en Naspreken in gelijke mate voor. In tegenstelling tot bij code-switching is de aard van de taak bij het bepalen van de gevraagde taal, minder van invloed. Code-mixing vindt plaats binnen de uiting, en wordt daardoor meer door andere, voor beide taken gelijke, factoren beïnvloed, zoals triggerwoorden of triggerlettergrepen. Dat code-mixing in beide testonderdelen in gelijke mate voorkomt, zou kunnen betekenen dat deze op dezelfde wijze beïnvloed worden, namelijk door de afasie. Dit sluit aan bij de beschrijving die Fabbro (2001a) geeft van code-mixing. Het feit dat de beide testonderdelen in het geval van code-switching niet op dezelfde wijze beïnvloed worden, ondersteunt de stelling van Fabbro dat er een onderscheid is tussen deze vormen. De aard en oorzaak van dit onderscheid is in het huidige onderzoek echter niet te bepalen.

(40)

hierdoor niet behaald. De Friestalige afname meet dan namelijk niet meer puur de vaardigheid in het Fries. Als het doel is om de taalvaardigheid in één specifieke taal te meten, zouden code-switching en code-mixing fout gerekend moeten worden, om zo de vaardigheid in verschillende talen te kunnen vergelijken. Dit zou dan bij afnames in alle talen gedaan moeten worden, ook al blijkt het per taal te kunnen verschillen hoeveel invloed code-switching en code-mixing op de score hebben. Voor een accurate vergelijking moeten de testafnames zoveel mogelijk overeen komen. Dat geldt zowel voor de opbouw van items, zoals die door de aanpassingen van Bastiaanse et al (2006) is gemaakt, als voor de scoring, beoordeling en normering.

In het onderdeel Naspreken komen ook code-switching en code-mixing voor. Wanneer deze antwoorden echter beoordeeld worden via de huidige normering, worden deze automatisch fout gerekend voor de mate waarin ze fonologisch afwijken van het doelwoord of de doelzin. Mogelijk vallen scores voor meertalige patiënten op het onderdeel Naspreken hierdoor lager uit, omdat door code-switching en code-mixing meer fonologische fouten kunnen ontstaan dan bij eentalige patiënten.

(41)

4.1 Aanbevelingen

Zowel Grosjean (1989) als Munoz (1999) stellen dat het onderzoeken van de taalvaardigheid van meertalige personen moet bestaan uit het onderzoeken van alle talen die de spreker beheerst. Paradis (2004) voegt daaraan toe dan dit met gelijkwaardige instrumenten dient te gebeuren. Door het gebruik van de Nederlandstalige en Friestalige versie van de AAT zijn de mogelijkheden voor tweetalige sprekers van het Fries en Nederlands in Friesland hiervoor uitgebreid. Bij het gebruik van de beide tests in de klinische praktijk is het belangrijk om te bepalen welk doel men hiermee heeft. Als het doel is om de beide talen zodanig in kaart te brengen dat de vaardigheid in iedere taal apart kan worden bepaald en vervolgens kan worden vergeleken, is het van belang om de antwoorden ook zodanig te scoren. Uit het huidige onderzoek blijkt, voor wat betreft het onderdeel Benoemen, dat het goed rekenen van code-mixing en code-switching een significant betere score kan opleveren. Hierdoor ontstaat een vertekend beeld van de taalvaardigheid in de doeltaal van de test. Hoewel het (al dan niet bewust) gebruik van code-switching en code-mixing voor de klinische praktijk veel waarde kan hebben voor de communicatieve effectiviteit (Munoz, 1999) en richting kan geven aan therapie, is het voor het beoordelen van de taalvaardigheid in één specifieke taal van belang om items waarbij code-switching en code-mixing plaatsvindt fout te rekenen. Dit in tegenstelling tot de huidige instructies.

(42)

Literatuur

Abutalebi, J., Miozzo. A en Cappa, S.F. (2000) Do Subcortical Structures Control ‘Language Selection’ in Polyglots? Evidence from Pathological Language Mixing. Neurocase, 6, 51-56

Bastiaanse, R., Bergh, N. van den, Hurkmans, J. en Jonkers, R. (2006). Vertaling in en aanpassing aan het Fries van Nederlandstalig diagnostisch materiaal voor

volwassenen met taalstoornissen. Groningen-Beetsterzwaag, Rijksuniversiteit Groningen en Revalidatie Friesland.

Blomert, L., Koster, Ch. en Kean, M-L. (1995). ANTAT, Amsterdam Nijmegen Test voor Alledaagse Taalvaardigheid. Lisse: Swets en Zeitlinger.

Bot, K. de (2004). The Multilingual Lexicon: Modelling Selection and Control. The International Journal of Multilingualism, 1-1, 17-31.

Breuker, P. (2001). The development of Standard West Frisian. In: H.H. Munske (ed.). Handbuch des Friesischen/Handbook of Frisian Studies. Tübingen: Niemeyer.

Broersma, M., en Bot, K. de (2006). Triggered codeswitching: A corpus-based evaluation of the original triggering hypothesis and a new alternative. Bilingualism: Language and Cognition, 9-1, 1-13.

Broersma, M (2009). Triggered codeswitching between cognate languages. Bilingualism, Language and Cognition, 12-4, 447-462

Clyne, M. (2003). Dynamics of language contact. Cambridge: Cambridge University Press.

(43)

Fabbro, F. (1999). The Neurolinguistics of Bilingualism. An Introduction. East Sussex: Psychology Press Ltd., Publishers.

Fabbro, F., Skrap, M. en Aglioti, S. (2000). Pathological switching between languages after frontal lesions in a bilingual patient. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 68, 650-652.

Fabbro, F. (2001). The Bilingual Brain: Bilingual Aphasia. Brain and Language, 79, 201-210.

Fabbro, F. (2001). The Bilingual Brain: Cerebral Representation of Languages. Brain and Language, 79, 211-222.

Gollan, T.H., Sandoval, T. en Salmon, D.P. (2011). Cross-Language Intrusion Errors in Aging Bilinguals Reveal the Link Between Executive Control and Language Selection. Psychological Science, 22-9, 1155-1164.

Goral, M., Levy, E. S., Obler, L. K. en Cohen, E. (2006). Cross-language lexical connections in the mental lexicon: Evidence from a case of trilingual aphasia. Brain and Language, 98, 235–247.

Gorter, D. (2001). Extent and position of West Frisian. In: H.H. Munske (ed.). Handbuch des Friesischen/Handbook of Frisian Studies. Tübingen: Niemeyer, 73-83.

Graetz, P., De Bleser, R. en Willmes, K. (1992). Akense Afasie Test, Nederlandstalige versie. Lisse: Swets en Zeitlinger.

(44)

Grosjean, F. (1985). Polyglot Aphasics and Language Mixing: A Comment on Perecman (1984). Brain and Language, 26, 349-355.

Grosjean, F. (1989). Neurolinguists, Beware! The Bilingual Is Not Two Monolinguals In One Person. Brain and language, 36, 3-15.

Haan, G.J. de. (1997). Contact-induced changes in modern West Frisian. Ûs Wurk: Tydskrift foar Frisistyk. 46: 61-89.

Heeringa, W. (2005). Dialect variation in and around Frisia: classification and relationships. Ûs Wurk: Tydskrift foar Frisistyk. 54-3, 125-167.

Heller, M. (1995). Language choice, social institutions, and symbolic domination. Language in Society, 24-3, 373-405.

Huber, W., Poeck, K., Weniger, D., en Willmes, K. (1983). Aachener Aphasie Test (AAT). Göttingen: Verlag für Psychologie Dr. C.J. Hogrefe.

Levelt, W. (1989). Speaking: From intention to articulation. Cambridge, MA: MIT Press.

Levelt, W. (1993). Language use in normal speakers and its disorders. In G. Blanken, E. Dittman, H. Grimm, J. Marshall en C. Wallesch (eds), Linguistic Disorders and Pathologies. An International Handbook (pp. 1-15). Berlin: Walter de Gruyter.

Lorenzen, B. en Murray, L. L. (2008). Bilingual Aphasia: A Theoretical and Clinical Review. American Journal of Speech-Language Pathology, 17, 299–317.

Meuter, R.F.I. en Allport, A. (1999). Bilingual Language Switching in Naming: Asymmetrical Costs of Language Selection. Journal of Memory and Language, 40, 25-40.

(45)

Munoz, M.L., Marquardt, T.P. en Copeland, G. (1999). A Comparison of the Codeswitching Patterns of Aphasic and Neurologically Normal Bilingual Speakers of English and Spanish. Brain and Language, 66-2, 249-274.

Myers-Scotton, C. (1993). Common and uncommon ground: social and structural factors in codeswitching. Language in Society, 22-4, 475-503.

Nozari, N., Kittredge, A.K., Dell, G.S., en Schwartz, M.F. (2010). Naming and repetition in aphasia: Steps, routes, and frequency effects. Journal of Memory and Language, 63, 541-559

Paradis, M. (1993). Linguistic, psycholinguistic, and neurolinguistic aspects of ‘interference’ in bilingual speakers: The activation treshold hypothesis. International Journal of Psycholinguistics, 9-2, 133-145.

Paradis, M. (2000). Generalizable Outcomes of Bilingual Aphasia Research. Folia Phoniatrica et Logopaedica, 52, 54-64.

Paradis, M. (2004). A neurolinguistic theory of bilingualism. Amsterdam: John Benjamins.

Pijfers, L., De Vries, L.A. en Messing-Peterson, H. (1985). Utrechts Communicatie Onderzoek. Utrecht: Stichting Afasie Utrecht en Stichting Afasie Nederland

Provincie Fryslân (2007a). Rapportage quick scan Friese taal 2007. Leeuwarden: Provincie Fryslân.

Provincie Fryslân (2007b). De Fryske taalatlas: Friese taal in beeld 2007. Leeuwarden: Provincie Fryslân

(46)

Visser, W. (1985). Frysk Wurdboek II – Nederlânsk/Frysk. Leeuwarden/Ljouwert: Fryske Akademy

Vries, I. de (2006). De relatie tussen Nederlandse en Friese spontane taal bij Friestalige afasiepatiënten (Niet gepubliceerde scriptie). Algemene Taalwetenschap, Rijksuniversiteit Groningen

Wolf, H. (1996). Structural neutrality in Frisian-Dutch interaction. Us Wurk, 45-3/4, 125-138.

Zantema, J.W. (1984). Frysk Wurdboek I –Frysk/Nederlânsk. Leeuwarden/Ljouwert: Fryske Akademy

Internet:

www.stellingwarfs.nl

(47)

Bijlage 1: Doeluitingen van de AAT, onderdelen Benoemen en

Naspreken van de Nederlandstalige versie en de Friestalige versie

Benoemen Nederlands Onderdeel Item NL001 Be1.1 tafel NL002 Be1.2 boek NL003 Be1.3 koffer NL004 Be1.4 bezem NL005 Be1.5 muts NL006 Be1.6 sigaar NL007 Be1.7 spijker NL008 Be1.8 kaars NL009 Be1.9 kassa NL010 Be1.10 tractor NL011 Be2.1 rood NL012 Be2.2 wit NL013 Be2.3 groen NL014 Be2.4 zwart NL015 Be2.5 geel NL016 Be2.6 blauw NL017 Be2.7 bruin NL018 Be2.8 grijs NL019 Be2.9 paars NL020 Be2.10 oranje NL021 Be3.1 stofzuiger NL022 Be3.2 koffiemolen NL023 Be3.3 zeilboot NL024 Be3.4 veiligheidsspelden NL025 Be3.5 typmachine NL026 Be3.6 blikopener NL027 Be3.7 zaklamp NL028 Be3.8 schroevendraaier NL029 Be3.9 schoenlepel NL030 Be3.10 rolschaats NL031 Be4.1 de man bedelt

NL032 Be4.2 de vrouw poetst de kan NL033 Be4.3 de jongen speelt met de hond NL034 Be4.4 de man heeft een laars opgevist NL035 Be4.5 de jongen heeft een glas gebroken NL036 Be4.6 vader en zoon spelen indiaantje NL037 Be4.7 de politie arresteert een booswicht NL038 Be4.8 twee mannen maken ruzie

NL039 Be4.9 de lerares legt het meisje iets uit op het bord

(48)

Naspreken Nederlands NL041 Na1.1 a: NL042 Na1.2 o: NL043 Na1.3 eu NL044 Na1.4 ui NL045 Na1.5 t NL046 Na1.6 p NL047 Na1.7 k NL048 Na1.8 s NL049 Na1.9 f NL050 Na1.10 ch NL051 Na2.1 oost NL052 Na2.2 vla NL053 Na2.3 mond NL054 Na2.4 glas NL055 Na2.5 storm NL056 Na2.6 worst NL057 Na2.7 spreuk NL058 Na2.8 kwarts NL059 Na2.9 psalm NL060 Na2.10 stronk NL061 Na3.1 kitsch NL062 Na3.2 kano NL063 Na3.3 puree NL064 Na3.4 piloot NL065 Na3.5 compagnie NL066 Na3.6 telefoon NL067 Na3.7 chocolade NL068 Na3.8 moderator NL069 Na3.9 hepatitis NL070 Na3.10 metamorfose NL071 Na4.1 verbod NL072 Na4.2 huisdeur NL073 Na4.3 omleiding NL074 Na4.4 handschoendoos NL075 Na4.5 voorlichtingsgesprek NL076 Na4.6 postspaarbankboekje NL077 Na4.7 ontoerekeningsvatbaarheid NL078 Na4.8 lijnvliegtuigmodellenbedrijf NL079 Na4.9 vermenigvuldigbaarheid NL080 Na4.10 wapenstilstandsonderhandeling NL081 Na5.1 de hond blaft

NL082 Na5.2 het kind loopt al

NL083 Na5.3 wij worden door hem afgehaald NL084 Na5.4 zij leent hem geen geld meer

NL085 Na5.5 Jan laat met tegenzin zijn haar knippen NL086 Na5.6 hij beloofde mij, vandaag nog langs te komen NL087 Na5.7 zij is niet gemakkelijk ziek te krijgen

(49)

Benoemen Fries FR001 Be1.1 tafel FR002 Be1.2 boek FR003 Be1.3 koffer FR004 Be1.4 biezem FR005 Be1.5 mûtse FR006 Be1.6 sigaar FR007 Be1.7 spiker FR008 Be1.8 kears FR009 Be1.9 kassa FR010 Be1.10 trekker FR011 Be2.1 read FR012 Be2.2 wyt FR013 Be2.3 grien FR014 Be2.4 swart FR015 Be2.5 giel FR016 Be2.6 blau FR017 Be2.7 brún FR018 Be2.8 griis FR019 Be2.9 pears FR020 Be2.10 oranje FR021 Be3.1 stofsûger FR022 Be3.2 kofjemole FR023 Be3.3 sylboat FR024 Be3.4 feilichheidsspjelde FR025 Be3.5 typmasine FR026 Be3.6 blikiepener FR027 Be3.7 bûslampe FR028 Be3.8 skroevedraaier FR029 Be3.9 skuonleppel FR030 Be3.10 rolskaats

FR031 Be4.1 De man biddelt (skoait) FR032 Be4.2 De frou poetst de kanne FR033 Be4.3 De jonge boartet mei de hûn FR034 Be4.4 De man hat in lears opfiske FR035 Be4.5 De jonge hat in glês brutsen

FR036 Be4.6 Heit en soan binne oan it yndianeboartsjen FR037 Be4.7 De p(o)lysjeman arestearret in boef FR038 Be4.8 Twa mannen meitsje rûzje/hawwe spul FR039 Be4.9 De lerares leit it famke wat út op it boerd

(50)

Naspreken Fries FR041 Na1.1 a: FR042 Na1.2 o: FR043 Na1.3 eu FR044 Na1.4 ui FR045 Na1.5 t FR046 Na1.6 p FR047 Na1.7 k FR048 Na1.8 s FR049 Na1.9 f FR050 Na1.10 ch FR051 Na2.1 ark FR052 Na2.2 fla FR053 Na2.3 lont FR054 Na2.4 glês FR055 Na2.5 skerm FR056 Na2.6 winst FR057 Na2.7 spreuk FR058 Na2.8 kwarts FR059 Na2.9 psalm FR060 Na2.10 stronk FR061 Na3.1 kitsch FR062 Na3.2 kano FR063 Na3.3 puree FR064 Na3.4 piloat FR065 Na3.5 lotterij FR066 Na3.6 telefoan FR067 Na3.7 sûkelade FR068 Na3.8 moderator FR069 Na3.9 hepatitis FR070 Na3.10 metamorfoaze FR071 Na4.1 ferbod FR072 Na4.2 hûsdoar FR073 Na4.3 omlieding FR074 Na4.4 túnslangheak FR075 Na4.5 foarljochtingspetear FR076 Na4.6 postsparbankboekje FR077 Na4.7 ûnderfertsjintwurdiging FR078 Na4.8 kleurpotleaddoazemakkerij FR079 Na4.9 fermannichfâldichberheid FR080 Na4.10 wapenstilstânsûnderhanneling FR081 Na5.1 de hûn blaft

FR082 Na5.2 it bern rint al

FR083 Na5.3 wy wurde troch him ôfhelle FR084 Na5.4 sy lient him gjin jild mear

FR085 Na5.5 jan lit mei tsjinsin syn hier knippe

FR086 Na5.6 hy beloofde my, hjoed noch del te kommen FR087 Na5.7 sy is net maklik siik te krijen

(51)

Bijlage 2: Realisaties van proefpersonen inclusief score

(52)

Patiënt 1

Pat. 1 Benoemen Nederlands

Realisatie Code AAT

NL001 tafel 1 3 NL002 boek 1 3 NL003 koffer 1 3 NL004 bezem 1 3 NL005 ijsmuts 1 2 NL006 sigaar 1 3 NL007 piker 2 3

NL008 kears na instructie kaars 2 3

NL009 typmasine 2 1

NL010 trekker 2 3

NL011 road na instructie rood 2 3

NL012 wit 1 3 NL013 groen 1 3 NL014 zwart 1 3 NL015 geel 1 3 NL016 blauw 1 3 NL017 zwart eh bruin 1 2 NL018 grijs 1 3 NL019 violet 1 3 NL020 wyt ik ek net 2 0

NL021 stofsúger na instructie stofzuiger 2 3

NL022 koffiemolen 1 3 NL023 zeilschip 1 3 NL024 spelden 1 2 NL025 typmachine 1 3 NL026 blikopener 1 3 NL027 1 0 NL028 schroevedraaier 1 3 NL029 schunleppel 2 3 NL030 rolsketen 2 3

NL031 die man houdt een pet in zn hannen vast 3 3

NL032 die vrouw is met de theepot bezig 1 2

NL033 die jongen is met de hond aan t spelen 1 3

NL034 die eh het wat aan de haak 3 1

NL035 die jankt eh omdat dat ding kapot is 1 1

NL036 die zet em aan de boom vast 1 1

NL037 die politieman arresteert de arresteert hem 1 2

NL038 deze twee hebben ruzie onder elkaar 1 2

NL039 die mevrouw die mevrouw legt haar wat aan 1 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Worden de jeugdsancties voor delinquente jongeren ( PIJ , jeugddetentie en GBM ) in de praktijk toegepast zoals dit bedoeld is door de wetgever, zodat sprake is van een optimale

More specifically, we investigate the opportunities for updating 3D cadastral objects using precise multi epoch airborne laser scanning 3D data, point clouds derived from

De pH van de mengmest (pH 6,7) is bij, aanzuren via het voer echter hoger dan bij aanzuursystemen direct in de mest (organische zuren en/of micro-organis- men) die ook in

The contextual information about society and the military organisation, together with data on push and pull factors, provide the information necessary to present a

Ook (zelfs) bij de fabrikanten van de herbiciden is niet altijd de specifieke informatie voorhanden over effectiviteit van herbiciden ter bestrijding van wilde haver. Vaak is deze

As jy gaan dans moet jy dansmaats vir jou vrou soek en as daar te min van hulle is, moet jy met éíé vrou sakkie-sakkie.. Jy kom na middernag terug van die “Familieskandaal”

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

1 Als je gemakkelijk je antwoorden kan inscannen of op een andere manier kan digitaliseren, dan mag je ook al tijdens de paasvakantie je antwoorden per mail bezorgen. Dit zou