• No results found

Verwerking van de data

In document ‘Dat weet ik net’ (pagina 32-41)

1. Inleiding

2.4 Verwerking van de data

De gegevens van alle proefpersonen, bestaande uit de uitgeschreven antwoorden op de Nederlandstalige en Friestalige AAT, onderdelen Naspreken en Benoemen, de scores volgens de handleiding van de AAT en de codering naar volledige en gedeeltelijke code-switching zijn opgenomen in bijlage 2.

De data van het onderdeel Naspreken in beide talen zijn gebruikt om te onderzoeken of de gemiddelde totaalscore van de proefpersonen op het onderdeel Naspreken van de Friestalige AAT significant hoger is dan de totaalscore op het hetzelfde onderdeel van de Nederlandstalige AAT. Hiertoe is de totaalscore van alle proefpersonen bepaald, volgens de scoring van de handleiding van de AAT. Vervolgens zijn de scores van de proefpersonen op de Nederlandstalige versie van het onderdeel Naspreken aan de hand van een gepaarde t-toets vergeleken met de scores van dezelfde proefpersonen op de Friestalige versie.

Daarnaast werd onderzocht of er op de aangepaste items van het onderdeel Naspreken in de Friestalige AAT beter is gescoord dan op de overeenkomstige items van de Nederlandstalige AAT. Hiertoe zijn de gemiddelde scores op de items NA2.1 (oost/ark), NA2.3 (mond/lont), NA2.5 (storm/skerm), NA2.6 (worst/winst), NA3.5 (compagnie/lotterij), NA4.4 (handschoendoos/túnslangheak), NA4.7 (ontoerekeningsvatbaarheid/ûnderfertsjintwurdiging), NA4.8 (lijnvliegtuigmodellenbedrijf/kleurpotleaddoazemakkerij) en NA5.10 (De man, die onze auto gekocht heeft, is gisteren getrouwd/It stel, dat ús auto kocht had, is juster troud) bepaald.

Voor beide onderdelen, Naspreken en Benoemen, is bepaald hoe vaak code-switching en code-mixing voorkomen. Dit is gedaan door te tellen hoe vaak de codering 2 (code-switching) en 3 (code-mixing) voorkomen in de data, zoals opgenomen in bijlage 1. Hierbij zijn de frequenties bepaald per testonderdeel, waarin beide talen samen zijn genomen, daarnaast per taal waarin beide onderdelen samen zijn genomen. Ook zijn de frequenties bepaald voor Benoemen in het Fries en Nederlands apart en voor Naspreken in het Fries en Nederlands apart. Ook is de frequentie van code-switching en code-mixing voor de individuele proefpersonen bepaald.

Vervolgens is onderzocht of er verschillen zijn in het voorkomen van switching en code-mixing in de verschillende testonderdelen en talen. Aan de hand van een gepaarde t-toets is de frequentie van code-switching vergeleken, waarbij een vergelijking is gemaakt tussen de Friestalige afname en de Nederlandstalige afname.

Ook is per testonderdeel aan de hand van een gepaarde t-toets een vergelijking gemaakt tussen de Friestalige afname en de Nederlandstalige afname.

Tot slot is het voorkomen van code-switching in de testonderdelen Benoemen en Naspreken met elkaar vergeleken aan de hand van een gepaarde t-toets. Dezelfde vergelijkingen zijn gemaakt voor de frequentie van code-mixing.

Tenslotte is de invloed van code-switching en code-mixing op de totaalscore van het onderdeel Benoemen van de AAT bepaald. De scores van de proefpersonen zijn herberekend waarbij de antwoorden waarin code-switching of code-mixing plaatsvond fout zijn gerekend. Dit in tegenstelling tot de huidige scoring volgens de AAT. De gegeven score, variërend van 0 tot 3, is in geval van code-switching of code-mixing vastgesteld op 0. Door deze score vast te stellen op 0, worden de antwoorden die (gedeeltelijk) in een andere taal worden gegeven volledig uitgesloten van de totaalscore, waardoor een vergelijking gemaakt kan worden tussen de score in de doeltaal en de score wanneer, zoals nu gebruikelijk, antwoorden in een andere taal als parafasie (gedeeltelijk) goed worden gerekend.

Met deze nieuwe itemscores zijn nieuwe totaalscores per testonderdeel berekend. Vervolgens zijn deze scores in gepaarde t-toetsen vergeleken. Hierbij is een vergelijking gemaakt tussen de huidige score volgens de handleiding van de AAT en de score wanneer code-switching en code-mixing beide worden fout gerekend. Voor het onderdeel Naspreken zijn deze vergelijkingen niet gemaakt. Bij het voorkomen van code-switching of code-mixing op dit onderdeel wordt de score automatisch lager wanneer dit leidt tot klinkerverkleuringen of andere klankvervangingen. Het volledig goed of fout rekenen en daarmee vergelijken van verschillende scores is hierdoor niet mogelijk.

3 Resultaten

De totaalscores van alle proefpersonen op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige en de Friestalige afname zijn berekend. De totaalscores zijn opgenomen in tabel 3.1.

Er is geen significant verschil in de score op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige afname (M=117.5, SD=33.71) ten opzichte van de Friestalige afname (M=114.3, SD=32.82), t(9)=1.083, p= 0.307.

Tabel 3.1: Totaalscores per proefpersoon op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige en Friestalige afname van de AAT.

In tabel 3.2 zijn de gemiddelde scores op de voor het Fries aangepaste items uit het onderdeel Naspreken weergegeven. De scores op de overeenkomstige Nederlandstalige items blijken bij zeven van de negen aangepaste items even hoog of zelfs hoger te liggen dan de scores op de voor het Fries aangepaste items.

Proefpersoon Totaalscore NA-NL Totaalscore NA-FR

1 128 137 2 143 134 3 119 114 4 124 112 5 147 139 6 128 108 7 134 138 8 35 33 9 84 92 10 133 136

Item NL M FR M

NA2.1 Oost 2.7 ark 2.9

NA2.3 Mond 3.0 lont 2.5

NA2.5 Storm 2.9 skerm 2.7

NA2.6 Worst 2.8 winst 2.3

NA3.5 Compagnie 2.2 lotterij 2.6

NA4.4 Handschoendoos 2.2 túnslangheak 2.2 NA4.7 ontoerekeningsvatbaarheid 1.9 ûnderfertsjintwurdiging 1.4 NA4.8 lijnvliegtuigmodellenbedrijf 1.6 kleurpotleaddoazemakkerij 1.3 NA5.10 De man, die onze auto heeft gekocht, is

gisteren getrouwd.

1.5 It stel, dat ús auto kocht hat, is juster troud.

1.1

Tabel 3.2: Gemiddelde score van de voor het Fries aangepaste items van het onderdeel Naspreken en de overeenkomstige Nederlandse items.

De frequentie van het voorkomen van code-switching en code-mixing is in absolute aantallen bepaald voor diverse onderdelen. De gegevens per proefpersoon en testonderdeel zijn opgenomen in bijlage 3.

Wanneer het voorkomen van code-switching in deze groepen vergeleken wordt, blijkt dat er geen significant verschil is tussen de frequentie van code-switching in de Nederlandstalige afname (M=5, SD=6.77) ten opzichte van de Friestalige afname (M=8.7, SD=11.85),

t(9)= -.0777, p= 0.457. Ook wanneer specifiek wordt gekeken naar het onderdeel Benoemen wordt geen significant verschil gevonden tussen de Nederlandstalige afname (M=4.2, SD=5.59) en de Friestalige afname (M=7.7, SD=11.20), t(9)= -0.809, p= 0.439. Bij het onderdeel Naspreken valt op dat er zowel op de Nederlandstalige afname (M=0.800, SD=1.48) als de Friestalige afname (M=1.00, SD=1.25) weinig code-switching plaatsvindt, echter ook zonder significant verschil tussen beide, t(9)= -0.318, p= 0.758. Tenslotte is vergeleken of er verschil is in het voorkomen van code-switching per testonderdeel. Bij het onderdeel Benoemen (M=11.90, SD=11.24) komt code-switching significant vaker voor, dan bij Naspreken (M=1.80, SD=1.87), t(9)= 2.993, p= 0.015.

Dezelfde vergelijkingen zijn gemaakt voor code-mixing. Het blijkt dat proefpersonen minder gebruik maken van code-mixing in de Nederlandstalige afname (M=1.1, SD=1.79) dan in de Friestalige afname (M=4.00, SD=2.62), t(9)= -2.918, p= 0.017. Ook bij het onderdeel Benoemen is een significant verschil gevonden tussen de Nederlandstalige afname (M=0.5,

testonderdelen Benoemen (M=2.90, SD=2.02) en Naspreken (M=2.20, SD=1.55) worden vergeleken, t(9)= 1.353, p= 0.209.

De invloed van code-switching en code-mixing op de score op het onderdeel Benoemen in beide talen is bepaald. In de Nederlandstalige afname blijkt er een verschil te zijn met een neiging tot significantie tussen de score waarbij code-switching en code-mixing goed worden gerekend (M=76.10, SD=40.35) en de score waarbij deze beide fout worden gerekend (M=69.40, SD= 41.63), t(9)= 2.160, p= 0.059.

In de Friestalige afname is er wel een significant verschil waarneembaar tussen de score volgens de huidige normen (M=77.60, SD=37.91) en de score waarbij code-switching en code-mixing worden fout gerekend (M=53.40, SD=33.44), t(9)= 2.770, p= 0.022.

4 Conclusie en discussie

In het huidige onderzoek wordt geen verschil gevonden tussen de gemiddelde scores op het onderdeel Naspreken in de Nederlandstalige en Friestalige afname. Dit komt niet overeen met de uitkomsten van Bastiaanse et al. (2006). Wanneer de groep proefpersonen uit het huidige onderzoek vergeleken wordt met de totale groep uit het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006), blijkt dat in het huidige onderzoek relatief veel middelbaar opgeleide proefpersonen zijn geselecteerd. In de onderzoeksgroep in het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006) waren 19 van de 30 proefpersonen lager opgeleid, in het huidige onderzoek zijn vier lager opgeleide proefpersonen opgenomen. Wat betreft opleidingsniveau is de groep, waarvan de gegevens in het huidige onderzoek zijn gebruikt, waarschijnlijk niet representatief voor de complete groep uit het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006). Mogelijk verklaart dit het verschil in uitkomsten.

Ook wanneer individueel gekeken wordt naar de voor de Friese test aangepaste items blijkt dat er bij zeven van de negen aangepaste items gelijk of hoger gescoord wordt op de overeenkomstige items uit de Nederlandstalige test. Op basis van het huidige onderzoek kan gesteld worden dat de aanpassingen in de Friestalige versie de hogere scores op het onderdeel Naspreken niet veroorzaken.

Een andere factor die een rol kan spelen in de hogere scores op de Friese afname die gevonden werden in het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006), kan liggen in de verwerving van bij de talen. Rosselli et al. (2000) toonden aan dat de leeftijd van verwerving van de tweede taal invloed kan hebben op de vaardigheid in het naspreken, waarbij het naspreken in de eerste taal beter gaat, dan het naspreken in de tweede, later verworven, taal. Voor de huidige onderzoeksgroep geldt dat acht van de tien proefpersonen het Fries als eerste taal hebben, en dat zij het Nederlands vanaf de lagere school hebben geleerd. In het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006) hebben 24 van de 30 proefpersonen het Fries als eerste taal, en het Nederlands geleerd vanaf de lagere school. In beide onderzoeksgroepen is de verwerving van de de twee talen dan ook vergelijkbaar, waardoor dit uitgesloten kan worden als verklaring voor het verschil in uitkomsten tussen het huidige onderzoek en het onderzoek van Bastiaanse et al. (2006).

de taal al vastgelegd is bij het onderdeel Naspreken door het voorzeggen van de onderzoeker. Daarbij zou verwacht kunnen worden dat bij het naspreken dan helemaal geen code-switching plaatsvindt. Dit blijkt echter niet het geval. Een mogelijke verklaring is te vinden in de route die door patiënten gebruikt wordt bij het naspreken. Wanneer het naspreken via de semantische route plaatsvindt, kan op basis van de semantische informatie het woord in de andere taal dan afnametaal worden geactiveerd en uitgesproken. Daarnaast is het mogelijk dat code-switching wordt getriggered door klankovereenkomsten in de doelwoorden. Bijvoorbeeld bij het item ‘wapenstilstandsonderhandeling/ wapenstilstânsûnderhanneling’ is het begin van het woord gelijk. Volgens de triggering hypothesis van Broersma en de Bot (2006) kan dit leiden tot een code-switch. Er zou echter verwacht kunnen worden dat, door het voorzeggen, via de taalknoop in dit model, de juiste taal al geselecteerd zou moeten zijn. Blijkbaar is door de afasie de activatie van de doeltaal, of de drempel van de andere taal, niet sterk genoeg, waardoor toch code-switching optreedt.

Hoewel er dus wel sprake is van enige code-switching in het onderdeel Naspreken, is dit veel minder dan bij het onderdeel Benoemen. In dit laatste onderdeel wordt de taalkeuze waarschijnlijk minder beïnvloed door de onderzoeker. De onderzoeker houdt wel gedurende de afname één taal aan, maar bij het onderdeel Benoemen is dit niet zo direct richtinggevend als bij het voorzeggen in het onderdeel Naspreken. Het onderdeel Benoemen lijkt wat betreft mogelijkheden tot code-switching meer op de spontane taal. Wanneer verondersteld kan worden dat de gesprekspartner, in dit geval de onderzoeker, beide talen beheerst, is het (al dan niet bewust) toepassen van een code-switch een adequate strategie in het Benoemen. Bij code-mixing treedt een ander effect op. In de Friestalige afname wordt duidelijk meer code-mixing toegepast dan in de Nederlandstalige afname. Er vindt dus meer intrusie van het Nederlands in het Fries plaats dan andersom. Ook hierbij spelen triggerwoorden of triggerlettergrepen waarschijnlijk een rol. Daarnaast kunnen de regelmatige verschillen tussen het Fries en het Nederlands, zoals beschreven door Wolf (1996, zie hoofdstuk 1.1.4) ervoor zorgen dat klanken ‘vernederlandst’ worden, wat dan klinkt als het mixen van beide talen. Dit verklaart het verschil echter niet volledig, omdat zowel triggerwoorden als de regelmatige verschillen tussen het Fries en Nederlands, beide kanten op werken. Dit zou dan in gelijke mate in de Nederlandstalige afname code-mixing kunnen veroorzaken. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de onregelmatige verschillen tussen het Fries en Nederlands hebben geleidt tot meer intrusie van Nederlands in het Fries in het algemeen. Over het algemeen worden er door de regelmatige verschillen vooral neologismen gevormd in het Fries, namelijk Nederlandse woorden met een Friese klank (Wolf, 1996). De overeenkomstige

begrippen in het Fries worden daardoor minder gebruikt. Andersom is dit minder gebruikelijk. Wanneer intrusie van het Nederlands in het Fries in het algemene taalgebruik meer voorkomt is het aannemelijk dat dit ook geldt in de afnames van de AAT bij de huidige onderzoeksgroep.

Een andere verklaring zou kunnen liggen in het activeren en onderdrukken van de talen. Zoals Meuter en Allport (1999) beschreven, moet bij het spreken van de tweede taal, de eerste taal sterker onderdrukt worden. Andersom geldt, dat bij het spreken van de eerste taal, de tweede taal minder sterk onderdrukt wordt. Voor de huidige onderzoeksgroep geldt dat acht van de tien proefpersonen het Fries als eerste taal hebben. Dat betekent dat wanneer zij Fries spreken, het Nederlands niet sterk onderdrukt wordt. Hierdoor zou makkelijker code-switching naar Nederlands kunnen ontstaan, waardoor meer intrusie van het Nederlands in het Fries optreedt dan andersom.

Code-mixing komt bij de onderdelen Benoemen en Naspreken in gelijke mate voor. In tegenstelling tot bij code-switching is de aard van de taak bij het bepalen van de gevraagde taal, minder van invloed. Code-mixing vindt plaats binnen de uiting, en wordt daardoor meer door andere, voor beide taken gelijke, factoren beïnvloed, zoals triggerwoorden of triggerlettergrepen. Dat code-mixing in beide testonderdelen in gelijke mate voorkomt, zou kunnen betekenen dat deze op dezelfde wijze beïnvloed worden, namelijk door de afasie. Dit sluit aan bij de beschrijving die Fabbro (2001a) geeft van code-mixing. Het feit dat de beide testonderdelen in het geval van code-switching niet op dezelfde wijze beïnvloed worden, ondersteunt de stelling van Fabbro dat er een onderscheid is tussen deze vormen. De aard en oorzaak van dit onderscheid is in het huidige onderzoek echter niet te bepalen.

In de Nederlandstalige afname van het onderdeel Benoemen heeft het fout rekenen van code-switching en code-mixing geen significante invloed op de totaalscore. Dit sluit aan bij de huidige klinische praktijk, waarbij dit goed wordt gerekend. Echter, in de Friestalige afname van het onderdeel Benoemen maakt het goed of fout rekenen van switching en code-mixing wel verschil. De scores zijn, wanneer beide fout worden gerekend significant lager dan wanneer beide goed worden gerekend. Bij de Friestalige afname is dus aanleiding om te stellen dat met het goed rekenen van code-switching en code-mixing een vertekend beeld ontstaat van de taalvaardigheid in het Fries. Door beide goed te rekenen wordt wel iets gezegd

hierdoor niet behaald. De Friestalige afname meet dan namelijk niet meer puur de vaardigheid in het Fries. Als het doel is om de taalvaardigheid in één specifieke taal te meten, zouden code-switching en code-mixing fout gerekend moeten worden, om zo de vaardigheid in verschillende talen te kunnen vergelijken. Dit zou dan bij afnames in alle talen gedaan moeten worden, ook al blijkt het per taal te kunnen verschillen hoeveel invloed code-switching en code-mixing op de score hebben. Voor een accurate vergelijking moeten de testafnames zoveel mogelijk overeen komen. Dat geldt zowel voor de opbouw van items, zoals die door de aanpassingen van Bastiaanse et al (2006) is gemaakt, als voor de scoring, beoordeling en normering.

In het onderdeel Naspreken komen ook code-switching en code-mixing voor. Wanneer deze antwoorden echter beoordeeld worden via de huidige normering, worden deze automatisch fout gerekend voor de mate waarin ze fonologisch afwijken van het doelwoord of de doelzin. Mogelijk vallen scores voor meertalige patiënten op het onderdeel Naspreken hierdoor lager uit, omdat door code-switching en code-mixing meer fonologische fouten kunnen ontstaan dan bij eentalige patiënten.

Bij het onderdeel Naspreken komt code-mixing vaker voor in de Friese afname, dan in de Nederlandstalige afname. In navolging van het hiervoor gestelde, zou verwacht kunnen worden dat de gemiddelde score op het onderdeel Naspreken hierdoor op de Friestalige afname lager uitvalt dan op de Nederlandstalige afname. Dit blijkt echter niet het geval. Aangezien eerder in het onderzoek van Bastiaanse et al (2006) dit verschil wel werd gevonden, is verder onderzoek noodzakelijk om te bepalen of het vaker voorkomen van code-mixing op de Friese afname invloed heeft op de score op het onderdeel Naspreken.

In document ‘Dat weet ik net’ (pagina 32-41)